Arnica

Over Arnica

Valkruid, engelkruid, vokelaar, vorm, kruiden, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, planten, teelt.

Uit Saint-Hilaire.

Van dit geslacht zijn er 30-32, meest kruidachtige Aziatische soorten, een enkele komt voor in N. Amerika en 2 in Europa. Nauw verwant aan Doronicum.

Tegenoverstaande stengelbladen komen uit een groep wortelbladen.

Grote en lang gesteelde gele hoofden, soms zijn er zelfs dubbele vormen, 6-8cm met 10-15 blaadjes.

Asteracea, Senecio klasse.

Arnica montana, L. (van de bergen)

De 20-60cm hoge plant overwintert met een dikke en korte sterk vertakte wortelstok. Op deze, scheef in de aarde liggende wortelstok zitten knoppen die in het voorjaar weer uitlopen.

Dan verschijnt er een rozet van eivormige bladeren die vlak op de bodem liggen. Elk blad heeft 5‑7 nerven.

Uit hun midden ontspringen grote, soms gele en meestal oranje bloemen in juni/augustus. Na de bloei wordt het vruchtpluis door de wind verspreid.

Komt bij ons voor. Het gewasje groeit op de dorre heide en op onvruchtbare gronden. Een beschermde plant. Is beschreven in 1731.

Met zijn zacht gekleurd bloemkopje en de aan de onderzijde viltig behaarde bladeren behoort het tot de lieflijkste verschijningen van de vochtige heidevelden. In de Alpen groeit het valkruid op hoogtes van 1000-2500m, op humeuze zandige, kalkarme en ongemeste bodems. In het Noorden komt het tot de 63ste graad N. B. Het wordt door het vee, met uitzondering van geiten, niet gegeten.

Naam, etymologie.

(411) (a) ‘Het is opvallend dat deze plant, die toch een echt volksmiddel en bekende geneesplant is en niet in de kruidboeken van begin 16de eeuw van Brunfels, Bock en Fuchs opgevoerd werd. Mogelijk omdat ze ook de bij de oude schrijvers niet vermeld wordt. Verschillende botanisten als Matthiolus, Camerarius, Gessner en Thal willen de bij Dioscorides genoemde plant άλισμα, alisma, onze plant daaronder stellen maar dat is zeker niet goed. Ze komt in Z. Europa eigenlijk niet eens voor. De plant alisma heeft weegbreeachtige bladeren, witte bloemen, groeit op vochtige plaatsen en is mogelijk onze echte Alisma plantago. Hoe ze daarbij kwamen is nog de vraag.

De eerste vermelding van onze plant is bij H. Hildegard te vinden waar ze zegt dat de plant wolfesgelegena onze Arnica is. Die plant wolfesgelegena kende ze niet als geneeskruid, maar vooral als liefdestoverij. Ze schrijft, Ԥe wolfesgelegena is zeer warm, ze heeft een giftige warmte in zich. Als een man of vrouw in liefde ontvlamt en als iemand, hij of zij, op de huid met groene wolvesgelegena aangeraakt wordt dan zal het de aangeraakte in de liefde van een ander laten ontbranden en als het kruid gedroogd is dan wordt de man of vrouw door de liefdesvlam geheel razend zodat ze vrijwel uitzinnig worden’. De Gart der Gesundheit zegt; ‘Flores sancti Johannis Latijn. De meesters spreken dat deze bloemen zijn van natuur getemperd en worden tot een ziekte genuttigd genaamd Amor hereos, dat is een zorgvuldige begeerte van de man tot een vrouw of een vrouw tot een man. Ettelijke meesters die spreken dat dit is duivelsliefde en niet menselijk. Daarom wie zo melancholicus is alzo dat hij nog dag nog nacht rust heeft in zijn hoofd en altijd graag bij vrouwen zijn wil, diezelfde neemt tot hem deze bloemen en zijn fantasie en kwade wil die wordt veranderd in een goede. En u zal ook daarmee gedenken de kuisheid Sint Johannes en hem offeren een pater noster en een Ave Maria, u wordt verlost van deze kwade melancholie zonder twijfel.’

Het kruid verschijnt als Arnich bij Matthaus Sylvaticus in 14de eeuw. Conrad Gessner in zijn Hort Germaniae van 1561 geeft het de namen Alisma alpinum en Caltha alpina. Dan komt de naam Wolfzeilia en Wolverley van Wohl; welzijn, en verleiden.

Er werd veel over de naam Wolvishetisila, Wolverlei of Wolfesgelegena gespeculeerd. Hoewel de Gart de oplossing al gaf.

Men nam aan dat het waarschijnlijk niets met het Wohl: welzijn, te maken had. Het bestemmingswoord is wolf, Wulfsblome, misschien omdat het tot in de 16de eeuw vaak met de verwante Doronicum en Aconitum vulparia of Aconitum lycoctonum of Wolfswurz verwisseld werd, vergelijk de Engelse naam leopard’s bane en wolf’s bane. Het akoniton van Dioscorides werd namelijk door enige oude botanisten als Doronicum pardalianches aangezien. Het tweede deel, gelig, komt van gel: geel, zo is het een Wolfsgelige wat later in Wolfisgelegena en vervolgens tot Wolfilegia verlatijnst werd. Oudhoogduits Wolwes-slih: wolfs-slijk. De plant die door alle weidedieren gemeden werd heet al in de oudste tijd wolfsdood omdat het eten ervan zelfs een wolf doodde. Hield men de plant giftig zodat het wolven doodde of noemde men het als vermeende giftige plant naar de reizende wolf als meer planten? (of de verwisseling met Chrysanthemum segetum als boze struik, veld verslindend en zo wolf of veld verslindend kruid)

In de 15de eeuw werd het Wulveleie genoemd, wohl en verleihend werden omgevormd tot midden-Noord Duits Wolverlei. In 16deeeuws Nederlands is het wulveleie, wolfeleie en nu wolverlei.

(Dodonaeus) (b) ‘Sommige geloven dat het ‘t Alisma van Dioscorides is, dan het Alisma dat ook Damasonium heet heeft bladeren die op de weegbree lijken en heeft een steel die op een thyrsus of toorts lijkt. In deze landen wordt dit gewas gewoonlijk vokelaer genoemd en soms ook geele gansebloemen de Grieken noemen het naar de goudblinkende kleur van de bloemen Chrysanthemon als of men in onze taal gouden bloem of gulden bloem zei, in het Latijn Chrysanthemum. De Hoogduitsers noemen dit gewas in hun taal Waldtblume als of men zei woudbloem en wij hebben het in het Latijn Chrysanthemum latifolium genoemd, dat is vokelaar met brede bladeren’.

De bloem werd vergeleken met Chrysanthemum segetum en kreeg dezelfde naam vokelaar.

Van Ravelingen schrijft over Chrysanthemum segetum waar een vermenging met de Arnica voorkomt zoals uit de Duitse naam blijkt, blijkbaar hebben ze de plant niet goed gekend.

Arnica, de herkomst van de naam is onzeker, mogelijk van Latijn Arna; lam, lamshuid, naar de zachte harige bladeren, of van het Griekse ptarmike: duizendblad, naar de Achillea ptarmica van Dioscorides. Ptarmicum betekent niesmiddel en zijn kruidachtige bloemen en wortels zouden niezen veroorzaken. In Graubunden komt de naam voor van starnudella of sternudella en dat van Latijn sternutare: niezen, in Zweeds nysblad. Maar in klassiek Latijn komt het niet voor, in middeleeuwse glossaria zien we de vormen arcinca, arinca, artinca etc. Voor een deel worden deze namen met wolvendistel gelijk gesteld en of hier Arnica mee bedoeld is moeilijk vast te stellen, een distel is het zeker niet. Opvallend is dat onze plant nog tegenwoordig met de naam Wolf genoemd wordt als Wulfsblome, Wulvesblaume en Wulfsblom.

Als het woord echter uit het Griekse arnakis stamt dan betekent het lamsvacht, aren: lam, en eikein: dienstbaar zijn.

Dodonaeus ‘De Hoogduitsers noemen het Sant Johans blum en Ganszblum’.

Johannisblume en in het spraakgebruik als Hannsblume en Khannasblume en is zoals meer geneesplanten die met Johannesdag het mooist in bloem staan en als Johannesplant gebruikt wordt en daarop slaat ook de naam Dunderblume, Zweeds St. Hansblomster, St. Hans-ort. Het valkruid zou gevonden worden op St. Johannisdag, 24 juli, vandaar dat het een sonnwend- of Johannisblume is. Op die dag, tussen 11 en 12, opent het zijn bloemen en levert de beste werkzame tinctuur die bij kwetsingen en huidziektes helpt en zulk wohltun zou het de naam Bergwohlverleih gegeven hebben.

Dodonaeus ‘Voorts zo noemen sommige dit kruid ook Buphthalmum en ook Caltha, welke namen met geen ander kruid overeenkomen dan met hetgeen dat we in het voorgaande kapittel beschreven hebbenլ Duits Ochsenauge, op de kleur van de bloemen slaat wel Fuerblume. Gaat Schmeertaschen of de glanzende (schmeer: vet) bladeren of botergele bloemen terug op Caltha of geloofde men dat het weidevee van de Alpen bijzonder goed is? Zo ook Schmalzbluem, Mahderblumen wat tot maghd en maaien behoort en laat zich naar zijn standplaats noemen’.

(Dodonaeus e) ‘Daar zijn ook noch sommige andere die dit gewas een soort van Bellis of madelieven zeggen te wezen en gele madelieven noemen. Maar Bellis is een heel anderen aard van gewas’.

(f) Frans heeft arnica des montagnes of –montagnard, groei op de bergen, Engelse mountain alkanet en bladvorm, Duits Bergwegebreit, Bergwurz en Gemschwurz.

(g) Vanwege de aromatische afscheiding en het gebruik als medische plant is het Heilig vrouwenkruid en Duitse Mutterwurz, (zo genoemd door Gessner in 1561) of St. Luciaanswondkruid, Duitse Luciankraut, Engelkraut en zo ook Laugenkraut, werd bij menstruatie gebruikt. Op de geneeskracht slaan verschillende volksnamen als Stoh op un goh hen, in Tirol Altvadermark, Kraftwurz, Kraftrosen, als middel tegen kwetsingen, tegen wonden en vooral steekwonden, Wundkraut en Stichkraut de Fall-, Bruch-, Stich- en Blutblume.

(h) Als volksmiddel zou het kruid al lang in gebruik zijn geweest. Het valkruid wordt zo genoemd omdat onze voorouders, als ze erg gevallen waren, het kruid innamen, in bier gekookt, Duits Fallkraut.

(i) Dat de bladeren als snuiftabak gebruikt werden zien we in Schnupftabaksblume, Tabaksblume, Schneeberger bij de kloosters in Graubunden, vgl. de Schneeberger snuiftabak. Linnaeus vermeldt in zijn Flora suecica in 1755 dat de boeren in Smaland de bladeren als snuif en rooktabak gebruikten, Deens snuftobaksblomst, tobaksurt, in de Vogezen tabac sauvage, tabac des capucins, O. Pyreneen tabaco de montagna, Engels mountain tobacco.

(j) Verfangkraut, omdat ze tegen het Verfangen; vast raken, van het vee gebruikt werd. Duwelsblume vanwege de opvallende verschijning in de heide.

Verder; Bergdotterblume, Engelkraut, Fallkraut, Johannisblume, Kraftrose, Kraftwurz, St-Luzianskraut, Stichwurzel, Wohlverleih, Wundkraut, Wolferley, Wolffelei, Wolfsblume, Wolfsbann, Wolfsdistel, Bergwurz, Gemswurz, Kraftwurzel, Bergwegebreit, Leopardenwrger, Bluttrieb, Mnchskappe, Christwurz, Stichkraut, Verfangkraut, Donnerblume, Engelblume, Mitterwurz, Farberblume.

Uit A. Masclef.

Gebruik.

(411) ‘Matthiolus noemde het in de 16de eeuw Engeltranck. Door de wetenschap werd het kruid pas in de 18de eeuw erkend. De bloemen worden na het zaaien het tweede jaar geoogst, alleen goed uitgegroeide bloemen nemen die snel gedroogd moeten worden, de wortels in derde en vierde jaar

De specerijachtig ruikende wortels en bladeren beschermen de plant tegen vraat van dieren. De wortel ruikt zwak aromatisch en smaakt scherp kruidig. De bloemen ruiken zwak en niet onaangenaam. Ze bevatten, naast arnicin, een vluchtige en naar kamille ruikende olie.

Arnicatinctuur is bekend en wordt verkregen door de bloeiende plant uit te persen en het sap daarvan te mengen met spiritus. De tinctuur is bloedvormend, plas en zweet drijvend en werkt desinfecterend. Het wordt gebruikt bij kneuzingen, verstuikingen, zenuwontstekingen, insectensteken en spierpijnen. Bij inwendig gebruik is de tinctuur niet geheel onschadelijk. Het wordt innerlijk gebruikt als volksmiddel tegen rugpijnen, epilepsie verlammingen. De Arnica tinctuur die met verdunde wijngeest klaar gemaakt is, was in elke huisapotheek te vinden, het diende als wondwasmiddel, vaak ook als toevoeging bij het als opodeldok genoemd reumamiddel. Ook verschillende ogen en haarwasmiddelen werd door bij het genoemde tinctuur gebruikt door er een tiende deel water bij te doen, zo ook als koelmiddel.

Worden de bloemen met olijvenolie uitgetrokken dan krijgt men Arnica haarolie. Tegen doorval zal een afkooksel van de wortel, 10 gram op een kwart liter water, van goede werking zijn. Kneipp beval het innerlijk en uiterlijk aan. Hildegard von Bingen mag de eerste geweest zijn die de genezende werking van deze plant herkende. Ze schreef haar ook magische krachten toe.’Wenn ein Mann oder eine Frau in Liebe erglht, dann wird, wenn jemand sie oder ihn auf der Haut mit Wolfesgelena berhrt, der Berhrte in der Liebe zum anderen verbrennen, und wenn das Kraut vertrocknet ist, dann werden Mann oder Frau durch die Liebesglut fast rasend, so dass sie schlielich unsinnig werden.’ Ook werd valkruid gebruikt in vele middeltjes tegen hartfalen. Johann Wolfgang von Goethe zou valkruiddruppels voor zijn hart gebruikt hebben. Onderzoek heeft uitgewezen dat de flavonode in valkruid de doorbloeding van de kransslagaders bevordert en zo het hart beter laat functioneren.

Omslagen met een aftreksel van valkruid kunnen gebruikt worden bij spierpijn, bloeduitstortingen en zere plekken. De concentratie mag echter niet te hoog zijn, omdat het anders de huid irriteert.

Matthiola. : ‘bij de Tsjechen is dit kruid algemeen, ze noemen het Angelsky drank, dat is engeldrank: Het groeit voornamelijk in vochtige oorden, heeft bladeren zoals de weegbree, zijn doch smaller, weker en tegen de aarde gebogen. Brengt een dunne stengel, niet zonder zijuitlopers, daarop verschijnen goudgele bloemen zoals aan de koedille. De wortel is veelvuldig, dun en welriekend.

Dit kruid refereert de heer Clusius in zijn observationibus Pannonicis libro 3, kapittel 37 ad Doronicum quartum, groeit veel ook bij ons in de wouden en wordt genoemd St. Johanneskruid, dan om diezelfde tijd uit bijgeloof de lieden het voor hun huizen hangen.

De wortel een of twee quentle zwaar in wijn gedronken helpt diegenen zo van een pad gebeten zijn of wat dat koude gif opium ingenomen hebben. De wortel alleen of met zoveel pastinaak zaden in wijn gedronken is goed tegen dat buikgrimmen en rode loop. Dienen ook tegen de gebreken der baarmoeder. Dat kruid stopt de stoelgang drijft de maandelijkse tijd en verzacht de zwellingen, zoals een pleister opgelegd.

Men gebruikt ook bij ons zulk kruid veel tot het vee, dat poeder daarvan ingegeven wanneer ze niet eten kunnen. In Zwitserland noemt men het moederkruid en Plantaginem alpinam. Heer Dodonaeus noemt het Chrysanthemon latifolium en woudbloemen. Dit kruid heet bij Dioscorides Alisma’.

Folklore.

Deze plant zou zo al gebruikt zijn bij Germaanse volkeren. Het kruid heeft vele deugden. Onder het dak werd het gelegd en in de kamer opgehangen en beschermt zo tegen de bliksem, hagel en heksen. Bij onweer moet men gedroogde Arnica branden en daarbij de oude spreuk opzeggen: ‘steek Arnica, steek Arnica aan, zodat het onweer weg zal gaan.’ Het kruid gold als bliksembloem die bij onweer in het vuur werd gegooid zodat de bliksem het huis niet trof. Het is een Donnerwurz, Wolfsbanner en Johannisblume. Vele oude heidense gebruiken gingen in het volksgeloof over. Zo golden de op de Johannisdag, 24 juni, verzamelde bloemen als bijzonder krachtig. Op de avond voor Johannes staken akkerlieden Arnica planten op de hoeken van hun graanvelden en die zouden de Bilmesschnitter er vandaan houden, een schimmelziekte in graan, zodat het graan niet omkwam. In sommige gebieden hoort ze ook tot de bloemen die in kransen als kruidwijden op Maria’s Hemelvaart, 15 augustus, behoorden. Daarmee wordt ze tot de Mariaplanten gerekend. Mogelijk was dat vroeger de moedergodin Freya.

Als Hemelvaart bloempje werd het op die dag in alle vroegte verzameld en in kransen gebonden en als bliksemafweer in de schuren opgehangen. Die oude feestdag, die altijd op donderdag valt, wordt sinds de oudheid met Donar en de bliksem in verbinding gebracht. Ook achter het kruidbeeld of een heiligenafbeelding, zie Buxus. Op enige plaatsen ook in de vlasvelden terwijl op de hoeken van de velden een vuur aangestoken werd.

Planten.

Vermeerderen door scheuren in het voorjaar, zelden door zaad en dan zaaien in zure en humus houdende grond.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl