Cocculus

Over Cocculus

Kokkelbonen, vorm, kruiden, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt

Uit P. Good.

Een geslacht van struiken die gekweekt worden om hun mooie bladeren en ornamentele rode of zwarte vruchten.

Ze zijn klimmend of opgaand, bladhoudend of verliezend.

De palmachtig generfde bladeren staan afwisselend en zijn gesteeld, gaaf of gelobd.

Bloemen zijn onaanzienlijk en staan in okselstandige trossen, soms eindstandig.

Ongeveer 11 soorten komen voor in N. Amerika, oost en zuid Azië, Afrika en Hawaï, voornamelijk in Tropische en subtropische gebieden.

Menispermaceae.

Cocculus trilobus DC. (drielobbig, het blad) (Menispermum trilobum) is de wat steviger soort die het hier onder winterbedekking kan uithouden.

Een klimplant met diep groene bladeren die er tot diep in de herfst aan blijven.

De mooie blauwe bessen blijven er lang aan.

Komt uit Japan/Korea waar het medisch gebruikt werd.

Naam, etymologie.

Cocculus is een afleiding van Grieks kokkos: vrucht, de vrucht is besachtig. Snailseed.

Cocculus indicus is de handelsnaam van de vrucht die de Chinezen gebruiken om vis te vangen. De bessen bezitten een scherpe stof die de vis verlamt zodat die gevangen kan worden. De naam was gegeven door Bauhin, dus voor Linnaeus, het is een handelsnaam en niet botanisch. De plant die deze bessen produceert is echter: Anamirta cocculus.

Planten.

Ze moeten wel wat schaduw en beschutte standplaats hebben. De twijgen vriezen meestal wel af, maar in het voorjaar komen er weer nieuwe op.

De gestratificeerde zaden kunnen in het voorjaar in de koude kas gezaaid worden bij 15 graden.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl