Ceterach
Over Ceterach
Schubvaren, vorm, kruiden, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, planten, teelt.
Uit O. Thome, www.BioLib.de
Deze familie bezit een kruipende of opgaande wortelstok.
Het zijn de sierlijke wijfjesvarens. Ze zijn wat kleiner en van een fijnere bladbouw dan de mannetjesvarens.
Vermeerderen door scheuren in het voorjaar of door middel van sporen.
Vaak wordt het geslacht onder Asplenium gesteld, soms ook onder de oude naam, onduidelijk.
Klasse Aspleniaceae, streepvarenfamilie.
Ceterach officinarum, Willd. (geneeskrachtig) (nu Asplenium ceterach L. (geschaald)
Jonge bladen komen in mei. Zeer dik, taai en leerachtig blad van 5-20cm lang staan in ronde bundels en zijn kort gesteeld, lijn tot lancetvormig en geveerd, rond ingesneden, vrijwel tot aan het midden toe, stomp. Van boven zijn ze grijsgroen en licht donzig, van onderen bedekt met ruwe schalen, eerst zilverglanzend en later roestbruin. Ook langs de zijnerven zitten sporangiën hoopjes maar hier zijn deze bedekt met een zeer kort vliesje of helemaal niet bedekt. Bij rijpheid worden de vliesjes bruinrood. De sporangiën hoopjes zijn van juni tot oktober aanwezig.
Het glimmende kruid komt van een zwarte en dradige wortel. De korte en taaie wortels bevestigen het goed in oude muren.
Komt in Europa voor, meest M. Zeegebied.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘In onze taal heet dit gewas steenvaren en miltkruid, in het Hoogduits Stein-Farn, Miltzkraut.’
Culpeper noemt het spleenwort en gebruikt tegen de spleen, (de milt) en vermeldt de ceterach als een kruid van Saturnus. Duits Milzfarn, kleine Hirschzunge, Steinfarn bij Kilian. Engels common spleenwort.
Dodonaeus (b) ‘In het Italiaans heet het Scolopendria, in het Grieks Asplenion en Scolopendrion. Dan de naam Scolopendrium heeft het naar de gelijkenis van de ruige veelvoetige worm, die men in het Grieks Scolopendra plag te noemen wiens gedaante in dit gewas eensdeels gezien wordt. In Italië, te weten Bononi, wordt dit gewas Digiti citrini genoemd. Dan het is met de naam van Scolopendria alleszins bekend en in wordt in het Engels ook ceterache genoemd en groeit overal in Westcountry van Engeland en wordt veel geacht om de milt te genezen en schijnt daarom alleen voortgekomen te zijn.
Dodonaeus ‘In het Latijn heet insgelijks ook Asplenum, Asplenium en Scolopendrium. Andere noemen het in het Grieks ook Splenion, Theophrastus en ettelijke andere met hem Hemionion, Theodorus Gaza Mula herba. (zie onder en omdat het geen zaad geeft zoals de muilezels) Het is ook in het Grieks Pterix genoemd en van Nicolaus Myreysus Lithopterion en (indien we dat goed onthouden hebben) Splenodapanon Voorts zo is dit gewas Asplenion, Splenion, miltkruid en Splenodapanon genoemd omdat het goed is in alle gebreken van de milt.’
Asplenium is afgeleid van Grieks asplenos, a: niet, en splen: milt, omdat deze plant gebruikt zou kunnen worden om de opgezwollen milt te laten krimpen. Engels spleenwort, Duits Miltzkraut, ons miltkruid en Frans asplenon en doradille, Italiaans en Spaans asplenio.
Een varen gebruikt voor de milt. Ouden vrouwen fabelen en Dioscorides schrijft dat alle ziekten van de milt door deze plant in korte tijd hersteld worden en zo goed zelfs dat de gekookte milt van een beest tot zijn vroeger vorm wordt teruggebracht alsof ze nooit gekookt is geweest. Op de eilanden van Kreta groeide het wild en de kudden die hier kwamen en er van aten, hadden geen last van de milt.
(d) ‘In de apothekerswinkels is het bekend met de naam Ceterach’. Apothekerfarn.
Ceterach, Arabisch cheterak of sjetrak, of Latijn cetra: schaal. Engelse common ceterach, scaly spleenwort of scale fern, Frans ctrach.
Dodonaeus (e) ‘Het wordt in het Italiaans herba indorata genoemd omdat het soms heel rood of goudkleurig schijnt te wezen en daarvan schijnt de Spaanse naam doradilla en douradinha ook gekomen te zijn, nochtans schijnt het ook wel zilverkleurig te wezen.’
De rugzijde is bedekt met een donkergele ruigheid, schubvaren, vandaar het Engelse rusty-back. Men geloofde dat het blad zichzelf oprolde om zich in het voorjaar weer te strekken. Schubvaren, schaalvaren of schriftvaren heet zo vanwege de schriftachtige geordende sporangiën. Duits Schriftfarn, Schuppenfarn, Fries lobfearke.
(578) In de middeleeuwen heette het Cetarach of Cetreah wat vaak op een andere varen als Scolopendria en Asplenium ruta-mararia slaat.
Folklore.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘De bladeren van steenvaren (zegt Dioscorides) in azijn gekookt en veertig dagen achter elkaar gedronken maken de milt klein als ze te zeer gezwollen is, ja nemen het heel weg en gestoten en met wijn vermengt worden ze om dezelfde oorzaak op de milt gelegd. Hij zegt ook dat ze de druppelplas en de geelzucht genezen en de steen in de blaas breken of vermorzelen net zoals gewoonlijk plegen te doen alle dingen die dun van delen of fijn van stof zijn. Hij voegt er noch bij dat ze de hik stillen en laten ophouden en dat sommige van mening zijn dat men met dit kruid de vrouwen belet zwanger te worden of te ontvangen, hetzij alleen, hetzij met de milt van een muilezel aan het lijf van de vrouwen gehangen en dat dit kruid om dat te doen geplukt en verzameld moet worden ‘s nachts als de maan niet schijnt.
Hetzelfde schrijft Theophrastus ook en zegt: Ԉet loof van Hemionion wordt geloofd de vrouwen onvruchtbaar te maken en daartoe raden ze aan dat men wat van de muilenklauw en muilenzaad of muilenvel daarbij moet vermengen (sommige boeken hebben dermatos, dat is vel of huid en sommige ander spermatos, dat is zaad, welk geschil de geleerden scheiden mogen.)
Plinius raadt ons ook aan dat men het miltkruid of Asplenium aan de vrouwen nimmermeer geeft te gebruiken omdat het hun onvruchtbaar of kweeachtig maakt.
Sommige kwakzalvers en landlopers van medicijnen nemen aan met dit kruid niet alleen de hardheden en gezwellen van de milt, maar ook allerhande kwalen en ziekten van de lever zeer gelukkig en gauw te genezen en verzekeren dat het zo krachtig is om de lever te versterken dat zelfs een gekookte lever van enig dier of beest dat met dit kruid opnieuw gekookt is wederom rauw zal schijnen te wezen en zijn oude gedaante opnieuw weer krijgt.
Maar dit moet onder de flauwekul en voor een ijdele oude vrouwenklap gehouden worden als ook hetgeen dat Dioscorides schrijft, te weten dat men dit kruid ‘s nachts moet plukken en verzamelen net zoals men ook vele andere diergelijke ijdele en belachelijke razernij en flauwekul herwaarts en derwaarts in de boeken van de oude schrijvers verspreidt vindt daar de nieuwe schrijvers ook niet heel vrij van zijn die met leugens en slechte versieringen soms hele bladeren vullen en de liefhebbers van de waarheid en jonge leerlingen deerlijk bedriegen en hun tijd onnuttig laten verslijten.
Sommige zeggen, dat men de wortels nimmermeer uittrekken moet, maar dat men de bladeren alleen afsnijden moet en dat ‘s morgens vroeg eer dat de zon opstaat en vooral als men er waters van distilleren wil. Tegen het druipen of vloeien van zaad gebruiken ze het gouden poeder dat van deze droge bladeren valt, een drachme zwaar ingenomen met water van weegbree en wit suiker. Het water daar dit kruid in gekookt is geweest geneest alle ziekten die van melancholie komt, maar vooral de pokken. Sommige schrijven dat het beste Ceterach in het eiland Kreta groeit en dat de schapen en andere beesten die dat dikwijls eten tenslotte gans zonder milt gevonden worden wat van vele andere (met enige reden) niet goed geloofd wordt.’
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl