Portulaca
Over Portulaca
Postelein, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,
Uit Favourite flowers of garden and greenhouse.
Een geslacht van lage vlezige, één- of meerjarige kruiden.
Ongeveer 40-100 soorten komen voor in de tropen en gematigde zones, meestal in Amerika.
De bloemen openen in helder zonlicht en sluiten met schaduw.
Bladeren staan meestal afwisselend en zijn dik.
De bloemen staan meestal eindstandig.
Dit geslacht is nauw verwant met Mesembryanthemum, de ijsbloempjes.
Portulacaceae, posteleinfamilie.
=Portulaca grandiflora, Hook. (grootbloemig)
Heeft succulentachtige bladeren en stengels.
Het gewas is dun en kruipt, komt niet hoger dan 25cm.
De bloemen zijn groot, meer dan een paar cm in diameter en staan in een eindstandige tros of worden omgeven door eindstandige blaadjes. Komt voor in vele heldere kleuren die al gauw wat verbleken. Bloeien allen als de zon schijnt, ook houden ze van een droge grond.
Wordt als sierplant geteeld.
Naam.
Rose moss, sun plant of large flowered purslane.
Vormen.
De plant is afkomstig uit Brazilië. Voor het eerst werd het beschreven in Botanical Magazine van 1829. De bloemen werden beschreven van een roze kleur, of van een zeer helder roodachtig purper. De plant was ontdekt door Dr. Gillies. Het groeide in lichte gronden in verschillende situaties tussen Rio del Saladillo, een westelijke streek van de Pampas en de voet van de bergen bij Mendoza. Op de westelijke kant van de Rio Desaguardero werden de planten in grote overvloed gevonden en gaven die streek een rijk purperen gloed. Bloemen die hier en daar gemarkeerd waren met oranje vlekken. Nu zijn ze er van wit tot geel, rosé, rood tot vrijwel diep purper, met vele gestreepte vormen, zelfs dubbelen.
Uit O. Thome, www.BioLib.de.
Portulaca oleracea, L. (groente) (Portulaca sativa) De bladeren zijn smal en lepelvormig, dik en groen of rood van kleur.
De kleine gele bloemen zijn gevoelig voor aanraken.
Deze vlezige en succulente plant is gemakkelijk te vermeerderen, elk afgebroken stengeltje groeit zo weer verder. Kan niet tegen nachtvorst maar is in warme gebieden, door zijn vermeerdering, een gevreesd onkruid.
Het is een gewoon kruipend kruid die het best is op zandige gronden, ook kan het gebruikt worden als potkruid.
Postelein of koolportulak is een eenjarige van 8‑20cm uit Midden-Oosten tot India. Door de snelle verwildering komt het gewas overal voor. Er is ook discussie of het kruid inlands is in Amerika of Europa. Is beschreven in 1582.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Beide deze kruiden heten hier te lande porceleyne.
De eerste is grote postelein, tamme postelein of hof postelein, in het Latijn Portulaca sativa’. Portulaca komt van Latijn porto: deur, afvoerende werking, en lac: melk, naar het melksap. Of Latijn portula: poort, omdat de zaadddoos met een deksel opent. De oud-Hoogduitse vorm Porcelaine stamt met midden-Nederlands porceleine of porselein, porcelleyne in Herbarius in Dyetsche, oud-Franse porcelaine uit het Italiaanse porcellana, een omvorming van Plinius porcilacca.
Dodonaeus (b) ‘Hun beide namen zijn in het Grieks Andrachne, in het Latijn Portulaca, daar is nochtans behalve dit kruid een wilde boom in het Grieks Andrachne genoemd die in het Latijn met verandering van een letter alleen Potulaca genoemd wordt.
Vele noemen ze hier te lande ook burgel naar het Hoogduits. De Hoogduitse naam van deze postelein is Burtzel kraut, de Franse du popier of pourcellaine, de Italiaanse proccacchia en porcellana, de Spaanse verdolages en baldroogues en de Engelse porcelain.
Tamme postelein, (de gekweekte vorm) dat is grote postelein, heet hier te lande soms Roomse postelein. In Hoogduitsland heet ze Heymisch Burgel, in Frankrijk pourpier, porceline of porceline domestique of cultivee, in Italië soms ook portulaca, in Portugal bardroegas, in Engeland percelynne of purcelayn, in het Latijn Portulaca sativa, hortensis aut domestica.
De kleine soort groeit gewilliger en heet daarom hier te lande wilde postelein of gewone postelein, in Hoogduitsland Waldt Burtzel, in Frankrijk pourpier sauvage, in Engeland wildt purcelayn’.
Populair werd het vertaald naar Latijn porcus: een zwijn, tot porcilaca en in oud-Engels purcelan tot purslane, de pusley, pus, little hogweed, pigweed, in midden-Hoogduits Burzel, oud-Hoogduits Burzula tot Duits Burgel, Burzel of Purcela en onze portulak.
Frans pourpier, volks etymologisch poulpied: kippenvoet.
Culpeper noemt de purslaine een kruid van de Maan.
Burtel heet het bij Hildegard, Burzelkraut en Grensel bij Bock, Ackerpurzel, Bebedeitkraut, Bergel of Berzel, Borzel, wilde Borgel, Burgel, Burcela, Burckel, Burgel, Burzeln, Burzilla, Kohlportulak, Porzelkraut, Porzel, Purcelan, Purpier, Purzilla, Fullenfuss, Pettstar, Sauburzel en Saubon waar het zwijn nog in voorkomt.
Met de invoer van Zuid-Amerikaanse soorten werd de plant als siergewas, groentekruid en soepkruid opnieuw beleefd en kreeg daarom de geleerde naam portulak.
Gebruik.
Een subspecie wordt geteeld als groente voor soep en salade, het oudere blad als groente. Oorspronkelijk was het een onkruid. Zou afkomstig zijn uit de oude wereld maar dan uit de warmere streken, hoewel een var. met gele bladen, ‘Lutea’, in Chili voorkomt, evenals ‘Regelii’, deze laatste is nu een kosmopoliet.
Met de Romeinen zou het kruid meegekomen zijn naar het Noorden.
Zo was het gebruik vroeger. (141, Dodonaeus) ‘Men eet ze dikwijls rouw, hetzij alleen, hetzij met andere kruiden in salade met olie, azijn en zout.
Die postelein in de mond gehouden en gekauwd beneemt de bruinheid, stroefheid of vadsigheid van de tanden.
Hetzelfde doet het sap ook of het gedistilleerd water als men dat drinkt of de mond daarmee spoelt.
Tamme en wilde postelein wordt meest in alle landen als sla in de spijs gebruikt, maar men doet er gewoonlijk wat kers, raket of enig ander heet kruid bij om haar koude eigenschap te matigen of te bedwingen waardoor ze sommige magen al te lastig en te hard om te verteren vallen, anders hebben ze geen merkelijke schadelijkheid in zich dan alleen deze dat het te lang gebruik er van de het gezicht wat verduistert.
Postelein op alle manieren in spijs of anders ingenomen stopt alle vrouwelijke vloeden en belet alle zinkingen van rijzende vochtigheden die op enig deel van het lichaam mogen vallen en is goed tegen de pijn en weedom van de blaas en nieren en geneest de gebreken ervan al was het dat ze verergerd waren. Ze verdrijft de kwade wellustige dromen en de lust van bijslapen.
Postelein gekookt en ingenomen geneest de vallende ziekte en stelpt de rodeloop en de vloed van de spenen of aambeien en allerhande bloedgang. Zelfs postelein rouw gekauwd geneest diegene die dikwijls uit de neus bloeden. Hetzelfde kruid in spijs gegeten of gekookt beneemt de zweren van het geslacht en van de schaamdelen.
Postelein gekauwd maakt de losse tanden vast en laat de zwellingen van het tandvlees vergaan en is nuttig tegen allerhande zweren van de mond.
In het kort, postelein verkoelt al hetgeen dat verhit is en verslaat de dorst zeer krachtig en daarom houden sommige reizende lieden altijd een blad of twee van dit kruid onder of op hun tong om de dorst minder te voelen. Tot dat doel geeft men dit kruid de koortsige mensen in de mond om hun de dorst te verslaan, gemerkt dat het dikwijls drinken voor hun zeer schadelijk is.
Van buiten het lichaam wordt postelein ook zeer veel gebruikt om alle verhitting en ontstekingen te verkoelen, want ze belet door haar koelte dat het vuur in de wonden niet komt als ze er opgelegd wordt, alleen of met meel van gerstemout vermengt.
Die bladeren op het voorhoofd gelegd verzoeten de pijn en weedom van het hoofd en onder het hoofdkussen gelegd beletten alle kwade en vervaarlijke dromen, zoals sommige verzekeren.
Een zalfje gemaakt van honig en poeder van postelein wortel gedroogd geneest de kloven van de lippen en handen.
Het water van postelein is goed tegen bloedige aambeien. Pandecta’.
Het werd veel gebruikt in oud Griekenland, archeologische vondsten zijn er veel op prehistorische plaatsen. In historische context zijn er zaden gevonden in een protogeometric laag te Kastanas en van de Samian Heraion uit de 7de eeuw v. Chr. Theophrastus noemt in de 4de eeuw v. Chr. de andrákhne als een van de verschillende potkruiden die in april gezaaid moet worden. Het is bekend als sanhti of punarva in India, daar ook als medische plant. Plinius zegt dat de plant zo goed is dat het alle kwaad uitdrijft.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl