Dryopteris
Over Dryopteris
Mannetjesvaren, vorm, varens, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik
Een wijd verspreid geslacht van mooie varens met gedeeld blad.
Een paar honderd soorten worden onder dit geslacht ondergebracht die in het Noordelijk Halfrond voorkomen, met de meeste in O. Azië.
Ze groeien gemakkelijk in humus houdende grond op half tot heel beschaduwde, matig vochtige plaatsen.
Bij dit geslacht zijn de ronde vrucht op sporenhoopjes in rijen of verspreid geplaatst die bij Dryopteris linnaeana en Dryopteris phegopteris geen dekvliesje hebben en daarom in een eigen geslacht Phegopteris zijn geplaatst. Bij de overige is dit wel aanwezig maar valt gauw af. Deze dekvliesjes zijn meestal klein en vast gehecht in de plooi. De meesten hebben stevige wortelstokken die een kroon vormen met een vaasachtige bladvorm. Ze vormen gemakkelijk hybriden.
Dryopteridaceae, niervarenfamilie.
=Dryopteris affinis Fraser. (verwant) lijkt op het mannetje, maar blijft iets kleiner en groeit op vochtiger plaatsen.
Heeft een donker geschubde, opstijgende wortelstok waaruit elk jaar een dichte bundel schuin opgaande bladen komt.
Vruchtbare en onvruchtbare bladen zijn vrijwel gelijk van vorm. Stevige, lichtgroene, wat leerachtige bladen staan schuin omhoog, 80cm lang, lancetvormig tot omgekeerd eivormig en geveerd. De deelblaadjes zijn bijna rechthoekig van vorm, ondiep gezaagd met een stekelpuntige top en zacht afgeronde zijkanten. Elk deelblaadje heeft een donker vlek bij de basis, tegen de bladsteel.
Bladsteel is kort maar stevig en net als de bladspil tot bovenaan dik bezet met oranje-bruine schubben, waaraan de plant zijn naam dankt.
Sporenhoopjes zijn groot en rond en liggen in groepjes van 1-3 langs beide zijden van de middennerf van de bladslipjes met een niervormig dekvliesje.
Groeit in vochtige, matig voedselrijke gronden in de schaduw in W. en Z. Europa tot Z.W. Azië.
‘Crispa,’, met gekrulde bladranden en’ Cristata,’, met V-vormige deelblaadjes.
Naam.
Geschubde mannetjesvaren, Frans dryoptris cailleux, Engels scaly male fern, golden-scaled male fern, Duits Spreuschuppiger Wurmfarn, Goldschuppenfarn.
Uit J. Kops, www.BioLib.de
=Dryopteris carthusiana, Fuchs (Duitse botanist Johan Friedrich Cartheuser, 1704-1777) (Dryopteris spinulosa, Watt) (van doorntjes voorzien). Inheemse varen met donkergroene bladeren die langwerpig zijn en dubbel geveerd, kort toegespitst, blaadjes eirond/langwerpig en kort toegespitst, geveerd en de onderste paar blaadjes verder afstaand, langwerpige slippen die ingesneden/gezaagd zijn, de tanden met een stekelpunt.
Bladsteel is even lang als de bladschijf en spaarzaam bezet met bruin/gele kafschubjes.
Uit Europa, Kaukasus en Midden-Azië, N. Amerika is de stekelvaren, en wordt 60-100cm hoog.
Naam.
(Dodonaeus) ‘Doornachtig varen is een medesoort van varen mannetje met korte, zwarte, niet getande, maar gans hele en niet gesneden bladeren die allen in korte scherp stekende doornen eindigen en op sommige plaatsen van Duitsland groeien en Filix spinosa heten.’
Smalle stekelvaren, Engelse narrow prickly-toothed buckler fern of spinulose fern, Duitse Gewhnlicher Dornfarn.
Uit C. Lindman.
=Dryopteris cristata, A. Gray. (gekamd) Polystichum cristatum) Bladsteel met licht bruine kafschubben die even lang is of korter dan de bladschijf.
Heeft een dikke en ondergrondse stengel die zich vertakt naar verschillende richtingen.
Hieruit komen in mei de smalle bladen, altijd in opgaande vorm die versmallen aan de bovenkant. Bladen zijn lancetvormig, toegespitst en enkel geveerd, blaadjes lancetvormig en stomp, diep geveerd met gezaagde slippen met een stekelpunt, de onderste blaadjes driehoekig met hartvormige voet, hoger meer lancetvormig. De onvruchtbare bladeren zijn kleiner dan de vruchtbare.
Wordt 40-80cm hoog.
Een sterke en inheemse varen die groeit in veenachtige gronden, verder in het N. Halfrond. Kan een bastaard vormen met de smalle stekelvaren, Dryopteris x uliginosa.
Naam.
Kamvaren, Engelse crested shield fern, crested prickly toothed buckler fern, Frans dryoptre crtes, Duits Kammfarn.
uit www.biolib.de
Dryopteris dilatata, Gray. (verbreed) (Dryopteris austriaca, Woynar. ex Sch. et Thell.) (uit Oostenrijk)
Mooie varen met grote donkergroene bladeren.
De stengel is stevig en meestal korter dan het bladgedeelte, bekleed met lange en gepunte schalen die in het midden donker bruin zijn, lichter aan de randen.
Bladeren zijn eirond/langwerpig tot driehoekig en lang toegespitst, 2-3voudig geveerd met dicht bijeen staande blaadjes die geveerd zijn met spitse tanden, donkergroen met vaak wat bruins
uit Europa, Kaukasus, N. Amerika, Korea, China en Japan wordt 60-100cm hoog .
Var. tanacetifolia (blad als Tanacetum) verschilt door de breed driehoekige 2-4voudig geveerde bladeren.
Var. dumetora (van de struwelen, hagen) verschilt door de lage groeiwijze, bladen zijn dubbel geveerd en geheel met kleine klieren bezet.
Een algemene varen van bos en wallen. Een wat overhangende top is een kenmerk.
De wortel is vaak opvallend boven de grond, kruipt niet of geeft daar planten op, maar vormt een sterke basis en komt omhoog als een stengel, soms wel 15cm hoog boven de grond.
Naam.
Brede stekelvaren, Engelse broad prickly toothed buckler fern of shield fern. Breiter Wurmfarn, Breitblattriger Dornfarn, Frans dryoptris dilat.
Dryopteris erythrosora Kuntze (rode sluier) komt uit O. Azië, China tot Japan, Filippijnen.
Geveerde bladeren van 30-70cm lang en 15-35cm breed met 8-20 deelblaadjes.
Kan geteeld worden in drogere plaatsen dan de meeste andere varens.
Naam.
Rode sluiervaren, herfstvaren, autumn fern, Japanese wood fern of Japanese shield fern, Duits Rotschleierfarn.
Uit; http://hardyfernlibrary.com/ferns/listSpecies.cfm?Auto=5
Dryopteris expansa Fraser-Jenk. &Jermy. (uitgebreid) Lijkt veel of de brede stekelvaren, D. dilitata.
Wordt 50-120cm groot.
Opstijgende wortelstok is niet vertakt.
Dicht geschubde zwartbruine bladsteel.
Donker groene bladeren van 150cm lang, deelblaadjes driehoekig en 2-4 maal geveerd.
Komt algemeen voor.
Tere stekelvaren, spreading wood fern, Feingliedriger Wurmfarn en Dryopteris elargi.
Uit O. Thome, www.BioLib.de
Dryopteris filix-mas, Scott. (mannetjes varen)
De lange en dubbel geveerde bladeren vormen een trechter. Van boven zijn ze heldergroen en van onderen lichter uitgevoerd. Deelblaadjes zijn lijn/lancetvormig, blaadjes ovaal, stomp en gezaagd, de tanden van een stekelpunt voorzien.
In april zie je de mooie cirkelronde stengels opkomen die bedekt zij tegen regen door ruige schalen die later het onderste gedeelte van de stengel bekleden en minder worden in het blad. Het groene zie je half mei. Meestal zie je een 12 bladen in een cirkel, de meeste zijn vruchtbaar en soms zie je in zo’n groep een onvruchtbare, die zijn voller groen en vaak langer en breder. Van juni af zie je aan de onderzijde aan weerszijde van de hoofdnerf een aantal bruine sporenhoopjes die door de schildvormige vliesjes zijn overdekt.
De wortelstok staat voor een groot gedeelte boven de grond. De wortelstok kan wel een voet lang en vingerdik worden die aan de ene kant regelmatig afsterft en aan de andere kant ieder voorjaar de opgerolde varenbladen voortbrengt. De ondergrondse stengel vormt een bossig hoofd met wortels ter dikte van een vinger, zwart en schalig. Vermeerdering gaat dan ook door deling.
Komt algemeen voor in loofbossen, heggen, op vochtige plaatsen en zelfs op muren. Is buiten de arctische zone vrijwel over de gehele aarde verspreid.
Komt uit Europa, Azië, Afrika en Amerika en wordt 60-120cm hoog.
Deze plant wordt veel gebruikt in de tuinen. Er bestaan verscheidene tuinvormen van die moeilijk va elkaar zijn te onderscheiden.
Var. cristata blijft iets lager en verschilt doordat de uiteinden van de blaadjes en het topeind sterk vertakt en gekroesd zijn. Al naar gelang het meer of minder gekroesd zijn dragen de verschillende vormen aparte namen.
Var. erosa (erosie) heeft eigenaardige bladeren die zijn net als de blaadjes vertakt en als het ware aangevreten. Ook zijn hier vele benaamde vormen in verband met de vorm van de bladeren.
Var. incisa (ingesneden) met grote en dubbel geveerde bladeren met veerspletige slippen.
Var. pindari (Rev. G. Pindar te Elter, Engeland, de vinder) verschilt door de smallere en lang lancetvormige bladeren die aan beide einden spits zijn.
‘Polydactyla,’ verschilt door de sterker vertakte topeinden van de bladeren. Hiertoe behoren weer verschillende benaamde vormen, al naar gelang de dichtheid van de vertakking.
Var. pumila verschilt door de lagere groeiwijze, 15-30cm. hiertoe behoren weer vele vormen als ‘Crispa,’ van 15cm hoog waarvan de uiteinden van de bladeren sterk vertakt en gekroesd zijn. ‘Cristata,’> verschilt daar weer van doordat de uiteinden van de blaadjes ook nog sterk vertakt zijn.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) ‘Naar de lering van de oude schrijvers is het varenkruid tweevormig van geslachten, te weten mannetje en wijfje en deze twee voeren eigenlijk de naam van varen. Want de andere kruiden die men ook wel onder het geslacht van varen rekent hebben hun eigen namen waarmee ze van deze echte varen onderscheiden kunnen worden en daarom zullen we die hierna elk apart beschrijven. De varenkruiden en zowel mannetje als wijfje groeien graag op onvruchtbaar, woeste, droge, dorre en verlaten gewesten en (zoals de poet Horatius betuigt) op de velden en bouwlanden die niet geteeld en gade geslagen worden. In gemeste en goede vette grond zullen ze niet groeien en zelfs (zoals Theophrastus betuigt) sterven ze als men er mest op werpt.
Dan het mannetje groeit liever in open luchtige en wijde gewesten, op de bergen en steenachtige plaatsen, zegt Dioscorides.
Dodonaeus (a) ‘De eerste heet hier te landen varen manneken, in Hoogduitsland Waltfarn en Waltfarn menle, in Frankrijk fougere, feugiere masle of feuchiere masle, in Italie felce of felce maschio, in Spanje helecho, falguero en feyco, ferne the male in het Engels.’
Mannetjesvaren of varenmanneke, Frans fougere male, Engels male fern, Italiaans feli maschia, Duitse Farnkrautmannlein, Mannerfarn, Spaans polypodio helecho masculino.
Dodonaeus (b) ‘De Latijnse naam is Filix mas.’ Mas is mannelijk.
De naam Filix kan in verband staan met het Latijnse filum: draad, vanwege de wortelvezels, Duits Fasen, of met felix: gelukkig, naar de geneeskrachtige werking.
Dodonaeus ‘De Griekse naam is Pteris of Pterion en soms Blechnon, Nicander noemt het Bletron in zijn boek Theriaca.’
Dryopteris; Grieks drus; boom, Griekse pteris betekent een vleugel, naar de bladvorm. Blechnum komt van Grieks blechnon, wat zonder deugd betekent, omdat varens geen nuttige eigenschap bezitten.
Dodonaeus (d) ‘Andere noemden het in het Grieks ook Polyrrhizon (vele wortels) en insgelijks ook Pterincon, Dasyclonon en Anasphoron.’
(e) De wortelstok bevat licht giftig zetmeel. Na drogen ruikt dit weerzinwekkend maar smaakt aangenaam zoetachtig, tezamen trekkend zurig. Uit de dikke wortelstok wordt een olieachtige hars verkregen die een belangrijk geneesmiddel was tegen lintwormen, het is de Echte Wurmfarn. Dit middel is echter giftig en moet met zekere voorzorgen ingenomen worden, in ieder geval geen purgerende middelen of castor oil daarna innemen. Het extract heeft evenwel al vaak tot ernstige en soms zelfs dodelijke vergiftigingen aanleiding gegeven. In voetbaden gebruikt zou het tegen spataders helpen. Theophrastus vermeldde het al, in de middeleeuwen zou het weinig gebruikt zijn, wel weer in de 18de eeuw.
(f) Bij het volk wordt de Wurmfarn en andere varen soorten vaak met slangen in verbinding gebracht, vandaar de namen als snakenkruud, -blader, de slang is ook bekend als Natter, en vandaar Otterkratգh in Saksisch, Aderekraut (Otterkraut) Schlangekraut, voor een deel naar de slangvormige wortelstok en voor een deel omdat de slangen zich graag in de varenbladeren ophouden, voor een deel naar Plinius. Onze adderruit.
(g) Bosvaren, Waldfahr bij Bock, Farn bij Hildegard, een algemene varen, Engelse common buckler fern of wood fern. Verder Funffingerwurze in Oostenrijk, Wanzenwurz, Hirchzehen en Johanniswurz. Het is net als andere varens een Irrwurz, als je erop trapte verdwaalde je in het bos. Hexeflitch (Hexenfittich) Toiwelsleter (Teufelsleiter) Toifelsfeda wijze op hun toverachtige werkingen die men de varen toeschreef.
(h) Van de as werd glas gemaakt, een tovermiddel, midden-Hoogduits of Glasaschenwurz Glaseschenkrut. In the Squireճ Tale vertelt Chaucer (1387) wonderlijke verhalen over bijzondere dingen:
‘Thus seyn the people, and drawen hem apart
But nathelees somme seyden that it was
Wonder to make of fern-asshen glas’. Zie varenfamilie.
(i) Niervaren naar het niervormige dekvliesje dat de sporenhoopjes afdekt.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘De wortel van varen mannetje het gewicht van een halve ons tegelijk met mede of honigwater gedronken drijft de brede of platte wormen uit het lijf, zegt Dioscorides, maar dat doet ze noch beter en gemakkelijker als men ze met twee scrupels Scammonium of zwart nieskruid ingeeft. Dan diegene die het innemen willen moeten eerst wat look eten. Het is geenszins een wonder dat die wortel op dezelfde manier gebruikt (voegt Galenus er noch bij) de levende vrucht in hun moeders lichaam ombrengen kan en die uit het lijf drijft als ze dood is.
Het is ook goed om de kwetsingen of wonden die met een rietpijl of met een riet gedaan zijn te genezen als men ze met varkensvet gestoten mengt en er op legt of ook te drinken geeft. Wat zeer gemakkelijk aangetoond kan worden waar te wezen, zegt Dioscorides, doordat het varenkruid gans vergaat en sterft als men daar omtrent of rondom enig riet zet of plant en daartegen dat het riet sterft als men er varenkruid bij of omtrent zet. Dan het is een ijdele en belachelijke dwaling te menen dat het door enige bijzondere of eigen vijandschap gebeuren zou die deze twee kruiden onder elkaar hebben want dat gebeurt nergens anders om dan alleen doordat dit varenkruid mannetje in geen vochtige plaatsen groeit en dat het riet in geen droge of dorre gewesten aarden kan.
Ingenomen is het voor de maag zeer moeilijk.
Varenkruid wordt zeer geprezen om allerhande verbranding te genezen en tot dat doel stoot men de wortels van het varen mannetje door er wat gewoon of rozenwater over te gieten indien ze te droog zijn en men duwt het sap er uit en men strijkt daar de huid mee.
De reuk of rook van allerhande varenkruid verjaagt de slangen. De bladeren van beide varens onder het bedstro gelegd verdrijven de wandluizen en tussen de kleren gedaan verjagen en doden de motten. Dan de varkens worden vet met de wortels van varen.
Water of loog daar varenkruid in gekookt is maakt het haar blond als men dat dikwijls er mee baadt.
Sommige zeggen dat het zaad van varen macht heeft om alle toverijen en kwade belezingen krachteloos te maken en andere menen er neer meer andere wonderwerken mee te doen als sloten te openen, boeien te laten springen en die rekenen voor het zaad van varenkruid die kleine stipjes die achteraan de bladeren groeien en eerst grauw zijn, maar op de duur zwart worden en afvallen. Dit zaad verzamelen ze in juni (en ze snijden de bladeren naast de wortels af en hangen die te drogen waaronder fijn linnen of papier gespreid wordt en dan valt het zaad er op) en vooral in de nacht voor Sint Jans dag want dan geloven ze dat het verzameld moet worden en dat met sommige belezingen, conjuraties en hoge woorden die ze daarover spreken waarmee ze de boze geesten verdrijven die dit zaad bewaren want die zijn zo nijdig dat ze de mensen niet zoveel goed gunnen als ze met dit zaad zouden kunnen uitrichten. Maar zulke flauwekul is eerder te bespotten dan te geloven.’
De looizuur bevattende wortel werd gebruikt bij het leer looien.
Historie.
(411) ‘Dryopteris, hierin zit het woord drys: eik, en pteron: vleugel, de Griekse naam voor varen. Frans dryoptre. Een vrouwelijke plant vraagt zijn tegenhanger, vandaar filix mas. De plant groeit hoger dan het vrouwtjesvaren en om die reden werd het tot het mannelijke geslacht bestempeld. Mas: manlijk. Fuchs in zijn 'De Historia StirpiumӬ 1542 ҠDuo filicis sunt genera, mas scillicet et foemina'. Hij verwijst naar de Griekse naam thelupteris, vrouwelijke varen, die Dioscorides aanbeval voor abortus. Dat het varenkruid Τέρις, Pteris, een bloemloze plant is zegt Dioscorides uitdrukkelijk. Of hij daarmee de wondvaren bedoeld die weinig in Griekenland voor komt is twijfelachtig. Nadat hij de varen uitdrukkelijk als wormmiddel noemt heeft wat zeker zo is want het wordt nu nog zo gebruikt. Al voor Dioscorides schrijft Theophrastus dat de vrouwelijke varen (νηλυΤερίς, thelypteris) tegen ingewandswormen werkzaam was. Ook zo schrijft Plinius de varen de eigenschap toe de bandwormen uit te drijven. Daartegen merkt hij op dat de varenwortel bij de ondergang van het zevengesternte gegraven worden en de wortel is pas in het derde jaar, niet eerder of later, te gebruiken. De wortel van het varenkruid zou naar de Romeinse schrijver ook als abortief dienen, duidelijk een tekst uit Theophrastus. In de 1ste eeuw na Chr. schreef de Romeinse arts Scribonius Largus dat hij de Macedonische varen (Filix macedonica) als wormmiddel kent, zo is het al vanouds bekend geweest. Dat kwam in Duitsland in de Mitteilung aus Niederbayern nog zo voor dat daartoe de adelaarsvaren gebruikt werd. In Rhon werd bericht dat het vrouwelijke geslacht daar de wortel van het varenkruid vanwege haar eigenschappen beter dan de mannen kennen en er geen goed gebruik van maken.’ Het zou afdrijven. Verder schrijft Plinius dat de bladeren van het varenkruid de wantsen doden en de slangen weg houden waarom men het in verdachte plaatsten rond moet strooien, ook de rook verdrijft het ongedierte. Dat gebeurde nog rond 1930 in L’agniere te Frankrijk waar men het kruid in de bedden legt om de vlooien te verdrijven of als men in Oostenrijk de huisvogels die aan vlooien leiden er varen onder strooit. Toch komt het in de middeleeuwen niet als worm afdrijvend middel voor. Jener noemt van de varens de hertstong (Scolopendrium officinarum) waarvan hij zegt dat de toveraars, (incantator, hij bedoelt daarmee waarschijnlijk een magisch voorschrift van de Arabische arts Avicenna die hem vaak als bron dient) dat ze die gebruikten door het boven een vrouw op te hangen en dat het de conceptie zou verhinderen (suspensa super mulierem, impedit impraegnationem) wat weer aan de anticonceptionele eigenschappen van Plinius en Theophrastus herinnert. H. Hildegard schrijft er ook niets over, zie verder varen.
Dryopteris wallichiana Hyl. (Nathaniel Wallich, Deense botanicus te Calcutta, 1786-1854 )(Dryopteris paleacea, Hand. (stoppelig of kafachtig)
Bladsteel is goudbruin geschubd en behaard.
Zeer grote bladeren die geelachtig/groen zijn, langwerpig en dubbel geveerd, blaadjes zijn langwerpig en stomp, aan de voet geveerd, stompe slippen die aan de voet gezaagd zijn.
Uit India, Kaukasus wordt 60-120cm hoog.
Nepalvaren, Engelse golden scaled male fern.
Planten.
Vermeerderen door scheuren en zaaien.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl