Physalis
Over Physalis
Lampionsplant, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt
Uit L. van Houtte.
Dit geslacht bestaat uit 80-90 soorten die voorkomen in N. en Z. Amerika en Z. Europa, het zuiden van de warme en gematigde streken.
Ze worden vanwege hun vruchten of voor de sier gekweekt.
Een- of meerjarige planten die soms verhout zijn aan de basis, in elkaar groeien of kruipen, glad of harig en zomerbloeiend, 40-300cm.
De meerjarige zijn vaak sterk woekerend middels de wortelstokken.
Bladeren staan afwisselend en vaak ook tegenoverstaand meestal hoekig en apart gesteeld en meestal voelen ze zacht aan.
De bloemen zijn niet opvallend en staan meestal min of meer okselstandig, meestal blauw, geel- of witachtig.
Ongeveer 60 soorten groeien er in Amerika, een paar komen er verder voor in Europa en Azië.
De soorten zijn veranderlijk en zorgen daardoor nogal eens voor verwarring.
Van de meeste vormen zijn de kersgrote bessen niet smakelijk, maar ook niet giftig. Amerikaanse vormen worden wel gegeten. Medisch werden ze wel gebruikt tegen blaasstenen en sommigen zouden een goed middel zijn tegen onvruchtbaarheid.
Solanaceae, nachtschadeachtige.
Sectie Physalis, subsectie Physalis.
Er zijn twee bekende var. van de lampionsplant. Physalis alkekengi L. var. alkekengi. Physalis alkekengi var. anthoxantha H.Lveill, (gele bloem)
Physalis alkekengi, L. De plant is afkomstig uit midden en zuid Europa tot aan Japan. Vanwege het grote verspreidingsgebied vertegenwoordigt het een variabele groep waarvan veel verschillende vormen zijn. Is beschreven in 1548.
Var. alkekengi groeit vanaf het M. Zeegebied tot in Azië.
Wordt 40-60cm hoog.
Lang gesteelde bladeren zijn eivormig tot eivormig/driehoekig, spits en helder groen.
Stengels zijn opstaand en wat kantig, iets behaard.
Uit de oksels van de gegolfde bladeren ontluikt een enkele en vrijwel onbetekenende room/witte bloem. De bloem is een witte ster die gevolgd wordt door een bes die omgeven wordt door een opgeblazen omhulsel. Zo verschijnt een rode kers in een ragdun maar gloeiend mandje van juteachtig kant. Het verlicht in de donkere dagen met zijn rode lampion de kamer.
Elke stengel draagt 5 tot 10 lampions. Snij de stengels af zo gauw de lampions goed op kleur zijn, droog ze na de bladeren te hebben verwijderd. Vanwege het gebruik als droogplant wordt het gewas wel genoemd onder de immortellen of onsterfelijke.
Uit Reveu de l'horticulture belge van F. Burvenich.
=Physalis alkekengi var. franchetii (Masters) Makino (Adrien Franchet, Franse botanicus, 1834-1900) (Physalis franchetii Masters) (Physalis bunyardii, Bergm.) ( Edward Ashdown Bunyard, 1878-1939, Engelse pomologist) is ontstaan uit een kruising van alkekengi met franchetii en gewonnen door George Bunyard & Co, kwekers te Maidstone, Engeland. Is beschreven in 1905.
Staat in groei en bloeiwijze tussen beide ouders in en verschilt van alkekengi door de hogere groeiwijze en grotere, meer spitse lampions, brengt talrijke vruchten voort.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘De Nederduitse naam van deze soort van nachtschade is kriecken over zee, de Fransen noemen het soms verises d’aultre mer. In het Latijn wordt dit gewas van sommige Cerasa ultramarina genoemd In het Engels heet het winter cherry en ook soms in onze taal winterkersen omdat de vrucht niet voor de winter rijp wordt in de Noordelijke landen.’ Lobel; in Frans cerises d’autre mer.’
Krieken over zee, zijn blijkbaar over zee, vanuit de M. Zee ingevoerd. Engelse ground- of winter cherry, de kersachtige vrucht, Frans cerise: kers, Duitse Blasenkirsche. Franse, cerises d’hiver: eetbare vruchten rijpen tot de winter, amour en cage: liefde in kelk, de rode vrucht is door een kelk omsloten.
Dodonaeus (b) ‘De Grieken noemen het Strychnos halicacabos. Plinius in zijn 22ste boek schrijft dat het Halicacabus en Callion genoemd wordt. De Italiaen halicacabo en in het Latijn Solanum Halicacabum. Dan de naam Halicacabus of Halicacabo wordt van hun zwart krieken van over zee en echte slaap makende nachtschade ook gegeven. De Fransen noemen het solan dormitif en de Hoogduitsers Rot Nachtschat.’
Plinius XXI. 105: ‘Halicacabon vocant, nostri autem vesicariam, quoniam vesiacae et calculis prosit. Frutex est surculosus verius quam herba, folliculis magnis latisque et turbinatis grandi intus acino, qui maturescit Novembri mense.’
Dodonaeus ‘De Grieken noemen het Physalis.’
Physalis, het Griekse phusa betekent een blaar of (water) blaas, het is een verwijzing naar de gezwollen besomhulsels.
Dodonaeus (d) ‘De Latijnse noemen het Solanum vesicarium en meest Vesicaria alsof men blaaskruid zei omdat deze krieken in huisjes als blaasjes besloten zijn of (als Plinius zegt) omdat dit gewas de blaas nuttig en tegen de steen en niergruis goed is. Plinius noemt het ook Vesicula, dat is blaasje.’
De vrucht is door een rode opgeblazen kelk omgeven, vandaar Latijn vesicaria. Of zo genoemd omdat ze tegen blaasziektes gebruikt werd.
Dodonaeus (e ) ‘In de apotheken is het bekend met de naam Alkekengi. Dan in onze taal is de naam Alkekengi, de Fransen noemen het alqueqeunges of alquequanges en baguenauldes.’
Alkekengi is of een Japanse naam of komt van middeleeuws Latijn alkakenge en dit van Arabisch al-kakandj, al: ‘De ultimate plant’ + Perzisch kakunadj: nachtschade. De naam komt uit Grieks bij Dioscorides waar vele Arabische namen op terug te voeren zijn en betekent zout en top, vanwege de smaak en de omhullende kelk, Engels alkekengi, red nightshade, strawberry tomato, husk tomato, verwant aan tomaat, Frans alkekenge, pommes dաmour: liefdesappel, zie tomaat.
Dodonaeus (f) ‘De Hoogduitse noemen het Boberellen, de Fransen noemen het ook coullebobes.’
Onze boberelle, Boberella of Boborella komt voor bij Hildegard, Boberellen, Engels bladder herb.
Dodonaeus (g) de Fransen noemen het ook coqueret.
Frans coqueret, van coque: schaal, vanwege de kelk, chemise: hempje.
Dodonaeus (h) ‘De Hoogduitsers noemen het ook Juden Kirsen en Juden hutlin, de naam Jodenkersen is bij de gewone man bijna alzo algemeen als die van krieken over zee.’
Jodenkers, in Duits Judenkirsche, Judendocken –kirsen, Zwitsers Judebeeri en Judechriesi omdat de rode kelk een gelijkenis heeft met het hoofddeksel dat in de middeleeuwen door Israëlitische vrouwen werd gedragen.
Dodonaeus (i) ‘De Hoogduitsers noemen het ook Teuffels Kirsen en Schutten.’
Verder in Duits Schlutten; hoedjes, sluiten, Gunkerschմssn, Schloterbuppe en Teufelskirsen bij Bock, onze duivelspop. Zwitsers Apellone, Dutteli-Chrut, Schlotta-Chriesi.
Dodonaeus (j) ‘In het Spaanse accarredon de fuon en vexiga de ferro, dat is hondenblaas.’
(k) Lampionsplant, Franse lanterne, Engelse Chinese lantern, Duitse Blasenkirsche of Blasenbeeren, is algemeen, het omhulsel, blazenkorallenkelk. Japans hōzuki.
Uit Blankaart.
Gebruik.
De kelk geeft aan de binnenkant een bitter sap af dat bij het openen met de vinger op de bes wordt overgedragen, waaraan het zijn zoetzure smaak dankt. De vrucht is eetbaar, wordt gekonfijt of met azijn ingelegd en in Arabië als desert gebruikt. Een waterig afkooksel van de vrucht, 20 gram op een halve liter water, of met witte wijn werd hier en daar als volksmiddel tegen blaas, steen en nierproblemen en ook tegen waterzucht gebruikt.
Het zou verkoelend en pijnstillend werken, tevens urinedrijvend. Nigeriaanse vrouwen gebruikten het afkooksel als middel tegen onvruchtbaarheid.
Zo was het gebruik vroeger. (141, 164, 310) ‘Van krachten zijn de bladeren van dit gewas, zegt Galenus, koud als die van tamme nachtschade en de vrucht of kriek drijft de plas wel af en daarom doet men ze bij vele dingen die men bereidt om de gebreken van de lever, blaas en nieren te genezen en zoals Plinius zegt is ze is de blaas toegedaan en geneest diegene die met de steen of met het niergruis gekweld zijn. Insgelijks zegt Dioscorides ook dat deze kriek over zee met enig nat ingenomen gemakkelijk laat plassen en de geelzucht zuivert en geneest.
Tegen blaren van binnen en van buiten, drink het sap van alkekengi, vooral als je het sap van de vruchten drinkt is dit goed tegen de zweren van de nieren en van de blaas.’
Folklore.
Met een beroking van de jodenkers konden zwartkunstenaars een tovertoertje doen.’Oҏm al die in huis te doen schijnen –in de manieren van Paarden of Olifanten- moet men Alkekengi nemen, het kruid wrijven en vermengen met het vet van een meerzwijn. Men maakt er daarna Zaad af -gelijk rijs-, dat men op vuur legt met drek van een koe die melk geeft; de rook, die gevormd wordt, mag enkel het huis uitgaan door een gat, dat in de aarde gemaakt is: al die in huis zijn, schijnen te worden Olifanten en grote Paarden.’ Dit naar A. Magnus.
Sectie Rydbergis, subsectie Angulatae.
Physalis angulata L. (gehoekt) Eenjarig kruidachtige plante. Eironde donkergroene bladeren hebben vaak een getande rand.
Gele bloemen.
Eetbare groengele oranje vruchten.
Uit tropisch Amerika,
Angular winter cherry, balloon cherry, cutleaf groundcherry, wild tomato.
Uit foroantiguo.infojardin.com
Physalis philadelphica Lam. (uit Philadelphia) (Physalis ixocarpa) draagt kleine groene of groen purperen vruchten.
Er zijn minstens 2 planten nodig voor een bestuiving, anders komen er geen vruchten.
De tomatillo vrucht wordt omgeven door een papierachtige schaal. Bij rijpheid wordt de schaal bruin en de grote vrucht kan er in verschillende kleuren zijn, geel, rood, groen en zelfs purper.
Tomatillos zijn het hoofdingredint van verse en gekookte Latijn Amerikaanse groene sausen.
Uit midden Amerika en Mexico.
Naam, etymologie.
Mexicaanse aardkers, tomatillo, tomatillo husk tomato, jamberry, husk cherry, mexican tomato, ground cherry, in Spaans tomate de cscara, tomate de fresadilla, tomate milpero, tomate verde (groene tomaatө, tomatillo; kleine tomaat, miltomate (Mexico, Guatemala), of gewoon tomate (waarin dan de tomaat jitomate heet).
De eerste botanische beschrijving van de Tomatillo gaat naar 1651 terug als Francisco Hernandez 2 verschillende planten vermeldt die door de Azteken tomatl genoemd worden. Het woord zal wel staan voor ronde vruchten met veel zaden en sappig vruchtvlees. Daarbij gaat het wel om de tomatillo en tomaat (Solanum lycopersicum). Het geslacht Physalis werd in 1753 door Linnaeus beschreven, in 1786 werd de tomatillo door Jean-Baptiste de Lamarck als Physalis philadelphica beschreven.
Sectie Rydbergis, subsectie Epeteiorhiza.
Uit J. Jacquin.
=Physalis pubescens, L. (zachtharig) is een andere soort, de ananaskers.
Die stamt uit Z. Amerika en wordt gekweekt om de eetbare en gouden bessen die naar ananas smaken.
Naam.
Ananaskers, naar de smaak. De plant wordt verder in Engels barbadoes cape-goose-berry, strawberry tomato, husk tomato, dwarf gooseberry of ground cherry genoemd.
Historie.
Deze Physalis is al lang in cultuur. De plant werd afgebeeld door Dillenius in 1774. In 1781 werd de ananaskers afgebeeld door Jaquin en door hem Physalis barbadensis genoemd, naar het eiland Barbados van waaruit het in cultuur zou zijn gekomen. In 1807 beschreef Martyn het ook onder de naam Barbados wintercherry of Physalis barbadensis. Geen van deze auteurs verhaalt echter iets over zijn culinaire gebruiken. Dunal beschreef het in 1852 als var. barbadensis of Physalis hirsuta, maar latere botanisten verenigden Dunals P. hirsuta met Linnaeus P. pubescens.
Gebruik.
De vrucht is zoet en aangenaam, met een weinig scherpte. Het wordt gebruikt om in te maken of voor een saus. In een chocoladeoplossing gedoopt is het goud omgeven door smakelijk bruin en wordt het meer een bonbon.
Uit www.biolib.de
Sectie Rydbergis, subsectie Lanceolatae.
Physalis peruviana, L. (Peru) (Physalis edulis Sims.) (eetbaar) De gele lampion staat meer uit en is van binnen met 5 purperen blokken versierd.
Deze soort is te laat voor de noordelijke gebieden.
De bes is geel en lijkt veel op de vorige maar is minder zoet.
Deze Physalis is veel groter met een sterkere groei dan de voorgaande.
De goudbes stamt uit tropisch Amerika.
Naam.
Gele lampion, ananaskers, incabes, Kaapse kruisbes, Kaapse goudbes, Duitse Kapstachelbeere of Goldbeere, Andenbeere, Ananaskirsche, Essbare Judaskirsche, Schlotte, Engels Barbados cape gooseberry, (werd al voor 1807 op de Kaap geteeld) zie Ribes, golden berry, uchuva, Inca berry of uvilla.
Historie.
Waarschijnlijk is deze plant al enkele eeuwen in cultuur. Het gewas was beschreven en afgebeeld door Morison in 1715 in Engeland. In 1725 gaf Feuillee een beschrijving van zijn cultuur in Peru. Hij vertelde dat het daar zorgvuldig gecultiveerd werd en diende om in te maken. De gecultiveerde soort werd door Sims in 1807 bestempeld als Physalis edulis, de eetbare Physalis. Sims verhaalt dat de plant inlands is in Peru en Chili, maar gecultiveerd wordt in de Kaap en in sommige delen van Indië, vooral in sommige Engelse nederzettingen van Australië.
Planten.
Kan woekeren. Groeit gemakkelijk in voedzame en kalkrijke grond op tamelijk vochtige en goed doorlatende, zonnige plaatsen. De lampionsplant vermeerdert zich bijzonder snel via worteluitlopers. Voor vergeten hoekjes in de tuin is het een aardig kruid dat onbewaakt de tuin verovert, pas laat in het seizoen is het decoratief en zie je hoeveel tuin ze bezet hebben. Zaaien boven de 24 graden kan ook.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl