Cicuta
Over Cicuta
Waterscheerling, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,
Een kleine geslacht van 4 giftige soorten die in het gematigde gebied van het N. Halfrond voorkomen, 3 in N. Amerika.
Het zijn eenjarige kruidachtige planten van 1-2m hoog die in natte weiden, langs beken en meren voorkomen.
De stengels zijn glad, vertakt, opgezwollen bij de basis, paars gestreept of (alleen bij C. maculata) gevlekt en hol op aanhechtingsplaats van de bladvoet na.
De bladen staan verspreid, drievoudig gedeeld en ruw getand.
De bloemen zijn wit, klein en staan in schermen.
De stengels en wortels geven bij breuk een gele, olieachtige vloeistof af. Wortel vooral is giftig.
Apiaceae, schermbloemenfamilie.
Cicuta virosa, L. het Latijnse virus betekent gif. Of het woord is afgeleid van virosa: sterk riekend, dit naar de wortelstok.
De waterscheerling heeft fijne en drievoudig geveerde bladeren. De onderste bladeren staan aan lange stelen en de bovenste minder gedeeld.
Stengel is hol en vertakt.
Komt voor op wat vochtige plaatsen, moerassen en dijken terwijl de stengels boven het water uitsteken. Hierop verschijnen witte bloemen met later een kogelvormige vrucht.
De plant heeft een dikke vlezige en in hokjes verdeelde wortelstok. Komt voor in de Noordelijke gematigde zone.
Meerjarig.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘In het Latijn heet het Cicutaria palustris.’ (zie Conium) Cicuta is mogelijk afgeleid van het Griekse kyo: hol, de plant bezit een holle stengel en wortelstok. Isidorus etymologie XVII 9,73 ‘Cicuta propter quod in thyrso geniculato nodos habeat occultos, ut canna, sicut dicitut fossa caeca, quae occulta est. Haec potui data interfecit.’ Naar Isidorus ligt het begrip caecus: verborgen, ten grondslag omdat het beruchte gele gif zich in bedekte kamers van zijn wortel zou bevinden. Eventueel is de afleiding van doden aan te nemen. Naar een ander inzicht komt Cicuta met het verwante caecus woord caecare overeen, in de betekenis van verblinden, de blik vertroebelen, vanwege de gifwerking.
In de Europese apotheken verstond men onder Herba Cicutea het kruid Conium maculatum en niet Cicuta virosa. Ook de Cicuta van de Romeinen was Conium maculatum, dus ook het gif van Socrates. Cicuta groeit niet in het zuiden. De naamsverwisseling is in de Middeleeuwen ingeslopen. Cicuta en Conium waren synoniemen.
(b) Waterscheerling, Duitse Wasserschierling, Engelse water hemlock en Franse cigue of cicutaire, in tegenstelling tot Conium maculatum, werd deze ook cique aquatique: waterscheerling genoemd. Het groeit in watergangen en beekmondingen en overtreft gewoonlijk Conium maculatum in gifwerking, vergelijk de Duitse naam Wutrich. Ofschoon beide planten op elkaar lijken zijn de bladeren zeer verschillend. De bladeren van Cicuta zijn lancetvormig, die van Conium geveerd. Het typische kenmerk van Cicuta is de wortelstok die bij in de lengte doorsnijden zeer veel vakjes heeft waarbij uit de kamers een stinkend geel sap komt dat aan de lucht rood wordt. Bij Conium maculatum zijn het de bruin/rode vlekken op de stengel, hoewel die niet bij alle planten aanwezig zijn.
Scheerling komt wel van sceran: snijden (beschadigen) Scarna in Middenhoogduits, wiss Schirling. Of van Middelnederlands sceninc; drek of mest, zie Conium.
(d) Dolwortel of dolle of dulle kervel, naar de gelijkenis met kervel, Dullkraut, Engelse fools parsley of gekkenpeterselie. De plant kan ook verward worden met selderij.
(e) Oud-Hoogduits Wodenspele, Wortheling, Wotich, Woterich of Wotrich en Wuterich bij Gesner, Wutrich of Wutherick, rasende Schirlynck, dit na gebruik van de wortel. Verder Hunneblock, Wierendungel, Stinkkraut, Witscherling. H. Bock, Ԅe stinkende scheerling noemt men ook woedende (Wŭterich). De ganzen als ze van scheerling eten vangen ze aan woedend te worden, dergelijke heb ik een eerlijke vrouw gezien welke ongeveer met de pastinaak scheerling [395] wortel kookte en zo gauw ze de wortel met de pastinaak verzocht en gegeten had ving ze aan dol en dronken te worden, begeerde omhoog te stijgen en te vliegen etc. Die werd met een dronk azijn geholpen zodat ze vredig en stil werdծ
(f) Blutschierling, vergelijk de Engelse spotted cow bane, de rode vlekken op de stengels.
(g) Pfiffen, de holle stengels.
(h) Engels beaver poison of musquash root. Het is de Engelse cow-bane: koeban, de gifwerking, meestal weten de dieren wel dat zulke planten giftig zijn en mijden ze die. Vergiftiging kunnen optreden in het voorjaar, dan is de geur niet zo sterk en eten ze soms van het jonge groen. Geiten lijken er tegen te kunnen, ook schapen en waarschijnlijk paarden.
De knollen vooral zijn zeer gevaarlijk en kwamen na de winter op het water te liggen zodat ze na het zakken van het water op de velden bleven liggen, verzameld en verwisseld werden met witte peen of knolselderijwortels. In Zweden, waar het in de vochtige weiden overvloedig is, werd het vee elk voorjaar ziek en stierven soms, de oorzaak was lang onbekend. Linnaeus verhaalt in zijn Flora Lapponica, van een grote sterfte onder het rundvee van Tornoa, toen het vee voor het eerst op het land kwam en daar de waterscheerling vond en het opat. Linnaeus ontdekte het en beval de eigenaars aan om de dieren op droge weiden te houden in het voorjaar, tot het gewas volledig ontwikkeld was.
(578) “n de middeleeuwen heette dit kruid Ciconia, Cicuta, Consa en Ebenus.’
Shakespeare laat de vader van Hamlet doden door wat sap in zijn oor te gieten. (bilzekruid werkt voornamelijk door de huid, vooral door de slijmvliezen, in principe kon de vader van Hamlet zo niet gedood worden) Wat Shakespeare dan bedoelde in Hamlet 1,4, 60 met ‘cursed hebenona’. Commentators doelen op een bijzondere plant met dodelijke effecten, in plaats van een plant die de dood aangaf. Hoe maken poten woorden en wat bedoelen ze? Zonder te weten wat het precies betekende moet Shakespeare het sap van Hebenon of Hebona opgepikt hebben van de ‘youce of Hebon’, uit Marlows ‘The Jew of Malta,’ 1590. Barabbas hoopte dat het vergiftigde voedsel, dat hij naar zijn dochter zond, zou werken als de wijn van de Borgia’s en het bloed van de Hydra en de youce of Hebon, het gif van de Styx en de adem van zijn bewaarder, de Cocytus. Marlow en Shakespeare zijn beiden wel bekend geweest met The Garden of Proserpina uit Spenser’ s Faerie Queene, II, 51-6, die bewaakt werd door de Cocytus waarin bomen en planten stonden;
‘Fireful deadly blacke both leafe and bloom
Fit to adorne the dread, and decke the drery toombe’ met de ‘heben sad’ en de
‘mournfull Cypresse’.
And sleeping Poppy, the blacke Hellebore,
Cold Coloquintida, and tetra mad
Mortall Samnitis, and Cicuta bad.’
Spenser, op zijn beurt, zal Gowerճ ‘eebenus that slepy tre, which furnished the boards of the couch of Sleep’ gekend hebben. Zo is Hebenon of Hebona simpelweg afgeleid van het Latijnse ebenus, het zwarte ebbenhout dat gebruikt werd in begrafenisrituelen.
De oplossing is simpel, Conium werd dus Ebenus genoemd.
Gebruik.
Door de Engelsen wordt verhaald dat als het zaad op het vuur van de bakkerijen geworpen wordt, het door zijn gekraak en zonderlinge krachten dit vuur zou beteugelen.
Dolle kervel is zeer giftig. De gespikkelde stam, als een adderhuid, is een teken op zich. De plant wordt wel eens verward met andere leden uit deze familie wat dan een dodelijke vergissing kan zijn.
Het kruid ruikt sterk verdovend en smaakt peterselie/dilleachtig, maar later brandend. De wortel is het giftigst en bevat cicutine, geeft bij het doorsnijden een melkachtig sap af dat later aan de lucht geel wordt en op het laatst rood kleurt en onaangenaam, weerzinwekkend ruikt. Eten van de verse wortel veroorzaakt braken, duizeling, bewusteloosheid, verlammingen, coma, dan epileptische krampen, nekkramp en na enige uren de dood door het ophouden van de ademhaling. Een gram per kg gewicht zal een schaap doden en 230 gram is voldoende om een paard te doden..
Vele Apiaceae die aan de waterkant groeien zijn uiterst verdacht en vaak giftig.
Dodonaeus: ‘Als scheerling op de schaamdelen van de jonge jongens gelegd wordt laat het die niet groot worden. Dat is net zo als het bij de jonge dochters op de borsten gelegd wordt dan laat het die ook klein blijven en maakt die ten eeuwige dagen gebrekkelijk en zwak.
Het wordt hier en daar door het vee gegeten en kan met in verhouding kleine aantallen de dood van de dieren veroorzaken. Het er uit gewonnen afkooksel werd wel in de vorm van pleisters en zalven uiterlijk gebruikt tegen jicht, reuma en verharde klieren.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl