Vicia

Over Vicia

Tuinboon, wikke, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt,

Dit geslacht bestaat meestal uit kruidachtige of oninteressant lijkende planten, een paar worden er maar gekweekt vanwege de heldere bloemen en anderen als veevoer.

Vicia faba is de tuinboon.

Nauw verwant aan Lathyrus, Pisum en Lens.

Het zijn kruiden, meestal klimmend met geveerde bladeren.

Bloemen zijn er meestal in blauw of violet en soms geelachtig of wit.

Ongeveer 150 soorten komen voor, ze zijn wijd verspreid in het Noordelijk halfrond en sommigen verschijnen in Z. Amerika. Ongeveer 2 dozijn soorten zijn er in N. Amerika.

Fabaceae, vlinderbloemige, Vicia klasse.

Uit O. Thome, www.BioLib.de.

Subgenus Vicia sectie Faba.

1. =Vicia faba, L. (boon)

De veldboon richt zich op tussen andere gewassen met behulp van een vertakte bladrank, een klauwwier, die aan het eind van de bladsteel gezeten is. Elk sierlijk blad heeft aan weerszijden van de bladstengel een gelijk aantal zijblaadjes met aan de top die zachte klauwieren.

Vicia faba L. var. faba.

Vicia faba L. var. equina Pers, de paardenboon.

Vicia faba L. var. minuta (hort. ex Alef.) Mansf. de kleinere Zeeuwse boontjes.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘De gewone grote bonen worden in onze taal eigenlijk boonen genoemd, in Hoogduitsland Bonen, in het Latijn Bona’.

Het woord boon komt als bone in midden-Nederlands van 1210-1240 voor, vergelijk midden-Hoogduits Bone en oud-Hoogduits, oud-Saksisch Bona, oud-Fries bane, Angelsaksisch bean of bien, Engels bean, oud-Noors baun, Noors bauna, Deens bonne, Zweeds bona, Hongaars bab, Fins papu, Litouws pupa en Gotisch babuna. Baunonia: bonenland, komt voor als naam van een Fries eiland bij Plinius (een andere heet Fabaria) wat bauna als Germaans uitgangsvorm verzekert en op Indo-Germaans bhabha: zwijnenboon wijst. Dit is de verkleinde stamvorm van dezelfde betekenis van het Latijnse faba, Russisch bob en oud-Pruisisch babo. Waarschijnlijk behoort het woord bij een Indo-Germaanse wortel bhu: zwellen, net als bij boos.

(b) Major wordt gebruikt als groente en heeft schijfvormige, platte zaden, groote bonen, Walsche Bohn is onze roomse bonen: buitenlandse boon, deutsche Bohnen bij Bock, gemeine en Große Gartenbohne, Saubohne, Subone, Schweinbohna, onze mollebonen of tuinbonen, Tiekebaune, Engels tick bean, Deutsche Boan, Schalepoanen, Pferdebohne, Faberbohne, Puffbohne, Buffbohne, Mazagan, Engelse Mazagan bean is een vroege soort, broad Windsor bean, (een soort) Duitse Windsorbohne.

Dodonaeus © ‘De Italianen noem ze fana, alsof men Faba in het Latijn zei zo de gewone man deze vruchten plag te noemen’.

Van faba komt Frans feve de marais, Italiaans, Portugees fava, Spaans hava.

Faba was vroeger de algemene naam voor dit gewas. Hiernaar heet deze hele groep, de vlinderbloemigen, tegenwoordig Fabaceae. Faba uit Grieks phagein: eten, Keltisch ffaen uit Latijn faba.

(Dodonaeus d) ‘Want niet alleen de apothekers, maar ook alle ongeleerde en geleerde van onze tijden hebben tot nu toe geloofd dat dit hetzelfde gewas is dat de oude Latijnen Faba en de Grieken Kyamos plegen te noemen waarin ze met hun mening nochtans zeer bedrogen zijn als blijkt uit hetgeen dat aangaande de gedaante en grootte de oude schrijvers van Faba op verschillende plaatsen in hun boeken zeggen het zeer weinig, ja gans geheel niet overeen met dit gewas en vooral met zijn vrucht of boon zelf. Want de vrucht van Faba daar de ouders van spreken is rond en klein en daartegen is de vrucht van onze gewone boon langwerpig, breed en (om die met de Faba te vergelijken) eerder groot dan klein. En vele diergelijke tekens zijn overal te vinden als ook is dat Aristoteles in het 6de boek van de dieren schrijft dat de ogen van de jonge kuiken de tiende dag nadat de hen de eieren begon te broeden groter zijn dan de Kyamos die nochtans zelfs in de gebroede en uit de dop gekomen kuikens niet zeer groot plegen te wezen. Op de tiende dag, zegt hij, mag men het hele kuiken redelijk zien en al zijn leden onderkennen, het hoofd is groter dan het ganse lichaam, de ogen hangen en puilen naar buiten en zijn groter dan de groter dan het hoofd vereist en zelfs groter dan de Fabae of Kyami.

Zo is dan onze gewone boon bij de ouders met de naam Faba niet bekend geweest, maar heeft veel eerder een anderen naam van enige Legumen of hauwvrucht gehad. Dan wat dat voor een naam zou mogen wezen staat noch te onderzoeken. Maar om onze mening in het kort te kennen te geven denk ik dat er geen betere gevonden zou kunnen worden dan de naam Faselus, want in alle boeken van de oude schrijvers is er geen gewas vermaand dat met onze gewone boon meer gelijkenis heeft dan die Faselus die meest alle Grieken Phaselos noemen of ook Phasiolos als Dioscorides schrijft, anders Phasoulos, zoals Simeon Zethi betuigt.

Want de boon heeft een vrucht die van gedaante op de Dolichos (die we hierna beschrijven met naam van Roomse boontjes) gelijk, maar groter is en dat wijst de naam Phaseolos voldoende uit die zoveel betekent alsof men kleine Phaselus zei naar de gelijkenis die de Roomse boontjes of Phaseolus met de Phaselus of onze gewone bonen hebben. In Frankrijk heten ze febues en wij noemen ze Faselus in het Latijn en in het Grieks Phaselos en tot verschil van de kleine bonen Faselus major, dat is grote bonen. Voorts zo komt de naam Faselus naar de gedaante van een Aziatisch of schip uit Phases dat langwerpig was als een boonhauw’.

Mogelijk is het de oervorm geweest. Naar de tekst van de ouders is het een vlinderbloemige die eetbare peulvruchten gaf en daarvan ook meel; Dodonaeus ‘Die Faba groeit vanzelf op verschillende gewesten zoals in de eilanden van de Noordelijke zee die daarom ook Fabariae van de Romeinen genoemd waren’. Naar de zaaitijd en afkomst zou het onze bonen kunnen zijn en de Phaeolus zijn meer de Dolichos vormen zelfs is het mogelijk omdat ze zo klein zijn dat het papaver of lotusvruchten waren die Kyanos genoemd werden.

Dodonaeus (e) ‘De kleine bonen heten Faselus sativus minor of kleine tamme bonen. Want dit gewas moet ook voor een Phaselus of Phasiolus gehouden worden, ja schijnt vooral de Phasiolus te wezen die van Dioscorides alleen bekend was, immers het is die Phaselus met wiens vrucht hij de hauw van het Spartum vergelijkt welke hauw deze onze kleine boontjes van gedaante en vorm zo gelijk is dat wanneer men het steeltje of voetje daar die aan de struik mee vast is zou willen afnemen die voor niets anders aanzien zou kunnen dan voor de voor vermelde kleine bonen. Deze boontjes noemen de Vlamingen, Hollanders en Zeelanders en hun andere buren gewoonlijk Peeters boonen en kleyne boonkens, sommige noemen ze ook Zeeusche boonkens, dat is in het Latijn Bonae equinae, Parvae Bonae en Zelandicae Bonae.

Van aard, eigenschap en krachten is de kleine boon de voor beschreven grote of gewone boon vrij gelijk, nochtans ze is niet zo geschikt en gebruikelijk om de mensen voor een spijs te strekken als om de paarden en andere beesten daarmee te voeden of te mesten.

De peerdeboonkens worden in Italië veel onderhouden en van die maakt men te Venetië fana menada net zoals men te Rome van die en ook van de grote Macro maakt dat een zeer goede spijs in de vasten is’.

Minor of equina (=paard), later Bona equina, die voor het vee gekweekt werd met kleine, hoekig/kogelachtige zaden, Ackerbohne, Zwitsers Ackerbone, Engelse field bean, onze veldbonen, Duitse Feldbohne, Duwenbohne, Engelse pigeon bean, Duitse Futterbohne, Peerboone of Pferdebohne, onze paardeboon, Engels horse bean.

Dodonaeus (f) ‘Het meel van Faba is in het Latijn Lomentum genoemd en in het Grieks Eregmos of Erigmos of ook in het Latijn Faba fresa aut fracta, dat is gebroken of vermorzelde Faba en ook soms Eregminon aleuron, in het Latijn Fabae frefae farina.’

Gebruik.

De mollenboon, een soort paardenboon, werd wel geroosterd en aan kinderen gegeven als een versnapering.

Door de ouden werd er wel een bonenmeel van gemaakt, broad bean, na het zeven werd het omhulsel verwijderd en met 3‑8% tarwemeel gemengd om er een brood van te bakken.

Het bonenmeel werd gebruikt als een hoofdbestanddeel van de Revalenta Arabica, dit zou een uitstekend middel zijn geweest tegen verschillende kwalen en een versterkend middel voor de zwakken. Dit middel zou bestaan uit drie delen bonen of linzenmeel op een derde gerstemeel.

Zo was het gebruik vroeger. (141, Dodonaeus) ‘Dan de gedroogde bonen zijn tezamen trekkend en verdrogend en papvormig opgelegd laten ze de gezwellen slinken, te weten gemalen en tot poeder gebracht. Hetzelfde bonenmeel is bijzonder goed tot de zwerende vrouwenborsten en tot de gebreken en zwellingen van de mannelijke leden gebruikt.

As van droge boonhalmen met varkensvet vermengt geneest jicht en ander pijn van de zenuwen, daarop gelegd. Dezelfde as op de aarde gespreid laat de gezaaide peterselie zeer gauw voortkomen.

De Griekse bootsgezellen eten de droge bonen rauw als ze in zeewater geweekt en gepeld zijn. Water, waar bonen in gekookt zijn dat met zetmeel gemengd is zuivert het aangezicht, het water van de bloemen van bonen is goed tegen blindheid van de ogen. Bonen moeten daags voor men ze plant in droesem van olie van olijven of in salpeterachtig water te week gezet worden.

Om de bonen lang te bewaren moet men ze met zout water besproeien, maar in het koken mag men er geen zout bij doen, noch ook in zout water koken want ze zouden er hard van worden. Sommige strijken de bonen de een voor en de ander na met olie van olijven totdat ze van de olie doordronken zijn om die te bevrijden van de wormen.

De wormpjes die men in de bonen vindt en in de holle uitgegeten tanden gestoken en die met was toegesloten laten de kwade bedorven tanden uitvallen.

De Engelse geven hun paarden meest bonenbrood te eten waarvan ze geloven dat ze beter varen dan van haver en daarom onderhouden ze deze paardenboontjes veel.

Dan de hoenders die met bonen gemest worden plegen heel breukbare eieren te leggen die zeer dunne schillen hebben.

Water van bonenbloemen maakt het aanzicht en andere leden mooi als ze daarmee gewassen worden

Dan in het kapittel van Faba van de ouders hebben we noch andere krachten vermaand die deze onze gewone bonen van sommige, doch oneigenlijk, ook toegeschreven worden. Sommige willen de bonen niet gebruiken omdat ze de zinnen beroeren en grof bloed en plomp verstand maken en beroerde dromen veroorzaken.

De bonenbloemen is wel lieflijk van reuk, maar hindert nochtans de hersens die niet sterk, maar gauw beroerd zijn.

Bonen of bonen zijn koud en droog van samengesteldheid, als ze groen zijn dan zijn ze vochtig in de eerste graad, als ze wat rood worden maken ze grove vochtmenging, oprispingen of winden in de buik, beroeren de maag, zijn slecht voor grof bloedige en melancholische mensen en zijn zwaar van geur, daarom beschadigen ze de hersens en geven die zware dromen, maar met koken en roosteren wordt haar kwaadheid verminderd.’

Bijbel.

2 Samuël 17: 27-28 ‘Toen David in Mahanaim gekomen was, brachten Sobi, de zoon van Nahas, uit Rabba der Ammonieten, en Machir, de zoon van Ammiel, uit Lodebar, en de Gileadiet Barzillai, uit Rogelim, bedden, schalen, aardewerk, tarwe, gerst, meel, geoosterd koren, bonen’.

Ezechiël 4: 9 ‘En gij, neem tarwe, gerst, bonen’.

In Palestina werden verschillende peulgewassen als groente en in de vorm van meel gegeten. Het Hebreeuws voor bonen is pool of pol. Pol, als een Grieks woord, betekent het punt waar alles om draait. De Arabische naam is ful.

Uit J. Kops.

Historie.

Roomse bonen etc. zijn al gevonden in oude terpen of vluchtheuvels hier te lande, uit de tijd dat er nog geen dijken waren. In de onderste lagen vond men tuinbonen, lagen die dateren voor onze jaartelling, samen met mest en roggestro lagen ze goed beschermd in het wier.

De plant zou echter afkomstig zijn van de in de M. Zee groeiende en Oriënt verspreidde Vicia narbonensis, L.. (uit Narbonne) Dit is een kleine boon die in de oudheid en in Palestina 3‑2000 v. Chr., al gecultiveerd werd. Mogelijk werd de plant in het Neolithicum en latere prehistorie al gecultiveerd. Men vond de plant in Egyptische graven waar echter maar 2 zaden zijn gevonden, verder in Troje en Neolithische vondsten zijn er uit Italië, Spanje en Oostenrijk. In Duitsland zijn er sporen uit de ijzertijd gevonden. Vicia narbonensis is nauw verwant en nu uitgestorven. Ook vermoedt men dat het van een wilde vorm stamt uit de Himalaya, Vicia faba subsp. paucijuga. Een andere die de uitgangsvorm kan zijn is Vicia galilaea, die in voor Oriënt groeit en Vicia pliniana uit Algerije die waarschijnlijk een klein zadige vorm van Vicia faba is. In Indië, bij de Himalaya en in zuidoost Spanje komt een primitieve, sterk vertakte cultuurvorm voor met kleine zaden, Vicia faba subsp. paucijuga (Alef.) Murat., die als „de wilde vorm’ er zeer dicht bij staat..

Uit de voorgeschiedenis resten zijn 2 hoofdvormen gevonden, een kleinere en meer ronde var. die meestal in O. Europa voorkwam en een grotere meer niervormige en vlakkere var. meer westwaarts, Mohrenerbse.

Bonenzielen.

(Dodonaeus) ‘Dit gewas is in het Grieks Kyamos, dat is in het Latijn Faba Graeca, (Griekse bonen) genoemd en ook Pyanos en daarvan zijn er ettelijke heilige dagen of feestdagen ter eren van de God Apollo ten tijde van de heidenen te Athene gehouden geweest die ze Pyanepsia noemden omdat men op die de Faba en andere bonen of hauwvruchten plag te koken en om te delen waarvan wederom de maand zelf daar die feestdagen in gehouden werden ook Pynanepsion genoemd was die met onze maand oktober bijna overeen schijnt te komen. Dan het woord Kyamos betekent bij die Grieken noch wel wat anders naast de voor vermelde vruchten of Fabae daar we nu van handelen, want ze noemden de mannelijke klootjes ook Kyamoi omdat zij de oorzaak van het kinderen baren zijn of dienen om de vrouwen met kind te maken. En dit zijn de Kyamoi daar de wijze Pythagoras zijn leerlingen gebood zich van die te wachten en af te houden (zoals sommige zijn woorden uitleggen) en hij wilde te kennen geven dat de mens zich van onkuisheid en het misbruik van de voor vermelde leden behoeden en goed wachten moet en niet van de echte Fabae of Kyamoi dat eetbare vruchten of zaden waren en zonder schade genoten mochten worden’.

(158) Bonen schijnen verboden te zijn geweest voor mannen in de vroeg Helleense tijden In Rome werd op het feest van Allerzielen bonen naar geesten gegooid en als een van deze bonen tot een plant groeide en een vrouw de vruchten ervan at, nam een geest in haar intrek. (raakte in verwachting)

De Pythagoreërs aten geen bonen en wel omdat het heel goed mogelijk was dat de geesten van hun voorouders daarin zaten, een man, voor een vrouw gold dat niet, beroofde zo een voorouder van zijn of haar kans om opnieuw geboren te worden. De voorvader zou zo beroofd worden van zijn mogelijkheid tot reïncarnatie. Horace noemde de boon Pythagorae cognata: neef van Pythagoras, naar het geloof van de filosoof dat de zielen van hun voorvaders bezit hadden genomen van bonen. Er was een gezegde bij de Phytagoreërs: “het is even fout voor je om bonen te eten als de hoofden van je ouders”. Pythagoras bracht liever zichzelf om dan door een bonenveld te lopen. Omdat hij niet door een bonenveld wilde gaan ging hij over de weg en kwam daar Agrigentines tegen die hem vermoordde. Volgens anderen aten ze het niet vanwege sanitaire principes en dat Pythagoras en Hippocrates vonden dat ze ongezond was en het gezicht verminderde. Of de betekenis ‘afzien van bonen’ kan ook betekenen dat zijn leerlingen moesten afzien van politieke zaken. Want het is wel bekend dat de stemmen vroeger gegeven werden door bonen. Toch is er nog wat onduidelijkheid over de soort boon. Vermoedelijk is de boon van Pythagoras de vrucht van Nelumbo geweest, de lotusboon die als zinnebeeld van vruchtbaarheid gold, nadat men voldoende ander voedsel kon krijgen wordt het genieten van de vrucht van Isis als iets dat heilig is aan de mens verboden.

De Romeinse priesters noemden het niet eens, als een onheilig iets. De godin Ceres, die goed voor de mensen wilde doen, zette de boon apart als onwaardig in haar gaven. Dit was waarschijnlijk vanwege de winderigheid en de geslachtsdriftwerkende prikkeling.

De vijgenteelt was, net als de bonenteelt, aanvankelijk een mysterie dat voorbehouden was aan vrouwen. Het taboe op het planten van bonen door mannen schijnt een langer leven te hebben gehad dan op het planten van graan vanwege het nauwe verband tussen bonen en geesten.

Lemures noemden de ouden de zielen van de afgestorvenen, vooral die de mensen plaagden en benadeelden. Ze verschenen ‘s nachts, (in de dromen) waarom ze nachtgeesten of zwarte geesten heetten. Om hen uit de woningen te bannen werd begin mei ‘s nachts feest gevierd, lemuria genaamd. De vader begaf zich dan om middernacht barrevoets naar een bron, waste zijn handen keerde terug en wierp zwarte bonen over zijn hoofd, tot negenmaal toe met de woorden: “haec ego mitto; his fabis me meosque redimo”, “dit zend ik u; met deze bonen koop ik mij en de mijnen los”, daarop reinigde hij nogmaals zijn handen en sloeg op een koperen bekken en sprak negenmaal op smekende toon, “Manes exite paterni”; “gaat uit, zielen der voorvaderen”. De geesten zullen komen om te verzamelen en zullen de komende 12 maanden geen moeilijkheden veroorzaken.

Hippocrates meende dat bonen eten schadelijk was voor mans visie en de zinnen zou afstompen. Cicero dat het niet alleen de buik, maar ook het verstand opblaast “In tijd van hongersnood worden zowel mannen als vrouwen door het steeds gebruik van plukvruchten zwak en traag van benen. Daarboven verwekken ze noch een lomigheid en ongeruste slaap en daarom meenden sommige dat de Pythagorische wijzen zich van bonen eten onthielden alsof (zegt Cicero) door zulke spijs niet alleen de buik, maar ook het verstand opgeblazen wordt. De hoenderen die lang bonen eten werden onvruchtbaar wat ook ondervonden is dat het bij de vrouwen gebeurt zo dat de Pythagorische niet zonder reden gezegd hebben dat bonen oorzaak zijn van onvruchtbaarheid.”

Gebruiken bij de Esthen, in Scandinavië, Frankrijk en Nederland wijzen op gelijke dodenoffers en zo verscheen de boon algemeen in aanzien als onrein en onheilig.

Om die reden durfden sommige Egyptische priesters geen bonen te eten. In de oudste Indische rituaalteksten was bonengenot voor die tijd verboden, als offer was het waardig.

Ook in Japan was zo’n gebruik. Omstreeks het eind van januari, die als laatste van de winter beschouwd werd, ging men naar de huizen en sommige tempels om daar bonen in te werpen terwijl men luid riep: “drijf uit de boze geesten, breng geluk binnen”. Men geloofde dat die boontjes in de ogen van de boze geesten terechtkomen en hen verblinden zodat die de weg terug niet meer weten te vinden.

De boon is een voedingsmiddel en in stamppot gebruikt. Bonen veroorzaken kwalijke dromen en zijn schadelijk. Gemengd met koren maken ze het brood zwaarder. Bij te veel eten hiervan word je lichthoofdig. Daarom eet de bisschop geen bonen.

Bonen waren bij de Indiërs, Egyptenaren, Grieken en Romeinen het zinnebeeld van de dood, omdat op de kroonbladen de rouwletters staan: literae lugubres, de zwarte vlekken op de vleugels van de bloem. Om die reden werden bonen op rouwfeesten gegeten. Ze worden in zuidelijke landen op 2 november gezaaid, Allerzielen. Kleine broodjes werden er van gemaakt en waren bekend als fave dei morti of doodsbonen.

Volgens de traditie bewaarden bonen de mensen van hongersnood in Sicilië waar andere oogsten mislukten, daarom werd het een traditie om ze te offeren op de dag Van St. Jozef en worden op vele plaatsen op zijn altaar gelegd. Sommige mensen dragen ze mee om geluk te hebben. In Rome eten Romeinse families traditioneel op de 1ste mei verse bonen met Pecorino Romano kaas tijdens een wandeling in de Campagna. Bij de Esten komt de boon voor in legenden als kan in de bonenstaak waar een magische boon de held naar de wolken brengt. De gebroeders Grim verzamelden die verhalen. Europese folklore verhaalt dat het planten van bonen op Goede Vrijdag of tijdens die nacht geluk brengt.

In de bonen.

De bloemen hebben een bedwelmende geur. Hier komt dan ook het spreekwoord vandaan “Hij is in de bonen”. “Wij hebben een spreekwoord hier te lande van iemand, waarvan wij zien dat hij met het hoofd niet goed is dat men zegt ‘de bonen bloeien of hij is in de bonen’. Want in het voorjaar als de bonen beginnen te bloeien bevindt men dat de vochtigheden in ons lichaam beginnen uit te spruiten en met dampen van de bonen gescherpt zijnde zo raken de zinnen op de loop. Want al komt er uit de boonbloesems een lieflijke en aangename reuk zo bezwaart hij evenwel diegene die zwakke hersens hebben.” ‘Cum faba florescit, stultorum copia crescit”. , de Franse zeggen les feves sont en fleur”: hij is in de bonen. In Duitsland kende men in de 16de eeuw al de zegswijze, “wenn die Bohnen bluhen, gibt es viel Narren”, in dialect zegt men nog, “lust je nog boontjes?” in de zin van ben je mal? Symbool van niet goed bij je hoofd zijn.

Chaucer zegt als van een waardeloos iemand: “not worth a bene”. Toch zijn ze ook in Engeland voedend en versterkend: “To have too much beans”, werd gezegd van paarden die kracht en levendigheid vertonen en soms bij mensen die vol levendigheid en kracht zitten. “Midsummer Night’s Dream ii 1, 45: “ A fat and bean-fed horse”.

1 King Henry IV ii, 9-10: “ Peas and beans are as a dog, and that is the next way to give poor jades the bots”.

Bonengod.

Bij de Palilien, feesten die gehouden werden ter ere van de herdersgodin Pales, verbrandde men bonenstro en sprong men over die vuren heen. In oud Rome was het Palilienfeest, 21 april, de geboortedag van de staat waar het vee door het vuur gezond gemaakt werd. In de Keltische landen werd een zelfde feest gevierd op 1 mei. 1 juni is de geboortedag van Juno en hier aan werd wel bonenbrij of pas geoogste bonen geofferd en daarom werd 1 juni wel Calendae Fabarii genoemd. De zangers aten bonen om zo hun stem goed te houden, die zangers werden Fabarii genoemd.

De Atheners hadden zelfs een bonengod, Kyamites, wiens tempel op de bonenmarkt stond en door het volk geraadpleegd werd als er regeringspersonen gekozen moesten worden, witte bonen, stemmen, waren voor en zwarte tegen. Hun 4de maand, oktober/november was genoemd naar dit bonenfeest en werd ter eren van Apollo gehouden waarop men gerechten van bonen of peulen at.

Bonenfeest.

(197) Het bonenfeest dat door vele Nederlandse schilders als Jordaens, Steen en Metsu werd afgebeeld vindt plaats op de avond voor Epiphania of op die dag, 6 januari. (Het epiphanienfeest van de oosterse kerk is de herdenking van de doop van Jezus) In Frankrijk is dit gebruik bekend onder de naam le roi boit: de koning drinkt. Door de boon in zogenaamde koningskoeken: gateau des rois, te verbergen werd een bonenkoning, het nabeeld van de Romeinse Saturnaliënkoning, gemaakt die de gezamenlijke aanwezigen horen en huldigen moeten. Direct werd de gelukkige gehuldigd door hem met zetel en al in de hoogte te heffen en werd hij tot koning gekroond. Als degene dan een boon gevonden had werd hij op een stoel met een stuk krijt rondgedragen. Met het krijt zette hij een kruis op de zolder, een voorbehoedmiddel tegen onge­luk (vandaar het spreekwoord iets met krijt aan de balk schrijven)

Hij zoekt zich een koningin en vormt een hofstaat en laat zich op alle wijzen bedienen.

Waren de rollen verdeeld dan gaf de koning de schenker het bevel de glazen te vullen en aan de hofmeester om versnaperingen aan te bieden. Andermaal werd de koning daarna onder gezang de hoogte in geheven en het spel kon beginnen. De raadsman had telkens goede raad te geven, de kamerling kreeg de kamersleutel en moest de gasten binnenleiden, de kok de spijzen opdragen, de speelman muziek maken en de zot door zijn streken het gezelschap vermaken. Bracht de koning het glas aan de mond dan moest het hele gezelschap uitroepen: “De koning drinkt”, opstaan en zelf ook drinken, zo ook als de koningin dronk. Wie dat niet doet wordt bestraft door de zot die een roetstreep op hun gezicht trekt. Bovendien moest de nalatige pand verbeuren, de grootste pret begon als de panden werden ingelost.

Terwijl de volwassenen van de tafelvreugde genoten vermaakten de kinderen zich met het springen over drie kaarsjes die in halve aardappels gestoken op de vloer stonden. Buiten klonk het lied van de sterrenzangers over de donkere straten. Aan de deuren stonden ze stil om een gift te ontvangen, gehuld in een wit hemd met verguldpapieren kronen op hun hoofd. Deze vermomming heeft wel de baldadigheid in de hand gewerkt.

Dit uit de Romeinse bezettingstijd stammende en oorspronkelijk zeer ernstig gebruik, in het Romeinse leger werd de Saturnaliënkoning hierna geofferd, is in gebruik gebleven in Engeland, Frankrijk en Nederland en op sommige plaatsen van Duitsland.

Bij de Romeinen werd dit feest gevierd ter ere van Saturnus, de god van de akkerbouw, dit was op 1 januari, Door middel van een bonenkoek koos men de rex bibendi, de drinkkoning of ceremoniemeester van de tafel. Een herinnering uit de gulden tijd toen Saturnus onder de mensen leefde en overal gelijkheid en vrijheid was. Vooral de slaven hadden het die dag goed en werden door hun meesters als hun gelijken of meerderen behandeld en bediend. Tijdens de Saturnaliën deelde men algemeen geschenken uit, vooral kaarsen, de lichtbrengers bij het lichtfeest. Zo zijn waarschijnlijk de Romeinse feestvormen van bonenkoning en kaarsverlichting verbonden geweest met het Germaanse Driekoningenviering. Uitsluitend de vormen, de inhoud heeft zich veranderd, het godsdienstig ritueel werd tot vermaak en de vroegere drinkkoning tot narrenkoning gevormd en omringd door een troep komedianten. Aanvankelijk zullen volwassenen over de kaarsen hebben gesprongen, die de Germaanse wintervuren vervingen, waardoor men sprong om voorspoed te krijgen, later werd het een kinderspel.

Wat nog aan de oud Germaanse oorsprong herinnerde was de uitgelaten feestvreugde en het woeste drinkgelag. Zoals de Romeinse kerkvaders hadden geijverd tegen de woeste feestviering van de saturnaliën, zo deden de calvinistische predikanten in de 17de en 18de eeuw dit tegen Driekoningenviering. Door hun drijven trad ook de overheid sterk op, het regende plakkaten tegen sterrenzangers, de koningsprenten, het branden van kaarsen en zelfs tegen de huiselijke viering. In Brabant, waar sterrenzangers zeer populair waren, dreigde de magistraat van ‘s Hertogenbosch hen in 1745 met een boete van drie gulden. Zelfs zouden sterrenzangers van buiten de stad 8 dagen op water en brood gezet worden. Toch trokken de koningen met een ster op het einde van de 18de eeuw nog in Amsterdam rond. Bijzonder had men het voorzien op de kaarsjes, waarschijnlijk wel omdat de kaarsenmakers ze voor de Hervorming meenamen naar de kerk en ze na de hoogmis lieten wijden. De overheid betitelde ze als “superstitieuse koninckxkaarsjes”. Ze waren 25 tot 30cm lang en de kruidenier placht ze tezamen met een koningsbrief aan zijn klanten te vereren. Deze kaarsen werden niet alleen voor het kaarsje springen in Katholieke gezinnen gebruikt. In het vroegere Nederlandse gebied van N. Frankrijk, begon de viering met het aansteken van een kaars. In sommige streken stond deze midden op de tafel, in andere op de schouw en elders gebruikte men bij het feest uitsluitend kaarsverlichting.

Nog worden de kaarsjes bij ons na de kerstmis, ontstoken. In de noordelijke Nederlanden was de driearmige koningskaars gebruikelijk en is door Jan Steen meermalen op zijn doeken afgebeeld. Soms was de middelste kaars zwart en heette dan “het Moorke”. Toen de onderschout van Amsterdam aan de kaarsenmakers de levering van deze kaarsjes verbood, antwoordden zij dat hun klanten de kaarsjes, als zij ze niet goedschiks kregen, “op violente wyse afeyschden”. Het gevolg was dat Amsterdam op 14 december 1714 een keur uitvaardigde, waarbij niet alleen het maken en verkopen, maar ook “het afeischen, afpersen of nemen van de kaarsjes” werd verboden op een boete van honderd gulden. Al deze verbodsbepalingen vervielen door de Franse revolutie, daarna zijn de bestreden gebruiken weer opgeleefd.

Spreekwoorden.

Dat is zoveel als een boon in een brouwketel.

Honger maakt rauwe bonen zoet.

Ik zit in de bonen (nesten).

Hij moet zijn boontjes maar doppen.

Boontje komt om zijn loontje.

‘k Ben een boon als het waar is.

Zijn boontjes te week leggen.

Magdalena.

Nadat Magdalena zich in de eenzaamheid had teruggetrokken nam ze enkel met zich mee een kan water en een handvol bonen. Daarmee leefde ze negen jaar zonder dat het water en de bonen verminderden.

Folklore.

Om een dief te ontdekken wierp men in Frankrijk een paardenboon in de eerste put die men tegenkwam. Barstte de boon in het water, dan moest ook de dief barsten. Dikwijls was het al voldoende om de vermoedelijke rover met een gebarsten boon te bedreigen. Ofwel men wierp de boon in de olie van de lamp, die brandde voor het altaar van St. Antonius van Padua, zoals men weet de heilige voor verloren of gestolen voorwerpen, die boon die barstte liet de dief kennen, enigen geloofden dat ze de dief zelfs liet sterven. Dat werd zo vaak gedaan dat men zich genoodzaakt voelde de lamp zeer hoog en buiten het bereik van het bijgelovig volkje te hangen.

Neem drie bonen met midzomernacht. Eentje laat je dicht, de tweede splijt je half open en de derde geheel. Verstop ze afzonderlijk en stuur diegene die op zoek is naar zijn toekomst er op uit. De eerste die hij vindt bepaalt zijn lot, is dat de ongepelde, dan krijgt hij welvaart, de tweede een goed leven en de geheel gepelde armoede.

In schrikkeljaren groeien de tuinbonen onderste boven.

Als een getrouwd stel paardenbonen langs de weg bij hun huis strooit, dan zal de vrouw een kind krijgen en vruchtbaar blijven, hoelang ze ook onvruchtbaar was.

4. uit luirig.altervista.org

Vicia pyrenaica, Pourr. (uit de Pyreneeën) Onderste bladeren zonder rank en met 1-2 paar eivormige, gewimperde blaadjes, bovenste bladeren met korte, enkelvoudige ranken en 4-6parige geveerd met langwerpige blaadjes, gaafrandige steunblaadjes.

Liggende tot opgerichte stengels zijn tot 30cm lang en kantig, vertakt.

Alleenstaande bloempjes zijn purper/violet in juni/augustus.

Wortelstok met dunne, gele uitlopers.

Uit de Pyreneeën en W. Alpen. wordt 10-30cm hoog. Is beschreven in 1818. Pyrenean vetch.

Subgenus Vicia sectie Atossa.

Uit J. Sowerby.

Vicia orobus is een rechtopstaande, behaarde en overblijvende plant.

Bladeren met 6-15 paar langwerpige, elliptische blaadjes.

Witte bloemen met lila of purperen aders staan in trossen op een lange steel in mei, juni.

Lichtbruine peulen.

Groeit op rotsachtige en beschaduwde plaatsen van westelijk Europa..

Heidewikke, upright vetch. Heide-Wicke.

Uit flora.nhm-wien.ac.at

Vicia oroboides, Wulf. (Orobus-achtig) Bladeren zijn 1-3parig geveerd, zonder ranken, dunne eivormige blaadjes zijn 4-8cm lang en 3-4.5cm breed, toegespitst met wat behaarde achterkant, kleine steunblaadjes zijn lancetvormig en spits.

Opstaande stengels zijn rond en niet vertakt.

Okselstandige, zittende en eenzijdige, 3-8bloemige tros met kort gesteelde en 1.5-2cm lange licht gele bloemen met wat purper gekleurde vlag in juni/juli.

Kalkhoudende grond.

Uit O. Alpen en Balkan wordt 30-60cm hoog. Is beschreven in 1758.

Uit J. Kops, www.BioLib.de.

Vicia sepium, L. (in heggen groeiend) Deelblaadjes zijn eivormig en stomp, meestal afnemend in grootte naar eind van het blad.

Heeft een kruipende en lange dunne wortelstok.

Hieruit komen een aantal kantige, gedraaide en vertakte stengels die zich graag in heggen of struiken oprichten.

De bloemen, 4- 6 stuks, zijn gewoonlijk dof paars en geelwit, de vlag is donker geaderd. Hommels zijn sterk genoeg om de kiel neer te drukken. Een van de eerste soorten die bloeit in april/juni en in februari zie je al jonge scheuten met zachte groene bladeren. Blijft in de meeste winters zelfs groen.

Meerjarige uit midden Europa.

Naam.

Heggenwikke, vitsen, kleine wilde wikke, Engels bush vetch. In Utrecht ringelwikke, in Groningen duivelsnaaigaren en in Zeeuws Vlaanderen wilde volken. Duitse Zaun-Wicke, Vogelwicki of wild Wicken.

Subgenus Vicia sectie Vicia.

Uit O. Thome, www.BioLib.de.

= Vicia sativa, L. (gekweekt, tam) Deelblaadjes in 4 tot 7 paren en ovaal tot omgekeerd hartvormig, de bovenste het smalst. Allen met een doorn op het eind.

Bloemen staan okselstandig en zijn nauwelijks gesteeld, alleenstaand of in paren, Purperen, blauwe of rode bloemen komen in juni.

Peulen zijn dun en wat harig.

Eenjarige van een ruime halve meter en een goed voedergewas. Uit Europa.

Vicia sativa subsp. amphicarpa (L.) Batt. (tweeslachtige vrucht)

Vicia sativa subsp. nigra (L.) Ehrh. ( Vicia sativa subsp. angustifolia) smalle wikke heeft met segetalis de zwarte peulen gelijk, maar heeft smallere bladeren, iets andere vorm van de kroon.

Vicia sativa subsp. sativa, voederwikke met meer of minder bruine peulen en wat brede bladeren.

Vicia sativa subsp. cordata (Wulfen ex Hoppe) Batt. met donkerbruine peulen, onderste bladeren breed hartvormig en de bovenste smal lijnvormig.

Vicia sativa subsp. segetalis heeft zwarte peulen, = subsp. nigra.

Naam, etymologie.

Dit is wel Vicia orobus (Dodonaeus) (a) ‘In Brabant noemt men dit gewas vitsen, in Hoogduitsland Wicken en in Frankrijk vesce. De Latijnse naam is Vicia die, naar de mening van Varro, gemaakt is van het woord Vincio wat binden en winden betekent omdat dit gewas klauwiertjes heeft als de wijngaard waarmee dat omhoog en terzijde kruipt en zichzelf aan een stam of steel van de lupinen of aan de halmen van enige andere kruiden en gewassen plag te winden en te binden om er vaster aan te hangen. Galenus zegt dat het in Azië, te weten bij Pergamon, op het Grieks Bicion heet, maar van die van Athene Saracos of ook Kyamos genoemd werd. Vele apothekers plegen dat kwalijk Orobos in het Grieks en in het Latijn Ervum te noemen, want deze vitse verschilt van de Erven veel, als uit hun beider beschrijving blijken kan.

Theophrastus in zijn achtste boek vermaant van een hauwvrucht Aphace genoemd met brede hauwen met gauw vergaande vruchten, dan of ze met onze vitzen overeen komt is onzeker. De tamme vitzen heten in Engeland fiche, in Italië veccia en in het Latijn Aphace Matthioli.’

Gewone wikke, tamme vitsen, van Vicia, wiek, mengzaaderwten, voeder wikken, Engelse common vetch of tare, fetch, fitch, fitches en lints.

Voederwikke, Futterwicken, Saatwicke, Rosswicke, Wacken, Wicca, Wiccha, Wicche in oud-Hoogduits, Wicken, Wichim bij Hildegard.

Voor Orobus, zie ook Lathyrus en Vicia orobus.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘De landlieden plegen de vitzen met haar hauwen en gans gewas te verzamelen en weg te leggen tot voer van het groot en klein vee. Maar van de mensen worden ze in geen spijs gebruikt. Hier te lande geeft men ze de duiven ook te eten. Sommige geven vitzenmeel de uitterende mensen elke dag zoveel als een noot met honig vermengt en ettelijke dagenlang.

Hetzelfde meel van vitzen met wijn vermengd wordt op de beten van de mensen, ja van de honden en alle gedierte gelegd. Met honig op de huid gestreken neemt de sproeten weg en alle kwade plekken van de huid als het meel van lupinen. Een papje gemaakt van vitzen en azijn geneest diegene die met pijn plassen en te kamer gaan’.

Subgenus Vicia sectie Wiggersia.

Uit G. Oeder.

=Vicia lathyroides, L. (Lathyrusachtig)

Deelblaadjes met twee of drie paren en omgekeerd eivormig of ovaal met aan de top een doorn.

Bloemen alleenstaand en zittend, helder purper in april en mei.

Peulen zijn glad en lijnvormig.

Eenjarige van hoogstens 25cm uit Europa, Klein Azië, N. Afrika. Een soort dwergvorm van de gekweekte.

Naam.

Lathyruswikke, Engelse spring vetch of strangle tare. Frühlings-Zwerg-Wicke, Platterbsen-Wicke, Sand-Wicke of Kicherwicke.

Subgenus Vicia sectie Hypechusa.

Uit J. Kops.

Vicia lutea, L. (geel)

Deelblaadjes zijn lancetvormig of met 4, 5 of 8 paren.

Bloemen alleenstaand en zittend.

Bloem is lichtgeel en zelden purper tot violet of roodachtig in juni en juli.

Eenjarige plant van een ruime halve meter hoog uit M. Zeegebied.

Naam.

Gele wikke, Engelse rough podded of yellow flowered yellow vetch, Duits Gelbe Wicke, Frans vesce jaune.

Subgenus Vicilla sectie Cracca.

13.

Vicia cracca, L. (Sanskriet krak: sierlijk of slank, de groei) Aan de slappe en dunne stengels komen even geveerde bladeren met aan de top bladranken, ongeveer 10 bladparen, die zijn lancetvormig met een doornige punt.

Slanke blauwe bloemen in juli/oktober staan in lange en naar 1 zijde gerichte trossen.

De peulen eindigen in een nagel of klauw.

Overblijvende en tot meer dan een meter hoge plant.

De vogelwikke komt voor op de betere gronden, heggen en bosranden in Eurazië.

Vicia cracca L. subsp. cracca.

Vicia cracca L. subsp. incana (Gouan) Rouy. (grijs)

Vicia cracca L. subsp. japonica Miq. (uit Japan)

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘De eerste van deze twee onkruiden is in Brabant krock genoemd. Ruellius zegt dat het op het Latijn ook Cracca heet en daarom noemen we het Craccae primum genus, dat is eerste krok. De eerste soort heet Cracca major, dat is grote krok en croque in het Frans’.

Krok, Duits Crock of Crocke, Krake, Krokk, Krok, Franse vesce craque, cracca is bij Plinius de naam voor een wikkesoort. Cracca, de vruchten werden door de kragge: Vlaamse gaaien geschat, Grachelissen.

Dodonaeus (b) ‘Die grote heet Vicia silvestris in het Latijn en vesce sauvage en vesseron in het Frans alsof men in het Latijn Viciola of Viciastrum zei, dat is wilde vitze, wilde fiche in het Engels’.

Vicia, (zie Vicia sativa) Grieks bikion, Latijn vincio, vincire: binden of winden, een verwijzing naar de ranken van de wikke. Matthiola; ‘De wikken hebben aan beide zijden der stengels geveerde bladeren, hangen zich aan met hun zachte vezeltjes, vandaar ze de naam Vicia à vinciendo bekomen’.

In Keltisch heet het gwig. Varro Re Rustica I.31: “Vicia dicta a vinciendo, quod item capreolos habet, ut vitis, quibus cum sursum vorsum serpit ad scapum lupini, aliumve quem, ut haereat, id solet vincire”. Isidorus X. 2.11: “Antiqui viviam dicebant, quam nos victoriam; credo quod inde dicatur herba vicia, id est victorialis. XVII 4.9. Vicia dicta quod vix ad triplicem perveniat fructum, cum alia legumina proventum habeant fertilem”. Het Latijnse vicia waarop Italiaanse veccia, oud-Noors/Frans veche of vecce, Frans vesce, Angelsaksisch, oud Engels wild fetches of fitches en Engels vetch berusten is zeer vroeg tot Germaans wikja ontleend. In west Germaans was dit wikkja. Daaruit zijn oud-Hoogduitse Wicka of Wiccha, midden-Hoogduitse en midden-Nederlands wicke of wik(ke) ontwikkeld.

Dodonaeus (b) ‘In Hoogduitsland heet het Wilde Wicken en Sant Christoffels kraut’.

De zaden zijn een lekkernij voor duiven. gross Darm, Vogelwichen, -wicke, Fogalkrut, Vogelwikke, Zwitsers Vogelheuw.

Dodonaeus © ‘De Grieken noemen het Arachos met de letter γ om dat van de kleine platte erwten te onderscheiden die ze Aracos noemen en met die naam Arachus of Arachus prior is dit gewas tegenwoordig ook wel bekend. Krok is een pest en bederf van alle koren, hauwvruchten en rond zaad en daarvan is de Griekse naam Arachos gekomen, zegt Lobel. Beide soorten hebben grote gelijkenis met de vitzen en zijn daarom van sommige voor wilde vitzen gehouden en zo genoemd, sommige noemen ze niet alleen Arachus, maar ook wel Aracus (zonder die van de kleine platte erwten te onderscheiden) en Araca.’

Het is het in graan als klimplant lastig, Hozalkrut, Hocken, Riwe, Hauchkraut, Duwels-Neigaarn, winsel of ringelwikke en Engels bird’s tare was vroeger op graanakkers een lastig onkruid dat de halmen naar beneden trok zodat het graan ging liggen. Verder wilde Luschkan, Rossarbeid.

(d) Overige, veelbloemige vitsen, drachtwikke, Engelse tufted vetch, ook cow of bird vetch.

Frans esceron, pois a crapaud en jarosse.

In Groningen spreekt men van blauwerwtjes en in Friesland van windsel omdat de zaden een blauwgrijze kleur bezitten en de plant andere planten tot steun gebruikt. Op Texel veugeltjes en in Zeeuws Vlaanderen mikerwten. (158)

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Het graan of zaad van krok, als Ruellius schrijft, wordt zeer graag van de duiven gegeten. Daarom worden deze kruiden van de landlieden zeer veel onderhouden als ze hun duiven vermeerderen willen want als de duiven daardoor gelokt zijn plegen ze gewilliger wederom thuis te keren en meer andere vreemde en wilde duiven met zich te leiden die daardoor tam worden en die woonplaats niet gauw verlaten. Anders zijn ze de mensen in spijs of genezing niet nuttig’.

Uit J. Sturm, www.BioLib.de.

Vicia hirsuta, S.F. Grey. (ruwharig). Deelblaadjes zijn lijnvormig/ovaal en staan in 6 tot 8 paren.

Bloemen staan met 6 bij elkaar. In juni en juli zien we de kleine blauwachtige bloemen.

Peulen zijn harig.

Naam.

Zie cracca als eerste soort (Dodonaeus) ‘De ander soort van dit gewas is in Brabant ook krok genoemd, in het Latijn Arachus minor of Cracca alterum genus, dat is kleine krok of tweede krok. Want het is zonder twijfel een soort van Arachus of mag liever Arachis heten want, als Galenus in de uitlegging van de talen van Hippocrates betuigt, de kleine hauwvruchten die niet groter dan tarwekoren zijn worden in het Grieks Arachides genoemd.’

Deze verwarrende groeiende plant met dunne stengels komt veel voor. De stengels zijn veel vertakt en met de bladeren omcirkelen ze het koren, het is de Engelse strangle tare. Deze soorten werden vroeger wel Ervum (Ervum hirsuta) genoemd wat afgeleid zou zijn van erw wat in Keltisch bewerkt land betekent. Het is op zulke plaatsen dat deze plant vaak veel aanwezig en hinderlijk is.

Dit was vroeger een van de meest gevreesde zaadonkruiden en werd gelijkgesteld met het “onkruid” uit het N.T. Vandaar het Engelse tare dat in 1523 beschreven is door Fitzherbert in “The boke of husbrandrie” als terre, de “worste wede” van koren. Engels wild tare, mogelijk van Frans tirer: trekken, omdat ze zich aan andere planten optrekt.

De naam vetch is vooral voor deze plant.

Ringelwikke, kleine krok, wikerwten, nachtwikke of duivelsnaaigaren, Duitse Erwenwicke, Rauhaarige Wicke, Vogelheu en Zitterlinse.

Uit Curtis botanical magazine.

Vicia tenuifolia (zachte bladeren) is een vaste plant die veel op vogelwikke lijkt, 40-150cm hoog.

De even geveerde bladeren zijn kort behaard en bestaan uit 9-14 blaadjesparen van 1-2,5cm lang en 2-4mm breed.

Bleeklila tot paarse 12-16mm lange bloemen staan in een tros met 1-25 bloemen in juni-augustus.

Peul van 2-3,5cm lang en 6mm breed met donkerbruine zaden.

Groeit in bermen op droge, voedselrijke grond in Midden-Europa tot Siberië..

Vicia tenuifolia Roth subsp. tenuifolia.

Vicia tenuifolia Roth subsp. villosa (Batt.) Greuter. (behaard of viltig)

Naam.

Stijve wikke, Duits Feinblättrige Wicke, Schmalblättrige Vogelwicke, Engels fine-leaved vetch, Frans vesce à folioles ténues.

Uit G. Oeder.

Vicia villosa Roth (behaard of viltig) is een eenjarige behaarde plant die met ranken klimt tot 150cm hoog.

Geveerde bladeren met 6-12 paar deelblaadjes die tot 6mm breed en 2 cm lang zijn, lancet- tot lijnlancetvormig met aan de top een al dan niet vertakte rank.

Paarse tot blauwpaarse bloemen staan in gesteelde bloemtrossen van 20-30 stuks van mei tot augustus.

Behaarde pel van 6cm lang met 5-10 donkergekleurde ronde zaden.

Groeit in Europa en W. Azië op bouwland, langs wegen.

Vicia villosa Roth. subsp. villosa.

Vicia villosa subsp. varia (Host) Corb. (gevarieerd)

Vicia villosa subsp. eriocarpa (Hausskn.) P. W. Ball. (wollige vrucht)

Vicia villosa Roth var. gore.

Vicia villosa Roth subsp. pseudocracca (Bertol.) Rouy.

Naam.

Bonte of zachte wikke, Engels winter vetch, Duits Zottige Wicke.

Subgenus Vicilla sectie Vicilla

Uit C. Loddiges.

Vicia unijuga, A. B.r (1parig) Bladeren zonder rank en 1parig geveerd met ei/langwerpige en 3-4cm lange, spitspuntige en dof donkergroene, fijn gewimperde bladrand, steunblaadjes zijn half spiesvormig.

Opstaande stengels zijn kantig.

Gesteelde, losse trosjes met purper/violette bloempjes, en geheel behaarde stijl in mei/juli.

Tuinplant van 20-40cm hoog.

Uit Siberië, Korea en Japan wordt 20-40cm hoog. Is beschreven in 1758.

Two leaf vetch.

Vicilla sectie Ervilia.

Uit J. Sturm, www.BioLib.de.

Vicia ervilia Willd. (erven) (Ervum ervilia L.) als de bittere zaden gespleten worden lijkt het op lens. Voor menselijk gebruik moet de bitterheid weggenomen worden door het verschillende keren te koken, daarom is het niet te verwarren met de lens. Volgens Zohary en Hopf aten alleen mensen van de armste klasse deze vrucht of in tijden van hongersnood, Plinius zegt echter dat het (ervum) medische krachten heeft als Vicia en citeert de brieven van Augustus waar de heerser schrijft dat hij zijn gezondheid verkregen heeft van een dieet van deze vruchten (Naturalis Historia 18.38). Als een soort marteling deden inwoners van Jeruzalem deze erwten in de genitale van hun slachtoffers tijdens de Romeinse zege van die stad in 66 v. Chr. (Joodse oorlogen van Flavius Josephus V,428). Het werd door de boeren als zeer goed beschouwd voor het vee.

De wilde afstammelingen van deze plant groeien in Anatolië en noord Irak tot de Libanon. Sporen van de oudste teelt zijn gevonden in verschillende archeologische plaatsen in Turkije die naar radiocarbon datering uit de 7de en 6de eeuw v. Chr. stammen, het is een oud M. Zee gewas.

Linzenwikke, Linsen-Wicke, Engels bitter vetch, kersannah (Arabisch), yero (Spaans), rovi (Grieks), burcak (Turks).Dat het voedzaam is bewijst dat het nog geteeld wordt in Marokko, Spanje en Turkije, groeit zelfs op zoute, alkaline gronden.

Subgenus Vicilla sectie Ervum.

Uit J. Sturm, www.BioLib.de.

Vicia tetrasperma, Schreb. (vier zadig) Deelblaadjes met 3 of 6 paren, met stekelpuntje.

Bloemen staan met 1 tot 7 bij elkaar.

Peulen zijn smal/ovaal en glad.

Kleine purperen bloempjes zie je in juni en juli.

De fijnste van alle wikken .

Eenjarige van korenvelden uit Z. Europa, W. Azië, N. Afrika..

Vicia tetrasperma subsp. tetrasperma,

Vicia parviflora Cav (kleine bloemen) (Vicia tetrasperma subsp. gracilis), slanke wikke.

Naam.

Vierzadige wikke, Engelse slender of smooth tare, four seede vetch, Duits Faden-Linse, Viersamige Wicke, Frans vesce à quatre graines.

Overige.

Uit Curtis botanical magazine.

Vicia argentea, Lap. (zilverkleurig) Gehele plant is zilver/grijs behaard.

Geveerde bladeren met 4-10paar blaadjes zonder ranken.

Opstaande stengels.

Bloemen staan met 4-10 stuks in een tros en zijn wit met violet geaderde vlag, de kiel met purper gevlekte top in juli/augustus.

Kruipende wortelstok, tuinplant uit de Pyreneeën wordt 10-15cm hoog. Is beschreven in 1827.

Silvery vetch.

Uit J. Sowerby.

Vicia hybrida, L. (kruising) Deelblaadjes zijn omgekeerd eirond tot langwerpig.

Stengel klimmend tot 30cm.

Bloemen alleenstaand en okselstandig en staan aan lange stengels, de vlag is van buiten duidelijk behaard, geel in mei/juli.

Peulen zijn ovaal en harig, hangend.

Meerjarig.

Naam.

Bastaardwikke, Engelse hairy flowered yellow vetch.

Planten.

De tuinplanten groeien in elke tuingrond op matig vochtige en niet te zonnige plaatsen.

Vermeerderen door zaaien en scheuren.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl