Larix
Over Larix
Lork, vorm, coniferen, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,
Uit J. Cathcart.
Larix komt met 10-20 soorten voor in koude gebieden en hoge bergen van Europa, Azië (Japan) en N. Amerika. Ze zijn vrijwel allen winterhard, behalve de Himalaya =Larix griffithii Hooker. (Griffith ‘s)
Geen bosboom gaat verder noord dan de Larix en bereikt N. Amerika in de 67ste en in Siberië de 72ste graad.
Pinaceae.
Het zijn meestal snelgroeiende en eenhuizige bomen, 15-50m..
Ze groeien op met een kaarsrechte stam die meestal een kegelvormige kroon draagt.
Bladverliezende coniferen die hoofdzakelijk om hun heldergroen blad en regelmatige vorm gekweekt wordt. Bladen zijn lijnvormig en staan in groepjes aan korte knoten, behalve aan de groeischeuten, daar zijn ze spiraalvormig gearrangeerd.
Bloem zijn klein en rond tot ovaal, alleenstaand.
De houtige kegel is in hetzelfde najaar rijp en naar boven gebogen.
De zaden zijn dun gevleugeld en niet harsig.
Zaaien in april, 2 dagen laten weken in water van 40 graden.
Uit O. Thome.
Larix decidua, Mill. (afvallend) (Pinus larix, L., Larix europaea) de Europese lork is de enigste Europese bladverliezende conifeer. Een grote boom die 30m kan halen.
De bladen staan aan jonge langscheuten in bosjes of kransen met 30-40 stuks bij elkaar, aan de twijgen wel afzonderlijk. Die bladen aan de kort en langloten verschijnen al heel vroeg in het voorjaar met een zachtgroene kleur. Dit is een eigenaardige en helder groen wat niet harmonieert met de natuur, de boom staat op zichzelf en later vervalt het in een zomerse doffe kleur, terwijl de andere bomen dan opvallen is de lork moe en levenloos, in de herfst geestloos en eentonig geel. Een bos met Larix lijkt in de winter op een bos dood hout.
Er zijn 2 subspecies:
Larix decidua subsp. decidua, European larch of Alpine larch groeit in vrijwel het hele gebied, kegels van 2.5-6cm, scheuten geelachtig. Europische Lorche.
Larix decidua subsp. polonica, (uit Polen) Polish larch. Groeit in laagland van Polen, kegels zijn 2-3cm, scheuten zeer lichtgeel en vrijwel wit. Polnische oLrche.
Lyrisch.
Je kan het ook positief benaderen.
De takken zijn gevormd als handen die de vingers naar voren steken. De lork is vlug met zijn juwelen en al vroeg ontluikt het emerald van zijn groene bladknoppen en het robijnenrood van zijn bloemknoppen. De lork begroet het voorjaar uitbundig met een helder leven zoals geen andere boom. Het blad is zuiver en lieflijk van kleur, een vreugde voor kleurenliefhebbers. Uit de knoppen komen er zacht roze rode voorwerpjes tevoorschijn, de vrouwelijke bloemen, roosvormige kuifjes die de lork bepluimen en een hoogtepunt zijn in de liefelijkheid van de lork. Een eenhuizige boom. De manlijke zijn ronde, gele bolletjes die vaak hangen, de vrouwtjes staan en zijn rood. De rechtopstaande kegels rijpen in een jaar tijd en bevatten gevleugelde zaden, maar kunnen wel langer aan de boom blijven zitten.
Vorm.
Larix lijkt wel wat op de ceder, waar de boom het nauwst aan verwant is. In de winter is de boom dood en ziet er maar triestig uit. De statige stam verheft zich opwaarts en recht, groot en spits toelopend zijn takken. Horizontaal staan de bovenste en meer hangend de onderste. De omtrek van de boom wordt spoedig een piramide van luchtigheid en gratie en zo dat het vrijwel geen schaduw geeft. Dat komt ook door het blad dat eigenlijk geen blad is en zo weinig schaduw geeft.
Uit Bock.
De lork heeft een duidelijke paalwortel en vele zijwortels en zit vrij diep in de grond, houdt wel van stenige gronden, niet van kalkhoudende en gedraagt zich als een echte bergboom.
In de Alpen groeit het op 350‑870m hoogte en in de Karpaten op 900‑3000m.
In zijn natuurlijke omgeving groeit de lork niet op natte en arme, droge grond.
In zijn oorspronkelijke groeiplaats zijn er 400 en zelfs 600 jaar oude bomen, met een hoogte van 53,7m en een stamdoorsnede van 1,6m. op borsthoogte.
In onze bossen zijn ze met 60‑80 jaren kaprijp.
Het is een licht behoevende plant, heeft een snelle jeugdgroei en goede houtproductie.
Ook kan de boom als haag gebruikt worden.
Symbool van moed.
Vormen.
De cv. ‘Corle’ uit Engeland vormt een compact frisgroen bolletje.
Naam, etymologie.
Isidorus XVII 7.44: ‘Larex, cui hoc nomen a castello Laricino inditum est, ex qua tabulae tegulis affixae flammam repellunt, neque ex se carbonem ambustae efficiunt.
Een oeroude Larix stond in Kaseracker (Tirol) die door de boeren als heilig vereerd werd. De boom stond vaak in vuur en brandde niet. Die erop letten hoorden menselijke stemmen. Is dit het heilig boomslot dat bij Nauders stond en onaantastbaar was? (88, (1930)
Het schijnt dat in deze sage nog een naklank te horen is die aan het geloven van onbrandbaarheid van larikshout steekt. Zo zegt Konrad von Megenberg in het midden van de 14de eeuw in zijn buch der natur; ‘wer auz des paums holz taveln macht und haeht (hangt) die an diu hauser, die widertreiben die flammen von den hausern, ob ain feur auz koem nahent da pei, das holz hat ain wunderlich art: Wenn ez verprint an ainem feur, so macht ez kainem koln.’
Dit geloof is niet op Germaanse bodem gewassen. Het gaat op de oudheid terug. Vertelt toch Plinius in zijn Natuurgeschiedenis van de Larix dat de castello laricum niet brandt noch verkoolt en ook door vuur niet anders wordt als een steen. Ook Vitruvius verhaalt over een kasteel dat overwonnen werd door Caesar, die meest van Larix hout gebouwd was en moeilijk was om te verbranden.
In Oostenrijk gold de lork dan ook als schutboom van het huis en staat daar dichtbij in de buurt. Larix heet in Hoogduits Lierbaum, het gezegde:’Branden als een lierӠ’ an hier vandaan stammen of heeft er verbinding mee.
Hiernaar heeft de Larix zijn naam van de ‘lares,’ de huisgoden gekregen omdat ze als schutboom bij de huizen geplant werd. (88, (1930)
(Dodonaeus) (a) ‘Hier te lande heet deze boom lorcken-boom, in Hoogduitsland Lerchenbaum of Lorckenbaum, in Engeland larche tree, in het Italiaans en Spaans larice en dat alles naar de Latijnse en Griekse naam Larix.’
Het woord lork is een leenwoord dat op het midden-Hoogduitse Lerche of Lrche, oud-Hoogduits Larhha, een woord uit Gallische Alpenbevolking en vandaar naar Italiaans larice, Frans larze en Roemeens Larsch en gaan naar het Latijnse Larix terug. De plaatsen Laret en Latsch voeren een naar de Latijnse betekenis Larix afgeleide naam. Het woord is uit de naamval laricem ontstaan. De verschrijving van k tot ch en de verklaring dat een Latijnse uitspraak van laricem ten grondslag ligt, wijzen op zeer oude ontleningen van het Hoogduitse woord. Waarschijnlijk is de boom genoemd naar de plaats Larignum in de Alpen, waar de Romeinse architecten deze boom ontdekt zouden hebben. Larix werd met zijn Griekse naam ook wel als welriekend vertaald, vanwege de harsgeur. Mogelijk is het woord genomen van het Keltische woord voor vet: lar, naar de dikke hars die deze boom levert. De Engelse naam is daarvan afgeleid larch, in het Hollands lork, Duits Larche, Frans lareche.
Larke, lerkenboom, lierboom, lorkenden, Lerchenbaum bij Bock, Brechtanne, Larbaum, Larch, Leerbaum, Lerbom, Leerbaum, Lerch, Lerget, Lerke, Lierbaum, Lorbaum, Lorch, Loriet en Steinlerche. Naar de verspreiding zijn plaats- en landsnamen bekend die van deze boom zijn af te leiden en dit vooral in de Alpenlanden als Lerchenberg, Larch, Larchet, ook Lorenholz, Loorenfield, Loren hoewel Loren een Zwitserse uitdrukking voor opgehoopte stenen kan betekenen of tot het oud-Hoogduitse Lur: woning, kan behoren.
Dodonaeus (b) ‘In het Frans heet het melese, melze en meleze, ja ook melizier of merizier, waarschijnlijk wegens zijn honingachtige uitzweten dat onder de naam van Manna van Brianon (Manna Brigantina laricea) bekend en als een zeer zacht laxeermiddel in Frankrijk in gebruik is.
In Spanje allerz al is het dat Clusius hem daar niet gezien heeft, in het Hongaars votos fenyo kibol terebinthina lezon.’
Franse meleze is verwant met Latijn mel: honig, vanwege de hars, of verwant met de Griekse naam voor de mannaes, mela.
Dodonaeus ‘De vochtige hars van deze boom is van Galenus ook Larix genoemd zoals de hele boom, in het Latijn Resina Larigna of Resina Lariecea, in het Italiaans larga en in de apotheken Terebinthina, dat is terbentijn of termentijn en wordt voor echte terpentijn verkocht en in vele dingen gebruikt.’
Terpentijn of terbentynboom, Duitse venediger of venetianischer Terpentin, (Latijn terebintha veneta) Citronenterpentin, Lerchenbalsam, -terpentin, Lorget, Lorgiot of Lorkat in Zwitserland, midden-Hoogduits Gloriet.
(d) In sommige streken wordt het ook wel Kleepchesbaum genoemd (klobchen: tabakspijp, naar de vorm van de kegels) .
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Dan aangaande dat sommige verzekeren dat dit lorkenhout zo hard is als steen zodat het vuur er niet meer aan doen kan dan aan een steen, (zoals Vitruvius schrijft van een sterkte of toren van lorkenhout gemaakt in Frankrijk die van Julius Caesar bestormd werd en door geen middelen in brand gestoken kon worden) dat is niet geheel waar want als men dat in ovens steekt en ontsteekt dan brandt het goed en vooral bij ander hout gedaan en zelfs maakt men er kolen van die zeer nuttig en geschikt zijn voor de smeden, als Matthiolus daarvan schrijft.
De hars die men hier te lande voor terpentijn verkoopt is ook warm zoals andere harsen, maar niet zo droog, doch wel zo zeer zuiver makend of afvegend en daarom zuivert het de borst en trekt er alle verrotte vochtigheden uit, met honig gemengd en gelikt, en opent, verwekt, heelt, trekt naar zich en zuivert ook de nieren en blaas, laat plassen en jaagt de steen en niergruis af, hetzij alleen twee of drie drachme tegelijk, hetzij met een ons minder of meer Cassia ingenomen. Een ons tegelijk genomen maakt de buik heel week. Men prijst het ook zeer tegen de heupjicht en allerlei jicht. En tegen de zaadvloed is zijn gelijke niet als men het alleen inneemt of met wat emmer, koraal en wat kamfer.
De beste is die wit en helder is als glas en die is dan goed genuttigd van diegene die koude hoest hebben en die uitteren of uitdrogen. Maar de terpentijn die men nuttigen zal of innemen moet tevoren goed gewassen worden met verkoelende wateren zoals weegbreewater en ingenomen worden met honig en suiker of met een dooier van een ei. Enige gebruiken deze terpentijn van buiten zonder er iets anders bij te doen om de schurft van mensen en beesten te genezen en bij alle zalven die men maakt om het lijf te verwarmen mag men terpentijn doen en met honig vermengt en op de kwade zwarte blaren gelegd beneemt de smart ervan.
Dan dezelfde terpentijn met een dooier van een ei gemengd en in de lopende of etterende gaten en wonden gedaan zuivert die en geneest die.’
Het hout is in de kern rood en het spinthout is bleekgeel. Het roodlorkenhout uit het gebergte is veel waardevoller dan dat uit het laagland. Het heet bijzonder duurzaam te zijn zelfs op de grens van water en lucht gaat het nog lang mee. Zo werd het hout gebruikt voor bruggen- en waterbouw, dwarsliggers, assen, schepraderen en biervaten.
De bast werd gebruikt voor verven, looien en als adstringerend middel. De lork levert de Venetiaanse terpentijn wat uit de Italiaanse alpen gehaald werd. Dit werd vroeger in Venetië verscheept. De terpentijn bevindt zich meestal in de kern van het hout en om dat te winnen worden er boorgaten van 6-8 cm diep in de boom gemaakt. In zuidelijke gebieden zamelt men er de manna van Brianon in.
Megenberg; ‘Laurex mag een huisboom heten want lar heet een huis in een betekenis en vandaar komt dat woord laurex, zoals Isidorus spreekt. Wie uit de boom zijn hout tafeltjes maakt en hangt die aan de huizen die verdrijven de vlammen van de huizen als een vuur aankomt dicht daarbij. Dat hout heeft een wonderlijk aard: wanneer het verbrandt aan een vuur zo maakt het geen kolen.’
Historie.
(213) Over de Europese Larix zwijgen de Griekse schrijvers. Uit Raetia kwamen de bomen waarmee de brug van het Naumachia meer te Rome, waarin de zeegevechten door de gladiatoren werden geleverd, gebouwd was. Ook leverde een lorkenboom de reusachtige balk van 120 voet lengte en 2 voet breed en dik die ten tijde van Tiberius ten toon werd gesteld.
(Dodonaeus) 'In tijden van Dioscorides was deze boom in Griekenland niet bekend omdat het meestal in koude landen groeit zoals Lobel met vele redenen betoont en zelfs Plinius schijnt de tegenwoordige Larix ook niet gekend te hebben want alles dat hij van de Larix schrijft heeft hij uit Theophrastus overgezet en meende dat de Peuce of pijnboom van Theophrastus de echte Larix was zoals Clusius ook duidelijk bewijst. Maar in deze tijden en in koudere landen is deze lorkenboom genoeg bekend en geacht om zijn drievormige uitwerpingen, te weten de Agaricus en de manna en die Laricis resina, dat is de vochtige hars of lorkentraan die tegenwoordig hier te lande terpentijn heet en van die van Veneti lagrimo genoemd wordt en onterecht voor Terebinthina in de Noordelijke landen en over de bergen gezonden wordt.'
In Engeland is de Europese Larix omstreeks 1620 ingevoerd en daar staan geweldige exemplaren. De vierde Schotse hertog van Atholl liet er 17 000 000 uitplanten. Dat lijkt een groot aantal maar bekend is dat de hertog op de meest ontoegankelijke delen van zijn land de zaden liet verspreiden door middel van kogels die met kartetsen werden afgevuurd. Zo spatten de zaden alle kanten op en bereikten ze de meest onbereikbare plaatsen.
Ook in Engeland werd de boom geplant zodat het daar in de 19de eeuw de belangrijkste bosboom werd. Toen begon een wolluis, Chermes spp., en een motje, Coleophora laricella, en een kanker die veroorzaakt werd door een schimmel, Dasyscypha calycina, met hun desastreuze gevolg. In de jaren 1909-12 heeft men alleen al in een district in Cumberland meer dan 30 000 bomen geveld vanwege de verwoestingen van de lorkenzaagvlieg.
Jammer genoeg heeft de Europese lork veel te lijden van die ziektes. Het blad wordt ook nog opgevreten en komt er een korstmos op voor die zeer decoratief is maar schadelijk is voor de boom. Die takken worden in de bloemsierkunst gebruikt.
Heilige bomen.
(88, 1930, 349) Larix is naar zijn verspreiding een boom van het gebergte. We mogen ons er ook niet over verwonderen dat de sagen en volksvertellingen, die deze boom betreffen, vooral in de Alpenlanden te vinden zijn. In Tirol kan men zelfs van een Larix cultuur spreken.
In de bergen zijn vele sagen in omloop over jonkvrouwen die hoog in de bergen leven. De ‘haligen’ heten zij in de volksmond. Zij wonen in ijsgrotten van gletsjers en hebben altijd blonde haren en blauwe ogen en zijn altijd in het wit gekleed. Wonderschoon zijn deze berg feeën en wonderschoon is hun gezang, wie het eens gehoord heeft, vergeet het nooit. Wanneer heel boven om de toppen van de bergen kleine witte wolkjes drijven, dan hangt daar de was te drogen en wordt het mooi weer, 's avonds zitten de zaligen dan onder de lorkenboom en zingen. De kracht van de zaligen gaat op de lorkenboom over en even heilig als zij waren, even heilig is de boom. Onder die bomen bad men tot de Goden, geen lawaai werd er in de omgeving gemaakt en geen hout weggehaald.
Beroemd was in de vorige eeuw een Larix bij Nauders (Tirol). Dit was een oeroude gegaffelde Larix met een mooie ronde kroon waaronder eens tot de goden gebeden zou zijn en waar de priesters recht gesproken zouden hebben. Niemand haalde hout uit de buurt van de boom, zelfs niet als het als geschenk kwam. Men bewaarde een ernstig zwijgen in zijn nabijheid, jammeren en schreien gold daar als ongevoeglijk, vloeken als misdaad. Werd de boom verwond dan gaf hij bloed, wie het gewas wilde beschadigden, bezeerde zichzelf en werd niet eerder gezond dan nadat de wond van de boom overgroeid was. Dicht bij deze Larix bevond zich een rune die als gevolg van een verwensing ten gronde is gegaan. Ondanks zijn heiligheid en verering, die men voor deze Larix geërfd had, werd het door een zekere Alois Prantner gekapt in 1855.
Een grote verering genoot de lork bij de Russische volksstam Ostjaken. Er was daar een heiligdom die uit 7 lorkenbomen bestond. Elke voorbijganger moest daar een pijl neerleggen. Ook hing men allerlei pelswerk aan de boom op. Omdat de offergaven door vreemden geplunderd werden, besloten de Ostjaken een lork te vellen en een plaats te maken waar de plundering uitgesloten was. Zulke bomen, waar allen die voorbijgingen iets neer moesten leggen, een steen, een kledingstuk, lap of iets dergelijks als offergaven zijn ook in andere volksgeloven bekend.
Een zekere beroemdheid heet in het Wienner Prater de zogenaamde ‘stock von Eisen’ een herkenningssymbool van het naglergilde. Die bestaat uit een lorkenstomp die door en door met ijzeren nagels beslagen is. Hiervan zijn vele sagen in omloop.
De bekendste is: ‘De duivel heeft een kasteel laten maken die niemand kan openen. De beste sleutelmakers probeerden het om een sleutel te maken, maar vergeefs, de boze draaide de baard van de sleutel driemaal in het vuur om zodat die verkeerd om zat. Tot eindelijk een jongeman uit Halberstadt de sleutel zelf eerst omdraaide. De boze stak die sleutel weer in het vuur en draaide die om. Maar nu zat die goed. De jongeman kon nu het slot openen en kreeg van de keizer een grote beloning en trouwde met zijn dochter. Ter nagedachtenis aan die gelegenheid sloeg hij in de lorkenboom van het Prater een spijker.’ Dat deden dan ook alle andere gezellen van die edele kunst die later naar Wenen kwam.
Christelijke bomen.
In 1392 zond de grote Hemelvrouw ‘Mihila' ՠnaar Matrei een engel die tot een holle lorkenstam sprak: 'gij tronk, gij zult voor de Vrouwe een beeld maken, want weldra zal hier een bedevaartsplaats zijn.’ En werkelijk daar groeide een Mariabeeld in de lorkenstam die op Paasavond van 1407 door de herdersknapen Hans en Pieter von Wurzers ontdekt werd. De plaats werd waldrast genoemd omdat daar Maria gerastet had Maria Waldrast is nu een van de vermaardste bedevaartsplaatsen van Oostenrijk.
Een ander Mariabeeld groeide in een lork, tussen Absam en Vamp op de linkeroever van de Inn. Deze lork suizelde wonderbaar en trok de voorbijgangers zo sterk aan, dat ze zich met moeite van de boom konden losrukken.
Maria Larch heet een bedevaartsoord in Gnadenwald bij Innsbruck en hier zou, net als bij Steineck in Zuid Tirol, het beeld van Maria in een Larix verschenen zijn. Mogelijk is de moeder Gods in vele gevallen de opvolgster van de zogenaamde zalige vrouwen (waldgeisters) die naar Tiroolse volksgeloven op een grote steen onder een oude lariks zaten en liederen zongen.
In het Valser dal groeide een heilige lork waar men tot 1658 te bedevaart ging.
Folklore.
Soms wordt in de kruin een heksenbezem gevonden. Dit is een woekerplant waarvan men dacht dat het de bezem was van de heksen die het vermogen bezaten om bij levende wezens en bomen ziektes te veroorzaken. Dat deden ze bij de lork om bezems te hebben voor hun luchtreizen. De toverheksen gebruiken zijn sap in hun dranken.
Af en toe gelden zijn twijgen als heksen afwerend, gelijk als die van de Taxus. Als tover werend middel verschijnt het bij de Zuidslawen waar men larixbast als bescherming tegen de boze blik om de hals hangt. Op de 30ste april, dus voor de Walpurgisnacht, stak men in alle deuren en vensters de zogenaamde heksenbezems ter afwering van de heksen. Dat was een met jonge naalden bezette twijg.
Af en toe treffen we de boom ook als pinksterboom aan. Soms ook als schandmaie, dit is een groene twijg die men onder de minder geliefde of liederlijke meisjes voor de deur of onder het venster steekt. Men noemt dit gebruik het larchen.
In Tirol werd op volgende wijze tandpijn verholpen. Men neemt de stekende tand eruit en boort in de stam een gat waarin de tand komt te zitten die men met enige kegels erin slaat. Op die manier krijgt men niet zo gemakkelijk tandpijn weer. Bij kropziekte: ‘Bij nieuwe maan bijt men in de nacht van een jonge Larix ringsom de bast af, is de boom afgestorven dan is ook de krop verdwenen’,,
Uit www.hort.net
Larix gmelinii Rupr. is een middelgrote conifeer van 10-30m waarvan de diameter van de boomstam tot 1m kan zijn.
De kroon is een brede kegel.
De scheuten zijn langwerpig en bereiken afmetingen van 5-30cm die verdeeld worden in kleinere scheutjes van1-2mm.
De naalden zijn lichtgroen en 2-3cm lang, eerst geel en dan oranje voordat ze in de herfst afvallen.
Kegels zijn dik en staan rechtop, 1-2cmr lang met gemiddeld 15-25 zaadlobben, onrijp groen en gesloten, later worden ze bruin en openen zich om het zaad te verspreiden, oude kegels blijven vaak aan de boom hangen en worden grijs tot zwart.
Komt uit Siberië, China en Japan.
Er zijn 3 subspecies
Larix gmelinii (Rupr.) Rupr. var. gmelinii (Johann Georg Gmelin (1709-1755) Duitse naturalist, botanist) van het oosten van de vallei van Yenisei tot aan Kamschatka.
Larix gmelinii (Rupr.) Rupr. var. japonica (Maxim. ex Regel) Pilg. komt voor in Japan.
Larix gmelinii (Rupr.) Rupr. var. olgensis (A. Henry) Ostenf. & Syrach (naar Olga Baai in de Japanse Zee) komt voor in N. Korea en in het Sikhote-Alinofgebergte.
=Larix gmelinii (Rupr.) Rupr. var. principis-rupprechtii (Mayr) Pilg. (prins Rupprecht larik, Rupprecht, kroonprins van Beieren, 1869-1955) (Larix principis-rupprechtii Mayr) is nauw verwanten wordt vaak door botanici gezien als een vierde variëteit met grotere kegels en dikkere zaadlobben, die verder uit elkaar liggen dan de gewone soorten. Deze soort komt voor in het gebergte van Wutai Shan, ten westen van Peking.
Aziatische lariks, Engels Dahurian larch, Duits Dahurische Lrche.
Uit L. van Houtte.
Larix kaempferi, Carr. (Engelbert Kaempfer, 1651-1716, Duitse ontdekkingsreiziger en arts) (Larix leptolepis (dun schalig, met dunne bast)
Japanse lariks, wordt gevonden in zijn natuurlijke omgeving te Foedsjiama, Honshu, Japan.
De Japanse wordt in zijn vaderland wel gouden den genoemd vanwege zijn herfstkleur. Duitse Goldlarche.
De Japanse heeft vrijwel geen nadelen, de enigste is het feit dat de naalden vrijwel niet verteren en de bodem verzuren.
De Japanse vorm kan beter tegen de bij de Europese Larix vermelde ziektes en groeit sneller, stelt lagere eisen aan de bodem en kan beter tegen droogte. Om die redenen wordt de Japanse, en kruisingen ervan, over het algemeen alleen nog maar aangeplant.
In 30-40 jaar levert het per ha tegen de 400 kubieke meter hout.
In 1861 werd de boom aangevoerd door Veitch. De 7de hertog van Atholl plantte het gewas op Kennel Bank.
Stelt lage eisen aan de grond en kan ook in dichte beplanting groeien, droge zomers is wat moeilijker. Is bestand tegen brand en wat gevoelig voor wind.
Naam.
Japanse larix, Japanese larch, Japanische Lorche, in Japans Karamatsu.
Hybriden.
Uit de 12 Larix soorten is er een ontstaan uit een spontane kruising tussen de Europese en de Japanse, mogelijk hebben de 2 Russische en Chinese vormen meegewerkt. De boom werd voor het eerst ontdekt in 1897 in Dunkeld (Pertshire) en wordt de bastaard of dunkeldlariks genoemd, Larix marschlinsii Coaz (Larix x eurolepis Henry)
Het overtrof zijn ouders in groei, groeide met meer dan een meter per jaar (er zijn nakomelingen die zelfs 2m per jaar halen)
Deze vorm heeft meer oranjerode twijgen en een recht opgaande stam. De Europese heeft meer gele twijgen die ietwat hangend zijn en de onderkant van de stam is meestal wat gebogen, ongeveer sabelvormig.
Vormen.
‘Pendula,’ is een treurvorm met hangende takken. Die werd al aangeboden in de catalogus van de Oost Friese kweker Hesse in 1896, mogelijk was deze vorm in Engeland al in 1739 bekend. Waarschijnlijk is dit het kruisingsresultaat geweest van de Europese x Amerikaanse L. laricina. Dit is een kleine boom die gent is op een onderstam van 180-200 cm. De hangende takken groeien hierop sierlijk naar beneden. Is geschikt voor kleine tuinen.
De Fa. Konijn uit Ederveen vond tussen hun zaailingen een prachtige blauwe vorm de cv. ‘Blue Rabbit’. (blauw konijn)
Uit een heksenbezem ontstond de cv. Nana’.
De fa. A. van Nijnatten uit Zundert heeft een groot aantal dwerglarixen geïntroduceerd als de ‘Blue Ball en ‘Blue Star.’
Uit; https://commons.wikimedia.org/wiki/File:NAS-153_Larix_laricina.png
Larix laricina K. Koch. (Larix-achtig) Kleine boom van 10-20 m met een stam van 60cm diameter.
Bast is dicht en vlokkerig, daaronder kan het roodachtig zijn.
Naaldachtige bladeren staan in bosjes van 10-20 stuks, zijn 2-3cm en licht blauwgroen die in de herfst geel worden.
Heeft de kleinste kegels,1-2.3cm.
Tamarack, Algonquian naam en betekent hout voor sneeuwschoenen, hackmatack, eastern larch, red of American larch, Amerikaanse lork. Komt uit noord Amerika en Canada.
Uit; https://nl.pinterest.com/pin/396176098441396867/
Larix sibirica Ledebour (uit Siberië) wordt een 15-20m hoog, soms wel 40m met een diameter van 1.5m
Geschubde schors lijk op een spar.
Gele mannelijke en ronde kegels staan alleen, 4-8mm. De vrouwelijke kegels aan dezelfde boom staan opgaand en zijn 2-5cm lang.
Naalden staan in trossen van 10-50 stuks en zijn een 20-45mm lang.
Siberische lariks, Siberian larch of Russian larch.
Groeit in Finland tot Siberië waar het hybriden vormt met Larix gmelinii. Siberische lariks.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl