Shorea
Over Shorea
Meranti, vorm, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,
Uit Roxburgh.
Naam, etymologie.
Shorea, naar sir John Shore, gouverneur van de British East India Company, 1793-1798. (Linnaeus noemde deze plant Vatica, van Latijn vates: waarzegger, nauw verwant geslacht.)
Shorea is een uitgebreid bomengeslacht dat over India, Indonesië tot de Filippijnen is verspreid.
Dipterocarpaceae,
Een geslacht dat uit ongeveer 196 soorten bestaat die meest in de tropische regenwouden groeien van Z.O. Azië, India, Maleisië, Filippijnen. De grootste is 88.1m groot, Shorea faguetiana Heim (Franse botanische schilder Auguste Faguet, 1841-1886) in Tawau Hills National Park, in Sabah op het eiland Borneo. In Borneo groeien ook de meeste soorten, van de 138 groeien er 91 in dit eiland.
Het zijn meestal zeer hoge en zware bomen met waardevol hout die vaak een belangrijk deel van de houtopstand uitmaken.
Naar de kwaliteit van het meranti hout zijn de soorten van dit geslacht in 4 groepen te verdelen.
De balau groep met soorten die een zwaar, s.g. 0.85-1.20, zeer sterk en duurzaam timmerhout leveren en een minderwaardige hars. Ze komen meestal voor op zwaar geaccidenteerd heuvelterreinen in het laagland/regenbos.
De belangeran groep, vertegenwoordigd door Shorea belangeran, Burck. Belangeran heet het in Maleis en is een algemeen voorkomende boomsoort in de veenmoerassen van Banka, Billiton en Borneo. Het donkerbruine hout is zwaar, s.g. 0.75-0.98, sterk en duurzaam en wordt veel gebruikt voor balken en planken bij huizen en bruggenbouw, voor kielen van prauwen. De hars is minderwaardig.
De rode meranti groep, een omvangrijke en sterk uiteenlopende groep. Die is naar houtkwaliteit onder te verdelen in lichte, s.g.< 0.60, en zware rode meranti, s.g.> 0.60.
De witte meranti groep, met soorten die een matig zwaar, s.g. 0.50-0.70, matig sterk en matig duurzaam hout produceren dat in tegenstelling tot de vorige geel of grauw van kleur is. Het hout van deze groep is sterk kiezelhoudend waardoor het moeilijk te verzagen is en weinig wordt gebruikt. Ze leveren echter wel een hoogwaardige, helder en doorschijnende, lichtgele hars. Die is bekend als damar mata koetjing.
Enkele soorten zijn nog van belang vanwege het uit de zaadlobben gewonnen tengkawang vet.
=Shorea robusta, (sterk, robuust) de robuuste groeit in India.
Groeit recht omhoog en wordt 35m hoog, langzaam tot middelmatig snel groeiende boom die een 100 jaar oud wordt, stam haalt een doorsnede van 2m. Het vers geslagen kernhout is licht, later donkerder.
In vochtige gebieden is het altijdgroen, in droge gebieden verliest het zijn blad in februari-april.
Bladeren zijn langachtig ovaal, 24cm breed en 10-40cm lang met een steel van een paar cm., leerachtig en glanzend, onderkant is dofgroen met duidelijke middennerven.
Crèmekleurige tot geelgroene bloemen met vele stuifmeeldraden staan in 25cm lange trossen.
De vrucht is een 1.2cm lange noot, de zaden kunnen al kiemen aan de boom, viviparie.
Het is de sal, saul, sala of Der Sal. Lokale namen in Indië zijn onder andere; Ral, Salwa, Sakhu, Sakher, Shal, Kandar en Sakwa.
Folklore.
De salaboom is aan Siva gewijd. Maya, de moeder van Siddhartha Gautama, die later tot Boeddha werd, had eens een zonderlinge droom; zij werd op het toppunt van de Himavat door de vier Maharadja’s opgenomen. De vrouwen van deze laatste baadden haar in goddelijk water, in de schaduw van een sala die honderd yodjanas hoog was. Ze had onder een salboom van een olifant gedroomd met 6 stoottanden die in haar lichaam drong. Deze, Airavata genoemde olifant, wordt door vele Hindoes als reïncarnatie van de God Vishnu gezien.
De sal is een heilige boom want de moeder van Boeddha, Maya, hield een tak vast toen de vinder van vertrouwen geboren werd als een teken dat het hem zou beschermen in zijn leven.
Boeddha begaf zich op weg naar Kusinara om daar het Nirvana, de grote vrede, in te gaan. Onderweg werd hij ziek en na enige rust kwam de meester ter plaatse. Hier moest zijn leerling Ananda hem onder twee salabomen een rustplaats bereiden en hij legde er moe zijn hoofd op. Het was niet de tijd dat de salabomen bloeiden, toch waren ze vanonder tot boven met bloemen bedekt. Toen sprak de verhevene tot Ananda: “Geheel met bloemen bedekt, hoewel het hun bloeitijd niet is zijn de beide tweelingbomen, hun bloesems vallen in menigte op het lichaam van de voleindigde; hemels melodieën klinken in de lucht om hem te eren’.
Een weinig later verliet zijn geest de aarde en ging het Nirvana in. Toen de vrouw van Brahma vertelde dat Boeddha het paradijs was binnen gegaan rolde de donder en de aarde schudde. Maar het leven gaat door want de salbomen boven hem bloeiden, hoewel het niet hun tijd was. En terwijl zachte muziek uit de hemel kwam bedekte de bloemen van de bomen de Perfecte met kleur en geur.
Het is een gewoonte bij de lagere kaste van India als het meisje gaat trouwen dat ze naar een sal gaat of zelfs een tros bloemen neemt, als ze geen man kan vinden die met haar wil trouwen. Soms trouwt het oudste meisje niet en de jongste moet op haar wachten. Om dit probleem te vervangen gaat ze naar een boom en trouwt met die. Er is daar het bijgeloof dat als een meisje een boom huwt en daarna een man, dat het gevaar van een tweede huwelijk afgewenteld wordt op de boom en vandaar moet die het lijden en de pijn overnemen die de bruid mogelijk zal bezoeken. Een andere reden is dat een meisje bij een trouwboom wat van zijn kracht en vruchtbaarheid verwacht.
Met de sala kan men heksen ontdekken. Men neemt in India zoveel sala twijgen als er vrouwen boven de 12 jaar in het dorp zijn. Men schrijft er de naam van de vrouwen op en laat ze daarna vier en een half uur in het water. Als er een van de twijgen slap ligt is het zeker dat de vrouw, wiens naam er op staat, een heks is.
“Een Lakshmana beklimt terstond
Den hoge sala nevens hem
En schouwt van boven door het loof
En roept tot Rama uit den top.” Rama 166.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl