Fagus
Over Fagus
Beuk, boek, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt.
Uit www.fs.fed.us
Dit geslacht komt met maar 10 soorten in de gematigde gebieden van het N. halfrond voor.
Het zijn bomen met zomergroene en 2 rijgen bladeren die langs de zijnerven geplooid zijn. Winterknoppen zijn opvallend en verlengd, puntig en scherp.
Bladen zijn enkelvoudig en meestal gaafrandig of gezaagd/gegolfd met 5 paar zijnerven, ze staan afwisselend, 5-15cm lang, 4-10cm breed.
De knoppen zijn spits en afstaand met vele lichtbruine schubben.
De manlijke bloemen zitten in dichte, rijk bloeiende bijschermen bij elkaar. De vrouwelijke twee aan twee die door een vierdelige vruchtenbeker, cupulu, zijn omgeven.
Vruchten van alle soorten zijn driekantig en staan met twee bijeen in een bolster of vruchtkuip
Het zijn mooie bomen met een symmetrische vorm rolronde en gladde stam die zich bijna tot in de top verlengt. Heldergroen blad dat zelden aangevallen wordt door insecten of schimmels. Ze zijn elk seizoen aantrekkelijk, vooral in het voorjaar als het zachte en tere groene blad zich ontwikkelt.
De meest bekende is de gewone beuk Fagus sylvatica, (bos) Al de soorten stemmen met elkaar overeen in bladvorm, herfsttint, groeiwijze en eisen van de bodem en standplaats. Vandaar dat onze inlandse beuk zo goed harmonieert met gewassen uit Japan en Amerika.
Fagaceae, beukachtige.
=Fagus grandifolia, Ehrh. (grootbladig) (synoniem Fagus ferraginea, roestbruin en Fagus americana (Amerika) Bladeren zijn 6-12cm lang en bij het ontplooien zijdeachtig behaard, later van boven kaal en aan de onderzijde is alleen de nerf dan behaard, langwerpig eivormig en de meeste bladeren met de grootste breedte boven het midden.
Vormt ook een hoge boom met een dichte kroon en gladde, licht grijze stam.
De Amerikaanse grootbladige beuk wordt een 30-35m hoog
Uit N. Amerika is in 1907 beschreven.
Een verwante beuk is inlands in de bergen van centraal Mexico die soms als een subspecie gezien wordt, of als een echt soort, Mexican beech of haya, Fagus mexicana Martinez. Mexicaanse beuk.
Amerikaanse beuk, American beech, Duitse Amerikanische Buche.
Uit www.123rf.com
Fagus crenata Blume. (fijn rond gekarteld) (Fagus sieboldi, (Philipp Franz von Siebold, 1796-1866, arts te Deshima, onderzoeker van Japanse flora en fauna). Uit Japan wordt 35m hoog, bladeren zijn licht gekerfd.
Japanse beuk, Japanese beech, Sieboldճ beech of buna, Duitse Kerb-Buche, Gekerbte Buche.
Uit ww.biopix-foto.de
Fagus japonica, (Japan), Japanse beuk, Japanese blue beech, Duitse Japanische Buche.
Uit www.bahcesel.net
Fagus orientalis, Lipsky. (oosters) De Kaukasische lijkt op onze beuk. Het verschil zit hem voornamelijk in de bloemen. Over het algemeen is deze boom meer opgaand, de kroon spitser en de jonge twijgen zijn sterk behaard, de bladeren zijn groter en steviger met 7-10 paar zijnerven. De steunblaadjes vallen bij deze soort vrijwel niet af, bij onze beuk vrijwel direct.
Groeit in Klein-Azië, Kaukasus en N. Perzië en wordt een 35-40m hoog. Is beschreven in 1907. Vaak wordt deze als een ondersoort van de gewone beuk beschreven, Fagus sylvatica subsp. orientalis (Lipsky) Greuter et Burdet.
Oosterse beuk, Oriental beech, Duitse Orient Buche.
Uit Bock.
Fagus sylvatica, L. (van het bos) beuk, is een van onze meest algemene bomen.
Bladen zijn eivormig en glad, zeer licht getand, 4-10cm lang met 5-9 paar zijnerven.
De beuk is een houtsoort van het maritieme klimaat van midden, west en zuid Europa, van Koningsberg tot de Kaukasus. De noordelijke grens ligt op 60 graden N. B. In de bergen komt ze tot 800m voor. Het is een boom van het vlakke land en van het middelgebergte (de zone van het Fagetum ligt tussen het Quercetum en het Picetum) die vrij hoge eisen stelt aan warmte en vochtigheid, bij voorkeur kalkrijke gronden.
Met 120‑150 jaar heeft de boom een volledige wasdom bereikt met een stamdoorsnede van 0,9‑1,25m en een hoogte van ongeveer 30m. De beuk kan zo’n 300 jaar oud worden maar meestal begint het na een 150 jaar van de top af aan af te sterven en rot van binnen uit weg. Mede onder invloed van de zon is het dan ook binnen een paar jaar gebeurd met die beuk. De beuk ziet ook geen kans zich te herstellen, iets wat de eik wel kan. De beuk kan niet tegen zonneschijn op zijn dunne en gevoelige huid en krijgt last van zonnebrand, krijgt het moeilijk en er bestaat er een kans dat hij sterft. Omdat beuken vaak in een rij geplant staan kunnen dan ook de volgende bomen het moeilijk krijgen.
De vele bladeren zorgen er dan ook voor dat de zon de bast niet bereikt. Berekend is ook eens dat van een grote beuk, waarvan de bladeren naast elkaar werden gelegd, de totale grondoppervlakte dat ze zo bedekken meer dan 1000 vierkante meter bedraagt.
De boom is pas laat rijp en blijft lang vrijgezel. Pas op een leeftijd van 60‑70 jaar begint de beuk te bloeien en vruchten te geven. De boom laat zijn stuifmeel in de roerige tijden voor de komst der bladeren door de wind dragen. Ondanks zijn lange vrijgezellentijd is de beuk maar om de 3‑4 jaar actief en geeft in de herfst zijn gepantserde vruchten. Er zijn jaren van overvloed en jaren waarin de vruchten vrijwel niet te vinden zijn. De beukennoot is in dik plantenpakpapier ingepakt, van binnen vol olie, suiker en zetmeel. Een goede start om zijn jeugdige opvolgers weer tot sterke reuzen te laten groeien.
Lyrisch.
De beuk is zelf in staat om in de schaduw op te groeien maar ontwikkelt op latere leeftijd een schaduwdak waar geen andere plant meer een kans krijgt. Beukenbossen zijn buitengewoon donker en schaduwrijk. Beuken hebben een harde jeugd, als woudplanten moeten ze zich al vroeg staande houden en nood leren verdragen. Ze moeten een wedloop om hoogte ofwel licht maken en elkaar overgroeien en zo ontstaat de beschaduwde zuilenhal die een netgewelf van stammen overspant. In deze hal wonen eigenlijk alleen maar arme mensen. In zekere zin leidt elke bosplant aan licht, soms nog kruipen of klimmen anderen over hem heen.
Beukenbossen zijn dan ook schuilplaatsen der diepe mysteriën, bekleed met een tapijt van bruine bladeren in plaats van groene kruiden. In winter krijgt de geest meditatieve neigingen bij het zien van deze statige pilaren die rondom oprijzen en vanwege de stille eenzaamheid die er heerst. In zo’n bos is er evenveel leven als tussen de pilaren van een kathedraal. Alle leven verstopt zich onder de bruine bedekking en er is zelfs geen klimop om die kleur te doorbreken. Het netwerk van twijgen heerst boven deze eenzaamheid.
Uit bomen-inventaris.irisnet.be
Vormen.
Van Fagus sylvatica onderscheidt men de volgende vormen:
1’Pendula, Lodd. ofwel de treurbeuk, een groene vorm met wijd overhangende takken die 12m hoog wordt.
De vermoedelijke moederstam van al onze treurbeuken is de treurbeuk te Meundorf bij Wiesbaden (opgaande met aan de omtrek afhangende twijgen)
Ook in Engeland vond men in 1836 een treurbeuk en in Frankrijk omstreeks 1870.
Al naar de standplaats onderscheidt men de vorm met doorgaande topgroei, zoals in Sonsbeek bij Arnhem en de grote koepelvorm als in de Hortus te Leiden.
Minder algemeen zijn de treurbeuken met goudkleurige en bruine bladeren. Dit is bv. de ‘Purple Fountain,’ 15m, die gevonden door een Veluwse kweker en door Grootendorst in 1976 in cultuur genomen. De oorspronkelijke boom is maar 4m hoog en 1m breed. Is minder zwart dan de ‘Purpurea Pendula.’ Verder ‘Bornyensis,’ uit Frankrijk van 1870 heeft een doorgaande stam.
Truerbeuk, Engelse weeping beech, Duitse Hnge-Buche, Trauer-Buche. Blut-Hange-Buchen.
2 ‘Macrophylla,’ Hort, bladeren zijn zeer groot en de groei is zeer weelderig. ‘Latifolia,’ met wel tot 16cm lange bladeren.
3 ‘Heterophylla’ Loud. , (F. laciniata) is een boom van 2de grootte met min of meer ingesneden bladeren. Gevonden te Duitsland in 1795.
De cv. ‘Asplenifolia’, de varenbeuk met diep ingesneden bladeren. Schlitzblattrige Buche.
Een langzaam groeiende boom die 15m hoog wordt. Is gevonden in Frankrijk in 1804.
Rohanii,’ staat tussen ‘Laciniata’ (Schlitzblattrige Rotbuche) en ‘Quercifolia’, in en loopt helderrood uit.
Fern leaf beech.
4. ‘Argenteomarmorata,’ is een boom van 2de grootte met kleine, fraaie en zilverbonte bladeren.
5. ‘Zlatia’, Servische goudbeuk, verschijnt met ook in zonnige plaatsen met goudgele bladeren, later groen/geel met de grootste breedte boven het midden.
Golden beech. Gold-Buche.
6. ‘Seriata,’ heeft de bladeren fraai goudgeel gestreept. Deze vorm is gevonden in een woud bij Dresden.
7. ‘Purpurea,’ Ait. De moederstam van alle bruine beuken, Engelse copper-beech, Duitse Rotbuche of Blutbuche is gevonden in het Revier Oberspier (vorstendom Schwarzburg-Sonderhausen) Van het zaad van deze boom geeft 50-70 % bomen min of meer bruine bladeren. De eerste bruine beuk zou gevonden zijn in Sondershausen. Hier werden enten en zaailingen gewonnen die over de wereld verspreid werden. Hoewel, een andere bruine beuk stond er in het Kanton Zrich. Die werd al in 1680 vermeld als een roodbladige beuk die nergens gevonden wordt.
De purperbeuk opent het jaar met helder roze kleur.
Bij de ondersoort ‘Rosea Marginata,’ zijn de bladeren fraai purper met een roze rand. Een zeer zwakke groeier.
De verzamelnaam van alle bruine beuken is ‘Atropunicea,’ Hiervan zijn afzonderlijke klonen waarvan de bekendste de zwarte beuk is, de cv. ‘Atropurpurea Macrophylla,’.
‘Purpurea Pendula,’ is hierop gelijkend met glanzend rood/bruin blad. Deze bruin treur werd in 1865 in Duitsland gevonden. Bij oudere bomen gaat het treuren meestal over in een meer opgaande groeiwijze.
‘Purpurea Latifolia’, is een grootbladige vorm met intenser dieprood tot zwartbruin blad, Ԓiversiiլ uit Engeland omstreeks 1870, is een zeer mooie zwartbladige beuk. Groeit zeer langzaam.
‘Spaethiana,’ naar de Duitser Spath, 1920, is de donkerste bruine beuk.
Copper beech of purple beech, Duitse Blutbuche. (Fagus sylvatica cv. ‘Pendula Purpurea,’ en
8. ‘Fastigiata,’ (cv. ‘Dawyck,’) groeit met gekromde en omhoog gebogen takken die even dicht en zuilvormig is als de Italiaanse populier, de kroon wordt niet breder dan 3m. Plant jonge bomen want oude slaan slecht aan. Is genoemd naar de Dawyck Garden aan de Schotse grens, een van de vier tuinen van de Royal Botanic Garden Edinburgh.
Dawyck beech. Sulen-Buche.
Deze zuilvorm werd gevonden in Duitsland in 1864 door Hesse. Hier zijn ook gouden en purperen vormen van.
Verder zijn er nog de F. sylvatica ‘Purpurea Tricolor’, met rozerood gerande bladeren.
8. ‘Tortuosa’ vormt een brede en gedrongen groeiende kroon met gedraaide en getwiste takken die op hun einde hangen. Met zijn korte en gedraaide stam groeit ze meer in de breedte dan in de hoogte en wordt zelden meer dan 15m hoog. Het groeit soms van zaad en vormde kolonies in Zweden ( ‘Tresbokenө, Denemarken Duitsland (‘Rotel-Buchen’ en Frankrijk (҆au de Verzyө.In Duits Santel-Buchen met Blut ervoor als het blad rood is.
Naam, etymologie.
Dodonaeus. ‘De naam Fagus wordt aan de Esculentus (Juglans) ook meegedeeld, andere noemen Fagus de kleine Ilex, andere die eikel dragende boom die heel bittere vruchten draagt. Dan Fagus Theophrasti is zo genoemd omdat de vrucht eetbaar is en naast de eikel voor de zoetste vrucht gehouden wordt (waarmee onze voorvaders de honger verdreven eer ze aan menigte van korenwerk komen konden) dat is een medesoort van eik met harder hout dan gewoon eikenhout en die wordt tegenwoordig (als Lobel betuigt)
Fagus, de boom heeft zijn Latijnse naam Fagus van Grieks phago: eten, wat een verwijzing zou zijn naar de eetbare zaden.
Isidorus XVII 7.28: ‘Fagus et esculus vocatae credentur, quod harum fructibus olim homines vixerunt cibumque sumpserunt, escamque habuerunt. Nam esculus ab esca dicta, fagus vero a Graeco vocata : phagein enim Graece comedere dicitur.’ Dit was mogelijk de eetbare kastanje, Castanea of Quercus esculentus. (=Juglans regia)
(b) Er wordt ook gesproken van; Dodonaeus ‘De andere beukenboom die in Griekenland groeit die Theophrastus Oxye en Gaza Sciscima noemt waarvan Plinius ook schijnt gesproken te hebben in het 23ste kapittel van zijn 13de boek, doch hij noemt hem Ostrya, (zie daar) in Griekenland wordt de beuk tegenwoordig van de gewone man Oxya genoemd omdat de vruchten aan beide zijden spits zijn net zoals het korenwerk dat men boekweit naar deze beukennoten en Fagopyron of Fagopyron plag te noemen.’
Zie Duitse Rothbuche naar het hout en (Carpinus) Ostrya als witte beuk.
Dodonaeus ‘Dan onze tegenwoordige Fagus die we beukenboom noemen heet in Frankrijk gargui of hargnes of hestre.’
In Frans hetre commun, vergelijk Nederlands en Vlaams hester: struik en Duits Heister: jonge buigzame eiken- en beukenbestanden.
(d) Mastbuche naar de eetbare zaden als voer voor zwijnen, Eckerbuche, Waldbuche.
Dodonaeus (e) ‘Hier te lande heet deze boom bueckenboom, in Hoogduitsland Buchbaum of Buche, in Engeland bech tree, in Bohemen buk. De vruchten heten buecken-nootkens, in het Boheems buckwice, in het Latijn Nuces fagi en in het Grieks Balani tou phegou.’
(88, (1933) De naam beuk, Duits Buche en in Engels beech, is in alle Germaanse spraken terug te vinden. West Germaans bkon, Saksische gewesten bk, bk in Noordhorn, West Vlaams bouk, Midden Noord Duits bke, oost fries bk, Angelsaksisch bce Engels beech. Een volgende stam is van Germaans bk, od Noors bk, beuk, boek, Angelsaksisch bc-trow. Gotisch bokaՍ letter, Slavisch buky, beuk, letter.
In het midden-Hoogduits was het Buoch, in oud-Hoogduits Buoh of Buohha, oud-Engels bece, de Angelsaksische boc, bece of beoce, Beieren/Oostenrijk Boke, Boike, Zweedse bok en in Noorwegen en in het Deens is het bog. De beukennoot werd vroeger in Engeland buck genoemd.
De oud-Germaanse boom-naam zit ook duidelijk in de betekenis silva Bacenis (=beukenbos, spreek uit Bakenis) zoals Caesar het uitgebreide woudgebied van Germani noemde dat de Cherusken en Sueven scheidde (mogelijk de Harz) Nog in de middeleeuwen heette de omgeving van Fulda, Boconia, Buconia of Buohhunna, in de 16de eeuw werd het Buchen.
Dit woord, Bacenis, voldoet genoeg, als men de geluidsverschuiving in aanmerking neemt, met het Latijnse Fagus. (Een f in het Latijn blijkt vaak te corresponderen met een b in andere talen). Deze Fagus is weer hetzelfde woord als het Griekse phegos, dat echter niet op de beuk slaat maar op de eetbare eik, Quercus esculus. De beuk is overigens in Griekenland zeldzaam en komt daar maar op enkele gebergtegebieden voor. Vele spraakdeskundigen menen dat de Griekse boom naam phegos tot phagein: eten behoort. In de grondvorm betekent dit een boom met eetbare vruchten, Sanskriet bhag: eten.
Ook in de Slavische talen verschijnt de Indo-Germaanse woordstam bhaug, in het Russische (dialect) als bozu en in het Bulgaars als buz en in het Tsjechisch en Poolse bez. Dit zijn betekenissen die niet voor de beuk maar voor de vlier gelden. Juist bij boomnamen is vaak te zien dat hun botanische betekenis in verschillende spraken gewisseld werd. De overeenstemming van de Germaanse bok en het Latijnse Fagus verklaart zich het eenvoudigst als men buche van de grondafleiding van het Indo-Germaanse bhaug aanneemt. Dit woord werd door de Germanen en Romeinen, het verspreidingsgebied van de beuk, behouden. Uit deze taalgrond besluit men dat de oermat van de Indo-Germanen, een omstreden vraag, westelijk aan de linie Konigsberg-Warna (bekend als de oostgrens van onze beuk) in Midden-Europa te zoeken is en dat de Blaten, Slawen en Indo-Iraniërs bij het overschrijden van die grens de naam van deze boom op andere boomsoorten overdroegen.
(h) Ook de fagot is uit Latijn Fagus ontstaan. Het houtblaasinstrument kwam via Italiaans fagotte, Frans fagot tot Duits Fagott.
De beuk komt dan ook veel in plaats en stadsnamen voor. De beuk in Duitsland 1567 maal, de eik 1467 maal. Van plaatsnamen in Oudbeieren waren er van 15 van de beuk, 8 van de eik en linde, 7 voor de den en els en 4 voor de fijnspar. Veel plaatsen waren er met samengestelde namen als Schonbuch. In Nederland zijn er plaatsen als Beukelaar, Bocholtz, Boekel, Boekelo, Boekend, Bokhorst en Borculo.
Zo komt de beuk ook in vele familienamen Bucher, Pucher, Buchmann, Buchwald, Buchholzer, Buchberger, Buchwinkler. Bij de Nederduitse namen Bauk, Bauke, Boke behoren ook Beuker, Bauke, Baukmann, Bokmann, Buckhorst.
In Engeland komt de plaats Beckwith voor dat Becwudu was omstreeks 972 n. Chr. Buckinghamshire zou zijn naam hebben van de grote hoeveelheid beuken. De rivier Rowey in Cornwall zou komen van een Cornish equivalent van het Bretonse woord fau, en Wells ffawydden, beukennamen die afgeleid zijn van Fagus.
Hoboken in Antwerpen betekent hoge beuken en zo ook Hoboken in New York.
Uit O. Thome.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (16 Dodonaeus 4) ‘Deze beukenbladeren zijn goed gelegd op de hete gezwellen die net beginnen en op alle diergelijke puisten en ontstoken zweren. Die gekauwd en lang in de mond gehouden genezen de ruwheid van de lippen en de weedom van het tandvlees.
De kernen van de beukennootjes zijn van smaak zoet met een kleine tezamen trekking. Men zegt dat als die gegeten worden ze de pijn van de nieren dat door gebroken steen of niergruis komt verzoeten en zeer nuttig zijn om het niergruis en de gebroken steentjes gemakkelijk te laten rijzen en voortkomen om met de plas uitgedreven te worden.
Om met beukennootjes het niergruis af te drijven plegen sommige die te drogen of tot as te branden en dat met enige drank in te geven of een zalf ervan te maken en daarmee de lendenen te bestrijken. Dan deze nootjes worden van sommige veel geacht en gebruikt in taarten, marsepeinen, koeken en andere dingen daar de pingels of kernen van de pijnappels nuttig toe zijn. In koude landen eten de beren het veel.
In oude tijden maakte men van de schors van deze boom wijntonnetjes, kuipen en drankvaten of bekers. Andere zeggen dat men daarop plag te schrijven of letters te snijden en dat de boeken en boekstaven (of letters) daarvan de naam hebben.
Het hout is beter om te branden dan eikenhout. Het wordt ook van sommige tegenwoordig gebruikt om er manden, dozen en korven van te maken om druiven in te dragen want het is week en niet zeer vast of sterk.
As van verrot of oud beukenhout wordt gebruikt om de lakens te verven. De as van beukenhout is nuttig om glas te maken, als Petrus Crescentius schrijft.
De beukenboom helpt de jagers ook per toeval op het rechte spoor om de herten te vangen want als ze door de bossen gaan daar vele beuken staan en die vers gepeld of ontschorst zien dan oordelen ze daaruit zeker dat er herten geweid hebben waardoor ze soms het wild betrappen. Wat in Frankrijk en Henegouwen dikwijls gebeurt.’
Beukennootjes zijn te eten hoewel bij een te veel eten hiervan vergiftiging kan optreden. Met roosteren verdwijnt dit gif. Ze werden wel als varkensvoer gebruikt om die vet te mesten. Paarden stierven na het eten van een half pond veekoeken die gemaakt was van beukennoten, ook koeien, ezels en katten kunnen er niet tegen.
Ook wel, zo als in laatste wereldoorlog, om er een lampolie uit te bereiden. Beukenolie werd eerst in 1713 in Engeland gevonden en als vervanger van olijvenolie aanbevolen.
Maerlant, ‘Fagus, naar dat ik heb uitgezocht, is de boom die men beuk noemt. Zijn vrucht is zoet in de mond, maar kwaad voor de borst terstond. En geen olie is zo helder en die beter in lampen is dan die men van beuken slaat. Zijn hout dat is om te houwen kwaad, nochtans eten het de wormen gelijk. Deze boom groeit in menig land.’
Het geel/roodachtige hout is hard met een mooie structuur en wordt gebruikt voor in- en draaiwerk. Het hout is zwaar, maar niet duurzaam, bekend als rood beukenhout, in Duits Rotbuche. In de grond is het zo weg en ook als timmerhout is het niet zo geschikt. Pas na impregneren is het voor buiten te gebruiken. In hete stoom is het hout echter makkelijk buigbaar en werd zo gebruikt om er gebogen meubels van te maken, brugdekken, onderdelen machines, walsen, slagersblokken, houten kamraderen en dergelijke. Het heeft een zeer korte vezel en splijt en splintert daarom niet. Beukenpalen werden gebruikt, met elzenpalen, onder Waterloo Bridge, onder Winchester Cathedral. Neemt gemakkelijk kleurstoffen op en wordt zo weer gebruikt om duurdere houtsoorten als palissander, satijn- en rozenhout na te maken.
(213) Het hout van de beuk zou bij de Grieken en Romeinen, volgens de toen geldende maatstaven, door vochtigheid niet alleen rotten, maar zelfs nog beter worden. Ledikanten en tafels werden van dit hout gemaakt, bedekking als een schildpadpantser waren van dit hout, aldus Theophrastus, ook allerlei voorwerpen uit het dagelijks leven, dakspanten: scandula, kasten: arculea faginae, bekers: faginus scyphus, olijfpersen: cupa en dergelijke. Het was van het hout van de beuk dat Jason zijn schip bouwde. Beukenbladeren werden gebruikt om matrassen te vullen, Juvinalis zegt dan al: ‘Van het hout een huis, van het blad een bed.’ Het blad kon een 7 jaar gebruikt worden voordat het vernieuwd moest worden.
Maar waarschijnlijk gebruikten die het hout van de Ostrya of haagbeuk.
In Tusculum was de heuvel van Corne bedekt met beukenbomen en opgedragen aan Diana. Om haar te aanbidden kwamen de mensen daar van uit de verre omtrek. Een van deze bomen was de favoriet van de spreker Passenius Crispus die las en mediteerde in zijn schaduw en vaak wijn over zijn wortels uitgoot. Bacchus schonk zijn wijn uit beuken schalen, waarschijnlijk van de bloedbeuk die wijnaderen in zijn bladen heeft.
In Brest werden er, vanwege hun zwaarte, kanonaffuiten van gemaakt. In het Schwarzwald klokken en te Verdun spinnenwielen en wijnvaten omdat het hout reukloos is.
Ook wordt het hout gebruikt bij ham-, worst- en palingrokerijen en door zilversmeden die de houtskool vanwege de goede gelijkmatige verbranding en grote hitte gebruiken. Door de creosoot die het hout bevat is dit een goed conserveringsmiddel.
De bast werkt koorts verdrijvend. Het hout bevat een creosoot die in de vorm van stropen tegen desinfectie van de longen gebruikt werd.
De kastjes om kussens te vullen en voor het verpakken van vruchten.
Aan sommige beuken kunnen er van die rare uitwassen groeien onder aan de stam waarvan de oorzaak niet bekend is. Die uitwassen bezitten draaiende nerven die daardoor prima geschikt zijn voor houtsnijwerk. De zenuwen zijn in elkaar gedraaid en spiraalvormig verbonden en dit zijn voor de draaier de meest aangename vormen.
Uit J. Strutt, beech in Knole park.
Historie.
Ofschoon de beuk al vele honderden jaren meer verspreid voorkomt dan de eik speelt het toch in de volkskunst niet zo’n belangrijke rol als de eik. De beuk heeft de eik in de voorgeschiedenis sterk teruggedrongen. Als laatste woudperiode van de noordelijke landen volgde op de eikentijd de beukentijd. Het is daarom begrijpelijk dat aan de beuk niet zo veel oude gebruiken en verhalen verknopt waren als aan de eik die in het middelpunt van de Germaanse boomcultus stond.
De beuk zou bijvoorbeeld niet een voorkomen in Engeland vanwege het verhaal van Caesar dat bij zijn invasie allerlei boomsoorten werden gevonden behalve de beuk en zilverden:’Lҍateria cujusque generis, ut in Gallia est, praeter Fagum et Abietem’. Hoewel Caesar maar even in Engeland geweest is en niet veel van het land gezien kan hebben zodat dit geen zekerheid opleverde voor het ontbreken van de beuk, of hij arriveerde in een deel waar geen beuken groeiden. De Britons verscholen zich echter in de bossen voor hun invallers en dat moeten dan bedekkende bomen zijn geweest met meer blad dan deze asociale boom ooit geeft.
De beuk kwam hier al in de 9de eeuw overvloedig voor, dat bewijst de naam Bocchurst (Boekhorst) die reeds in een oorkonde van het jaar 806 genoemd werd. Een latere oorkonde van 1267 levert het bewijs dat het bos voornamelijk uit beuken bestond en dat de naam dus daarvan afkomstig was.
Nibbixwoude, vroeger nubucxwoude, zou nieuw beukenwoud kunnen betekenen.
Schoonheid.
Kan geen andere boom van onze bossen met de eik wedijveren in macht en kracht, door de beuk wordt het overtroffen in schoonheid. De beuk is de mooiste boom in het bos, een beukenbos heeft voor iedereen grote aantrekkelijkheid. De hoge gladde en zilvergrijze stammen doen ons denken aan pijlers die opwaarts streven om het groene, spitsbogen gevormde gewelf te dragen. Die ‘kerk van ongekorven hout ‘was voor de oude bouwmeesters het voorbeeld voor de gotische bouworde die wij in zo menige indrukwekkende domkerk bewonderen (Middachter allee) Reusachtig van afmetingen en sierlijk van aanblik waren de beuken in de vlakte van Latium. Vaak was de beuk aan goden, speciaal aan Jupiter gewijd. (213)
De beuk heeft een gladde stam die 's avonds door de kabouters gepoetst wordt en tegen de morgen verdwijnen die tussen de geweldige wortels zodat de beuk hen bedankt door ze te beschermen tussen zijn knoestige wortels. De beuk wortelt niet diep maar spreidt zich ver en wijd en vlak onder de oppervlakte uit. Dicht bij de stam komen de wortels vaal als slangen boven de grond.
Groei.
De pinvormige rustende knoppen zwellen in het voorjaar op en fonkelen als gebrand koper, ze gloeien in de voorjaarszon van brons tot rood waarna de hele boom in een emerald zijde kleur uitbarst, dan trekt de boom de aandacht. Als de koperen knoppen uitbarsten in een vreugdevolle voorjaarsgloed verschijnt er een waterval van groene blaadjes, ze zijn opgevouwen als een geplisseerd rokje. De zachte blaadjes zijn met zilveren haartjes omrand als een bescherming tegen wisselende temperaturen. Elk blad is rond, vanuit de middennerf begeven de zijnerven zich parallel naar de bladrand. Zo is de koperen knop met een smaragdgroene waas en een zilveren rand tot een wonder van schoonheid geworden.
Vondel, de Heerlijckheyd van Salomon;
‘Het schaduwende loof eens planebooms u frisch
Een zonnehoed verstrekt, een beuckelaer uw dis,’
Vondel, Hippolotys of rampsalige Kuyscheyd;
‘De beukebomen bladen en takjes zoetjes trillen
Getroffen van de wind.’
Vondel, Herderskout;
‘In ‘t groen, zo dicht van beukenloof bedekt.’
Een beuk geeft slecht werk- maar goed brandhout.
Vondel, De Leeuwendalers;
‘.Hak beuken af tot brand, leg rijsbos op ‘t vuur
Houw eik en elzen om.’
Vondel, Begroetenis aen Fredrick Henrick;
‘Hollandse maagden, vlecht Oranje met laurieren
En bekranst Frederik, die in ‘t land bestieren.’
‘Een beukelaar des lands,’
Symbool van het huwelijk.
De bast van de beuk is zacht en goed te snijden, wat op bijna alle beuken goed te zien is.
Beuken zijn uitstekend geschikt om er hagen en poortjes van te maken. De takken vergroeien gemakkelijk met elkaar, iets wat soms spontaan in het bos gebeurt. Dit is nog te stimuleren door de aanrakingsvlakken te verwonden en ze aan elkaar vast te binden.
Om die reden was de beuk gewijd aan Freya, (vrijen) de godin van liefde en het huwelijk. Het is een ideale huwelijksboom er is vrijwel geen beukenboom waar geen hartje in is gesneden.
De boom heeft al eeuwenlang de verliefden onder zich bezig gezien en zijn donkergrijze bast aangeboden om de liefde in woorden uit te drukken. De beuk was aanwezig bij liefdestragedies vanaf heden tot in de lang vervlogen tijden. Toen Oenone gewaarschuwd werd voor de ontrouwe liefde van zijn betoverende Helena droeg de beuk haar naam die hij er zelf ingesneden had. Vergilius: ‘Of zal ik het droeve vers herhalen
Die ik laatst op de beukenbast schreef?’
Boek.
Bekend is dat er tussen de Buche en Buch (beuk en boek) een zakelijke samenhang is. Beuk, bueckenboom, buche, boekenboom. Indrukwekkende beuken staan er te Arnhem, die uitstekende beukengronden noemt men nog boekengronden.
De naam boek, book of buch, hangt in ieder geval met de beuk samen. Omdat de uitdrukking boek algemeen Germaans is, moet zeer vroeg op houttafels geschreven zijn. Dat getuigt in de 6de eeuw Venantius Fortunatus: ‘Barbara fraxineis pingatur runa tabellis’.
Buchstaben.
(88, 1942) In vroegere tijden betekende het enkelvoud Buch, (in het Gotisch Boka) de Buchstaben, (boekletters of boekstaven) en het meervoud daarvan is in het Gotische Bokos, het Buch, Engels book, ons boek. De Buchstab(e) was oorspronkelijk een staf, (twijgstuk) van de beuk waarop runenteken ingesneden waren.
(Hangt de boek, Buch, samen met biblos, byblos, de boekenrollen uit Papyrus? zie Cyperus)
Orakelstokken.
Orakelstokken, op de Keltische manier zoals Tacitus die beschrijft in Germania 10 of de Skythische manier zoals Herodotus die beschrijft 4.67, nemen de vorm van letters aan die zij zullen lezen.
Ook in het Finse heldenepos, de Kalevala, verhaalt de held uit de oertijd, Wainamoinen, over het raadplegen van het hout. In dit geval elzenhout. En hij sneed uit elzenhout kleine staafjes en legde ze, volgens de heilige orde gerangschikt, op de grond neer. Toen sprak hij op bezwerende toon: Daal neer, o God, op deze staafjes van elzenhout. Treed binnen in deze heilige ordening en openbaar uw waarheid door dit orakel. En gij, elzenhouten staven van het lot, spreek nu de waarheid wanneer ik u vraag: waarheen is de zon weggezonken en waarheen is de maan ontweken? Want al tijden lang kan men ze niet meer aan de hemel zien staan. Spreek nu louter waarheid, orakel, ook wanneer zij onze oren niet behaagt. Breng het ware bericht over ons en verkondig ons lot! Waag het niet te liegen, want dan zal in de toekomst niemand u meer geloven, en men zal u in het vuur werpen en verbranden.’
(349) Tacitus verhaalt van de Germanen aldus: ‘Op voortekens en losgooien hangen ze als geen ander volk. De gewone vorm van losgooien is eenvoudig. Een tak die ze van een vruchtdragende boom afsnijden verdelen ze in staven, die onderscheiden ze door zekere tekens en strooien ze op goed geluk en als het toeval het wil, over een witte deken. Dan bidt de priester als erdoor enigen om raad gevraagd wordt tot de goden en blikt op naar de hemel en heft drie staafjes omhoog. Deze duiden dan op het teken dat er daarvoor op ingeschreven was’.
De Germanen sneden in oude tijden de runen (runa in het oud-Noors run, meervoud runir: geheim) bij voorkeur uit de twijgen van een beuk. De staafjes die gebruikt werden en waar de voorspellende verzen uit werden gelezen gebruiken wij nog steeds in de dichtkunst die we stafrijm noemen.
De tekens van de staafjes werden runen genoemd. Elk staafje werd in het Gotisch tains genoemd, vergelijk oud-Noors teinn, oud-Fries ten, Angelsaksisch tan, hoog- en midden-Hoogduits Zein, midden-Nederlands en Nederlands teen. (twijg)
Lezen.
Ook het lezen heeft in zijn oorsprong de betekenis van uitlezen, vergaren of verzamelen, zie bijvoorbeeld aren lezen en uitgelezen in de betekenis van uitgezocht of voortreffelijk. Het is mogelijk een vorm in de betekenis van runenstaafjes oprapen.
Het Angelsaksische readan, het Engelse lezen, read, is ons raden, de runen raden.
Aan het schrijven op tafels herinneren het oud-Noors rita a bokum. Het schrijven gebeurde op het beukenhout door kerven of inritsen. De schrifttekens werden op tafels van beukenhout ingeritst, vandaar nu nog het Engelse to write: schrijven. Het oud-Engels writan betekent kerven en dit write heeft meer de betekenis van wrijven of schrammen. Dit omdat runen gemaakt zijn van rechte lijnen, omdat er in bomen moeilijk rondingen te maken zijn.
Bast.
Library komt van Latijn librarium, van Latijn liber: boek, eerder luber, dit was origineel het binnenste bast van een boom en dan van het gebruik om erop te schrijven, dan een collectie van schrijfbladen. (Overeenkomende woorden in andere Indo-Germaanse talen van de basis lubh, lup, lep, betekenen sommige delen van een boom of materialen die ervan gemaakt zijn. Latijn delibro betekent, pel de bast van een boom af, oud-Slavisch lubinu: gemaakt van bast, Russisch lub: is bast, oud-Pruisisch lubbo en luba: is board, waarschijnlijk origineel verbonden met Grieks lepis: schaal, lopos: bast, afpellen, verder Gotisch laufs: blad, Lithaus lubas: bast van een boom)
De Latijnse naam van boek, liber, betekent boombast die de Romeinen voor de schrijfstof van de oudste en nog ongecultiveerde tijd hielden. Dit is nog te zien aan het Franse woord voor boek: livre.
We spreken nog over de bladen van een boek als bladeren van een boom. Vroeger werden de boeken met kracht dicht geslagen, we slaan nog steeds een boek open. Het woord folio is afkomstig van latijn folium: een blad. Draai de bladen om, snij de bladen in etc.
Die tafels werden buche genoemd. Door het samenbinden van meerdere tafels ontstane schriftstuk werd dan ook buchen genoemd en de naam buch bleef behouden als in de plaats van de houttafels het perkament optrad.
Historie boek.
De oudste voorgangers van de boekdrukkunst waren de zegelringen die al in Babylonië in gebruik waren en met verf bestreken werden, ze gebruikten ze als stempels. De Egyptenaren en Grieken gebruikten zegels voor het tekenen van vee en slaven.
De boekrol van papyrus of perkamentbladen werd slechts aan een zijde beschreven en of in de lengte in kolommen, paginae, van links naar rechts aan elkaar gehecht of in de breedte, transversa charta, en dan overlangs met elkaar verbonden. Aan de uiteinden van deze lange stroken werden de rollen, umbilici, bevestigd. Om de ene rol werd de lange en beschreven strook gerold en bij het lezen van de strook werd het geleidelijk om de andere rol gewonden. Het geheel werd volumen genoemd. Het volumen werd in een omslag gesloten waarop de titel was geschreven en ook werd het wel in een koker of lade, diatheke, van cederhout bewaard. Een volumen bevatte meestal slechts een deel van een werk, zodat de bij elkaar horende volumina weer in een groter omhulsel, scrinum, werd besloten.
Wastafels van hout of ivoor werden met was bestreken waarop men schreef. Waren meerdere tafels bij elkaar gelegd en verbonden dan ontstond de codex of caudex, het voorbeeld van het latere boek. In de oudheid werd dit gebruikt om rekeningen en dergelijke op te schrijven, dit gebruik duurde tot in de middeleeuwen.
De vermeerdering van boeken gebeurde bij de Grieken en Romeinen door slaven zodat er al bibliotheken in grote aantal waren en zelfs al een boekhandel bloeide. Daartegen werden de boeken in de middeleeuwen duurder en zeldzamer, deels door de mindere literaire interesse, deels vanwege de hoge prijs van het perkament dat in die tijd het enige schrijfmateriaal was. Na de uitvinding van het linnenpapier en de boekdrukkunst kwamen er uiterlijke veranderingen in het boek voor zodat ze voor alle klassen beschikbaar werden.
Zodra het perkament, in gevouwen vellen, de papyrusrollen begon te verdringen, ongeveer 100 na Chr. zag men uit naar een middel dat de aaneengeregen velbundels, katernen, tezamen hield en behoedde tegen kromtrekken, omkrullen en vrijwaarde voor stof en insecten. Dit middel bestond uit een paar zware houten planken die de bladen door zijn gewicht naar beneden drukte en in het gladstrijken van de boeksneden. Zo was een nieuw verband tussen boek en omhulsel gevonden en ontstond het type van de Europese boekband. Hiervoor werd ook het boeken/beukenhout gebruikt. De verschillende manipulaties die de van gaten voorziene houten borden moesten ondergaan om bij het openen en dichtslaan van het boek het naaisel op de rug niet te laten verschuiven en los te raken werd gedaan door een behandeling van de rug zelf met kleefstof en opgeplakte perkamentstroken om een blijvende elastische ronding te verkrijgen. Dit maakte het overtrekken van de rug met leer of andere stof onmisbaar, waardoor tevens de samenhang beter werd. Aan het einde van de 16de eeuw verdwenen de houten borden en maakten plaats voor bordpapier. Men sloeg de boeken met kracht open en dicht. Nog spreken we van open en dichtslaan.
De Chinezen kenden al in de 10de eeuw middels houttafels gedrukte boeken waarvan de achterkant leeg bleef. Marco Polo zag daar zulke houttafels en bracht ze naar Italië. Pamsilo Castaldi zag dit en gebruikte ze voor de boekdrukkunst en in 1426 werd de eerste drukproef gemaakt. In Duitsland was metaalsnede in gebruik, mogelijk met stempels van uitgesneden beukenletters die door het metaal heengedreven werden. Houtsneden voor drukwerken ontstonden in het begin van de 14de eeuw voor speelkaarten en heiligenbeelden.
Boekbinden.
De boekdrukkunst zou door Laurens Jsz. Koster te Haarlem uitgevonden zijn omdat hij op de stam van de beuk, (boek) letters kerfde, de letters van de stam haalde en ontdekte dat die een afdruk vormden op de grond en zo op de gedachte kwam om die letters als zetmateriaal te gebruiken.
Boekbinders bezaten stempels met linkszijdig ingesneden letters die ze op leren banden drukten. Ze verkregen daardoor een rechtzijdig lettertype in hoog relif, de oudste vorm hiervan verscheen in 1436.
De strijd om de roem waar de boekdrukkunst uitgevonden is wordt op meer dan 5 plaatsen gestreden. Volgens H. Junius zou Gutenberg, als leerling van (K)Coster in een kerstnacht zijn gereedschappen gestolen hebben. In ieder geval wordt het jaar 144? als het jaar van de uitvinding bepaald. In Gutenberg’ s tijd sneed men in gladde houttafels vormen, bestreek ze met verf en drukte die af op papier. Voor die tafels nam men graag het vaste beukenhout. Later voegde men aan die beelden ook rijmen en spreuken toe en drukten tenslotte grotere boeken. Hiervoor moest men vele tafels maken, zoveel als het boek pagina’s had. Voor elk nieuw boek moesten nieuwe tafels komen. Gutenberg kwam op de gedachte om letters van beukenhout te maken en ze tot woorden samen te voegen. Maar hij zag al gauw dat die niet voldeden omdat er vele missers waren en snel verbruikt waren. Vervolgens maakte hij letters van metaal en na veel moeite lukte het hem de bijbel de vervaardigen.
Gutenberg, de bekende Duitse tegenhanger van L. J. Koster, kwam tot de boekdrukkunst mogelijk naar het voorbeeld van de Ars Artificialiter Scribendi van Waldvogel uit Avignon. Hij gold vooral als verbeteraar van de boekdrukkunst. Zijn uitgangspunt was de stempel die het letterbeeld linkszijdig en in verhoogde vorm draagt en geverfd direct voor afdruk geschikt is. Hij kwam tot mechanische vermenigvuldiging van de letters en invoering van gietinstrumenten tot in de kleinste maat met volledig gelijke regelhoogte en gold als uitvinder van de drukpers. Zijn levenswerk was de beroemde 42delige bijbel in 1450.
Vondel, de Druckkunst aen Balthasar Moerentorf;
‘Dat Laurens Koster (dien ik hier
Nu niet met delfisch lauwerier
Maar met zijn eigen beukeloof krans)
In Holland oplook met die glans
En de eerste boekenstaaf sneed uit bomen
Die voor geen heilige eiken schromen
Al beroemd Metz zich van zulke vondst
De keustad klopt op haar mond
Als Haarlem spreekt, de fiere Rijn
Geeft de eer aan ‘t Spare, met die schijn
Van recht, en zwijgt van Vuist, de zetter (Faust de compagnon van Gutenberg)
En Gutenbergs geroofde letter.’
Heidens.
(88, (1933)Uit het ruisen van de Herthabeuk in Rugen zouden, naar fantasierijke beschrijvingen van vele schrijvers, de heidense priesters de toekomst voorspeld hebben. De Godin Hertha zou op deze wijze haar wil medegedeeld hebben. De boom zou tot in het begin van deze eeuw nog zo heten.
Dit soort verhalen lijkt overdreven omdat de beuk daarvoor niet geschikt is, zijn beperkte ouderdom laat dit niet toe. Ook is er nooit een godin Hertha geweest, ze existeerde alleen in de inbeelding van oudere mythologen. Ook de Herthasee en de Herthaburg zijn naar deze gevonden godin genoemd. Die godin dankt waarschijnlijk haar naam aan een verschrijving van de naam Nerthus (Moeder Aarde), een Germaanse godin.
Veel meer dan zulke ongewisse of willekeurige uitleggingen spreken de oude beukenvereringen voor zich evenals de vele sagen die aan zekere mooie en oude bomen gebonden waren.
Van sommige beuken was bekend dat ze niet omgehakt mochten worden anders zou je onheil overkomen. In Luxemburg stond een beuk en wie daar een bijl tegenaan legde, stierf. In de zuidelijke Harz stond een holle boom waar een bakker gestorven was bij het hout halen. Kinderen gingen er later voorbij en legden kleine vlakke stenen in de holle stam. De stenen zijn een soort vervanging van offergaven geweest. Ook was dit mogelijk een verwijzing naar een soort dodencultus, door de stenen zal het graf van de doden verzwaard worden zodat een terugkomen, waar de primitieven zo bang voor waren, onmogelijk werd.
Uit Ravelingen.
Christelijke Folklore.
Hier en daar zijn wat oude herinneringen aan de cultische verering van beuken bewaard gebleven. Zo verhaalt men in Westfalen dat in oude tijden, toen er daar nog heidenen waren, een beuk gestaan heeft die wijd verspreid als heiligdom vereerd werd. Later heeft men op die plaats een klooster gebouwd.
De beuk van de H. Bavo. Deze Vlaamse heilige werd geboren in Haspengouw, rond 600, (waarschijnlijk te Wintershoven) Zijn legende vertelt dat hij, om boetvaardigheid te doen, in het bos van Beila ging (Waar later de plaats Turholt of Torhout gesticht werd) daar volgde hij een rivier tot op een heuvel waar een overgrote beuk groeide. Zijn stam had een holte van omtrent 6 voet, die een soort van nis vormde. De abt Theodorik die in de 12de eeuw schreef, zegt dat men toen nog de holle beuk kon zien. De gelovigen hadden er een altaar opgericht.
H. Rombout vond vermaak in het planten van bomen. Hij had een bosje van beuken gekweekt waar hij dikwijls ging rusten en er de psalmen van David aandachtig overwoog. Van die bomen was er ten tijde van abt Theodoricus er nog 1 overgebleven.
In de omstreken van Plon, (Schleeswijk-Holstein) stond een grote beuk, de ‘Arendsbeuk ‘(Arnsboch) genaamd omdat er een adelaar rustte. Op een dag zweefde Maria in volle glans boven de beuk zodat de lieden er gingen bedevaarten.
Te Lommen, bisdom Luik, ziet men een mooie kapel waar men Maria onder de naam Onze Lieve Vrouw ten Beukenbomen eert, omdat er vroeger een gewijd Mariabeeld groeide.
Een man sloeg het warme ijzer op het aambeeld en de vonken sprongen tot in de ogen van God, die hem vervloekte, hem in een beer veranderde en hem toeliet op alle bomen te klauteren, behalve de beuk. Deze mensbeer wilde toen alle beuken uitroeien.
Zoals bij de eik veel voorkwam had de oude Germaanse boomcultus zijn voortzetting gevonden in bedevaartsoorden en heiligenbeelden die men met mooie oude bomen in verbinding bracht. Zo een is er te Mariabuchen in Spessart. Sinds 500 jaar is deze ‘Cltotting Unterfrankens’ het hart van talrijke bedevaarten.
Volgens de legende stond er zoծ machtige boom waar geen Jood voor bij kon gaan zonder verbitterd te worden. Op een gegeven moment, 1395, kwam er een Jood langs die met al zijn kracht een mes in de boom stak. Hierop klonk uit die boom een klagend gehuil, en de Jood bleef als verlamd vastgenageld staan tot een langskomende Christen hem bevrijdde en hem aan het gerecht over gaf. Die liet dit geval op de bodem uitzoeken en de beukenboom vellen waarbij men onder de bast een 9 duim groot beeld van Moeder der smarten vond met haar goddelijke zoon in de schoot. Op het beeld zat een bloed onderlopen steek. Ook de top van het mes zat onder het bloed.
Zo zijn er Mariabeuken bij Clervaux in Luxemburg. In het Kanton Luzern was er een heilige beuk, zo ook bij Reckenberg in Niederbayern. In Mittenbuch in Niederbayern zou Maria onder een beuk aan herdersjongens verschenen zijn. Zo zijn er hele rijen van beuken-oorden die bedevaartsoorden werden.
In het Zonienbos, bij Brussel, groeit een gewijde beuk, de St. Annabeuk.
Folklore.
Vele malen is het onder beuken niet recht zuiver toeven. Galgenbeuken waren beuken waaraan vroeger moordenaars werden opgehangen.
Bij Württemberg stond vroeger een ongehoord grote beuk die men heksenbeuk noemde omdat de heksen daaromheen zouden dansen. Zo waren er meer heksen-, maar ook toverbeuken. In de buurt van Birkenfeld stond een beuk en als men daar met de middag de klok hoorde luiden, draaide men vanzelf driemaal rond.
In ‘t beukenwoud bij Diest (Brabant), zo vertelt men, stond eens een kasteel met drie torens. De torentoppen zag men boven de beuken uitsteken, maar niemand kon bij dit kasteel komen en had het van dichtbij gezien. Iedere nacht, na klokslag twaalf, hoorde men boven het bos een gedruis als van een sterke vloed, dat duurde een 3-4 minuten en daarna klonk verward geroep, dan, boven het kasteel getier en gezang en eindelijk de allermooiste muziek. Dat spel duurde tot 1 uur. Op een nacht besloten twintig sterke mannen naar dat toverkasteel te trekken. Ze bleven verscheidene dagen weg. Na zes dagen gegaan te hebben kwamen ze op de koer van մ kasteel en overal lagen doodsbeenderen van mensen en paarden. Toen het middernacht werd steeg boven hun hoofd een hels lawaai op, ‘t verdween in een van de zalen van ‘t kasteel. De mannen slopen binnen; honderden schone meisjes en vrouwen, aller kostelijkst gekleed, zongen en dansten hen tegemoet. Een van de mannen werd bang en sprak’ Heer Jezus, sta ons bij! ‘Nauwelijks was dat gezegd of ze stonden in een smalle gang en waren omringd door lelijke oude vrouwen, allen met een bezemstok, ze vervloekten de mannen en vlogen weg. De heksen bleven verjaagd uit het beukenwoud, want als ze eens in hun dans gehinderd zijn, mogen ze gedurende zeven maal zeven jaar geen feesten bijwonen. De mensen van Dienst en omstreken noemen die heksenvergaderingen de tieltjesjacht.
Hier en daar hoort men dat onder oude beuken schatten begraven zouden zijn. In vele sagen werd het beukenloof tot goud veranderd. In Oberfranken veranderde de houtfraala (houtvrouw, een boomgeest) de door een meisje geschonken beukennootjes in goud.
Op een Goede Vrijdag wandelt een arme vrouw met haar tweejarig kind in de Valtenberg. Ze ziet naast de weg een opening in de rots. Ze gaat met haar kind de goudgrot binnen en vindt de koperen brouwpan vol met goudstukken. Ze zet haar kind op de grond en vult haar voorschoot met goud en stort dit voor de rots op de grond en herhaalt dit nog tweemaal. De derde maal slaat de rots toe, geen opening meer en haar kind is nog binnen. Wanhopig snelt ze naar huis met het deel van het goud in haar schort, de rest heeft ze onder woudstro, twijgen en takken verstopt. Ze vertelt alles aan haar man. Beiden gaan met een kar naar de Valtenberg, de man laadt de schat op en de vrouw zoekt naar de opening, maar tevergeefs. Bedroefd keren ze huiswaarts. Onderweg wordt de kar lichter en lichter en ze merken eindelijk dat alle goud tot dode bladeren geworden is, zo ook het goud dat al thuis lag. Doch, op de eerst komende goede vrijdag vindt de moeder de rots opnieuw geopend, ze vindt haar kind naast de met goud gevulde brouwpan en snelt naar buiten en denkt niet eens meer aan de schat.
In Hoog-Soeren, bij Pomphul, stond een reusachtige beuk. Van onderen was hij hol zodat er wel een man rechtop in kon staan, maar er zat geen man in, wel een witte Juffer. ‘s Nachts brandde er een lichtje, waarbij de juffer zat te spinnen. Zo heette de boom dan ook Jufferboom of ook wel Spinboom. In de omtrek doolde ook een zwarte hond rond met vurige ogen. De Juffer bewaakte een grote schat;
‘Diep in het heidens Gat
Begraven ligt een schat;
Wie hem bij volle maan
Weet uit te spitten
En daarbij zwijgen kan
Zal hem bezitten.’
In de buurt van Sannum, bij Huntlosen, stond jaren geleden een holle beuk. Daarin zag men ‘s nachts een man en een vrouw die bij een licht zaten te spinnen. Als men er aan kwam was zowel het licht, als man en vrouw verdwenen. Men denkt dat ze daar een schat bewaakten, nu is de boom er niet meer.
Weersvoorspeller.
Neem in november, met Allerheiligen, een splinter van een boom. Is die droog, dan komt er een warme winter, is die nat, dan komt er een koude winter. Als het op Johannisdag regent komt er een goede notenoogst.
Bloedbeuk.
De bloedbeuk is door het volk meer opgevallen vanwege zijn rode bladeren. De volkssage brengt ze, zoals begrijpelijk is, met moord en doodslag in verbinding. De oudste van drie standplaatsen waar deze beuken spontaan optraden bevindt zich in Kanton Zrich. Over zijn ontstaan verhaalt men dat eens bij hongersnood twee broers het lijk van hun verhongerde derde broer wilden opeten. Daar vielen bloeddruppels op een jonge beuk en als ze beiden uit verdriet gestorven waren schoten 2 nieuwe beuken op die plaats op waarvan de bladeren eveneens bloedrood waren.
Bloedbeuken heetten vroeger ook bloedbomen en werden voor heilige bomen gehouden. Eens ging een man om 1 uur Գ nachts naar het woud om van een beuk hout te halen. Nauwelijks had hij de eerste slag gedaan of er ontstond een vreselijke jachthorde die bij de volgende slagen steeds dichter naderde, zelfs vlakbij kwam en in wilde vlucht vrijwel de hakker beroerde. De man erkende dat zijn beuk een ‘door toverkrachten beschermde beuk ‘was en zag van zijn voornemen af, de woeste horde verloor zich in de nacht.
Beroemde beuken.
Bekend is de Lutherbeuk geworden bij Altenstein in het Thüringen woud. In zijn buurt werd op 4 mei 1521 de reformator opgepakt. Deze boom werd in 18 juli 1841 door een storm omver geworpen. Daarentegen zou de Bonapartenbeuk er nog wel staan. Deze staat bij Engelhartstetten in Marchfeld in wiens schaduw Napoleon in 1809 met zijn generaals gerust had. Een zigeunerin waarschuwde de keizer dat hij de volgende dag verslagen zou worden. Van woede slingerde Napoleon zijn dolk naar de vrouw en de dolk bleef in de beuk steken. Het gat dat ontstaan was zou in het begin van deze eeuw nog te zien zijn geweest.
Oranjebeuk.
Onder Gorsel, vlak bij Zutphen, lag de Landbouwkolonie Nederlandsche Mettray, een opvoedingsoord voor verwaarloosde kinderen. Op het voorplein van de stichting staat een bruine beuk die op 5 februari 1853 geplant is door koning Willem III. Dit rijmpje is ervoor gemaakt:
‘Wie op een vreemd gewas moog ՠroemen
Wij mogen zeggen zonder schroom
‘t Merkwaardigste is dit wel te noemen
Hier is een beuk oranjeboom.’
Tegenover de koningsbeuk is op 31 augustus een linde geplant als koninginnenboom, ter herinnering van de aanvaarding van de regering door koningin Wilhelmina.
Symbool van vruchtbaarheid.
Op oude beukenverering mag het teruggaan dat de beuk, net als de es, een kleinkinderboom was. In sommige plaatsen werd de kinderen verteld dat de baby ‘s uit oude beuken gehaald werden. De beroemde Dikke Boom achter in ‘t Slochterbos is hier zo’n voorbeeld van. Het is de Groninger kinderboom. ‘Lutje potjes ‘komen in Friese landen uit een boom, gelijk in de Saksische streken uit een onpeilbare diepe, heldere bron. Bij onze heidense voorouders was het lommer van de beuk de verblijfplaats van de zielen van de nog ongeboren kinderen. En ‘t was de heilige vogel, de ooievaar, die ze ziel bracht aan het kind in de wieg.
Op een dag waren ze in ‘t Slochter bos aan ‘t bomen poten. Net op die dag was een jacht met valken. Daar was een juffer bij, een verdreven prinses. Ze zat boven op ‘t peerd met baaide bainen aan ien zied,’ had een lang kleed aan van zijde en stierf van ‘t goud. De heren zeiden tegen haar dat ze een boom zouden planten tot een gedachtenis. Ze waren net op het eind van de rij, de laatste zou het zijn. Ze sprong van haar paard, gaf de vogel aan een van de jonkheren, pakte de schop beet met haar fijne handen en gooide grond op de wortels van de kleine telg. ‘ik moet nu weer in de oorlog’ zei ze, maar over 500 jaar zal mijn boom er nog staan, zolang als er valken in het bos zijn.’ Zo is het uitgekomen.
Een afkooksel van het hout door zwangere vrouwen gedronken zou naar oude geloven een jongen geven en een afkooksel van de bast een meisje. Hier komt de beuk ook (uit Hortus sanitatis) voor als kleinkinderboom. Vrouwen die geen kinderen konden krijgen moesten op de dag van St. Georg, (die heilige geeft kinderzegen) 7 toppen van een beuk eten. Mogelijk werd ze naar de veelheid van vruchten een symbool van vruchtbaarheid. Dit zien we ook bij de hazelaar, als die in de herfst veel vruchten geeft komen er het volgende jaar veel (onechtelijke) kinderen.
Merkwaardig is het bijgeloof dat als een pasgeboren meisje in een kuip van beukenhout wordt gebaad, het resultaat zou zijn dat ze later als ze groter was, de mannen haar nalopen. Hier is de achtergrond mogelijk het analogisch denken van de primitieven. De beuk heeft een gladde stam en zo ook wordt het meisje met een schone gladde huid. Hiermee is het gebruik in sommige gebieden te vergelijken dat het eerste badwater onder een rozenstruik gegoten wordt zodat ze daarmee eens rode wangen zal hebben.
Bliksem.
Algemeen neemt men aan dat beuken door de bliksem gemeden worden. Maria zou onder een beuk gerust hebben met onweer. Naar anderen zou het kruis van Christus van beukenhout geweest zijn, daarom mijdt de bliksem deze boom. Het volksgeloof dekt hier de natuurwetenschappelijke waarnemingen. Deze bomen worden relatief zelden beschadigd. Dat wordt veroorzaakt door de gladde bast die vrij gauw gelijkmatig beneveld wordt, bij de eik en naaldbomen wordt de bast minder gelijkmatig vochtig. De boom zou niet minder door bliksem getroffen worden dan de andere bomen maar bliksembeschadigingen zijn bij de beuk niet zo opvallend zodat de oppervlakkige beschouwer tot het inzicht kan komen dat hij bij de beuk van bliksem verschoond is.
Van volkenkundig standpunt uit is erop te wijzen dat de beuk als goed brandhout, betekenis bij vuurcultus en zo ook bij hemelvuur, een betrekking tot de bliksem had.
Op sommige plaatsen was er het gebruik met Johannes om van een groene lijsterbes of van beukenhout spanen te snijden die men bij onweer aanstak. ‘Neem van het laatste zonnewendevuur drie verkoolde stukken, zo mogelijk van beukenhout en bevestig de eerste onder de nokbalken en beide anderen aan de beide huisgevels.’
Aan de beuken komt vaak een zwam voor, de tondelzwam, een heilige zwam, die gebruikt werd om er de jaarlijkse paasvuren mee aan te steken en om het vuur over te brengen.
Deze zwam zou al in Germaanse tijden als tondel gediend hebben. Hiermede werd het paasvuur in de kerken gemaakt. De tonder steken de kinderen met goede vrijdag, middels ijzeren spitsen, in het vuur waarop ze snel naar huis lopen en daarvoor als dank voor het brengen van het heilige vuur een ei tot geschenk krijgen.
Morellen groeien vooral op beuken, vooral die afgebrand zijn. Om die reden werd in Duitsland een bos wel in brand gestoken totdat dit verboden werd bij wet.
Een bijzondere kracht zou het gebrande beukenas bezitten, dat in de 'yl. de tijd tussen Kerstmis en Driekoningen. verzameld werd. Men bestrooit het vee ermee tegen luizen. Het gewijde as dat op Aswoensdag in de R.K. kerk de gelovigen op de huid gestrooid wordt, was oorspronkelijk een kerkelijke boetedoening. Deze as werd ook uit beukenhout gebrand. Als het na Aswoensdag niet uit de haren gestreken werd zou dit goed helpen tegen hoofdpijn. Veel werd deze as ook bereid uit de op Palmzondag gebruikte ‘palmen,’ Beukenas dat met koud bronwater overgoten werd en met lijnolie gemengd zou ooit eens een goed middel tegen wondbranden en wondpijnen zijn geweest.
Bij overige bomen zien we dat bliksem werende bomen ook slangen werend zijn. De bliksem slingert of slangelt zich in het primitieve volksgeloof en werd met elkaar vergeleken en verbonden.
Thor.
In het tovergebruik komt de beuk ook weinig voor. Onder de beukenbladen vind je bladeren waarop een T gevormd is. Dat is het oude runenteken voor de dondergod Thor of Donar. De ouden zagen in zo’n teken een duidelijke aanwijzing naar die god en een blad met zo’n teken werd geschat zoals nu nog een klavertje vier. Hij bezat een schat die hem en zijn gehele huis tegen ongeluk en betovering behoedde. Zo’n blad aan mensen of vee gegeven, zou hen behoeden voor beheksing en andere schade. Dat het gebruik van bladeren met ingekraste toverformules als magisch schutmiddel tegen ziekten gold laat zich in de middeleeuwen en later nog bewijzen. Zo werden bijvoorbeeld saliebladeren, waar men kerkelijke zegenwoorden in geschreven had, tegen de koude koorts gegeven.
Thor slingerde zijn T vormige hamer, die hamer doet nog altijd dienst om een koop toe te slaan hetgeen erop wijst hoe eens Thor, bij de verdeling van het veldgewas, zijn zegen moest geven. Het teken van de hamer, een T, was bij onze voorouders een gewijd teken wat later gemakkelijk was om er het kruisteken voor in de plaats te zetten. Men droeg in oud Germaanse tijd hamertekens als amulet aan een snoer om de hals. De hamer van Thor gaf eigendom in bezit en bezegelde de huwelijksband. Lang is bijvoorbeeld in Gelderland het gebruik geweest dat de boeren een hamerteken op de stal of woning aanbrachten ter bescherming tegen bliksem. Ten einde een vergadering bijeen te roepen werd er vroeger een hamer bij hen langs gezonden. Bruiden en doden werden met de hamer gezegend net als in de katholieke kerk dat met het kruis pleegt te geschieden. Bij het zegenen van de bruid werd een hamer in haar schoot gelegd. De grenzen van een bouwland werden met een hamerworp vastgesteld.
Grote beuken.
Geweldige beuken van meer dan 40m met een stamdoorsnede van 2m zijn er niet veel.
Te Wolvega zouden er gestaan hebben die met 2 man niet omarmd konden worden en een stamomvang hadden van 15, 11, 9 en 8 voet.
In Engeland was er de beuk van het Windsor Forest, die Strutt heeft laten ingraveren in zijn ‘Sylva Britannica.’ Die zou zijn hoofd al geroerd hebben in de tijd van de Saksische koningen. 9m van de grond was de boom meer dan 10m in omvang
De boom die Pontey’s beech genoemd wordt bij Woburn Abbey was 30m hoog.
De meest gefotografeerde beuk van Duitsland is de Bavaria-Buche in Oberbayern.
Planten.
Zaaien in april, zaad een paar weken laten voorkiemen in nat zand.
De beuk wordt van zaad gekweekt en groeit de eerste vier jaar maar weinig. Dan is de groei sterker en vormt een recht opschietende stam met een brede en zeer dichte kroon. In de kwekerijen wordt de boom geregeld verplant omdat het wortelgestel vrijwel niet vertakt en slechts een diep in de grond groeiende penwortel vormt. De beuk houdt van een leemhoudende of vruchtbare zandgrond, dan zijn de stammen glad en glanzend. Op mindere gronden is de schors ruwer en dikwijls met mos bezet.
De beuk vormt oorspronkelijk een penwortel, die echter later in groei achterblijft en zich in verschillende en vrij diep gaande zijwortels vertakt. De beuk is een schaduw verdragende houtsoort die in ons klimaat inheems is, maar op arme en vooral kalkarme gronden een ongunstige invloed uitoefent op de humusomzetting.
De beuk laat zich meestal vrij moeilijk verplanten. Het beste is om ze tegen het uitlopen van de bladeren te planten en gelijk wat oude beukengrond, waar de nodige schimmels inzitten, met het planten er bij te doen. Giet dit aan goed aan met water zodat de wortels een goed contact met de grond krijgen.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl