Laburnum
Over Laburnum
Gouden regen, vorm, heesters, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt
Laburnum anagyroides en alpinum uit C. J. Krauss.
Een geslacht van ornamentele bomen of struiken die gekweekt worden vanwege hun opvallende gele bloemtrossen. Kelk is bekervormig en tweelippig, bloembladen staan vrij, 10 vergroeide en even lange meeldraden, vruchtbeginsel is gesteeld, peulvrucht is meerzadig.
Die worden gevolgd door lange en smalle peulen die er lang aan blijven.
2 soorten komen voor in Z. Europa en W. Azië.
Bladverliezende bomen en struiken met afwisselend geplaatst drietallig blad en bijna ongesteelde gaafrandige blaadjes. Het donkergroene blad verkleurt niet in de herfst.
Alle delen van de plant zijn giftig.
Fabaceae, vlinderbloemige.
Laburnum anagyroides, Med. (op Anagyris gelijkend, dat is de stinkende gouden regen) De boom heeft drietallig donkergroen en lang gesteeld, 3-7cm, blad wat tot in de herfst zijn kleur behoudt, 3-8cm lang en 1.5-3.5cm breed, matglanzend donkergroen en aan de onderkant blauw/groen en behaard, elliptisch met spitse top.
Grijs/groene en lang behaard blijvende twijgen met behaarde knoppen.
Bloeit ongeveer halfweg mei met vlindervormige bloemen in hangende trossen van 30cm lang. De eerst rechtopstaande trossen van grote gele bloemen laten later hun kopjes hangen. Daardoor zou de vlag van de bloemen naar beneden gericht zijn, maar de bloemsteel draait zich om en brengt zo de bloemen weer in de goede stand. Bloem is tot 2cm lang
Peul is tot 6cm lang en tamelijk dik, aanliggend behaard, de zaden zijn zwart.
Een gouden boom die 6m. kan halen met een brede en losse kroon, of vormt een grote struik met opgaande of spreidende takken. De bladeren en bloemen van dit gewas zijn vuil en onlieflijk van reuk zoals stinkend lis of wandluiskruid, op die manier dat diegene die er voorbijgaan die zware stank niet goed lijden of verdragen kunnen.
Groeit op elke grond, mits goed gedraineerd en liefst kalkrijk.
Groeit wild in zuidoost Frankrijk langs de Alpen tot Hongarije.
‘Quercifolium’ heeft bochtig getand blad, wat eikenbladachtig, ook de bloembladen zijn ingesneden.
‘Sessilifolium,’ heeft bijna ongesteeld en zeer dicht bijeenzittende bladeren die ook smaller zijn dan van de soort.
‘Pendulum,’ is de hangende vorm met in wijde bogen overhangende takken.
‘Aureum,’ heeft goudgele bladeren die kleiner zijn dan de soort.
Een gouden regen kan vrij oud worden. In de Hortus te Leiden staat er een die in 1601 door Clusius werd geplant en die staat er nog steeds levend bij. De meeste groeien snel, maar verouderen ook snel. Een leeftijd van 60 jaar is al weer heel wat.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) Over Anagyris foetida: ‘Dit gewas werd hier vroeger in Griekenland Anagyris genoemd of Anagyros, welke naam dat het tegenwoordig nog in Kreta heeft, in het Latijn heet het ook Anagyris, dan hier te lande heeft het geen bijzondere naam. Sommige noemen het in het Grieks ook wel Acopos of Agnacopos zoals men onder de bastaardnamen bij Dioscorides geschreven vindt. De eerste en echte Anagyris is van Clusius allerbest beschreven die het soms, te weten op koudere en vochtiger plaatsen van Spanje of Languedoc wel twee mannen lengte hoog heeft zien worden en daarom heeft Lobel het met recht Anagyris foetida arborescens genoemd, dan hij noemt het ook Anagyris Dioscoridis en zegt dat ze de Nautea van Plinius is vanwege de walging die ze maakt. In Itali heet ze bij vele fana lupina en bij andere fana inversa, maar meest anagiri of anagyro, in het Latijn ook bij sommige Faba inversa, dat is gewende of omgekeerde boon.’ (net zoals de dolle bes of grote nachtschade ook heet)
Dodonaeus (b) Het andere geslacht (Laburnum alpinum) wordt van de Italianen van Anagni en van de inwoners van Tirol en bij Trente eghelo genoemd. Anders heeft het geen namen die me bekend zijn. Dan sommige willen dat voor het Laburnum houden daar Plinius in het 18de kapittel van het 16de boek van spreekt en zegt; ‘Laburnum is een boom die op de Alpen bergen groeit en is de gewone man onbekend, wiens bloem vijf en veertig cm lang is en van de bijeen nimmermeer aangeraakt wordt.’
Laburnum is een oude Latijnse naam voor deze boom. Mogelijk is het woord afgeleid uit alburnum dat bij Plinius spinthout betekent. Of het is een leenwoord uit het Etruskisch.
Dodonaeus ‘Dan Matthiolus strijdt daartegen die het veel liever voor een andere soort van rekent dan te gedogen dat men het Laburnum zou noemen, want de tros van de bloemen is geen vijf en veertig cm, zegt hij, maar niet meer dan tien cm lang en daarboven zo verzekeren sommige (voegt hij er noch bij) dat de bijen in de bloemen van deze eghelo groot behagen nemen wat zeer veel verschilt van hetgeen dat Plinius van zijn Laburnum schrijft. Dan deze soort heeft zwart hout dat op het ebbenhout bijna lijkt en is daarom in Italië van sommige niet eghelo, maar egeno als ebena) genoemd en daarom zeggen sommige ook dat ze de Ebenus of Hebenus secundus Theophrasti is.’
Duitse falsche of deutscher Ebenbaum, Engelse false ebony en Franse faux ebenier: vals ebbenhout, gebruik van het hout om ebbenhout te vervalsen.
Dodonaeus (d) ‘Hoewel dat andere het Cytisus secundus Theophrasti noemen of Anagyris minus foetens zo Lobel het noemt die het ook Laburnum of Anagyris secunda Matthioli noemt of ook Faba inversa Cordi, naar de mening van Guillandinus, in het Hoogduits Baumboonen. Hij noemt het Anagyris die minder stinkt omdat ze in de hoven van deze landen gebracht niet of immers niet zeer stinkt, hoewel dat ze stinkt op de bergen van Zwitserland daar ze vanzelf groeit. Haar hout is van binnen zwart en van buiten lijkt het op dat van de Fusaria of Euonymus. Het is de albour, aubour of aulbour van die van Savoyeծ Bij H. Bock is het de Inversas, gekeerde bonen; Ԅie frembde Bonen, so man Inversas, gewant Bonen nent, wachsen an holtzichten dnnen gertlin oder stauden, seind von unden an biþ oben auþ mit grossen Klee blettern gezieret, dτagen im andern jar jre Bonen.
Naar de vruchten in Duits Bohnenstrauch, Bohnenbaum, Kleebaum en Baumbonen bij Bock, Engelse. Engelse he broom, werd vroeger geplaatst onder Cytisus, pea tree of bean trefoil.
Franse cytise aubour, aubour, Provenaals alborn, in Walloni abon, Spaans alborno, van alburnum: wit hout.
(d) Gouden regen, Duitse Goldregen, Engelse golden chain of golden rain.
(e) Hosen und Schuhe in O. Friesland, dit naar de vorm van de bloem. Goldrausch, Gelbstrauch.
(f) Wordt ook wel kettingboom genoemd naar de grote gele hangende bloemtrossen. (Rode regen is Robinia hispida en blauwe regen is de Wisteria)
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘De bladeren van Anagyris die noch groen en vers zijn, zegt Dioscorides, gestoten of gewreven en op de waterachtige koude en ook andere gezwellen gelegd beletten de voortgang en vermeerdering ervan.
Deze bladeren met zoete of honigwijn gedronken het gewicht van een vierendeel lood tegelijk zijn zeer goed tegen de benauwdheid en tegen het zwaar verzuchten en moeilijk herhalen van de adem en zijn insgelijks ook zeer nuttig om de maandstonden en de dode of levende vrucht gemakkelijk te laten voortkomen, maar met andere wijn gedronken zijn ze goed tegen allerhande hoofdpijn.
Het zaad ingenomen laat braken. Die bladeren worden aan het lijf gebonden die vrouwen die zware arbeid hebben, maar moeten er afgenomen worden zo gauw als ze gebaard hebben.
De tweede soort zal van de zieke vrijer gebruikt worden in al hetgeen daar de echte Anagyris nuttig in is want hij is minder walgachtig dan die en zal de zieke met zijn vuile stank niet zo tegen wezen. Dan haar hout, wat binnen zwart en hard is wordt gebruikt van de kammakers te Venetië in plaats van ebbenhout om er kammen van te maken. Maar het is het beste om daar bogen van te maken die zo zwart zijn dat ze bijna ebbenhout schijnen te wezen. Men plag daar ook hekken en tuinen voor de hoven van te maken en palen of staken om de wijngaard aan te hechten die zeer lang in de aarde goed blijven zonder te verrotten.’
Alle delen zijn giftig en het in de mond steken van jonge twijgen of bloemen kan al blaren veroorzaken. De onschuldig uitziende peulen, die lang aan de boom blijven zitten en vaak op grijphoogte hangen, zijn dodelijk. De peulen bevatten zwarte zaden, de kleur des doods. Opmerkelijk is evenwel dat sommige dieren er geen last van ondervinden. Vooral paarden, maar ook varkens kunnen er slecht tegen, schapen en geiten kunnen er wat beter tegen, hazen kunnen de bast zonder problemen afknagen. Dat is te zien in de winter, dan is de bast een geliefd voedsel voor de konijnen. Runderen gaven na het eten verdovingsverschijnselen en werden onstandvastig, dan kwamen er verlammingen, slaperigheid, verwijdering van pupillen en na 12 uren speekselvloed en braakneigingen, herstel was er na 4 dagen.
Ook geiten eten er wel eens van. Er zijn wel eens vergiftigingsverschijnselen opgetreden bij mensen die geitenmelk gedronken hadden die daarvoor van de gouden regen gegeten hadden.
Het harde hout met zijn dichte nerven werd wel vals ebbenhout genoemd en werd gebruikt voor kleine huishoudelijke voorwerpen.
Laburnum alpinum, Bercht. et Presl. (uit de Alpen) Lijkt veel op de gewone gouden regen maar groeit meer struikvormig terwijl de jonge twijgen kaal zijn of met enkele haren bezet.
De gele geurende bloemen staan met zo’n 25 bij elkaar in trossen maar wat ijler dan de gewone gouden regen.
Is een 3m hoge en brede struik die uit midden Europa komt. Is beschreven in 1596.
‘Pendulum,’ is gent op stamhoogte van de gewone gouden regen en vormt een mooie losse treurboom die iets later bloeit dan de soort.
Groeit op elke kalkvrije grond in zon en halfschaduw.
Scotch Laburnum. Alpen-Goldregen.
Uit hortus eystettensis met Anagyris.
Een kruising tussen deze vorm en Laburnum alpinum, Bercht leverde Laburnum x watereri Medick. op (gewonnen door A. Waterer, kweker te Woking, Engeland) Dit gaf een combinatie van de grote bloemen van anagyroides en de dichte trossen van de laatste die wel 45cm lang zijn.
Het blad is drietallig, elliptisch en tot 7cm lang en 3cm breed, donkergroen en van onder iets lichter en alleen langs de nerven behaard.
Peulvruchten zijn langer dan die van de gewone gouden regen en vallen er gauw af.
Deze heeft geheel kale twijgen en Vossii heeft slankere en aan de top behaarde twijgen, de eerste lijkt meer op L. alpinum en de laatste op L. anagyroides.
‘Vossii’ vormt een vaasvormig boompje van 4-8m. met een brede gebogen kroon en opstijgende takken.
Bladstelen zijn tot 10cm lang.
Bladeren zijn 2.5-7cm lang en 1.5-3cm breed, glanzend donkergroen en vanonder alleen langs de nerven behaard, zuiver elliptisch.
Die geeft volle en lange, tot 50cm, hangende gouden trossen met bloemen van 2cm lang, eind mei begin juni.
Peulvruchten met weinig ontwikkelde zaden zijn geel/groen.
De boom wordt nauwelijks door insecten aangevallen.
De plant heeft een mooie schutkleur, alles is groen, de bast, de twijgen en het blad tot diep in de herfst. In die groene omgeving baadt de bloem zich de zomer in een gouden pracht. De opvallende schoonheid komt het beste tot ontwikkeling tegen een donkere achtergrond of blauwbloeiende seringen. Symbool van verlaten, zwaarmoedige schoonheid.
Dit is de meest bekende gouden regen. Deze hybride is in 1875 in Nederland ontstaan.
In de Bodnant Gardens is er de zogenaamde Laburnum-walk waar een gesnoeide en geleide laan bestaat van gouden regen die jaarlijks duizenden bezoekers trekt.
Toch zijn er ook andere vormen, hoewel die net als de treurvormen onbekend zijn.
Deze kruising groeit op elke grond in zon of halfschaduw.
Laburnum adamii, Schneid. (Laburnocytisus adamii) is een entbastaard die zeer opmerkelijk is. Die werd in 1825 door Jean Louie Adam verkregen doordat hij Cytisus purpureus op de Laburnum vulgare entte.
Deze soort heeft 3 soorten takken met 3 soorten bloemen op dezelfde struik. Bloemen en takken van de gouden regen, bloemen en takken van de brem en verder kleinere bladen met korte vleeskleurige bloemen.
Houdt van kalkrijke, vruchtbare en niet te droge grond.
Duitse Geiskleebohnenbaum. Adamՠs laburnum.
Vermeerderen.
De soorten worden door zaad vermeerderd. De var. kunnen gent worden op Laburnum anagyroides.
De gouden regen ook is via winterstek te vermeerderen, hoewel de resultaten wisselend zijn. Knip eind februari stengels van snoeischaarlengte, +20cm, onder en boven een knoop. Dan verwond je het onderste oog, niet erger dan dat je het met je duimnagel zou doen, haal dit door 1% ibz groeistofpoeder en stek ze ter plaatse 3 bij elkaar en zo diep dat er nog maar een paar cm. van de top te zien is. De bovenste top hoeft alleen maar uit te lopen, de rest verdroogt dan niet en kan overal wortelen. Plaats er een merkteken bij zodat je in mei, dan beginnen ze te groeien, weet waar ze staan.
Ook kan je ze in een diepe pot steken. Wat plastic eroverheen stimuleert een betere opkomst. Denk dan wel om het verbranden van het stek door de zon. Er moeten altijd waterdruppeltjes op het plastic zitten. Dan worden de zonnestralen tegen gehouden en weet je dat de luchtvochtigheid hoog genoeg is. Met warm weer luchten, halfweg mei kan je het plastic er af halen. Bij sommige planten is het gewenst dat ze een struikvorm hebben of meer vertakt moeten zijn. Top de eerste scheuten dan in mei op een 5-10cm boven de grond. Geef dan ook (kunst)mest. Beworteling is per jaar verschillend.
Zaaien in april, zaad 2 dagen laten voorweken in nat zand.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl