Incarvillea
Over Incarvillea
Tuingloxinia, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt,
De meeste van dit geslacht zijn opvallende kruidachtige, n- twee- of meerjarige planten met vlezige wortels. Opgaand en vertakt, de bladen staan afwisselend en zijn 2-3 gedeeld met smalle segmenten.
Bloemen zijn groot en staan in eindstandige groepen, rood tot geel.
Het geslacht bestaat uit een 16 soorten die afkomstig zijn uit Turkestan, Tibet en China.
Deze bloemen zijn waarschijnlijk gelijk in waarde met die van de vele Bignonia ‘s die in de kassen worden gekoesterd. In grootte en schoonheid zijn ze te vergelijken met Catalpa, Bignonia en Tecoma.
Bignoniaceae, trompetboomfamilie.
=Incarvillea compacta, Maxim. (compact) Wortelstandige bladeren zijn lang gesteeld, geveerd met bijna hart/eivormige en meestal gaafrandige slippen, zijslippen zijn klein, de eindlob is groter met ronde tot wigvormige voet.
Stengelloze plant, soms met een zeer korte stengel.
Trossen met 5-10 dicht bij elkaar geplaatste purper/roze bloemen die meestal allemaal tegelijk bloeien, 5-7cm lang en 4cm in doorsnede met driehoekige kelktanden die lang zijn toegespitsts in juni/augustus.
Tweekleppige vruchtjes.
Uit Kansu, Szechuan en Tibet, wordt 20-30cm hoog. Is beschreven in 1880. Dwarf hardy Gloxinia.Uit Curtis botanical magazine.
Incarvillea delavayi, Burr. et Franch. (Jean Marie Delavay, Franse missionaris en plantenverzamelaar in China, 1834-1895) is door pater Delavay in Yunnan, China, gevonden in 1893. In deze naam zijn beide paters verenigd.
De 2-5 wortelstandige bladeren zijn groot en gesteeld, donkergroen en 30-40cm lang, geveerd met 15-20 elliptische, spitse en gekartelde tot getande slippen.
Opstaande stengels zijn soms wat vertakt.
Trossen met 2-12 trechtervormige bloemen die kort gesteeld zijn, 5-8cm lang en breed, roze/purperen met oranjegeel hart, kelk is 5kantig met driehoekige tanden in mei/juni.
Tweekleppige vrucht is vierkantig.
Dikke en knolvormige wortels.
Vermeerderen door de wortelstokken.
Wordt 60-80cm hoog.
'Snowtop' is de witte vorm.
Naam, etymologie.
Incarvillea is zo genoemd naar de Franse Jezuïet Pierre Nicholas Le Chron dՉncarville, 1706-1757, een botanisch correspondent van de grote botanist Jussieu, omstreeks 1743. Hij maakte zich met pater Delavay verdienstelijk met botaniseren in China. Hij was ook schrijver van een zeer goed Frans/Chinees woordenboek.
Tuingloxinia, Engelse Chinese trumpet flower, hardy gloxinia.
Uit ww.efloras.org
Incarvillea lutea, Bur. & Franch. (geel) Lijkt in groeiwijze veel op delavayi.
Bladeren staan verspreid en zijn lang gesteeld, geveerd met breed lancetvormige, getande en aan de achterkant behaarde slippen.
Opstaande stengels zijn vertakt en bebladerd.
Bloemen staan met 6-20 in trossen, trechtervormig en ca. 5cm in doorsnede, hangend, geel, bloembuis is aan de achterkant wat behaard in juni/juli.
Tweekleppige vruchtjes.
Droge plaats op kalkrijke grond, in rijke grond bloeien ze slecht.
Groeit in Zuidwest China, Yunnan op 3000 m hoogte, wordt 50-100cm hoog.
Uit magnar.aspaker.no
Incarvillea mairei, Grierson (Franse botanist Rene Charles Joseph Ernest Maire, 1949-) wordt maar 25cm groot.
Dit plantje steekt zijn hoofdje eind mei op en wordt gesierd met fraai ros, klokvormige bloemen die van binnen geel kleurt..
De var. grandiflora (grote bloemen) heeft een wat donkerder bloemkleur. De 5-8 bladeren zijn wortelstandig en staan in een rozet, kort gesteeld en driehoekig, grof geveerd en alleen op de nerven behaard, kleine deelblaadjes zijn eivormig met veel groter eindblaadjes, hartvormig/rond, alle lobben zijn getand.
Bloemstelen zijn langer dan de bladeren met alleenstaande klok/trechtervormige 8cm lange diep purper/roze bloemen met geelachtige keel en kort behaarde kelk in juni/juli.
Tweekleppige vruchtjes.
Dikke en knolvormige wortels.
Uit Szechuan wordt 20-40cm hoog. Is beschreven in 1898.
Var brevipes (korte stengel) met 2-5 rimpelige bladeren met gekarteld/gezaagde lobben en bloemstelen van 25cm lang met 1-5 bloemen van 5-7.cm in doorsnede die iets donkerder zijn dan het type.
Uit Curtis botanical magazine.
Incarvillea olgae, Regel. (Olga Fedtschenko, Russische botaniste en plantenverzamelaarster in de tweede helft van de 19de eeuw) Tegenoverstaande bladeren zijn 5-10cm lang, helder groen en geveerd met smal langwerpige, zittende, spitse en in de bovenste helft gezaagde slippen
Opstaande stengels met bladeren zijn boven aan wat vertakt.
Bloeit in juli/augustus met grote, roze en licht geaderde buisvormige bloemen. Ze staan in eindstandige en veelbloemige trossen, zijn kort gesteeld en 4-5cm lang, kelk met 5 korte en brede tanden in juni/juli.
Vruchtjes springen aan 1 kant open.
Groeit het beste in een wat lichte grond waar ze niet tegen te veel vocht kan.
Wortels zijn niet knolvormig.
Uit Turkestan, wordt 60-125cm hoog. Is beschreven in 1880.
Uit Curtis botanical magazine.
Incarvillea sinensis (uit China) (Incarvillea variabilis, Batal. )(gevarieerd) Lijkt in groeiwijze wat op olgae.
Bladeren meestal tegenoverstaand, varenachtig en fijn behaard, eivormig en geveerd, langwerpige slippen met wigvormige voet, geveerd.
Dunne en opstaande stengels zijn sterk vertakt en kantig met bladeren, onderaan houtig.
Trossen van 10 en meer kort gesteelde, trechtervormige bloemen van 2.5-3.cm in doorsnede zijn licht roze, kelktanden zijn ongeveer even lang als de kelkbuis in juni/augustus.
Openspringende vruchtjes.
Lichte grond en vrij droge, goed doorlatende plaats.
Wortels zijn niet knolvormig.
Uit O. Tibet wordt 50-100cm hoog. Is beschreven in 1899.
Hybriden.
Uit kruisingen tussen latifolia x met typen van variabilis, fumaeriaefolia en prezwalskii zijn vormen ontstaan in alle tinten van wit tot roze, geel en zalmkleur.
Var. fumaeriaefolia (blad als Fumaria) heeft een stengel van 50-60cm hoog met verspreid staande bladeren, eivormige blaadjes met smal wigvormige voet en ingesneden bloemen van 4.5-5cm lang, zacht roze met kelktanden die even lang zijn als de kelkbuis.
Var. przewalskii (Nikolai Michaelowitch Przewalski, Russische botanicus en plantenverzamelaar, 1839-1888) is geheel fijn behaard, onderste bladeren tegenoverstaand, de overige verspreid, lancetvormige blaadjes zijn lang toegespitst en licht groen, zwavelgele bloemen, kelktanden anderhalf tot twee maal zo lang als de kelkbuis.
Planten.
Ze groeien goed op goed doorlatende, matig vochtige en beschutte, zonnige tot half beschaduwde plaatsen. De tuingloxinia ‘s houden niet zo van natte voeten, geef ze een beschutte, zonnige plaats dan zijn ze het beste. Rooi ze in het najaar voorzichtig op en bewaar ze bij de dahliaknollen, vorstvrij in turfmolm. Scheur ze eerst. In april worden ze weer geplant op een diepte van 3cm..
Zaaien kan ook bij 20 graden.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl