Cyperus

Over Cyperus

Papierplant, Bijbel, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt.

Een groot geslacht van 600-700 soorten die in beide tropische halfronden en gematigde regionen.

Meestal zijn het een of meerjarige moerasplanten tot een halve meter diepte.

De gecultiveerde zijn allen meerjarige met wortelstokken en knollen.

Bladen zijn grasachtig, de stengel is simpel en meestal naakt erboven, 0.50-500cm.

Bloemen staan in kleine en samengedrongen aartjes die verschillend zijn gegroepeerd in samengestelde schermen, in de bladoksels, groenachtig.

Cyperaceae, Cypergrasfamilie.

Uit www.biolib.de

Cyperus albostriatus Schrad. (wit gestreept) (Cyperus diffusus, Vahl.) (ongelijkvormig, los verspreidt) heeft stengels van tegen een meter lang. Uit tropisch Afrika.

De basisbladeren worden ook zo lang, en 0.5-1.5cm breed met ruwe rand.

De topbladeren bestaan uit 6-12 bladeren van 30-40cm lang met vrij brede bloeiwijze.

Dwerg cypergras, Engels dwarf umbrella sedge.

Uit; https://keyserver.lucidcentral.org/weeds/data/media/Html/cyperus_eragrostis.htm

Cyperus eragrostis. (als Eragrostis) Overblijvende plant met kleine pollen. Stomp driekantige stengels.

Grasachtige bladeren die in drie rijen boven elkaar staan ingeplant.

Bloeit in juli-oktober, bleekgroen in paraplu vorm.

Wordt 20-80cm hoog.

Komt uit midden Amerika.

Bleek cypergras, tall flatsegde, nutgrass, chufa, Frischgrunes Zypergras. Souchet robuste.

Uit Fuchs.

= Cyperus longus, L (lang) komt uit Europa en wordt 50-100cm hoog.

(Dodonaeus) ‘Beide soorten van echte Cyperus hebben langwerpige, smalle, dunne bladeren die van het riet gelijk en langer en harder dan die van prei met een uitpuilende rib of uitstaande rug die scherp en bijna snijdend is, de steel is recht en slecht zonder enige leden of knieën, glad en kaal, driehoekig en soms, maar zeer zelden, vierhoekig, op de top ervan komen voort kleine bladertjes in een wijde en brede aarachtige tros waaruit de rietpluimen afhangen daar klein zaad in besloten is. Dan het verschil van deze twee soorten is alleen of meestal in de wortel.’

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Dit kruid heet in Italië Cypero en schijnt in het Grieks Cyperos of Cyperis genoemd te wezen vanwege de gelijkenis van de wortel die op een busje of klein potje lijkt, alzo ook in de boeken van Theophrastus het blaadje van de olmboom Cyperis genoemd wordt welke naam Cyperis de speerwortel of Arum ook medegedeeld wordt. De Grieken noemen het soms Kyperos en soms Kypeiros. De apothekers houden de Latijnse naam, te weten Cyperus of Cypirus voor de beste. Cornelius Celsus noemt het Juncus quadratus en Plinius ook Juncus angulosus en Juncus triangularis. Ze worden in het Grieks ook genoemd Erysisceptron en Aspalathon en zoals men in de boeken die Geoponica genoemd worden en van Cassius Dionysius geschreven vindt van sommige Zerna. Ronde Cyperus heet in Spanje bij sommige juncia avellanada, juncia olorosa en junca cheyrosa zoals de wortels van zoete Cyperus ook genoemd plegen te worden.’

Of Cyperus stamt van Cypris (Venus) naar zijn minnedrift verwekkende eigenschappen. Of van het Hebreeuwse kophur: hars, dit naar de wortelstok van C. longus die in de parfumindustrie gebruikt wordt (vergelijk Cupressus) Of van een oud Grieks woord voor een bies, Juncus, vergelijk de Spaanse naam.

Cypergras, Duits Zypergras, europaische of lange Cyperwurzel en Engels cyperous of cypress root.

Dodonaeus; (b) ‘Dit kruid wordt in Frans souchet genoemd.’

Frans souchet, van souche, de sterke en vele wortels vormen een kleine souche: stronk, ook patenotre: paternoster, de wortelknoten herinneren aan een rozenkrans.

Dodonaeus; ‘Deze kruiden worden hier te lande gewoonlijk wilde galigaan genoemd, in Hoogduitsland Wilder Galgan en de echte galigaan (Alpinia) heet bij sommige Cyperus Babylonicus’. Galingale, Duits wilde Galgantwurzel, Engels galingale of galangale, sweet cypress, vanwege de geur wordt de plant met de galigaan verwisseld.

Dodonaeus (d) ‘De eerste soort wordt gewoonlijk naar de gedaante van de wortels ronde Cyperus genoemd en in het Latijn Cyperus rotundus.

Dodonaeus (e) ‘De tweede heet lange Cyperus en in het Latijn Cyperus longus. Plinius schrijft dat men de wortel van Cyperus wanneer die langwerpig is Cyperis of Cyperida plag te noemen. Lange Cyperus, zegt Lobel, in het Latijn Cyperus longus odoratior, habitior, heet nu wilde galigaan in onze taal, in het Hoogduits Wilden Galgan, in het Engels wilde galigaen en galinga, in het Spaans juncia olorosa. In deze landen Noordwaarts gelegen groeien veel meer en worden ook meer gebruikt de twee soorten van inlandse Cyperus en ook de eerste van deze, zegt Lobel, die groter, steviger, grover en beter van reuk is. Zijn wortels zijn lang en hangen aaneen zoals die van de boomvaren en met de zeer zoete reuk van de vrouwen goed bekend die daarvan wateren distilleren en poeders maken.’

Dodonaeus (g) ‘De derde of onechte soort van Cyperus mag men in onze taal valse Cyperus noemen naar de Latijnse of Griekse naam Pseudocyperus.’

Galigaan, hieronder verstaat men eigenlijk Alpinium, vervangers zijn ook Cladium, Juncus en Scirpus, ze hebben gelijke namen vanwege hetzelfde gebruik van de wortel. De naam stamt uit Arabisch of Perzisch. Engels common galingale.

In de Canterbury Tales vertelt Chaucer (1387) in de general prologue:

‘And poudre-marchant tart and galyngale

Wel koude he knowe a draughte of Londoun ale.’

De poudre-marchant was een taart geurend poeder en galyngale was, volgens een commentator, een specerij die gemaakt was van de wortel van Cyperus longus.

Gebruik.

Het gebruik was vroeger zo. (141, 164, 309, 311) ‘Gewone galigaan, dat is onze kleine galigaan omdat ze van reuk, smaak en enigszins van gedaante op Cyperus longus lijkt heeft alle krachten die aan Cyperus Babylonicus van Dioscorides toegeschreven worden. Het is zeer goed voor de vochtige en koude maag, laat de spijs verteren en maakt eetlust, verdrijft de winden en koude slijmerigheden, gepoederd en met wijn ingenomen of anderszins goed gebruikt en geneest alle ziektes die van koude gekomen zijn. Is ook goed tegen alle koude kwalen, in de mond gehouden en maakt een lieflijke adem en versterkt de hersens, het verstand en de herinnering, voor de neus gehouden en het poeder er van in de neusgaten gedaan laat ook niezen en trekt het slijm uit het hoofd. Hij verdrijft de winden en is goed tegen de weedom in de buik en verwarmt de nieren en blaas, vermeerdert het zaad en maakt bijslapen lust. Met weegbree ingenomen geneest het de hartklopping en is nuttig diegene die dikwijls flauw worden of in bezwijming vallen.

Deze wortel tot meel gestoten (want ze kan zeer gemakkelijk tot meelachtig poeder gebracht worden) geneest de verouderde zeren van de schaamdelen en die aan de mond komen al waren het ook inetende zeren, daarin gestrooid of met wijn vermengt en daarop gestreken. De Egyptenaren gebruiken hun ronde Cyperus tot dat doel zeer veel en ook tegen de zeren die aan de mond komen en nemen ook het water daar ze in gekookt zijn.

Apolodorus schrijft dat de Cyperus in oude tijden veel gebruikt werd heel Azië door zodat de Barbaren ‘s morgens nimmermeer uit gingen zonder een beroking er van ontvangen te hebben.

Het zaad van dit kruid, als Plinius schrijft, met water gedronken stopt de loop van de buik en de onmatige vloed van de maandstonden en alle vloed van de vrouwen, maar teveel ingenomen maakt pijn en weedom in het hoofd, daartegen, als Dodonaeus verhaalt, verwekt de wortel de maandstonden.

Als je veel Cyperus eet heb je kans om melaats te worden, want het zet het bloed om, volgens Avicenna.’

Uit www.laguiasata.com

Cyperus rotundus, L (rondachtig) is een kosmopoliet, is beschreven in 1887.

Meerjarige plant die een 40cm hoogte haalt.

De bladeren spruiten met zijn drieën uit de basis van de plant.

De bloemstengels zijn drievormig.

De wortels van jonge planten vormen vlezige rhyzomen, soms groeien ze omhoog en vormen een soort bol waarvan nieuwe scheuten groeien, die nieuwe bollen vormen, nieuweɮ Anderen groeien horizontaal of naar beneden en vormen donker roodbruine bollen of kettingen van bollen.

Komt uit Afrika, M. Zeegebied.

Naam.

De namen nut grass en nut sedge die het deelt met Cyperus esculentus, komen vanwege zijn knollen die wat op noten lijken. Engelse nutt gras, coco-grass, purple nut sedge, nut-grass, red nut sedge, Duitse orientalische of runde Cyperwurzel. Chufa in Spaans.

3.

Cyperus alternifolius, L. (afwisselend geplaatste bladeren) =Cyperus involucratus. (van een omwindsel voorzien)(Cyperus flabelliformis).

een van de bekendste is wel het parapluplantje.

De slanke stengels zijn geribbeld en bijna rond tot 3kantig.

De top bestaat uit 12 of meer, dunne en wat hangende schutbladen, de bladeren zelf zijn gereduceerd tot bladscheden. Daarop komen de bloeischeden die dof bruin zijn.

Een water minnende plant. Dorre bladpunten ontstaan doordat de plant te droog gehouden wordt

Het parapluplantje dankt zijn naam aan de op lange stengels staande bladschermen van lange smalle, grasachtige, donker groene blaadjes.

Die stamt uit Madagaskar, wordt 80-120cm hoog.

‘Gracilis’, wordt niet veel hoger dan 30cm met kortere bladeren en zelden bloemen.

‘Variegatus’, wordt ook een 30cm hoog met wit gestreepte bladeren en stengels, oudere planten worden steeds groener.

Parapluplantje en in Engels umbrella-plant of papyrus.

‘Pumula’. (Cyperus zumula) Een bosje van 30cm hoog.

Grasachtige bladeren waar katten van houden.

Groeit bij minstens 18 graden.

Kattengras houdt van hoge luchtvochtigheid.

Potten.

Dit soort planten vraagt over het algemeen veel water en vermeerderen zich snel middels zijscheuten, knollen e.d. en door de bladeren die zo gemakkelijk te stekken zijn.

Een omgevallen blad wortelt zo weer verder, op de hechtingspunten van de bladeren, aan de top van de stengel, verschijnen worteltjes en jonge plantjes.

12. Uit Matthiola.

Cyperus esculentus, L. (eetbaar) is een opgaande plant van 30‑80cm hoog met een driekantige stengel.

De bladeren staan in 3 rijen die in een rozet op de basalknol staan.

Bloeit met een gele scherm.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘In onze tijden wordt dit kruid zelf op het Latijns Dulcichinum genoemd en de worteltjes Trasi of Tragi of Trasci, met welke naam ze van de gewone man in Italië bekend zijn, het is zeker een soort van Cyperus, maar zoet van smaak en zou misschien zoete Cyperus genoemd mogen worden, het is Theophrastus niet onbekend geweest zoals voldoende blijken kan uit zijn 6de boek van de oorzaken of de oorsprong van de gewassen waar hij de wortels van Cyperus onder de zoete en eetbare dingen rekent en zegt aldus: Ԥe wortel van Cyperus is zoet, namelijk van diegene die aan de lopende wateren en poelen voortkomt.’ Wat zonder twijfel nergens ander van dan van deze zoete Cyperus verstaan mag worden want de wortels van de andere voor beschreven geslachten van Cyperus zijn bitterachtig van smaak en heel ongeschikt om te eten.

Lobel noemt dit gewas zoete Cyperus en in het Latijn Trasi Veronensium of Cyperi esculenti en houdt het voor het Dulcichinum van Guillandinus en Cyperus dulcis Theophrasti, in het Italiaans niet alleen trazi dolci, maar dolceghini en dozolini of dolcegnini. De Afrikanen en de inwoners van het eiland Malta waar dat dit kruid ook zeer veel groeit noemen het hab-alselin of habazelen of hab-el-aziz, de Sicilianen noemen het chabazazi. Te Tripoli van Syrië wordt het ook veel te koop gesteld en in het rijk van Valencia kweekt men dat ook veel met de naam Juncia avellanada.’

(b) Knolcyperus, aardamandel en koffiewortel, Engels chufa, earth of ground almond, edible rush nut, tigernut, Duits Erdmandel of Erdnuss.

Plaag.

Vermoedelijk is het gewas afkomstig uit Z. Europa, Oriënt en Egypte. Het zou een oude Egyptische cultuurplant zijn en werd wel in N. en Z. Afrika aangeplant voor cultivatie. Het werd door de Arabieren in de 8ste eeuw naar Spanje gebracht. De het gebied van Valencia werd ze in het gebied ‘Horta Nord’ geteeld en daar werd er een drank van gemaakt. Horchata de Chufa, aardamandelmelk, Duits Erdmandelmilch. Zohary en Hopf beschouwen deze knol onder de oudste geteelde gewassen in oud Egypte. Ze lijken op de ronde. Mogelijk is het wegens zijn gunstige eigenschappen in veel landen aangeplant en zo ook, of een vorm ervan, in Amerika. Uit dit land is het middels bollenzendingen naar ons land gekomen en wordt nu als een van de ergste onkruiden gevreesd. 1 knol kan in een seizoen een vermeerdering geven van 7000 nieuwe knollen en zo 2 vierkante meter bedekken. Bij zware bezetting kan het aantal oplopen tot 30 000 000 stuks per ha.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Trasi of worteltjes van Dulcichimum bevorderen de vertering van de rauwe en onrijpe vochtigheden die in de borst besloten zijn, ze verduisteren of matigen de scherpte van de plas en vooral als men ze in vleessap te weken stelt en daarna goed stoot of stampt en het sap daaruit drukt of trekt.

Ze zijn ook zeer geschikt om het zaad te vermeerderen en de lust van bijslapen aan te jagen want ze schijnen eensdeels winderigheden voort te brengen zo Matthiolus schrijft.

Te Verona brengt men deze worteltjes met het fruit op tafel om op het eind van de maaltijd met het banket te eten.

Het melk dat van deze wortels gemaakt wordt zoals men van amandelen plag te doen en gedronken geneest ook de ziekte van de zijde en is zeer goed tegen de hoest. Om dit melk te maken stampt men de wortels goed klein en dan giet men daarover veel hoendernat en mengen dat goed samen met de stamper en daarna duwt men dat uit of men doet het melk door een doek of zeef. Dit nat ettelijke dagen achter elkaar gedronken is zeer nuttig om de brandt van de plas te matigen en om de rode loop te genezen want het verzoet de scherpte van de humeuren en van het bloed en vooral als men de zieke tevoren wat gestaald water te drinken gegeven heeft.

Diegene die deze worteltjes rauw eten na de maaltijd kauwen die goed en zuigen de vochtigheid er van in, maar de schellen spuwen ze uit die hard en droog zijn en daarom niet bekwaam of goed om in te zwelgen, daarom zal men die het allerbest koken of het sap daarvan uitduwen zoals we vermaand hebben. Egyptische Cyperus is ook een soort van ronde Cyperus en in Egypte hodueg genoemd die, veel in de Nijl groeit en in andere meren en poelen van Egypte.’

In Z. Europa wordt deze plant geteeld vanwege de suikerhoudende knollen, waar het gebruikt wordt om er een drank uit te bereiden. De knollen smaken zoet en nootachtig. Ze worden rauw, gekookt en gebakken gegeten. Geroosterd dienen ze als koffiesurrogaat. Ook worden ze gemalen en gemengd met meel. In oud Egypte zouden ze zo waardevol geweest zijn dat de vruchten in tombes werden gedaan als een hemels eten. Tevens leveren ze een goed smakende en aangenaam ruikende olie. Deze olie levert een spijsolie wat ook wel gebruikt wordt bij zeepfabricage. Het uitgeperste deel is dan nog eetbaar voor mens en dier. De overige delen worden gebruikt als groenvoer en vlechtwerk.

Bijbel.

Dit gewas, zou naar zijn voorkomen, het welriekende oevergras, achu (kophur ?), kunnen zijn van Gen. 41:2. zie Butomus.

Cyperus papyrus, L. (papier leverend) de papierplant heeft sterk kruipende wortels en vormt daardoor een ondoordringbaar bos in waterige gronden.

De plant kan een 3m groot worden, met aan de onderkant wel armdikke en driekantige, donker groene, blad loze halmen.

Aan de top zitten enkele schutbladen en een dichte pruik van 100 en meer draderige, 10-25cm lange, hangende blaadjes met aan de top een kleine bloeiwijze.

Uitgeroeid.

De papierplant bedekte in vroegere tijden als een bos de oevers van de Nijl, maar komt daar nu niet meer voor.

De handel in papier bracht schatten op. Men weet alleen dat een zeker koopman, Firmus genaamd, er zo aan verdiende dat hij beweerde met de opbrengst van papier een leger te kunnen onderhouden. Ten einde de handel te monopoliseren nam de Egyptische regering de afdoende maatregel, dat alle papyrusplanten die buiten een zekere uitgestrektheid van de Nijldelta groeiden, uitgeroeid moesten worden. Het was een koninklijk monopolie. Het werd drieduizend jaar uitgeoefend, van 2000 v. Chr. tot in de 11de eeuw na Chr.

De papierplant wordt nog gevonden in de moerassen van Afrika, onder andere Nubië.

Cyperus papyrus var. Palaestina, Choiv. komt voor in Israël en bedekt daar hele stukken van de Huleh‑moerassen en het noordelijke uiteinde van de vlakte van Genesareth.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘De wondgenezers van Egypte nemen het binnenste of merg van de bladeren om de monden van de zeren daarmee te openen en wijder te maken en met de as van de verbrande schacht genezen ze de verse wonden en zeren die ook goed zijn om de kwade zeren en zeren beletten voort te kruipen of groter te worden, daarop gestrooid. Uit de verse schachten of halmen distilleren ze een water tegen de duisterheid, schemering en gebreken van de ogen. Dan Dioscorides heeft zijn Papyrus niet beschreven omdat het in zijn tijden alleszins bekend was. Doch hij schrijft ook dat ze geschikt was om de lopende gaten wijder te maken (als Lobel en Alpinus van die van hen schrijven) eerst nat gemaakt en met linnen gewonden en zo gedroogd in de holtes gestoken want dan zwelt ze en drinkt alle vochtigheden op en opent de gaten al zwellend. De wortel is voedend en daarom kauwden de Egyptenaren die en slikten alleen het sap in en spuwden de wortel uit. Anders diende ze hun ook voor brandhout.’

Deze plant werd voor vele doeleinden gebruikt. Er kunnen matten van gemaakt worden, bouwmaterialen voor hutten, sandalen, strikken, lampenpitten, brandmateriaal en de lagere delen kunnen gegeten worden.

Ook kan er een vlechtwerk van gemaakt worden. Dit zou zo bij Homerus voorkomen in zijn Odyssee: ‘Als touw van een tweezijdig gestaart schip, van byblus schors’. De held van het epos bond er deuren mee dicht, waarachter hij die naar Penelope dongen van het leven beroofde.

Van dit materiaal zouden in Abessinië nog boten gemaakt worden. Dit gebruik stamt uit de oude Egyptische tijd. Naar dit voorbeeld probeerde Thor Heyerdal te bewijzen dat met een boot van dit materiaal de oceaan overgestoken kon worden. De boot noemde hij Ra II.

Bijbel.

Zo’n boot komt ook in de Bijbel voor: Job 9:26 ‘Zij glijden voorbij gelijk biezen boten’, en zo ook in Jesaja 18:2.

Jesaja 19:7: ‘De Nijlarmen van Egypte leeglopen en droog worden, riet en biezen verwelken’. Riet hier, gomeh of gome duidt vermoedelijk op Cyperus papyrus. Het Hebreeuwse woord voor papierplant zou gome, gomeh of gome zijn. Het biezen kistje van Mozes zou ervan gemaakt zijn, Exodus 2:3 ‘Daarom nam zij voor hem een biezen kistje, bestreek het met asfalt en pek, legde het kind erin en zette het in het riet aan den oever van den Nijl.’

Het zou ook het oevergras van Job 8: 11 zijn, Schiet de bieze op, waar geen moeras is? Groeit het oevergras waar geen water is?’ In Job is het eerste woord gome (mogelijk Cyperus papyrus)

Het woord vertaald als oevergras is achoe of achu. Dit is volgens Concordantie een Egyptisch woord en zou dus op een bepaalde plant kunnen slaan. Om te weiden moet de grond dan wel stevig zijn, het gras niet te hoog en eetbaar. Door Moldenke wordt Butomus voorgesteld, Concordantie noemt ook Cyperus esculentus.

Jesaja 19: 6-7, 35: 7, 58: 5 ‘D҄e Nijlarmen van Egypte leeglopen en droog worden, riet en biezen verwelken’. Riet hier, gomeh, duidt vermoedelijk op Cyperus papyrus. Biezen wordt vertaald uit aroth of arot wat soms vertaald wordt als weiden. Onzekerheid heerst er echter over deze vertalingen.

Door de Arabieren wordt de rietplant babeer genoemd.

Papier.

Van Cyperus papyrus werd voor het eerst papier gemaakt. Uit de met merg gevulde bloemstengel werden met scherpe messen dunne schijfjes in de lengte gesneden. Die werden in vochtige toestand in lagen op en over elkaar gelegd, glad gestreken en door een plantenlijm aan elkaar verbonden (sommigen zeggen dat het besprenkeld werd met modderig water uit de Nijl) en in de zon of onder druk gedroogd. Als eindproduct, van dit moeizame procedé, verkreeg men een ivoorkleurig en, snel vergelende, maar uitzonderlijk bestendig papier, wat opgerold kon worden tot boekrollen. Dit papier was dan ook veel meer begeerd dan de lemen of stenen tafelen. Theophrastus in ’Historie van planten’, (Boek iv. 10) stelt dat het in Syrië groeit en Plinius dat het inlands is in Niger rivier en de Eufraat..

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) ‘Papierriet van de Nijl, in het Latijn Papyrus Nilotica, is van sommige voor echt Papyrus Dioscoridis gehouden. Papyrus is naar de mening van Prosper Alpinus een eigen gewas van de rivier Nijl dat berd of burdi heet wat misschien de Biblos of Biblus van de ouders zou mogen wezen.’

Papierplant, Duitse Papierstaude, Engels Egyptian paper reed, papyrus sedge of papyrus, Frans papyrus en souchet a papier.

Het papyrusriet werd het symbool van het Egyptische laagland. Het woord papyrus en dus ook ons woord papier is afgeleid van het oude Egyptische woord per-aa’, dat ‘Van de farao of koninklijk materiaa’ betekent. Via het Griekse papyros verscheen ons woord papier.

Boek, Bijbel.

De Egyptenaren hadden een monopolie van dit papier maar de Feniciërs beheersten de handel hiervan, via hun haven Byblus. Bij de Grieken kwam dit papier dan ook uit Byblus. Hun naam ervoor was dan ook byblus en vandaar kwam de uitdrukking biblion (boeken) en tenslotte onze naam voor het Boek der Boeken, de Bijbel. (Ook de naam beuk, de boek, kan hiervan afgeleid zijn, zie Fagus) In 2 Clemens werd dit woord al gebruikt voor de bundel van het O.T. Later werd het voor de gehele bijbel gebruikt.

Papyrusrollen zijn al gevonden die dateren van 3500 v. Chr. in de catacomben van Thebe. In 1860 werd door George Ebers een papyrus gevonden die de ontwikkeling van de heilige mestkever, Scarabeus, beschreef. Die rol was wel 20m lang. De langste papyrus is wel de Harris‑papyrus te Londen die wel 40m haalt.

De Grieken noemden papier biblos of chartos en de Romeinen charta. Plinius onderscheidde wel 8 soorten papier. In olie of was gedrenkte papierrollen werden gebruikt als kaarsen, van deze brandende charta kwam het Romaanse woord kartsja waaruit omstreeks 1220-1240 het woord kerce ontstond dat wij nu als kaarsen kennen.

Schrijven.

3 Makkabeeën 4: 20 komt de schrijfpen voor, ook in 3 Johannes 13, zie Arundo. Pennen om te schrijven op perkament of huiden waren gewoonlijk van riet. De oudste bekende schrift van schrijven van een Semitisch ras zijn waarschijnlijk de stenen van Ninive en Babylon. De oudste vermelding van schrijven in de bijbel is waarschijnlijk Numeri 17: 3 (rond 1471 v. Chr.) waar we zien dat het schrijven gedaan werd met hout. In 2 Esdras 14: 24 worden schrijftabletten van bukshout genoemd. In Job 19: 24 is een methode van schrijven van woorden in rots genoemd die dan gevuld wordt met gesmolten lood. In 2 Johannes 12 en 3 Makkabeeën 4: 20 wordt papier of papyrus vermeld. Voor gewoon gebruik worden houten tabletten bedekt met was, Lucas 1: 63. om hierop te schrijven was een gepunte stift ontwikkeld die vaak van ijzer was. Voor hardere materialen was een graveerstift ontwikkeld. Alleen voor het schrijven op perkament en huiden waren rietpennen nuttig. De inkt was lampzwart die opgelost was in galsap. Het werd in een koker gedragen aan de gordel, Ezechiël 9: 2-3. De ambachtelijke schrijvers vinden we in Psalm 45: 1, Ezra 7: 6 en 2 Esdras 14: 24.

Herodotus vermeldt dat de Ioniërs de kunst van schrijven leerden van de Feniciërs en dat hun boeken huiden genoemd werden omdat ze schapen en geitenhuiden gebruikten als er tekort papyrus was. In Josephus dagen werd perkament gebruikt voor het manuscript van de Pentateuch. De perkamenten van 2 Timotheüs 4: 13 waren perkamenten huiden. De Talmoed zegt dat de Wet alleen op huiden van zuivere dieren of vogels geschreven mag worden. Deze huiden werden opgerold op een of twee staven en met een draad bevestigd, de einden werden verzegeld, Psalm 40: 7-8, Jesaja 29: 11, 34: 4, Jeremia 36: 14, Ezechiël 2: 9-10, Daniël 12: 4, Zacharias 5: 11, Openbaringen 5: 1. de rollen werden meestal aan een kant beschreven, zelden aan twee kanten, Ezechiël 2: 9-10, Openbaringen 5: 11.

Ontwikkeling papier.

De Egyptenaren waren echter niet de eersten die papier uitgevonden hadden.

De Chinezen kenden het papier al. De akkerbouwminister Tsailun, 123 v.Chr. leerde het schriftblad schi op de volkomenste wijze bereiden uit de vezels van Broussonetia papyrifera, (kodzu) het Chinese gras, Boehmeria, en uit bamboe bereiden, zoals het nog in China en hoog Himalaya te vinden is. 610 na Chr. bracht de gezanten van de koning van Korea, de priesters Donchoen en Hojo, die kunst naar Japan en Korea. Onder krijgsgevangenen, die in 751 naar Samarkand kwamen, bevonden zich mensen die daar verstand van hadden. Dit samarkander of Chorosaner papier werd uit oude linnengewaden, ruwe katoen, dus uit afval gemaakt en begon al gauw andere papiersoorten te verdringen. De papyrus of dodenrollen werden gedeeltelijk vervangen door perkament en hebben zich tot het eind van de 9de eeuw weten te handhaven totdat ze door het Chinese papier werden verdrongen.

Tussen 794 en 795 ontstond een tweede papierfabriek te Bagdad, waar de papierfabricatie tot de 15de eeuw bloeide. Damascus produceerde in de 10de eeuw met kunstig wevingen het damastpapier, charta damascena, (vergelijk damast) voor het avondland. Bij de Arabieren was papierfabricage een staatsmonopolie en werd in papierhuizen (kaghidchane) gemaakt. Meestal waren de Arabische en Moorse papiermakers geleerden die de titel van het werk ‘al warrak’ bezaten, wark is blad, bladmaker.

Het gewone papier was wit. Voor bepaalde bestemmingen waren gekleurde papieren in gebruik. Blauw was de kleur van rouw en daarop werd, met indigo of kobalt geverfd papier, het doodsoordeel uitgevaardigd. Rood betekende geluk en humaniteit, rood gebruiken was een voorrecht en een teken van een hoge rang. Geel, (goud) de verf van rijkdom en pracht en met saffraan geverfd papier genoot bijzonder hoge aanzien. Bont papier was voor allerhande sieraad.

Europa.

De papierkunst verbreidde zich over de N. Afrikaanse kust door de Moren en kwam van daar naar Spanje waar ze in 1154 of vroeger, in Jativa, nu San Felipe, neerstreek. Van daaruit verspreidde zich de kunst over Itali en daarna over Frankrijk. Franse vluchtelingen hebben de papierindustrie hier te lande zoal niet gesticht, dan toch sterk bevorderd. De oudste papierfabriek hier, wiens bestaan met zekerheid is vastgesteld is die van J. Janzen en M. Orges te Uchelen bij Apeldoorn.

Tegen het einde van de 12de eeuw zijn de eerste sporen van papiermakerij in Duitsland te vinden, een van de eerste zou gestaan hebben te Nürnberg in 1319 en bij kloosterscholen en universiteiten. De eerste papiermolen te Nürnberg werd gemaakt in 1390 door Ulmann Stromer. In Frankrijk zou het eerste papier waarschijnlijk al in 1248 gemaakt zijn en de eerste papiermolen in 1350. In Engeland bij Stevenage in 1460. In Italië, Fabriano en Ancona in 1293.

Hollands papier.

Naar Briquet in Gent, bestaan alle papieren uit de 12de en 13de eeuw uit linnenvezels. Oorspronkelijk werden die vezels verkleind door stampen in vijzels of uitslaan met hamers. In stofkuipen werd die grondstof in voorraad gehouden. Een fijne koperzeef werd ondergedompeld in die papierbrij en door vlak schudden, het scheppen, omhoog gehaald. Daarbij vloeit het water af en blijft een dunne vel natte vezels over. Dit wordt op vilt overgenomen en gedroogd. Op die zeef stond vaak een teken, een watermerk, van de vervaardiger van papier wat achterbleef en te zien is door het papier tegen het licht te houden. Het oudhollandse geschepte papier was terecht wereldberoemd en te herkennen aan de ongelijkmatige scheprand dat tegenwoordig ook met machinepapier wordt nagebootst.

Boekdrukkunst.

Grote uitbreiding vond plaats door de uitvinding van de boekdrukkunst en de kerkenreformatie in samenhang met de algemene opleving. De boekdrukkunst zou door een Duitser uitgevonden zijn, bij ons door Laurensz Jansz. Koster. Door de 30jarige oorlog kon de Duitser er geen of weinig gebruik van maken en werd eerst na de Westfaalse vrede in 1648 weer opgepakt. In Engeland had het door de gemigreerde Hugenoten al een hoge vlucht genomen. Tegen die tijd kwam uit Holland de in Duitsland uitgevonden verbetering tot verkleining van lompen in gebruik. Nog sneller ging het door de uitvinding van de papiermachine door Robert in Essone, bij Parijs, in 1799. In de 18de eeuw kwam er een maaltoestel dat over de gehele wereld als Hollander bekend is geworden. In de loop der 19de eeuw ontwikkelde het zich steeds meer tot een machinaal bedrijf en werd de keuze van grondstoffen steeds ruimer en kwamen ook inferieure materialen als hout en stro in gebruik. (zie verder Fagus, de beuk of boek)

Kwaliteit.

Papier wordt gekeurd op zijn breuklengte dat is lengte van een band die nodig is om het verticaal op te hangen en door zijn gewicht te doen breken, vouwweerstand, asgehalte, dat wil zeggen vulstoffen, lijmvastheid en de aard van de samenstellende vezels.

Ander schrijfmateriaal.

In Indië gebruikte men wel lange stroken gebleekte waaierpalmen waarin de lettertekens door middel van een scherp stiletje erin werden gekrast. In Siam kwam dit uit Trophis aspera en chinagras, Boehmeria nivea. In N. Indië van de jute van Corchorus capsularis, verder van Agave, Musa, de banaan, Daphne, Astragalus en Borassus en Betula.

Rijstpapier werd gemaakt van zeer fijn gesneden blaadjes van de wortel van Aeschymone paletosa en uit het merg van Aralia papyrifera, geschikt voor bloemen en aquarellen.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl