Plantaardigheidjes

Over Plantaardigheidjes

Aardigheden van planten, Grappen, mythen, folklore, historie, volksverhalen, vertellingen, geschiedenis. Door; Nico Koomen.

A.

Abies alba wat wit betekent. Het is de witte boom of zilverboom naar de zilveren tint onder de naalden. Groeit slank en piramidaal op maar bij ouder worden wordt hij net als bij de mensen onregelmatiger. Ontwikkelt zich maar langzaam, pas met een 25 jaar komt hij op gang maar gaat dan wel een 200 jaar door en bereikt zo een hoge leeftijd, een Abraham maar geen Methusalem.

Het is een sapboom, de Fransen noemen het dan ook sapin blanck of wit sap. Dit is een geurende olie of terpentijn met de reuk van citroenen. Terpentijn is in gebruik geweest om boze geesten uit te roken. (=ontsmetten)

Het is ook een edele den, een edelden omdat het hout edeler is dan van de den of vurenhout.

Maar de eigenlijk naam is spar. Een spar was oorspronkelijk een woord voor het ge­vorkte eind van een balk waarop de vorstbalk rust. Het is een boom die geschikt is voor het maken van sparren. Ook sperren of versperren betekent dan met sparrenwerk verstopt. Maar de naam spar is ook verwant met speer, een minder aangename afleiding.

Het hout is wit en laat zich goed bewerken, een prima bouw en brandhout en ook voor draaiers en snijwerk, ook voor muziekinstrumenten. De Cremonenzer vioolbouwers hebben het dennenhout beroemd gemaakt. Dit waren de gebroeders Amati met hun zoons, waar Stradivarius en Guarneri leerlingen van waren. Vooral het hout van jonge bomen wordt gebruikt als resonansbodem.

God kwam door een bos, samen met de H. Nicolaas. Ze zagen dat er rook opsteeg vanuit een bepaalde plaats. St. Nicolaas er heen en die zag dat de duivel bezig was om brandewijn te stoken uit eikels. St. Nicolaas vond dat een wonderbaarlijk ding en vroeg zich af of dit werkelijk naar brandewijn zou smaken. Het was voor de duivel dan ook geen moeite om hem over te halen wat te proeven. St. Nicolaas had zo een beker leeg en wilde weer vertrekken. ‘Ho,’ zei de duivel, ‘Je hebt me nog niet betaald.’ Dat was vervelend. Een heilige heeft nooit geld op zak. ‘Het spijt me,’ zei hij, ‘ik heb geen geld bij me, maar ik zal het laten brengen’. ‘Okay,’ zei de duivel, ‘wanneer zal dat zijn?’/ ‘Als de zilverden zonder naalden staat.’ De duivel vond dat goed en St. Nicolaas keerde terug naar God. Die vroeg hem waar hij zo lang gebleven was en hij vertelde hem alles eerlijk. God maakte dat de zilverspar in de zomer en winter zijn naalden behoudt. Wel bleef St. Nicolaas de schuldenaar van de duivel.

Abrus precatorius, die laatste toevoeging betekent bidden omdat van zijn blinkend rode en steenharde zaden als gepolijste koralen rozenkransen of paternosters werden gemaakt, het is de paternostererwt. Ze hebben ook een zwarte plek om de navel waarom ze Amsterdamse weesmeisjes genoemd werden naar de combinatie van rode en zwarte kleur net als de kleur van de weesmeisjes.

Maar de zaden zijn gevaarlijk giftig en bevatten eiwitachtige stoffen die ongeveer dezelfde uitwerking hebben als slangengif. Er zijn vermeldingen dat mensen gedood zijn doordat ze zich per ongeluk in de vinger staken bij het rijgen van de zaden en zodoende het sap binnenkregen. Volgens de zwarte bevolking zou een half zaadje genoeg zijn om een man te doden.

De zaden zijn vrij gelijk in gewicht. Door Boeddhisten worden ze gebruikt als gewicht om goud en andere dure zaken af te wegen. Het gewicht van de diamant Koh-i-Noor werd met dergelijke bonen afgewogen, ze wegen rond een karaat net zoals bij ons het karaat van de Johannesbroodboom.

Acacia.

Acacia ‘s zijn vooral bekend geworden door de Arabische gommen die gewonnen worden uit de bast van verschillende soorten.

De oude Egyptenaren gebruikten de gom in de schilderkunst. De gom is bij normale temperaturen in water oplosbaar en geeft zo een dikke kleverige substantie. Dit werd als kleefmiddel en als medicijn gebruikt. In de middeleeuwen werd de gom weinig gebruikt en kwamen er slechts kleine hoeveelheden naar Europa. Op het eind van de 18deeeuw kwam de gom in stijgende hoeveelheden voor in de industrie (de gom is later vervangen door dextrine). De Duitse drukkerij gebruikte voor postzegels jaarlijks 100 000 kg van deze gom. Verder werd de gom gebruikt voor likeurbereiding, het appreteren van zijde en kantwerk. Ook kon de gom gebruikt worden voor fijne waterverven en bereiding van inkt.

De tempelbouwmeester Hiram Abif werd door drie afgunstige metgezellen vermoord en onder een grafheuvel begraven. Hierop werd een acaciatak geplant. Omdat de gedode symbolisch in de tak voortleeft is de acacia het symbool van de wederopstanding, het leven na de dood. Bij de vrijmetselaars worden de overlijdensberichten met deze tak opgesierd en worden er takken in het graf gelegd.

De Acacia was in Egypte het symbool van eeuwigdurend leven, wat de Israëlieten daar mogelijk geleerd konden hebben. Een takje van Acacia werd wel in een open graf geworpen als deel van een begrafenisceremonie.

Dit symbool van onsterfelijkheid is door de latere bewoners, barbaren en ongelovigen overgenomen, samen met die van de begrafenisplechtigheid. Deze latere gebruikers waren onverschillig voor de diepere betekenis ervan en zagen het gebruik geleidelijk aan als een teken van de dood. Een Acacia zou dan nu ook nooit in huis genomen worden omdat dat ongeluk brengt.

Acacia, geel. Symbool van kuise liefde of vriendschap.

In de symboliek is het geven van een Acacia bedoeld als teken van kuise liefde of vriendschap. Mogelijk is dit naar de meestal negatieve gele kleur die gecompenseerd wordt door de warme geur.

Acanthus. Berenklauw.

De smaakvolle Korinthische bouwmeesters hebben de kapittelen, die de Korinthische zuilen versieren, de gedaante van acanthusbladeren gegeven. Zo was het gebruik al in de vijfde eeuw voor Christus. Die kapittelen waren ontworpen door de beeldhouwer Callimachos. De Grieken hebben hun drie orden van bouwkunde in de Korinthische proberen te verenigen door zuiverheid van stijl, sierlijkheid en pracht. Vitruvius zegt: ‘De Korinthische stijl kan men vergelijken met een jong meisje, ze heeft het sierlijke van haar ledematen en is beter geschikt om door natuurschoon versierd te worden dan de anderen.’

Zie hier, volgens de overlevering, de oorsprong van het Korinthische kapittel. Een voedster die op het graf van een jong meisje een offer bracht, die enkele dagen voor haar huwelijk was gestorven, plaatste het korfje met de sluier en bloemen op een acanthusplant. Toen nu de lente was gekomen hadden de bladeren zich om het mandje gegroepeerd en bogen de punten zich naar elkaar toe zodat het geheel op een hart leek dat gevormd werd door acanthusbladeren. Callimachos was verrast door deze natuurlijke versiering, die wel het werk van de Gratiën scheen, en maakte er het kapittel van het Korinthische kapittel van.

Acer, platanoides (plataanachtig), esdoorn.

Let bij deze boom op het openbreken van de grote zilveren nagels en het ontplooien van de bladeren en op hun stand aan de takken. Het blad is 10-18cm lang en 12-22cm breed, 5 en soms 7 lobbig, bochtig getand, tanden en lobben zijn scherp toegespitst.

De bloemen vallen ondanks de weinig sprekende groenachtig/gele kleur voldoende in het oog, want zij zitten aan grote recht opstaande trossen en gaan open voordat er bladeren aan de boom zijn. De esdoorn is het symbool van terughoudendheid, reserve, vanwege de onopvallendheid van de bloemen.

Is de bloem uitgebloeid dan ontstaan er op het vruchtbeginsel twee randen die spoedig uitgroeien tot grote vleugels. Bij rijpheid splitst die zich in tweeën wat in elk dik deel een zaadkorrel bergt. Als die afvalt komt die vrucht in een draaiende beweging zodat die vele malen langzamer naar beneden gaat dan een zaadkorrel van dezelfde grootte en heeft de wind de gelegenheid het vruchtje verder weg te voeren. De esdoorn is een vliegkunstenaar, een bezoekdag aan dit vliegveld der natuur toont ons honderden en duizenden piloten in training. In wedstrijdvliegen is de prijs voor de hoogst en verst vliegende, de verzekering van leven. Op zo’n hoogzomernamiddag als de lichtste luchten schijnen, die de droogte nog vermeerdert, dan vinden deze wedstrijden plaats. Het zaadje ligt de gehele winter plat op de grond en in het voorjaar, als de wortels beginnen te groeien, steekt elk zijn vlag op in een rechte positie alsof het zeggen wil, hier ben ik. Van deze zigzaggende vleugels tref je er soms duizenden aan in een vlak gazon.

De boom kijkt wat nors van 30m hoogte op ons neer. Als echte noorderling is de Noorse esdoorn wat stugger van bouw dan zijn zuidelijke familielid. Deze Viking is wat woester, ruiger en forser, in zijn dikke knoppen wat rood aangelopen en aanliggend. Die knoppen bezitten melksap wat de zuidelijke vorm Acer pseudoplatanus mist. Heeft ook wat scherper gevormd blad met meer lobben, ook tekenen de nerven zich scherper af, vooral aan de onderkant. De zuiderling heeft meer roodkleuringen aan de onderkant. De Noorman heeft zich goed verankerd in zijn standplaats, rooft als een echte Viking het voedsel weg van het grasveldje en breekt met zijn voeten dwars door paden heen.

Acer pseudoplatanus (valse plataan)

Met een 15 jaar heeft de boom de volle wasdom bereikt. Dan rekken de groene knoppen zich uit met het warmer worden van de voorjaarszon en soms blozen ze met heldere tinten. Uit de zwangere zachtgele cilinders breekt de bloei door als een groene, gouden waterval. Zo wordt de boom al vroeg overdekt met een gouden kleed. De overdaad van hangende trossen versieren de nog bladerloze boom als kaarsen.

Na die gouden stroom komen ongemerkt de grote en meestal drie- maar ook vijflobbige bladeren tevoorschijn, elk lob heeft een sterk middenrif. De scherp gepunte bladeren zijn aan de onderzijde blauwgroen en soms wijnrood gekleurd. De steeltjes zijn vaak karmozijnrood. Op hun levensavond sieren zij het park met geel en rood getint loof.

In Engeland komt het onder de naam wilde vijgenboom voor, sycamore. Volgens de traditie klom Zacheüs in de wilde vijgenboom (Ficus sycamorus) om de Heer te zien. Bij de mystieke spelen van de middeleeuwen ontbrak ten ene male die boom in Engeland waardoor de esdoorn als vervanger optrad. Vandaar dat de boom nu algemeen bekend is als sycamore.

De opmerkelijkste sycamore’ s in Schotland worden ‘Dool trees’ genoemd, smartbomen. Die worden door de meest krachtigste baronnen in het westen van Schotland gebruikt om er hun vijanden en onhandelbare vazallen in op te hangen, daarom worden ze dool of grief tree genoemd. Een van deze is de zeer eerwaardige boom bij het kasteel Cassilis, een van de zetels van de markies van Ailsa, aan de oever van de rivier Doon. Het is niet zo opmerkelijk voor zijn omvang van stam als voor zijn wijduitstaande takken en weelderige bladen waaronder je wel 20 tot 30 man kan verbergen. De boom werd gebruikt door de Kennedy familie die de meest krachtige baronnen van west Schotland waren. Het laatste geval was meer dan 300 jaar geleden toen sir John Fau van Dunbar daar opgehangen werd, want hij probeerde, in de vermomming als zigeuner, de hertogin van Cassilis te ontvoeren die de dochter was van de Earl van Haddington, met wie hij verloofd was geweest toen hij naar het buitenland vertrok. Doordat hij een paar jaar in Spanje in de gevangenis zat dacht men dat hij dood was en trouwde de lady in zijn afwezigheid met John, Earl of Cassilis. Er wordt verteld dat de lady getuige was van het ophangen van haar vroegere verloofde vanuit haar slaapkamerraam.

Acer saccharum (suikerachtig) suikeresdoorn.

Het is de Canadese maple tree, de nationale boom van Canada, het blad staat in hun vlag. Een flinke boom kan 1‑1,5 kg suiker opleveren en kan daarmee een 40 jaar doorgaan zonder er last van te hebben. In 1870 werd er zo 20.000.000. kg. suiker gewonnen.

Verschillende legende van bomen en planten verwijzen naar Hiawatha. Hij gaf de rozen dorens vanwege zijn liefde voor de bloem zodat dieren die niet zouden eten, hij stal de eerste tabak van een reus en de rook die hij uitblaast in de herfst maakt de Indian summer, de prachtige herfstkleuren van de Amerikaanse bomen.

Als de kroon op zijn werk creëerde hij de suikeresdoorn, hoewel daar door de oosterse stammen over gediscuteerd wordt die verzekeren dat de suiker door een squaw ontdekt was. Die kookte elandvlees in het vroege voorjaar en omdat ze op enige afstand van water was vulde ze haar ketel met het sap van de boom. Ondertussen ging ze weg om wat met de buren te praten en op haar terugweg kreeg ze de schrik dat de vloeistof uitgekookt was. Het vlees was verdroogd zodat dit tot een onaangename materie geworden was die lelijk was om te zien maar met een aangename geur. Bang voor haar man, wiens voetstappen ze in het bos hoorde, vloog ze weg. Groot was haar verbazing toen ze naar het kamp terug kroop om te ontdekken dat hij prinsheerlijk bij het vuur zat en zijn vingers aflikte, die met een bruine substantie bedekt was, en het bruine en vieze vlees niet eens zag. Ze kwam naderbij en hij vergaf haar afwezigheid, sloeg zijn hand om haar hals en bedankte haar met vele woorden want ze had iets ontdekt dat veel waardevoller was dan elandvlees, ze moest voor altijd zijn bruid blijven.

Aceras.

Dit is de mensorchidee ofwel de Duitse Man-orchis. In het Engels is zijn naam green man orchis of man-orchis en in het Frans aceras en homme pendu: hangende man. De bloem lijkt wat op een mensenvorm, het lagere gedeelte van de bloem, de onderlip, is tweemaal zo lang dan de kelkbladen. Dit gedeelte hangt naar beneden en wordt met een lichaam vergeleken. De twee zijdelingse stukken lijken op armen, het gevorkte eind doet dienst als benen. Het algemene gezicht op het bloemhoofd is grappig en lijkt wel wat op een geelgroen poppenhoofd. Vandaar de Nederlandse naam poppenorchis of mensorchidee.

Achillea millefolium (duizendbladig), duizendblad.

Voorts zo heeft dit kruid om zijn wonderbaarlijke krachten om de wonden te genezen de naam Achillea gekregen naar de edele en zeer dappere ridder Achilles wiens leven en dapperheid van de poet Homerus beschreven is (Homerus Ilias XI 830). Want Achilles heeft het duizendblad, wiens krachten hem eerst van Chiron de Centaur gewezen en geleerd waren dit kruid allereerst gevonden en zijn kracht te kennen gegeven en Telephium van al zijn kwade zweren en zeer kwalijk heelbare wonden genezen.

Als bloedstelpend middel was het vroeger het middel tegen wonden die met ijzeren wapens waren toegebracht. Deze plant is daarom ook het symbool van oorlog. Als er wonden genezen moesten worden paste men het kruid toe door op het blad te kauwen en zo op de wond te leggen. Vergelijk de Engelse namen souldier ‘s wound wort, knyghten milfoil en militaris.

In midden Latijn was het (herba) carpentaria waar de bloedstelpende werking terugkomt in het Franse herbe aux carpentiers en het Duitse Zimmermannskraut. Die heet ook wel herbe de St. Joseph omdat toen de schrijnwerker Jozef zich eens had gekwetst Jezus met dit kruid hem genas.

Dat het vooral toegepast werd bij neusbloedingen is terug te zien in de Engelse benaming ‘Nose blede' ‘of nosebleed en in het nesebloede in middeleeuws Nederlands. H. Bock; ‘Dit kruid is een tegengestelde natuur, alzo, wanneer men dat kruid kneust en op de bloedige wonden legt zo stijft dat bloed, daar tegenover wanneer iemand een blaadje in de neus doet, na een klein tijdje volgt er bloed uit hierna.’ Het kruid werd vooral gebruikt bij neusbloedingen. Een oude variant van het gebruik is de volgende: neem een blad en steek die in je neus en draai het driemaal rond en denk ondertussen aan je geliefde. Als de neus bloedt kan je er zeker van zijn dat je haar krijgt. Deze bloeding blijft meestal uit, zodat het blad smarte­lijk in de neus blijft ronddraaien. Volgens een bericht uit de 17de eeuw zouden schoolkinderen het duizendblad gebruikt hebben om een bloedneus te veroorzaken zodat ze niet naar school hoefden.

Aconitum, monnikskap.

Stormhoed, Duitse Blauer Eisenhut en der Sturmhut, ranse casque: helm, of casque blue vanwege de blauwe kleur. In Shakespeare ‘s tijd was het kruid bekend als helmet flower.

Het laatste deel van een gegeven naam is bijna altijd een kap of hoed. Dit laatste gegeven bevindt zich ook in de veel oudere naam van de plant als Thorshelm die aan Thor (Donar) was gewijd. In de Noorse mythologie vertegenwoordigt de hoed van de akoniet de kap van duisterheid, wie in staat is die te dragen wordt onzichtbaar als hij of zij het wil. De kap was een deel van Odin’ s uitrusting. Vandaar de naam Odin’ s helm en gewoonlijk Thor ‘s hoed of helm. De helmvorm suggereert meer de twee grote vechtende goden van het Noorden dan de wijze Odin. De Deense naam was troldhatl, de helm van Troll, een reus die soms de goden verving. Doordat de bloem met de kap bedekt is van de Noorse helden symboliseert de plant ridderschap. Omdat de bladeren schildvormig zijn zou de naam stormhoed, naar de tijd van de ridders, de beste naam zijn die bij deze plant past.

Toen de Benedictijnen de domeinen van Thor binnenvielen werd het de monnikskap, vergelijk het Duitse Munchs-Kapffen, Franse capuche de moine en Engelse friars cap.

Maar ondanks de goddelijke verbinding heeft de monnikskap, samen met veel gewijde planten, een kwalijke reputatie. Het gewas behoort tot de kruiden die heksen gebruiken voor hun zwarte spellen. In Duitsland behoort de plant tot de duivel en is populair bekend als Teufelswurz. De akoniet ademt een duistere sfeer uit. Met zijn giftige adem is het typisch een ongeluksplant en behoort tot de kruiden van duistere praktijken die in donkere en eenzame plaatsen groeien.

(Dodonaeus) 'Dit is met een opmerkelijke, doch zeer beklagenswaardig en jammerlijk teken te Antwerpen niet veel jaren geleden gebleken zodat de herinnering daaraan noch vers is want sommige vrouwen die dit kruid niet kenden en de wortels ervan in salade voor een goed kruid gedaan hebben zijn daardoor en al diegene die ervan gegeten hadden kort daarna in onlijdelijke en onuitsprekelijke smarten, trekkingen, spanningen en hartaanvallen gevallen en allen zijn er niet lang daarna van gestorven. Zo groot is ook de kracht van dit vergif dat de punten of spitsen van de pijlen, schichten en flitsen die ermee bestreken zijn al diegene die daardoor gekwetst worden tot de dood brengen.

Ondanks alle oude waarschuwingen ziet men het kruid nog steeds in tuinen als een herinnering aan oude pijlgiften, moordenaars en fatale vergissingen. Plantverzamelaars nemen deze plant pas op als ze handschoenen aan hebben. Het gif kan door een wondje of de mond opgenomen worden en is vrij snel actief. Net als de meeste ranonkelachtige is het groen schadelijk voor vee, maar in gedroogde vorm geheel onschadelijk.

Vrijwel zeker heeft Aristoteles er de dood door gevonden en het zou het gif zijn dat Romeo (te vroeg) innam.

Acorus calamus, kalmoes.

De wortelstok is het meest in gebruik. Deze smaakt vers bitter kruidig en later na drogen milder. Ze worden gebruikt in parfums en lotions en likeuren, de berenburg, en in Deventer koeken verwerkt. Door die bitterheid zou het in bierbrouwerijen gebruikt zijn om het bier goed te houden. De wortels werden als lekkernij verkocht en met suiker bestrooid gegeten.

De plant gold vroeger bij de Berbers en Arabieren als een krachtig Afrodisiacum. (liefdesversterkend middel) Het was bij hen ook geliefd als konfijt. Van Beverwijk is het hier mee eens: ‘Gekauwd maakt het een goede adem en verwekt de geilheid.’ Herbarius in Dyetsche;’ In Latijn Acorum, door sommige Aphrodisia, Venerea of Radix nautica.’.. Hij beschrijft hier dus ook zijn afrodisiaca krachten. Kalmoes is lang in gebruik geweest als een symbool van mannelijke liefde. De naam wordt geassocieerd met een Griekse mythe; Kalamos was een zoon van de riviergod Meander die van Karpos hield, de zoon van Zephyrus en Chloris. Toen Karpos verdronk werd Kalamos veranderd in een riet wiens rusteloos ruizen in de wind geïnterpreteerd werd als symbool van droefheid. De plant was a favoriet van Henry David Thoreau (die het sweet flag noemde) en ook van Walt Whitman die het toevoegde aan de zogenoemde ‘The Calamus Poems, waarin hij de liefde van mannen vierde in de derde editie van Leaves of Grass (1860). In de poëmen wordt de kalmoes gebruikt als een symbool van liefde, lust en affectie. Er wordt gesuggereerd dat het zijn symbool ontving naar de gelijkenis van de opgerichte menselijke penis.

Actaea, Christoffelkruid.

St. Christoffel is de schutspatroon van de schatgravers. De plant zou toverkracht bezitten en middels deze toverkracht helpen bij het zoeken naar verborgen schatten. St. Christoffel is ook de patroon van geesten en tovenaars. Onder het kruid zou een geest liggen die de schat bewaakte. Om de geest te verdrijven moest het kruid aangeraakt worden en een bijzonder christoffelgebed opgezegd worden. Dit bezweren werd christoffelen genoemd. Tovenaars gebruikten het kruid om te christoffelen, met andere woorden: om geld verbergende geesten te bezweren.

Deze heilige wordt op tal van plaatsen afgebeeld, soms met het onderschrift; Christum sum ferens’. ‘Ik draag Christus.’ In de Dom te Keulen, de Martinikerk te Emmerik, het Steen te Antwerpen en het Bisschoppelijk Museum te Utrecht is zijn beeld levensgroot te zien. In vele oude katholieke kerken komt hij voor. Dan zie je vaak boven de westelijke ingang van zo’n kerk het beeld van Christoffel. Zie je Christoffel die dag, dan zal je niets gebeuren en kan je niet dood gaan. Zag je hem niet, dan was je die dag ziek en kon je de kerk niet zien. Omdat je hem niet gezien had was de kans dat je die dag dood zou gaan vrij groot. Hij was beschermheilige tegen plotselinge dood. Dit is de reden voor de vele afbeeldingen van de heilige in en rondom kerken en auto ‘s. Denk aan St. Christoffel, rij veilig, op autoprentjes. De H. Christophorus is de beschermer van reizigers.

De verering ging zo ver dat men zei: ‘Door U wordt helder weer verkregen, alle soorten van ziekten, de zwarte hongersnood en de pest verdreven, Oՠ Christophorus!’ Een blik op zijn beeld was ook een middel om bij zware arbeid niet vermoeid te worden, reden waarom de boeren hem lieten schilderen op een plank die ze bevestigden boven hun huisdeur.

Actinidia, kiwi.

De vruchten stammen oorspronkelijk uit zuid China. De lerares Mary Isabel Fraser importeerde de eerste zaden uit een missiepost in Yichang uit het Jangtsekiang dal in januari 1904 naar Nieuw-Zeeland. De kweker Alexander Allison plantte die op een stuk grond zuidelijk van Wanganui waar de planten in 1910 voor de eerste keer vruchten droegen in N. Zeeland. De tuinbouwdeskundige Hayward Wright zocht uit de toen nog Chinese stekelbessen genoemde planten de commerciële soort Hayward uit die nog steeds bestaat. Rond 1950 werden ze voor het eerst in de Bay of Plenty geteeld en al gauw kwamen ze naar Europa en N. Amerika. In 1959 werd dan de naam Kiwi naar de gelijknamige vogel voor de vrucht ingevoerd. Die betekenis werd niet vastgelegd zodat onder de naam wiki ook buiten N. Zeeland geteelde vruchten die naam dragen. Nu worden de in N. Zeeland gebouwde kiwi ‘s als Zespri verkocht.

Het nationale symbool van N. Zeeland is de kiwivogel, een bruin bolletje op poten. De kiwi is hiernaar genoemd omdat de vrucht op dat bruine balletje lijkt.

Adiantum capillus-veneris (Venus haar). Venushaar. De stengel is meestal de helft van het blad, en is glanzend zwart tot diep purper. De hoofdstengel is zelden dikker dan pakdraad en de lichte steeltjes zijn zo licht en elastisch, zo zwart en haarachtig dat het de specifieke naam gaf. Adiantum komt van het Griekse a: niet, en diainein: bevochtigen, omdat de bladeren niet nat worden. Dit verwijst naar het haar van Venus dat niet nat was toen ze uit de golven stapte. Daarom is ze zeer behulpzaam in alle ziektes van het hoofd en voor het herstellen of het opnieuw groeien van haar. Het zou het ook opnieuw laten golven of draaien.

Adonis, kooltje vuur.

Adonis was bij de Grieken een jongeling van spreekwoordelijk geworden schoonheid. Hij was de zoon van Theias en zijn eigen dochter Myrrha. Als de vader, door zijn eigen dochter bedrogen, haar zwanger heeft gemaakt en dit bedrog ontdekt, achtervolgt hij haar met een zwaard. Myrrha wordt dan in een boom veranderd. (zie Commiphora myrrha) Uit haar barstende stam wordt Adonis geboren. Adonis was de favoriet van Aphrodite/Venus en werd gedood door een ever. Na zijn overlijden snelde Aphrodite wenend heen en drong door de struiken en doornen heen. Die bezeerden haar en het bloed dat op de witte rozen viel gaf die een rode kleur terwijl er anemonen of adonisroosjes ontloken op de plaats waar haar tranen de aardbodem drenkten. Ze kon de jongeling niet redden van de dood omdat Persephone (van de onderwereld) verrukt was over zijn schoonheid en hem niet terug wilde geven. Ze maar verwierf van Zeus de gunst dat Adonis een derde jaar bij haar, een derde jaar bij Persephone en een derde jaar vakantie zou hebben.

Dit gegeven komt overeen met het Mediterrane seizoen ritme. Na de oogst (vakantie) weer naar de onderwereld (Persephone) en in de lente werd de vruchtbaarheidsgod (Aphrodite) weer actief.

Uit Ovidius kunnen we halen dat men Adonis jaarlijks zal herinneren en dat uit zijn bloed een bloem was voortgekomen. De liefdesgodin zou zijn bloed besprenkeld hebben met nectar. Zodra het bloed met nectar geraakt was begon het te borrelen zoals luchtige bellen ontstaan uit het slijk. En het duurde geen uur of er ontsproot uit het bloed een bloesem van dezelfde kleur als die van de granaatappel.

Hij is de jaarlijks vernieuwende, altijd jeugdige vegetatie god, een leven-dood-herboren god wiens tijd aan de kalender is gebonden. Zijn cultus behoort toe aan vrouwen, de cultus van de stervende Adonis is volledig ontwikkeld in de groep van jonge maagden rond Sappho op Lesbos, rond 600 v. Chr. Zijn naam wordt tegenwoordig vaak aan knappe jonge mannen gegeven.

Aegopodium podagria (voetje, ook jicht, dat begint in de voet) zevenblad.

Zevenblad omdat er meestal zeven blaadjes te zien zijn, vaak twee maal drie bladen.

Vroeger heette het Herba Santa Gerardii en bij ons Gerardskruid. St. Gerard is de schutspatroon van jichtlijders.

Het kruid werd in Engeland in de middeleeuwen als middel tegen de jicht ingevoerd. De botanist Gerard, 1597, schreef erover als n van de aangenaamste van de wilde planten. (mogelijk in andermans tuinen) De koninklijke hoveniers kweekten het. Het was zo succesvol dat ze aannamen dat dit kruid een gift van St. Gerard was die hen zou bevrijden van de kwaal. Zo werd het gepromoveerd tot bishop ‘s weed. Zonder twijfel kregen onschuldige burgers het in de tuin als een remedie tegen dezelfde ziekte. Zevenblad was zo blij in Engeland dat het zich snel verspreidde, gelukkig was en bloeide en zo vruchtbaar dat het al gauw niet meer erg welkom was.

Aesculus hippocastanum, (hippos: Grieks voor een paard, plus castanum: kastanje) paardenkastanje.

Toch draagt de paardenkastanje die naam met eren, want in de winter kan men op de plaatsen waar de bladeren afgevallen zijn de bladmerken zien die op een hoefijzer lijken. Verder zie je, als die bladmerken goed bestudeerd worden, er zelfs de hoefnagels in. De zeventallige bladeren laten elk een afdruk achter, de nagel in het hoefijzer. Hierdoor is in de winter ook goed het verschil te zien tussen de rode en de witte (wilde kastanje) kastanje, de eerste heeft vijftallige bladeren, dus 5 hoefnagels en de wilde 7.

Zijn voorkomen is van stoere kracht, een Hercules onder de bomen. Als de boom zijn geweldige armen uitstrekt, waarbij zijn ellenbogen naar de hemel wijzen, is het ook net of hij een geweldige vracht te dragen heeft. Zijn torso is massief, zijn schouders indrukwekkend, zijn biceps zijn gespierd en zijn handen groot. Een boom waarin het symbool van zijn macht wordt weerspiegeld in zijn vrucht, een knots, als een ouderwetse goedendag. De boom is een symbool van weelde.

Opvallend is de stam van de kastanje. Op oudere leeftijd begint de stam zich spiraalsgewijze, slangachtig te draaien, terwijl je normaal zou verwachten dat die stam recht omhoog groeit. Maar bij de kastanje lijkt het wel of de achterkant naar voren wordt gedraaid. Het is alsof de boom zijn hoofd omdraait om ook de achterkant eens te bezien. De bast blijft lang glad, later wordt de schors dun.

De kastanje bezit harsachtige knoppen en schubben die nog steviger aan elkaar vastzitten doordat ze voor het grootste gedeelte met dikke haren bedekt zijn. Al vroeg in de lente zwellen de grote knobbels op het eind van de tak open, knoppen die eruitzien als de hoofdjes van een bedstijl, en glinsteren de geverniste jasjes die door de zon gesmolten worden.

Bij het ontluiken ontvouwen de zachtgroene bladeren zich snel. Als de oren van pasgeboren lammetjes hangen ze naar beneden en hoe sterker ze worden, hoe meer horizontaal ze gaan staan. Bij koude sluiten ze hun bladeren weer en gaan pas met het komen van de zon open. Dit is goed te zien met nachtvorst als de zon de eerste bladeren al heeft ontdooid. Dit samenvouwen doen ze ook met droogte. 10-20cm lange deelblaadjes die omgekeerd eivormig zijn met de grootste breedte in de top, top toegespitst en de rand gezaagd.

Het is een boom met een machtige en fraaie stijl. Gelijk met het uitspreiden van de bladeren verrijzen tussen de laatste paar bladeren de bloemtrossen. Een laan van zeer statige paardenkastanjes, met hun glorie van wit rode bloemen, versiert de jonge zomer met hemelse kaarsen. De schitterende bloemen staan als kandelaars, als een levende kerstboom met lichtjes, het is de fakkeldrager van het voorjaar. Zijn edele kroon is bezet met duizenden luchters die allen tussen het donkere groen zijn opgehangen en met bevallige zwier gedragen worden. Een geweldig bloemenruiker voor reuzen. Het is een stoere groeier die al op zijn tiende kan beginnen te bloeien. De boom komt steeds meer in de belangstelling als bloeiboom. Om het ontroerend ontwaken van de jonge bloemen mee te maken worden de takken wel in een vaas in bloei getrokken. Op de maagdelijke witte bloem zie je gele en rode vlekken.

Agave americana (uit Amerika) Honderdjarige Aloë.

Deze Agave wordt ook wel 100-jarige aloë genoemd en in Engels century plant, omdat de plant bij ons gekweekt pas na 40‑60‑80 of na 100 jaar bloeit. Onder die naam, zoals die ook in Duitsland heet, is het geloof ontstaan dat de plant met zijn 100ste verjaardag pas zou bloeien. Dit zou het gewas zelf vieren door de bloem met een knal als van een pistoolschot te openen. Sommigen beweerden met een knal als van een kanon. Ze gaan echter even stil open als de meeste andere planten. De agave is het symbool van rust, omdat haar zware en dikke bladeren bij de hevigste stormen in rust blijven.

Deze heeft lange en bijna 2 meter grauwgroene bladen. Die lopen op het eind in een scherpe punt uit als ware het een jachtkano.

De agave groeit in geweldige rozetten als een buitenaards insect, pas op dat je er niet opvalt want dan word je doorboord als vlees aan het spit. De Agave ’s staan in de desert als een octopus die wacht tot er een onschuldige toerist onder hen doorgaat. Ook uit de bloemen steken lansen. Deze planten zijn wat formeel, toch is er een zekere voluptueuze in hun losse rondingen die hen een wat rococo effect geven. Zij zijn de begeleiders van grote Mexicaanse hoeden en van Spaanse conquistadores. Het zijn trotse planten die zichzelf verdedigen tegen alle kommer, van dier en mens. Het mooist groeien ze in Mexico waar men ze in rechte lijnen naast elkander zet, zo ook voor ondoordringbare hagen.

Uit die rozetten verheffen zich geweldige palen als antennes. Als de paal zich verheft trekt hij de bladeren leeg zodat die tenslotte als een lege huidenzak overblijven rondom de paal. In mei is er van de bloem nog niets te zien, maar in augustus kan er al een gevaarte staan van meer dan twaalf meter met een stamdiameter van een grote boomstam waarop zich wel 4000 bloemen kunnen ontwikkelen. De piramidale bloemvorm drupt bij elke beweging een honingsap als een regen.

Agave is afgeleid van het Griekse aganos of agauos: trots, bewonderenswaardig, fier of held, een verwijzing naar de statige vorm waarin sommige bloeien. Dit was de naam van de Amazones en andere mythologische karakters, in het origineel de vrouwelijke of agauos: de nobele of opmerkelijke.

Agrimonia eupatoria (leverkruid).

Agrimonia heeft grijsgroene, geveerde en aromatische bladeren. Aan de basis van de stengels staan de bladeren dicht opeen, als een rozet. Kleine bladen worden afgewisseld door grotere en zijn sterk gezaagd, donzig aan de onderkant. Het laatste blad is eindstandig en gesteeld.

De lange, harige en meestal onvertakte bloeistengel heeft iets koninklijks. Het doet met zijn delicate geur denken aan abrikozen, anderen denken aan lemon, vooral als je de bloemen kneust, de mooie gele bloemaren staan als statige toortsen in juni/juli.

De bloe­sems worden gevolgd door stijve en harige, kleine zaden. De zaden hangen naar beneden en zijn klaar om je te bespringen. De stekelzaden worden door mens en dier verspreid.

Agrimonia komt van het Griekse agros: veld, en mone: woonplaats, een plant die in de velden groeit. Of de naam komt van argemon, een witte vlek op de ogen die deze plant zou genezen. De fabelleer zegt dat de reus Argus zijn honderd ogen in goede staat hield door deze plant, dan is Agrimonia van Argus af te leiden.

Eupatoria is zo genoemd naar Koning Mithridates Eupator, Koning van Pontus (Mithridates VI) die in 63 v. Chr. gestorven is, die de geneeskracht ervan ontdekt zou hebben. Die is beroemd geworden omdat hij het bekende tegengif, mithridaat, ontdekt zou hebben dat uit 54 verschillende stoffen bestaan zou hebben. Plinius noemt het een koninklijk kruid.

Alcea rosea (roze) stokroos.

In mei staan er aan ieder plantje een stuk of tien grote heldergroene bladeren die nog steeds laag bij de grond staan maar zich al meer en meer uitspreiden. Op het eind van juni begint zich in het midden een groene kegel te vormen en zachtjes aan verheft die zich en vertoont zich als een dikke en dichte aar die bezet is met een groot aantal bloemknoppen. Het puntje van de aar is nog zachtjes omgebogen en naarmate de aar zich ontwikkelt verheft de stengel zich langzaamaan. De stok wordt nu vaak opgebonden wat de plant dat stijve geeft. Toch geeft de eigen ‘stok’, kracht en sterkte en is houtig genoeg om de plant te steunen. De stok wordt nu verbreed door de naderende bloei. De knoppen die zich eerst dicht tegen de stengel aangedrukt hebben verwijderen zich ervan met een lichte kromming. Onder de onderste knoppen ontplooit zich ondertussen een blad dat ook aan de versiering van de plant meewerkt. Eindelijk openen zich de bloemen en de vijf blaadjes zijn zo dicht aaneengegroeid dat ze een klokje schijnen te vormen.

De stokroos leeft op grote voet. Prachtig grote bloemen worden getoond met een heerlijk glanzende en wasachtige stof, zoals alle Malva ‘ s bezitten, met een mooi ornamentale pluimpje van meeldraden. Fantastisch hoge stengels en overal staan tussen de hartvormige bladeren de grote bloemen, ze hebben iets openhartigs en vertrouwelijk staan ze op alle ooghoogten naar alle kanten open.

In het Engels hollyhock en holy hoke in Duits Stockmalve die altijd in stock, (voorraad) gehouden werd door herbaristen. Het is niet zeker of de stokroos in de oudheid bekend was, de eerste vermeldingen vinden we in de 15de eeuw. Mogelijk werd op Althaea officinalis gedoeld die heilig was als een gezegend kruid, holy + hock.

Plinius vertaler Holland vertelt als een man en vrouw elke dag een beetje sap van welke mallow dan ook nemen zullen ze vrij zijn van ziektes ‘and live in perfect health.’ Dat is mooi, heel mooi.

Symbool van vruchtbaarheid.

De witte gold als symbool van vrouwelijke ambitie.

Alchemilla. Vrouwenmantel.

Dodonaeus; ‘Het wordt in het Hoogduits ook Unser Frauwen mantel genoemd en hier te lande noemt men het ook naar de Hoogduitse naam vrouwenmantel en onzer vrouwenmantel, in Engeland ladies mantel.’ De naam is afgeleid van de schutmantelmadonna ‘s die sinds de 14de eeuw een beeldvorming van onze cultuur waren. Een zo krachtige plant heeft een Christelijk aureool nodig. Vrouwenmantel heet zo omstreeks 1500 naar de grote, ronde en ietwat gevouwen bladeren die met een mantel vergeleken werd die Maria op heiligenbeelden draagt. Symbool van kleding.

Het is vooral een vrouwenkruid, daarvoor was het aan Freya gewijd, godin van liefde en vruchtbaarheid.

Alchimistenmantel, Duitse Alchimistenkraut omdat door de porin in het blad water op de bladeren komt die er als fijne dauwdruppeltjes uitzien. Een ‘edelsteen van het zuiverste water.’ Dit water kan opgezogen worden. Omdat de bladeren vrijwel altijd met die fijne druppeltjes bedekt zijn verwachtten de alchimisten dat ze met die druppels een wondermiddel bezaten om goud en de steen der wijzen te maken. Alchemilla komt van het Arabisch alkemelych, omdat de plant voor proeven van Alchimisten heeft gediend. Alchemilla werd wel vertaald als kleine alchimist.

Alkanna, henna.

Alkanna tinctoria levert een dus rode verfstof, alkannine. De bladeren worden gepoederd en met water uitgekookt. Deze, in spiritus oplosbare stof, kleurt zo intens rood dat 1000-2000 delen met een deel alkannine al fraai rood getint worden. Deze verfstof wordt sinds de oudste tijden door de oosterse vrouwen gebruikt om nagels en haar donkerrood te verven. Ook de voetzolen en binnenkant van de handen, naar het heet om de huid sterker te maken.

Het is een leugenplant omdat ze de gezichten van minder fraaie vrouwen opmaakt. Het werd gebruikt als kleurplant bij lipzalven, olie en was. Geeft kleur aan portwijn en verft kurken. Bij de Romeinen werd het gebruikt om wol te kleuren.

Er wordt verondersteld dat dit de substantie is die in Napels gebruikt wordt als het bloed van St. Januarius dat spontaan begint te smelten en te borrelen. Er werd in 1389 voor het eerst melding van gemaakt. In dat jaar plaatst de bisschop, voorafgaande aan de mis, twee flesjes bloed van Januarius voor de zilveren relikwienhouder met het hoofd van de heilige. Dit zou zijn gebeurd op de zaterdag voor de eerste zondag van mei. Sinds die tijd wordt dit gestolde bloed drie keer per jaar vloeibaar. Behalve als Napels bedreigd wordt, dan blijft het in de oude vorm. Driemaal per jaar - op de zaterdag voor de eerste zondag in mei, 19 september en 16 december - komen de gelovigen bijeen om getuige te zijn van het bloedwonder. De bisschop plaatst de relikwie houder, met daarin hermetisch afgesloten achter dubbeldik glas, twee ampullen bloed voor een zilveren buste met het hoofd van Januarius. In het kleinste van de twee flesjes zitten sporen van bloed, in de grootste van de twee zit ondoorzichtig gedroogd bloed. In de daaropvolgende mis, maar meestal in de octaaf die daarop volgt, wordt het bloed vloeibaar. Soms rustig, maar het is ook gebeurd dat de ampul wild bruisend de hele ampul vulde. Het gebeurt geregeld dat het bloed niet gaat vloeien. Dit wordt door de Napolitanen gezien als een slecht voorteken. Maar als het bloed bruist, is alles goed en kunnen de gelovigen rustig gaan slapen.

Allium, ui.

Doordat de bol in zeven rokken of schillen is verdeeld beschermt het tegen zeven kwade geesten en zo tegen heksen en dergelijk gespuis. Het is algemeen bekend dat men tegen geesten en duivels uien en vooral knoflook moet gebruiken. Dit gebruik stamt uit de oudheid, het is geen sprookje, het werkt echt.

Verse look bevat antiseptische stoffen en helpt tegen verschillende ziektes. Vroeger, en nog niet zo lang geleden, dacht men dat ziektes door boze geesten en demonen werden overgebracht. Men wist uit ondervinding dat knoflook de demonen (ziektes) uit het lichaam kon trekken en gebruikte ze met succes. Als knoflook doorgesneden wordt kleurt het aan de lucht zwart en men meende dat dit zwarte het rondtrekkende kwaad was dat in de bol gekropen was. Het demonen afwerende gebruik zien we eigenlijk nog steeds, bij verkoudheid wordt een halve ui in de slaapkamer gelegd. In latere tijden is dit gebruik wat vervaagd en werd de knoflook op een andere manier gebruikt, bijvoorbeeld in een zakje om de hals gedragen of tegen de deur gespijkerd.

Zo groot is hun kracht dat alleen al het uitspreken van de naam voldoende is.

Knoflook is goed voor het hart. De oude Grieken gaven het aan kemphanen om die sterk en onvermoeibaar te maken. Hanen die ui eten zijn meestal stoute vechters en daarom gebruiken reizigers het en bijten erop. Zo ook met oorlogen, het vermeerdert woestheid, geeft kracht en maakt je kwaad. Het wordt aan paarden gegeven in tijden van oorlog of conflicten om ze fierder te maken en beter hun werk te doen. Dat zie je nog steeds. Op Kerstavond geef je een haan, gans of een hond knoflook, zodat ze goed kwaad worden en dan hoef je zelfs voor de duivel niet bang te zijn. Ook wordt het tot dat doel in soep gegeven zodat men duchtig aan de arbeid zal gaan.

Volgens de legende is de prei gedragen door de Welshmen ter herinnering aan St. David. De H. David heette Davis (Dewi) van Menevia, geboren 480 a 500. Hij is de apostel van Zuid-Wales, Cornwall en Bretagne. Hij was een monnik in Wales die van prei en ongezouten brood leefde. Het is nu het embleem van de Wales sinds hun strijd voor onafhankelijkheid.

De primitieve traditie verwijst naar de keus van het badge ver voor de tijd van Arthur toen St. David in een grote slag tegen de Saksers beval dat ieder van zijn soldaten een prei op zijn kap ter onderscheiding moest hebben. Midden in het gevecht sloegen de Saksers vriend en vijand en de Britten alleen de vijand. Ze wonnen en bleven Keltisch tot op de huidige dag. Omdat de prei in opdracht van St. David op hun mutsen geplaatst was, daarom dragen ze die nog op St. Davids dag, 1 maart.

Alnus, els.

De els komt voor bij water en vormt daar donkere groepen die zich weerspiegelen in de zilveren vloed van de stroom, dan weer vormt het een krachtige piramide die zich tot aanzienlijke hoogte boven het water verheft. De els is in de winter een van onze mooiste loofhoutbomen.

De els is niet fel getint maar vol fijne nuances met gesteelde blauwachtige knoppen die samen met de katjes en twijgen de mooie fijne kleur aan de els geven. De katjes lopen al vroeg uit en geven de boom daardoor een levendige indruk. Het behangsel van de elzen is eerst pimpelpaars grauw en onaanzienlijk maar komt tot een breed hangende en bronzen gloedvolle tooi. De stamperkatjes veranderen door het houtachtig worden van de schubben in ronde, op dennenappels gelijkende kegels. In de winter wijken de schubben dan uit en kunnen de vruchtjes er uitvallen. Aan een els kunnen verschillende soorten katjes zitten. De oude vrouwelijke katjes gapen vol verbazing naar de nieuwkomers die alweer opgevolgd worden door fijne puntjes, hun opvolgers in het volgende jaar. Die vrucht werd wel jodentabak of soldatenprumkes genoemd. De zaadvorm is aangepast aan zijn vochtige omstandigheden; ze drijven op het water.

Vermoedelijk is de els een vrouwelijke boom, de naam Els, de katjes maar ook het omgekeerde hartvormige blad spreken duidelijke taal. De els hangt met massa ‘s jong blad over gouden bedden van dotterbloemen. Later in het jaar vormt het de achtergrond voor bedden met madeliefjes of de opgaande trossen van kattenstaart.

Het is een boom van de duivel. In volkssages wordt het boze met elzen in verband gebracht. In Siberië denkt men dat de boom bewoond wordt door Kauna, een soort duivel die de zielen van ongedoopte kinderen als dwaallichtjes door de takken laat gaan.

Ook in onze streken geloofde men dat het elzenvuur hellevuur was. Rood was een ongunstig teken en duidde op heksenwerk. Er is een gezegde dat hieraan refereert: ‘Rood haar en elzenhout groeien niet op goede grond.’

Nog kan men huiveren bij een elzenboom. Bij het omhakken van een els wordt het hout na enige tijd bloedrood. Het gaat bloeden en ‘s nachts dansen er rode vlammen op en om de stronken. In werkelijkheid ontstaan de vlammen door een schimmel die op de wortels en onderstam woekert, die bindt stikstof en zet die om in salpeterzure verbindingen.

In de onderwereld leefde een vrouwmens, vrouw Holle. Zij is de moeder of grootmoeder van de boze. Eens op een avond sleepte de boze haar naar het moeras en ranselde met zijn knuppel op haar los. Hij sloeg z hard dat het moeras zich rood kleurde van het bloed. De elzen in het moeras zogen het bloed op tot in hun hout om er beter van te worden. Door dit bloed houden ze het teken van de boze in zich. Nog kan men huiveren bij een elzenboom. Bij het omhakken van een els wordt het hout na enige tijd bloedrood. Het gaat bloeden en ‘s nachts dansen er rode vlammen op en om de stronken. In werkelijkheid ontstaan de vlammen door een schimmel die op de wortels en onderstam woekert, die bindt stikstof en zet die om in salpeterzure verbindingen.

Aloë.

Vele soorten zijn al eeuwenlang in de Europese tuinen in cultuur. Als succulent is de Aloë in staat om bij verwonding van zijn bladen die snel af te sluiten om zo vochtverlies tegen te gaan. Dit verschijnsel heeft men ook wel in de oudheid opgemerkt en beredeneerd dat als dit bij de plant zo werkte ook bij de mensen toepasbaar was.

Het sap van de Aloë was al bij de ouden bekend, bij de Grieken in de 4de eeuw v. Chr. Bij de Egyptenaren zou het gebruikt zijn bij het balsemen van hun doden of zuivering van lichamen door middel van roken. Vooral werd het gebruikt als verkoelende zalf. Het sap zou gebruikt zijn om bloedingen te stimuleren, bij menstruatie of als afdrijfmiddel. De aloë is een bestanddeel van vele hoog geroemde en geheime middelen die algemeen onder het volk verspreid waren.

Als bittermiddel was het al zeer vroeg bekend. Symbool van grote bitterheid, droefheid, woede, grief.

Als oeroude productieplaats gold het eiland Socotra. Historici melden dat Aristoteles Alexander de Grote overhaalde om het eiland Socotra aan de oostkust van Afrika te veroveren met als doel over voldoende aloë te kunnen beschikken voor de wondverzorging van zijn soldaten. Deze Aloe zou afkomstig zijn uit het eiland Socotra en werd om die reden Aloë soccotrina genoemd. De plant die nu onder die naam bekend is komt echter uit de Kaap regionen en is dus niet de eAlo van de ouden. Dat zou dan Alo eperryi geweest zijn.

Het Aloe sap raakte na die tijd in de vergetelheid omdat de beschaving zich verplaatste naar de gematigde zones waar de tropische plant de ijzige winters niet overleefde.

Brandwonden en zweren ten gevolge van straling waren tot kort nauwelijks te behandelen totdat men de Aloe weer begon toe te passen. Het probleem was echter de conservering van het sap, de bladen werden vanuit de tropen verscheept. In 1942 liep Rodney Stockton, een chemisch ingenieur, tijdens zijn vakantie te Florida een ernstige zonnebrand op. Thuisgekomen sprenkelden zijn vrienden Aloe sap over zijn huid dat onmiddellijk verlichting gaf en herstel. Hij ontwikkelde een balsem die een diepe brandwond kon terugbrengen tot een tweedegraads brandwond door de snelle regeneratie van de weefsels. Het meest belangrijke is dat de genezing plaats vindt zonder grote littekens.

Althaea officinalis, L. (geneeskrachtig) heemst.

De wortel is gevuld met een slijmig sap wat in water gelegd zich verdikt als ware het stroop. De in het voorjaar of herfst opgegraven wortel worden gesneden en bij 35 graden gedroogd. Het afval en kleinere stukken worden tot poeder verwerkt. Het waterige afkooksel is een geliefd hoestthee die met suiker wordt gebruikt. Voor kleine kinderen wordt zo een hoestsiroop gemaakt. Uit 20 delen wortel en 400 delen water wordt na koken en zeven met 500 delen suiker een siroop gekookt en met een theelepel vol dagelijks gegeven. Het poeder werd wel aan huisdieren gegeven, vooral paarden tegen problemen met de luchtwegen.

Deze plant werd gebruikt als siroop- of theebestanddeel. Op grond van het slijmgehalte werd het ook gebruikt als inhullend, opwekkend, hoeststillend en pijn verminderend middel bij hals- en borstziektes.

Het zijn de originele marshmallows, de mallow die langs de moerassen (marsh) groeit. De marshmallows die gemaakt worden van meel, stroop, gelatine en suiker werden oorspronkelijk gemaakt van de wortels van deze plant.

Alyssum, schildzaad.

Alyssum komt van a: niet, en lyssa: gekte of razernij, zo genoemd omdat het kruid de kracht had om dolheid of razernij te genezen, alleen al door het aan te zien. Of, in plaats van gekte, dolle hond, omdat het een middel tegen dolle hond was. Vandaar de Engelse naam madworth: gekkenkruid, Franse passerage: ce qui fait passer la rage: een kruid dat de woede voorbij laat gaan. Symbool van kalmte.

Gestampt met de spijs en gegeven aan diegene die van dolle honden gebeten zijn geneest die, zoals sommige geloven.

Amanita muscaria (vlieg)vliegenzwam.

Vliegenzwam heeft zijn naam gekregen omdat als je deze zwam op een schoteltje legt, met wat suiker of stroop erop, het de vliegen aantrekt die met de suiker het vergif eten en zo sterven

Deze paddenstoel wordt algemeen voor een van onze giftigste paddenstoelen gehouden, dit is het echter toch niet. De giftige werking van het muscarine en vooral van het muscaidine, dat alleen in de rode opperhuid van de hoed voorkomt, werkt als opium, doch is zelden dodelijk. Als men de rode opperhuid verwijdert is het onschadelijk. Door gebruik met de opperhuid krijgt men hallucinaties, razernij en krankzinnigheid, in groten getale is het wel dodelijk, net als opium.

De berk, met zijn lugubere heksenbezem wordt verbonden met de rode paddenstoel, dit omdat die daar graag onder groeit. Ook kabouters worden verbonden met deze paddenstoel. De verdovende stof muscimol en iboteenzuur bezorgen de gebruiker hallucinaties waarin mensen het formaat van kabouters aannemen, vandaar de combinatie van kabouters en de rode paddenstoel. De vliegenzwam verschijnt op Kerstkaarten en Nieuw Jaarkaarten over de hele wereld als symbool van geluk.

Op een grote paddenstoel, rood met witte stippen

Zat kabouter Spillebeen, heen en weer te wippen.

‘Krak, zei toen de paddenstoel, met een diepe zucht,

Allebei de beentjes hopla in de lucht.

Amaranthus, kattenstaart.

Amaranthus, Grieks amarantos, van a: niet, en mairaino: verwelken of vervagen. Het is een verwijzing naar de niet verwelkende bloemen van sommige soorten. Een onverwelkbare schoonheid. Als een immortelle symboliseert het gewas onsterfelijkheid en werd op tomben gelegd en in hoofdtooien gewoven. A. Munting: ‘Deze bloemen werden in vorige eeuwen, in allerlei gevlochten kronen gemaakt die ter ere van een koning of prins opgehangen werden veel gebruikt. Omdat ze niet verflensten of vervuilden en in de winter als ze met water besprengd worden wederom verfrissende groenden. Daarom werden die ook in de kerken opgehangen om aan de goden toegeëigend te worden.

De amarant stond eerst naast de boom des levens in het aardse Paradijs, maar kwam na de eerste mensenzonde in het Hemelse Paradijs.

Amaryllis belladonna.

Linnaeus noemde het bella donna (schone dame) naar de stralende roze en witte kleuren

Amaryllis heet een herderin uit de idyllen de Griekse dichter Theocritus, zo ook bij Ovidius en een pastorale Eclogues, ‘van Vergilius, van het Griekse amarussoo: stralen of fonkelen en zo mogelijk naar haar ogen. Het is een naam die gekozen is wegens de stralende schoonheid van de bloemen.

De naam komt ook voor in de pastorale poëzie van de Renaissance en is daardoor als doopnaam in gebruik gekomen.

Amaryllis was een lieflijk en bekoorlijk meisje. Stralend was ze om alles wat haar jonge ziel in verrukking kon brengen. Ze was iedereen tot vreugde. Op haar zestiende was ze nog rein en onbedorven. Geen minnaar had haar nog wakker gemaakt. Tot ze de schaapherder Alteo ontmoette toen ze bloemen plukte op de voorjaarsweide. Ze was hoger geklommen dan ze ooit gedaan had en vond zodoende de schapen, hond en schaapherder. Die stond in de verte te turen en merkte het meisje nauwelijks. Maar zij zag hem in de stralende zon en toen, ze was al blij vanwege de bloemen, veranderde haar wereld en werd alles anders. Alteo gaf echter niet om haar, de mooiste meisjes lieten hem onverschillig, hij hield alleen maar van de bloemen die op zijn weiden en in de tuinen groeiden. Hij had vaak gezegd: ‘Alleen haar zal ik mijn liefde geven die mij een nieuwe bloem kan brengen.’ Niemand had daaraan kunnen voldoen en zo waren vele meisjesharten gebroken. Hij was daar onverstoorbaar onder, zo ook bij Amaryllis.

Uit wanhoop trok ze naar het orakel van Delphi en stelde daar de vraag. ‘Wat moet ik doen, hoe krijg ik zijn liefde?’ Uit de donkere tempel klonk de stem van de Pythia, ‘Zou je eigen bloed willen geven om zijn liefde te winnen? ‘‘Ja,’ zei het meisje. ‘Luister dan goed, bij de uitgang van de tempel staat een beeld van de godin Urania, ze draagt een koker met gouden pijlen en die hebben een fijne stalen weerhaak. Neem er een mee naar huis, ze verwonden het hart, maar nooit zo dat het dodelijk is. Wacht dan tot een stille en heldere maannacht in mei. Sta klokslag 12 op en steek de pijl zonder vrees in je eigen hart en ga dan blootsvoets naar zijn deur. Klop op de deur en zeg hem hoe je hem liefhebt. Een als het de eerste nacht niet helpt, geef de moed vooral niet op en ga de andere nacht weer, vergeet alleen niet dezelfde weg te nemen en de pijl te gebruiken.’ Op haar vraag hoe het zat met de bloem kreeg ze geen antwoord. Zo ging ze heen en de eerste nacht werd ze wakker en alles was helder om haar heen, ze nam de pijl en verwondde zich in het hart, het was zo stil dat ze het vallen van de bloeddruppels hoorde. Ze kwam voor zijn deur en riep zijn naam, maar de deur bleef gesloten, zo de volgende en volgende en zo had ze ook haar trots te overwinnen. Op het laatst was het tot stamelen een gefluister geworden tot ze op de 30ste nacht naar huis wilde terugkeren toen op de plek waar de meeste van haar bloeddruppels waren gevallen een bloem opgebloeid was, een vreemde bloem die de grote kelk wijd open had. ‘Alteo,’ riep ze verheugd, ‘ik heb de bloem uit mijn bloed voor jou opgebloeid.’ Alteo deed de deur open en zag het meisje met de zware stengel in de hand waaraan vuurrode bloemen van liefde bloeiden. Hij huilde bittere tranen en knielde voor haar. Had zij hem niet datgene geschonken dat hem van zichzelf verloste en wel door haar eigen leed volhardend te dragen? Symbool van bedeesdheid, ook van trots.

Amelanchier. Krentenboompje.

De struik kwam in de 19de eeuw in de mode en werd veel op landgoederen aangeplant, vooral in Drenthe. Het is het Drentse krentenboompje. De struik groeit bij de Krententuin te Hoorn, vroeger een gevangenis. Veel staan ze rondom Dwingeloo en Ruinen. De plant zou door de Groninger prof J. Munniks uit Canada gehaald zijn en naar de universiteitstuin gebracht zijn die toen nog in Groningen gevestigd was. Deze Munninks werd in 1797 eigenaar van het landgoed Oldengaerde in Dwingeloo waar hij veel bijzondere planten kweekte. Zo zou hij de krentenboom van de hortus naar zijn zomerverblijf gebracht hebben. Vooral de spreeuwen lusten de krent graag zodat die voor de verspreiding gezorgd hebben.

Anagallis, guichelheil.

Guichelheil was vroeger een beroemd geneesmiddel tegen de verschillende soorten van krankzinnigheid. Een afkooksel van dit lieflijke bloempje heelt de gauch. Een woord dat sinds de 10de eeuw gebruikt werd voor geestesziekten. Gauchelheil verdrijft gauch und gespenst zegt Fuchs. Een Gauch is een simpel en dom mens en gespenst is een spook of een boze geest.

Met het woord is misschien ook te veel gegoocheld en is mogelijk teveel vertaald uit het Duits. Het zaad werd gebruikt tegen vallende ziektes en zou de kracht bezitten om de mensen op te vrolijken, een goochelmiddel dus. Dit naar de witte doosvrucht, het ronde zaad, die zo rond is als een kale schedel en daardoor in de signatuurleer gebruikt werd als een middel tegen hersenziektes.

Anagallis komt van het Griekse anagelao: lachen, dit naar de fabel dat het kruid de kracht zou bezitten om droefheid tegen te gaan. Plinius en Dioscorides vertellen van zijn gebruik om te bemoedigen, vanwege het gebruik bij nierziektes waarvan de lach vergaat.

De gewone vorm werd ook wel barometer der armen genoemd omdat de bloemen zo gevoelig zijn voor de minste weersverandering. De bloemen sluiten zich enige uren voordat het gaat regenen. Normaal gaan ze tegen 8 uur open en sluiten tegen 4 uur, of tien over 7 en sluiten een paar minuten na 2 uur. Het is al eeuwen een combinatie van klok en barometer.

Anastatica hirochuntia ((de soortnaam is de Latijnse naam voor Jericho, letterlijk betekent het, met de geslachtsnaam, de opstandingsbloem van Jericho) roos van Jericho.

Een zeer merkwaardig verschijnsel vormen de ‘rolplanten. Die zie je op de steppen, de vlakke en ongebouwde streken. Zodra de wind opsteekt en wervelend over het vlakke land giert en stof en stoppels opjaagt, ziet men grote ronde ballen die al rollend met grote snelheid zich over de velden voortbewegen of hoog de lucht in gejaagd worden.

Toen de Israëlieten Jericho belegerden ging Jozua op een vroege morgen naar de top van een berg om in de morgenstilte de hulp van de Heer aan te roepen. Toen hij opstond waaide de wind hem een rommelige bos in het gezicht. Het was een droge plant die door de storm ontworteld was en in de woestijn ronddoolde. Jozua hief de plant omhoog en bad luid: ‘Heer God! Deze dode plant leg ik in het water. Als ze dan nieuw leven krijgt en zich ontvouwt, dan zal ik erkennen dat U Jericho in onze handen zal geven.’ En hij legde het kruid in de Jordaan en zie, de bos werd groen en ging zich ontvouwen. Toen maakte hij onder klaroengeschal een nieuwe poging en de muren van Jericho stortten in en de stad was in zijn handen. Het dorre bosje lichtte op in een purperen bloemenpracht en Jozua noemde die wonderbare bloem roos van Jericho. Die naam heeft ze tot aan de huidige dag gehouden.

Het is geen ‘roos’, en groeit niet bij Jericho. Oorspronkelijk werd met de ‘Roos van Jericho ‘wat anders bedoeld dan tegenwoordig. Jesu Sirach: Ҳ4:14 ‘Ik ben verhoogd geworden gelijk een dadel­boom te Engadi en gelijk een rozenboom te Jericho.’ Waarschijnlijk zullen daar de prachtige oleanders mee bedoeld zijn, Nerium oleander. Die bloemen lijken wat op een roos.

Terwijl Maria naar Egypte vluchtte, spreidde zij de luiers van Jezus op de grond waar Jericho rozen groeiden. Toen ze die oppakte raakte haar handpalm de bloemen en Jezus sprak, ‘de bloem die door Maria aangeraakt is, zal niet sterven en zal onsterfelijk zijn.’ Deze kleine plant was opgedragen aan Maria, patrones van getrouwde vrouwen en ter hare eren rosa Mariae genoemd, Mariaroos.

Wonderbare nevelen spreidden zich als een zilveren waas van geheimzinnigheid om de stengel en knop. De berichten over dit kruid klimmen op tot het begin van de 17de eeuw. De hygroscopische werking, het sluiten en vrij plotseling heropen van de bladeren bij bevochtiging, haar vluchtig herleven werd steeds weer als iets wonderbaarlijks beschouwd. Zo kreeg ze een ereplaats tussen de toverplanten en speelde ze een voorname rol in de waarzeggerij en vooral in de droomverklaring. Er worden profetisch vermogens aan de plant toegeschreven. Men noemt ze ‘Voetstappen van de Jonkvrouw,’ omdat ze daar groeien waar Maria op haar vlucht naar Egypte de bodem heeft aangeraakt.

Als het in (wij) water gezet wordt, op het moment dat een vrouw haar eerste geboorte weeën krijgt, bloeit ze op het moment dat het kind geboren wordt. Als een zwangere vrouw weten wil of de bevalling goed of slecht verloopt plant ze een Jerichoroos in het water, de bevalling gaat goed als de roos zijn takjes opent, wat bijna altijd het geval zal zijn, zo niet zal het een slecht kraambed worden.

Volgens de transmigratieleer bezit dit voorwerp een openende kracht zodat bij moeilijke verlossingen een stukje daarvan geweekt wordt in water, dat aan barende te drinken wordt gegeven.

Men verhaalde dat de plant in de Kerstnacht ontplooide als een zinnebeeld van de opstanding. Door zijn kracht om weer te bloeien, na eerst dood te lijken, wordt het opstandingsbloem genoemd. Die eigenschap werd in de middeleeuwen als iets wonderbaarlijks gezien, de kruisridders en pelgrims brachten zulke rozen mee als een heilig relikwie. In vroeger eeuwen was dit een talisman en zo'n roos die meegebracht was door een kruisvaarder vrijwaarde de bezitter tegen besmettelijke ziektes, het werd in die dagen tegen goud opgewogen.

De Roos van Jericho zou, naar het bijgeloof, eenmaal in het jaar en wel met kerstmis bloeien. Het is een gewoonte in menig gezin van Duitsland en vroeger nog in Limburg om een Jericho takje in water te zetten. Richten alle takjes zich op dan mag men een goed jaar verwachten, blijft die daarentegen gesloten dan ziet het er niet best uit. Terwijl men op de ontplooiing van de bloemen wacht worden er kerstliederen gezongen of brengt men de tijd met gebed en overweging door.

Op de vraag waarom deze plant op 25 december in het water gezet wordt, kijken we naar het oude kerstliedje, ‘er is een roos ontsprongen- uit een wortel zacht etc.’ Ook de christelijke verbeelding, waar de gehele natuur aan deelneemt, speelt een rol bij de geboorte, ‘Und grunet und bringet rossle.’ In de kerstnacht is de natuur, bij het volksgeloof, op haar hoogtepunt, varens bloeien, de vlierboom bot uit, het vee kan spreken en dan bloeit ook de kerstroos.

Andromeda, parelkruid naar de parelachtige bloempjes, lavendelheide naar de bladkleur en vorm.

Andromeda is zo genoemd naar de Ethiopische koningsdochter Andromeda, de dochter van Cepheus en Cassiope. Het woord betekent man - beheersen, mannenbeheerser. Ze beroemde zich erop mooier te zijn dan de Nereïden en daarom zond Poseidon een vloedgolf die alles overstroomde. Omdat het orakel van Ammon bevrijding opgaf als Andromeda voor de wilde monsters gegooid zou worden liet Cepheus haar vastketenen aan een rots waar haar voeten omspoeld werden door de golven. Ze werd bedreigd door het zeemonster Medus, maar werd net op tijd gered door Perseus die het monster doodde. Na de bevrijding huwden ze met elkaar en werden na hun dood door de Goden onder de sterren van het sterrenbeeld opgenomen. Perseus en Andromeda zijn sterrengroepen aan de noordelijke hemel.

Linnaeus zag Andromeda voordat ze zich ontvouwde en helemaal bloedrood gekleurd was, terwijl als ze bloeit, de bladen helemaal roze kleurig laat worden.

Linnaeus; 'Ik betwijfel of een schilder zoveel bekoorlijkheden aan een portret van een jonkvrouw kan schenken en met zo’n schoonheid de wangen kan tooien. Geen schmink is hierop gekomen. Toen ik haar zag moest ik aan Andromeda denken, zoals de dichters haar schilderen. En hoe meer ik naar haar keek en nadacht, hoe meer zij overeenkwam met deze bloem. Andromeda wordt beschreven als een buitengewone maagd en vrouw wier wangen deze schoonheid bezitten. Deze bekoorlijkheid houdt ze zolang ze maagd is tot ze bruid (ongesteld wordt staat er) wordt. Ze is vastgebonden midden in het water en staat altijd op een polletje in een nat moeras, evenals Andromeda op een rots in zee was gebonden. Ze staat tot haar knieën in het water. Ze is altijd omgeven door vergiftige draken en andere dieren, dat wil zeggen lelijke padden en kikkers die in de lente, als ze paren, water op haar blazen. (parallel van de gif spuitende draken) Ze staat en buigt haar hoofd van kommer. Evenals de bedroefde maagd haar blozend gelaat naar de aarde keert en verbleekt van pijn en verdriet, zo laat de roze kleurige bloem het kopje hangen, wordt al bleker en, verdort. Eindelijk komt Perseus in de gedaante van de zomer en droogt het omringende water uit en vernietigt zo het monster. Symbool van zelfpijniging.

Anemone, anemoon.

Anemone, komt van Griekse anemone, anemos: wind, met een vrouwelijke suffix one: literair, dochter van de wind, en mone: een plaats. Dit woord werd aan deze plant gegeven omdat de bloemen met het minste windzuchtje al bewegen. Het Latijnse animus: soul of ziel en Gotisch us-anan: uitademen, zijn vergelijkbaar.

Op een anemoon past de zinsnede: ‘Brevis ets usus’, ‘haar rijk is van korte duur,’ een volmaakte zinspeling op de vergankelijke schoonheid.

In de herbaristentaal, herba venti: kruid van de wind.

Omdat het plantje op winderige terreinen zou groeien.

Omdat ze door de minste windbries al bewogen wordt.

Omdat ze de bloem bij wind opent.

Omdat de bloemkroon door de wind licht ontbladerd wordt.

Vanwege de bloeitijd, met Pasen, de tijd van grote winden.

Plinius, hij vertelt dat de anemoon dan ook dat de bloem niet uit zichzelf opent, alleen als de wind waait. Mocht dit niet zo zijn, geef hem dan de schuld. Ook de pluizige zaden vliegen mee met de wind. Symbool van verlatenheid.

In de mythologie was Anemona een nimf uit het gevolg van de godin Flora, die door haar grote schoonheid de andere nimfen jaloers en wraakzuchtig maakte. Ze belasterden Anemona bij Flora dat haar gemaal, Zephyr, haar in het geheim zou beminnen. Flora zond de nimf dan ook naar het hof van Pomona, de godin van het ooft. Na haar vertrek bemerkte Zephyr hoe hij haar liefhad en vertrok onder een voorwendsel en verkreeg haar liefde. Ze werden echter verrast door de wantrouwige Flora die zich in een zwaluw had veranderd en voor straf werd de nimf in een bloem veranderd. Zo is de anemoon een bruid van de westenwind. Van de zachte Zephyr wordt verteld dat hij bloemen en vruchten produceert door de zoetheid van zijn adem. Sindsdien is de anemoon in de taal der bloemen geworden tot het symbool van de trouwe en zo onschuldige liefde.

Anemoon veranderde in een bloem. Zo komt het dat de anemoon steeds beweegt want dan is Zephyr bij haar. Zo af en toe komt ook Boreas, de noordenwind, bij haar. Maar die blaast met zijn koude wind de bloemblaadjes weg.

Bij de ouden was de anemoon ook het zinnebeeld van gemakkelijk weer drogende vrouwentranen, omdat het maar zo kort leeft.

Anemone coronaria zou door Clusius zijn meegenomen. Naar andere bron zou het al door de kruisvaarders meegenomen zijn. Tijdens de kruistochten liet de bisschop van Pisa aarde van het Heilige Land naar huis brengen. Toen dit werd uitgespreid over de Italiaanse bodem bloeiden er enige tijd later anemonen op. Een wonderbaarlijke metamorfose van het bloed van de H. Martelaren.

Om­streeks 1650 werd het gewas al op vrij grote schaal gekweekt en over Europa verspreid. Vooral Franse kwekers hebben zich verdienstelijk gemaakt. Dodonaeus heeft 5 en Lobel 8 soorten getekend.

Over de verspreiding van de zogenaamde Franse anemonen wordt het volgende bericht. Een monsieur Bachelieu had in het begin van de 17de eeuw prachtige anemonen uit het verre oosten gekregen. 10 jaar lang gaf hij niets weg, niet aan vrienden, nog voor geld. Op een dag, toen de anemonen hun pluizige zaden droegen bezocht hem een listig lid van het Franse parlement, volgens anderen was het de burgemeester van Antwerpen, en die liet zijn met pelzen bezette mantel op de anemonen vallen. De dienaar van de bezoeker nam de mantel op en bracht zo de zaden mee. Op die manier verspreidde de anemoon zich over de Parijse tuinen.

In de Christelijke legende wordt verhaald dat het bloed aan de voet van het kruis veranderde in een rode anemoon. De rode kleur zou uit de bloeddruppels van Christus ontstaan zijn. Deze kleur komt het meest voor op de Batha en braakliggende gronden. De purperen kleur komt het meest voor in Galilea en Esdralon en de witte meer rond de heuvels van Tiberias en andere kleuren noordelijker. Waarschijnlijk is de kleur afhankelijk van de toestand van de grond. Een mengsel van die kleuren is bij ons bekend onder de naam ‘The Caen,’ naar de naam van de Franse stad waar ze ontstaan zijn.

Anethum, dille.

Dille zou een kalmerende uitwerking bezitten. De naam is afgeleid van het oud-Noors dilla, wat sussen betekent, zijn uitwerking op baby’s, vergelijk het Engelse dull: verminderen of verzachten. Al eeuwen wordt het kruid gebruikt om baby ‘s in slaap te krijgen, dille water heeft een verzachtende invloed en laat de kinderen slapen. Beschermt het kind ook tegen heksen.

Wie dille bij zich draagt kan geen heks hem wat doen. Sterk geurende planten verdrijven de heksen (ziektes en dergelijke). Vooral bruidslieden hadden daar nogal eens last van. Bruid en bruidegom deden wat dille en zout in hun tas. Bruiden deden nogal eens dille en zout in hun schoenen in de hoop dat mannen hun trouw zouden blijven. ‘Mosterd en dille, mijn man doet wat ik wille.’ Als geluk kruid werd het gebruikt door bruiden die een takje dille op hun bruidsjapon droegen. Vooral werd het in een kussen gedaan, Maar nog meer kan dille doen, ze geeft de bruid de heerschappij in de komende trouw.

Angelica archangelica (aartsengel), engelwortel.

Angelica stamt van het Latijnse angelus: engelen, het is een verwijzing naar de fabelachtige en engelachtige eigenschappen als medicijn.

In katholieke tijden werden meer planten bekend als aartsengel omdat ze in mei bloeien, vroeger het feest van de verschijning van St. Michael, 8 mei, de aartsengel. Daarom is het goed tegen heksen en betovering. Met zulke verbindingen was de plant bestemd tegen heksen en duivelse geesten, ook tegen hun betoveringen en heksenwerk. Het was een complete bescherming tegen ziektes. Met zulke dubbele engelentitels moeten we wel een van de meest krachtige planten in huis hebben. Machtige krachten tegen dreigende heksenkrachten zoals te verwachten valt van de wortel van de Engelse Holy Ghost.

Het leger van zekere keizer, dat door de pest was aangetast, zat in zware ellende. De keizer werd door de engel Raphael in een droom aangeraden om deze plant te gebruiken waardoor hij zijn leger behouden heeft. Symbool van inspiratie.

De engelwortel zou ontstaan zijn toen een arme bakker diep in de put zat. Aan een hoogstaande familie moest hij gebak leveren en had geen geld meer om aan zoetigheden te komen. Toevallig kwam er net een engel voorbij(?) die hem op een plant wees, waarvan de bladstelen gekonfijt konden worden. Tevens wees ze hem op de geneeskrachtige eigenschappen. Blijkbaar was die ene uitleg aan die bakker nog niet voldoende, want er bestaat ook nog een aartsengelwortel.

Antiaris, upas boom.

De upas boom heeft veel schrikwekkende verhalen gewoven in de historie en wel zo dat zijn bestaan ter discussie kwam. Reizigers brachten verhalen terug, die ze gehoord hadden van andere reizigers, en die verhaalden waarschijnlijk in goed vertrouwen van een boom die zo dodelijk was dat zijn uitwaseming mens en dier kilometers in de omtrek doodde. Vogels vlogen over dit kwalijke creatuur heen, stokten en vielen dood neer. Alleen de skeletten van mens en dier werden op deze dooie grond gezien. Een Hollands geneesheer Foersche, die in Java reisde, claimde dat hij dit bebladerde monster had gezien, hij publiceerde dit in 1783. Geen boom, schreef hij, geen blad of gras wordt er in de vallei of omliggende bergen gevonden. Geen beest of vogel, reptiel of levend wezen leeft in de omgeving. Hij voegde eraan toe dat er bij gelegenheid 1300 vluchtelingen kampeerden binnen 20km van de boom die allen, buiten 300, stierven binnen twee maanden. De plaats werd bekend als de vallei des doods.

Het vee zou niet onder deze boom komen omdat ze dan direct zou sterven. Het gif zou zo hevig zijn dat zelfs de geringste hoeveelheid dat in het bloed gebracht werd de mens niet alleen onmiddellijk doodde, maar dat reeds na een half uur al het vlees van de beenderen zou vallen.

Niets zou er onder deze bomen kunnen groeien. Tegen het einde van de 17de eeuw kwam er het bericht dat zelfs het aanraken of het ruiken al dodelijk zou zijn. De uitwaseming van de boom zou zich zelfs op aanzienlijke afstand op alle levende wezens wreken. Vogels die zich op de takken zetten zouden onmiddellijk sterven, en zelfs in de buurt van de boom, of zij moesten kraanogen (Strychnos nux vomica) eten, waardoor zij wel in leven zouden blijven, maar alle veren verloren. Om kort te gaan, de dood had zijn tenten opgeslagen bij deze boom.

Wanneer men in de buurt van zo’n boom in slaap viel was het een zekere dood, vooral als de boom van de westzijde benaderd werd, kwam men echter uit het oosten zou men juist door de slaap van de dodelijke werking verlost zijn. De Russische poet Pushkin schreef erover, waarschijnlijk uit tweede hand, ‘Het gif smelt in de middagzon en dringt door de bast in druppels die in de avond tot een dikke gom wordt samengebald. De vogels mijden zijn verschijning, de tijger schuwt het en geen windvlaag ruist door het blad, de passerende wind zakt af.’

Het verhaal vermeldt dat de heerser van Java het gif gebruikte voor iedereen die hem niet aanstond of tegen hem was. Omdat er problemen waren om de dodelijke stof te winnen werden er misdadigers gehaald. Ze kregen de keus; of executie of naar de boom gaan wat gevolgd werd door een vrij pardon. Verhoudingsgewijs weinigen maakten gebruik van de laatste keus. Die het deden maakten de reis in stijl in hun beste kleren en met de zegening en instructies van de priesters. Ze kregen elk een paar leren handschoenen en een leren kap mee die de schouders en borst bedekte. De kap was uitgerust met glazen oogholtes, naar de verwachting dat de trillende drager wenste uit te kijken. Ze waren ook uitgerust met lange bamboestokken om de druppels op te vangen en een zilveren doos om in te doen.

De boom geeft werkelijk een gom, zoiets als dat gevonden wordt in gom tragacantha, waarin het gif ligt. De stof wordt hard in de lucht en als het de huid raakt ontstaat er een lichte opzwelling, niet meer.

Deze verhalen zijn nu gedeeltelijk ontzenuwd en werden voornamelijk versterkt door het feit dat de inboorlingen met hun giftige pijlen op de loer lagen wat een groot gevaar vormde voor de ontdekkingsreizigers. De dodelijke pijlen die overal vandaan konden komen en de moordende rimboe met zijn verstikkende lucht zullen hieraan wel bijgedragen hebben.

Gedeeltelijk waren deze verhalen waar omdat de boom groeit in lage valleien die tot zekere diepten gevuld werden met een scherp gas die op elk persoon die naderde bewees dodelijk te zijn. De upasboom kreeg daar de schuld van.

Antirrhinum, leeuwenbek.

Leeuwenbek wordt het genoemd omdat als je achter de bloemkroon aan de zijkant drukt met duim en wijsvinger gaat de bloemmond open die op een leeuwenbek lijkt.

Antirrhinum is zo genoemd naar de weetgierige zoon van Priapus en Phisie die bij een meifeest te Rome uit nieuwsgierigheid een liefdesverklaring afluisterde, met gevolg dat hij ontdekt en na een strijd gedood werd. Priapus was radeloos over het verlies van zijn veelbelovende zoon en onmachtig om hem het leven weer terug te geven veranderde hij hem in een bloem.

Aquilegia, akelei.

Er was eens een prinsesje dat door haar vader ten huwelijk werd gegeven aan de prins van Lombardije. Die prins stond slecht bekend, maar ja, hoe ging dat vroeger, een goede partij, het huwelijk ging gewoon door. Misschien was ze in het begin wel gelukkig maar al gauw had ze geen leven meer. Ze sloot zich op en wist zich goed te houden en bleef haar best doen om samen toch wat van het leven te maken. Het hielp niets, de prins bleef wreed en men zei dat ze haar man moest verlaten. Kennissen haalden een tovenaar en vroegen hem om de prins weg te halen zonder te doden. De tovenaar stelde voor om hem in een bloem te veranderen. Dit lokte een protest uit, ‘Hij verdient het niet om een mooie bloem te worden,’ zeiden ze. ‘Dan zal ik de bloem horentjes geven en geen zoete geur,’ zei de tovenaar ‘zodat niemand van hem zal houden.’ Zo werd de prins veranderd in een akelei, de bloem met horens. Toen dat aan de prinses werd verteld huilde ze en verzorgde de plant en haar tranen raakten de horentjes. Die werden tot fijne lange sporen en in plaats dat niemand van de bloem houdt planten we ze nu in de tuin.

Elke bloem heeft 5 kleine holle horens en kleine bladen die omhoog staan als een klein vogeltje. In de heraldiek heeft het de vorm van een klokje en wordt met de steel naar boven toe afgebeeld. In de taal der bloemen verbeeldt de akelei de dwaasheid omdat het bloempje op de kap en bellen van de hofnar lijkt. Symbool van narren.

Goethe zegt van zijn kleine ‘Fruhling

‘Schon erhebt sich der Agley, und senkt das Kopfchen herunter

Ist das Gefuhl? oder ist ‘s Mutwill? Ihr ratet es nicht.’

Ook het symbool van ongeluk in de liefde of huwelijk vanwege de horentjes, vergelijk het spreekwoord; ‘De hoorns op hebben.’ Akelei zou een ondankbare bloem zijn, symbool van afgewezen minnaars.

‘There’s fennel for you, and columbine’. Hamlet 4, 180. De bloemen in Ophelia ‘s hand en in haar dwalende geest kunnen verbonden worden als een associatie met zekere menselijke kwaliteiten. Ze werden verbonden met trouweloze geliefden en zo was venkel het symbool van vleierij en columbine van ondankbaarheid.

Een purperen akelei, een koninklijke kleur, duidt op vastbeslotenheid.

Een rode akelei, rood is de kleur van bloed, is echter het symbool van angst en trillen.

Columbine is het badge van het House of Lancaster en ook van de Derby familie.

De langsporige blauwe akelei spreekt tot de mensen van Colorado over blauwe luchten en besneeuwde bergtoppen en het goud dat de zendelingen meebrachten. Een staatsbloem sinds 1858. Geadopteerd pas in 1899.

Men heeft voorgesteld om de akelei tot nationale bloem van Amerika te maken want zijn gewone naam columbine suggereert Columbus en Columbia, kan in vrijwel elke tuin van uit zaad opgroeien en is inlands in vrijwel alle staten.

Araucaria araucaria (naar de Araucanos‑stam, een volksgroep in de Chileense provincie Araneo, waar de stamvorm groeit), apenboom.

is een boom die groeide in een tijd dat er vele voorwereldlijke dieren op aarde ronddraafden. Velen van deze mastodonten waren bewapend met zware pantsers. Ook deze boom draagt nog het fossiele verleden met zich mee. De boom is overal zwaar bewapend met dikke en driehoekige platen die een scherpe punt bezitten. De leerachtige en gelakte schubben lijken van zuiver plaatijzer gesneden. Voor zo’n boom ga je eerbiedig opzij. De Araucaria met zijn brede en stijve geschubde armen, is dit een boom of kapstok? De platen zijn dakpansgewijze geplaatst en overlappen elkaar.

Araucaria bezit grote, grillige takken waarom die slangeden genoemd wordt omdat die in de verte wel wat op een slang lijken. Kandelaar kroonspar omdat de takken samen de kandelaar vormen. In Engels sprekende landen ook wel monkey puzzle: apenpuzzel. De naam zou ontstaan zijn door een opmerking van de advocaat C. Austin in de tuinen van Pencarrow, Cornwall, 1834. Hij plantte de boom voorzichtig en zei: ‘’t would be a puzzle for a monkey.’

Arbutus unedo, aardbeiboom.

De bloei is in februari en de herfst met witte bloemen in eindstandige, hangende bloemtrossen, behaarde kelk wordt spoedig kaal, kelkslippen zijn gewimperd, bloemkroon is 6-8mm in diameter en soms wat roze.

Het rijpen van de vrucht duurt een jaar en, met het vallen van het jaar, levert dit een mooi gezicht op als de wasachtige bloemen en de 2cm grote rode, ruwe bessen tussen de groene laurierachtige bladeren hangen. De aardbeiboom draagt, net als de citroenboom, gelijk vruchten en bloemen aan een tak.

De aardbeiboom groeit op de maquis, rotsen en dergelijke in Spanje, Turkije, N. Afrika, Libanon en Ierland. Met zijn eeuwig vernieuwend loof geeft het gewas een adembenemende draaikolk van kleuren weer, geheimzinnig stralend en op zoek naar de betovering van het ogenblik. Symbool van: ‘Alleen van jou hou ik.’

De rode schijnvruchten smaken aangenaam zuurzoet en zouden licht bedwelmend werken en hoofdpijn veroorzaken.

Nu geldt de vrucht in Italië en Griekenland als ongezond en verdovend en laat men ze aan de vogels die ze een lekkernij vinden. Plinius noemt het Unedo, 1 eet ik er maar. (Dodonaeus) ‘Plinius zegt dat deze vrucht slecht om te verteren is en voor de maag niet nuttig en dat ze daarom Unedo heet, als een vrucht daar men niet meer dan een tegelijk van mag eten zonder schade. Atheneus zegt ook dat die meer dan zeven van deze vruchten eet pijn in het hoofd zal krijgen.

Arctium. Klis.

Iedereen kent wel de klit die we in onze jeugd naar elkaar en vooral naar de meisjes gooiden en die dan verward bleven in hun haren. Het spreekwoord, als klitten aan elkaar zitten is hiervan afkomstig. De stekelzaden bezitten dan ook weerhaken. Het principe van een aantal uiterst kleine haakjes, zoals bij de klit, wordt industrieel gebruikt om er klitsluiting van te maken.

Shakespeare in Troilus and Cressida; ‘De meisjes uit onze familie dralen lang eer ze ja zeggen, maar, eenmaal gewonnen, zijn ze standvastig; dan zijn ze als klissen, verzeker ik u, ze blijven hangen, waar ze geworpen zijn.’

Symbool van: raak me niet aan, overlast, ruwheid, en opdringerigheid of een symbool van aanhankelijkheid.

Aristolochia.

(Dodonaeus) (a) ‘Dit kruid heet in het Grieks en in het Latijn Aristolochia omdat het op het Grieks ariste tais lochois is, dat is zeer goed voor de vrouwen die gebaard hebben. Al deze kruiden zijn de gebreken van de vrouwen die hun na het baren plegen aan te hangen zo zeer nuttig en toegedaan dat ze daarom de Griekse naam Aristolochia gekregen hebben die zoveel betekent als of men zei, allerbeste kruid om de vrouwen na het baren bij te staan en van alle naweeën te verlossen en te bevrijden’.

Aristolochia familie heet dan ook geboortekruidfamilie omdat het de bevalling zou bevorderen. De bloemvorm werkte hieraan mee, de doorsnede doet denken aan een ongeboren kind in de baarmoeder. Het is het Engelse birthwort: geboortekruid, dat vroeger bij bevallingen gebruikt werd. Dit kruid helpt om te ontvangen. Deze plant helpt het krachtigst om een zwangerschap te verkrijgen. Ze heet letterlijk ‘de beste voor een wieg.’

Pijpbloem, de bloem lijkt bij veel vormen op die van een pijp.

Armeria, Engels gras.

In de perm tijd, 286 000 000 jaar geleden was in het huidige Noordzeebekken een bocht waar zeewater indampte, waardoor honderden meters zeezout werden opgehoopt. Dit bleef tot op de huidige dag bewaard, in Winschoten en Veendam wordt dat ontgonnen. Zout is daar overvloedig en wordt daar veel gebruikt. Armeria als zoutplant profiteert daarvan en groeit op die plaatsen en zo ook van zoutbestrijding langs de wegen. Door het gebruik van zout zie je de plant verschijnen op plaatsen waar veel gepekeld wordt.

Armeria, deze naam stamt van de Keltisch-Bretonse naam ar: bij, mor: zee, een plant die dicht bij de oever van de zee groeit. Het is dan ook een zeeplant wat we kunnen zien aan de dikke wortel waarop de plant in de tijdingen heen en weer gespoeld wordt en met vele broeders en zusters hele vlakten bedekt.

Armoracia rusticana (rusticana betekent boers, landelijk, tegenwoordig heeft het woord meer de betekenis van rustiek, zo is het een rustieke plant) Armoracia is afgeleid van het Keltisch are‑mor: ar; nabij, mor; zee, aan zee. Mogelijk naar Armorica een streek in Bretag­ne.

Eerst werd de mierikswortel gebruikt om zijn medische kwaliteiten tot op het einde van de 16de eeuw de Duitsers er een saus van maakten. Die werd gebruikt bij vis, vooral bij de katholieken, die op de vrijdagse vastendag vis aten.

De mierikswortel behoort tot de grotere kruiden, het is een van de beste kruiden en de winnaar van de altijd kant en klare maaltijd. Het kan vers geplukt worden op het moment dat het gebruikt moet worden. Sympathiseert met citroensap en citroensap behoudt de mierikswortelgeur. Als een kruid in zijn natuurlijke vorm geeft het appetijt aan vlees of vis.

De wortel bevat vitamine C en mosterdolieglycosiden en heeft een scherpe smaak. In de 17de eeuw werd het door de VOC-schepen tegen scheurbuik gebruikt.

Arnica, valkruid, wolverlei.

De eerste vermelding van onze plant is bij H. Hildegard te vinden waar ze zegt dat de plant wolfesgelegena onze Arnica is. Die plant wolfesgelegena kende ze niet als geneeskruid, maar vooral als liefdestoverij. Ze schrijft, ‘De wolfesgelegena is zeer warm, ze heeft een giftige warmte in zich. Als een man of vrouw in liefde ontvlamt en als iemand, hij of zij, op de huid met groene wolvesgelegena aangeraakt wordt dan zal het de aangeraakte in de liefde van een ander laten ontbranden en als het kruid gedroogd is dan wordt de man of vrouw door de liefdesvlam geheel razend zodat ze vrijwel uitzinnig worden.’ De Gart der Gesundheit zegt; ‘Flores sancti Johannis in Latijn. De meesters spreken dat deze bloemen zijn van natuur getemperd en worden tot een ziekte genuttigd genaamd Amor hereos, dat is een zorgvuldige begeerte van de man tot een vrouw of een vrouw tot een man. Ettelijke meesters die spreken dat dit is duivelsliefde en niet menselijk. Daarom wie zo’n melancholicus is alzo dat hij nog dag nog nacht rust heeft in zijn hoofd en altijd graag bij vrouwen zijn wil, diezelfde neemt tot hem deze bloemen en zijn fantasie en kwade wil die wordt veranderd in een goede. En u zal ook daarmee gedenken de kuisheid Sint Johannes en hem offeren een pater noster en een Ave Maria, u wordt zonder twijfel verlost van deze kwade melancholie. Dan komt de naam wolverlei van wohl; welzijn en verleiden.

Artemisia absinthium (absint).

Alsem werd gebruikt voor likeuren, sterke drank, en om wijnen te kruiden, het maakte die wijn slaperig. Mogelijk ook om het effect van de wijn weg te nemen. Het alcoholgehalte is hoog, de kleur is groen. Een versterkend bitter kan verkregen worden door 1 deel gedroogde toppen met 6 delen wijngeest te mengen en 6 dagen op 16 graden te laten trekken. Om zijn grootste werking te verkrijgen moet het wel 8 dagen voor het feest van St. Bartholomeus geplukt worden (24 augustus) dan verkrijgt men Tinctura d’ absynthe, Spaans bitter. Dat doodt de wormen en zou wonden genezen zowel oude als jonge.

In vroegere eeuwen werden er miljoenen gallons alsemlikeur gedronken, vooral in Frankrijk. Het werd daar in 40 fabrieken gemaakt, in 5 jaar was de productie 72 575 hl.

De drank geeft eerst activiteit en aangename sensaties, inspireert tot grote gedachten maar bij gewoontedrinkers degenereert het de hersenen, beschadigt het centrale zenuwsysteem, het eindigt in delirium en dood. Wermutolie is een uitgesproken hersengif. Het is het ‘kruid van het vergeten.’ Het thujon dat de absintolie bevat veroorzaakt o.a. epilepsie. Symbool van afwezigheid. De Franse regering vond het nodig om het gebruik te verbieden bij het leger en zeevaart. Door de volkstelling van 5 juli 1908 is de fabricatie, invoer, transport verkoop en bewaren van absint in Zwitserland verboden. Het verbod gold alle dranken die iets met absint te maken hadden omdat ze een openlijk gevaar gaven. De wet trad op 5 juli 1910 in werking.

In ons land is volgens de Absintwet van 6 dec. 1909, in werking getreden 20 juli 1910, verboden absint in te voeren, te vervaardigen, te verkopen, af te leveren etc. Wetboek van Strafrecht 7 juni 1910 Stb. 160. In Duitsland werd het in 1923 verboden. Nu wordt het weer toegestaan.

Artemisia vulgaris, L. (vulgair of gewoon), bijvoet. Naar de godin Artemisia Ilithya (gezondheid helpster), de dochter van Zeus en Leto, door de Romeinen Diana genoemd, de godin van de kuisheid, geboorte jacht die het eerste tegen vrouwenziektes gebruikt zou hebben. De godin zou zijn krachten ontdekt hebben en dit aan de centaur Chiron medegedeeld hebben. Dit vanwege de gunstige werking op vrouwenziektes en zijn vele geneeskrachtige eigenschappen.

Bijvoet werd dan ook wel Parthenia of maagdelijke plant genoemd. Deze soorten leveren een vluchtige blauwe olie, absintolie, die aan water werd toegevoegd waardoor er een drank werd verkregen die zo sterk, in sommige uitzonderlijke producten kan zijn, dat ze zelfs fataal voor de mens kan worden, het werkt vooral sterk op de voortplantingsorganen, vandaar parthenia.

Het bloeiende kruid, dat met Johannes geplukt wordt, bevordert de maandstonden en drijft dood en nageboorte af. Sinds Mozaïsche tijd is het een bestanddeel van een afdrijvingmiddel, foetor judaicus, dat door joodse handelaren verkocht werd. Misbruik tot afdrijving kwam voor, of bij grote dosis als wormmiddel, bij overdosering tot dodelijke vergiftigingen door het in de vluchtige olie bevattende, toxisch werkende Thujon.

Bijvoet werd vroeger als middel tegen vermoeidheid bij de voeten gelegd, of door bijvoet in de schoenen te stoppen maakte het onvermoeibaar. Volgens Plinius zal een reiziger geen vermoeidheid (artemes) voelen als hij een takje van bijvoet in zijn schoenen had. Volgens hem zouden de Romeinse soldaten de weg naar Zwitserland gemakkelijk hebben afgelegd omdat ze bijvoet in hun sandalen hadden. Voor ons gevoel gaan onze voeten gloeien en steken. De bijvoetbladeren bevatten een vluchtige olie die, als het met warme voeten in aanraking komt, verdampt en zo de warmte afvoert, een soort eau de cologne.

Arum maculatum, maculatum betekent gevlekt, hoewel de plant niet altijd donkere vlekken heeft, ongevlekte schijnen zelfs meer voor te komen. Bij de gevlekte komen er ook vlekken voor in de bloem.

Arum maculatum was traditioneel de passiebloem. De lange zuil vertegenwoordigt de paal waaraan onze Heer was gebonden en beneden zie je de gesel met zijn vele ruwe geknotte einden.

Een aardige legende verhaalt hoe de purperen vlekken ontstaan zijn. Toen onze Heer aan het kruis hing en luid riep ‘Vader vergeef hen want ze weten niet wat ze doen,’ passeerde een vogel het kruis en uit medelijden voor zijn lijden perste ze zich tegen Hem aan en met zijn bek streek ze het bloed van zijn bloedende hand. Al gauw was de zachte bast van de vogel rood van het bloed, het draaide zijn kleine hoofd zodat rode droppen op de plant beneden op de grond vielen. De vlekken op deze bladeren gaven de plant de naam van Passion flower en Gethsemane. Nu meer voor Passiflora.

Aronstaf. De Aronstaf zou ontstaan zijn op de plaatsen waar Aron zijn staf had neergezet. Toen Joshua en Caleb in het beloofde land spioneerden namen ze de Aronstaf mee en hierop droegen ze op de terugweg de grote druiventrossen die ze plukten te Eschol en brachten ze het naar Mozes als bewijs van de rijkheid van het land. Nu, nadat ze de stok ontlast hadden van zijn lading, staken ze die in de aarde en zie! Daar sprong de Arum op. Het is het symbool gebleven van gezegende overvloed en vol met trossen vruchten bezet. De naam slaat dan vooral op de met bessen bezette vruchtenstengel die wel wat op een staf lijkt.

Naar Plinius stamt de naam uit Egypte. De Egyptische naam aur of ar: brandend of vurig, de smaak van de plant, werd vertaald in het Grieks als Arum: nuttig, en kwam daarna in het Latijn als aron. Waarschijnlijk werd het woord volks etymologisch met Exodus 4:17 verbonden en werd de kolf met de Aronstaf vergeleken, omdat de naam Aron een gelijke klank bezit. Waarschijnlijker is het dat Colocasia in Egypte de naam van aron had waar deze plant mee vergeleken werd.

Het sap en de bessen werden in vroegere tijden, toen de mode was om zo blank mogelijk te zijn, als blanketsel gebruikt door de adellijke dames. Het uitgeperste sap van de wortelen dat bezonken is en dan wordt het bezonkene in de zon te drogen gezet en voor een blanketsel gehouden.’

Mogelijk was dit gebruik ontstaan omdat het in vroegere eeuwen gebruikt werd om de huid te schonen van vlekken en ander ongerief, een soort nachtcrème.

Arundo donax, reuzenriet. (doneo: ik beweeg heen en weer of wuiven).

Al in Homerisch tijd gebruikten de Feniciërs veel materialen hieruit. Vanuit de Semitische taal, in Assyrisch heet het kanu, maakten de Grieken er kana van en de Romeinen canna. Frans grand roseau of canne de Provence, Engels giant reed of cane. De Europese spraken bezitten nog verdere afleidingen van dit woord canna zoals kanne, kannengieter, canon, kanon, kanonisch recht, kaneel, het Engelse channel; Kanaal en zelfs de karamel komt van Spaans caramelo, oud-Frans calemelle, laat-Latijn calamellus, van canna mellis: zoet riet.

Schalmei, het muziekinstrument, heette in midden-Nederlands scalmeie dat uit oud-Frans chalemie en dit uit Latijn calamellus, en zo verder. Men snijdt nog als in de oudheid zijn muziekinstrumenten, de tibia, fistula, syrinx en hobo van Arundo donax. Heel bekend is de Pansfluit die samengesteld is met 7‑9 rietpijpjes van afnemende lengte die Pan zou hebben gesneden uit het riet waarin de door hem vervolgde stroomnimf Syrinx was veranderd.

Het riet dat zich bij het geringste briesje zo sierlijk beweegt is het zinnebeeld van de menselijke zwakheid. Ja, God zal ook Israël slaan en beroeren gelijk een riet in het water, 3 Richteren 14: 15, zie ook Mattheus waar ze hem een riet in de hand gaven. Zo kroon, zo scepter: een doornenkroon als zinnebeeld van de zonden, een riet als zinnebeeld van de menselijke zwakheid, een zinnebeeld van het heen en weer slingeren van de mensen tussen geloof en ongeloof, tussen ijdelheid en ernst, tussen het ware vertrouwen en het valse zelfvertrouwen evenals het riet bij het minste windje.

Aspalathus linearis (lijnvormig) rooibos.

Het is een plant uit de omgeving van de Cederberg, Zuid-Afrika.

Het wordt gekweekt voor de vervaardiging van een op thee lijkende drank. De bladeren van de plant worden geplukt, gestampt en in de zon gelegd. In de laatste fase verkrijgt de rooibos haar roodbruine kleur. In tegenstelling tot de echte thee bevat rooibos geen cafeïne en bijna geen tannine die in gewone thee verantwoordelijk is voor de iets bittere smaak ervan. Er zitten wel antioxidanten, calcium, ijzer en vitamine C in, en de drank werkt licht ontspannend. Rooibos is dus uitstekend geschikt als avonddrank voor het slapen gaan.

Tijdens de apartheid werd rooibos onder de naam Massai-thee geëxporteerd om economische sancties tegen Zuid-Afrika te omzeilen. De naam rooibos is Afrikaans en afgeleid van het Nederlandse rood bos, de avondrode kleur van de drank.

Ofschoon rooibos al vermeld werd door de botanist Carl Thunberg in 177, gebruikten de Khoisan mensen van dat gebied het al lang en waren bekend met zijn medische krachten. De Hollanders die naar de Kaap kwamen namen rooibos aan als een alternatief voor zwarte thee en verstuurden het naar Europa. Tot de 19de eeuw was het gebruik maar matig. In 1903 realiseerde Benjamin Ginsberg (een Russische kolonist in de Kaap en afstammeling van een beroemde theefamilie) de potentie van rooibos en begon met de lokale Khoisan mensen te handelen die het oogsten. Hij verkocht zijn bergthee aan mensen in de Kaap en werd de eerste exporteur van rooibos door zijn familiecontacten. Nu kweken meer dan 300 boeren het.

Asparagus, asperge.

Asperge groeit bijna overal, maar wordt vooral op zandige gronden geteeld om de eetbare spruiten er gemakkelijker uit te kunnen steken. Jonge spruiten zijn zacht maar mogen niet te lang gekookt worden anders worden ze taai en bitter. Enige uren na het nuttigen van verse asperges heeft de urine bij de helft van de mensen een merkwaardige geur. Dat komt doordat de zwavelhoudende stoffen in de asperge in het lichaam na consumptie snel worden omgezet in vluchtige zwavelhoudende verbindingen.

Het is geen geheim dat de asperge op de seksuele delen en nieren werkt, ja zelfs zo sterk dat men het genot ervan overal vermijden moet waar de plas drijvende werking problemen kan veroorzaken.

Asphodelus, affodil.

De affodilweiden zijn een begrip. Hier dwaalden de schaduwen van de helden en aten de bollen. Zie Atlantis.

De raapachtige verdikte wortels, die diep in de steenlagen kunnen doordringen, geven hun een ongelofelijk weerstandsvermogen en kunnen daarmee zelfs bosbranden overleven. Om die reden komen ze ook veel voor op woeste gronden en op plaatsen die eertijds door bos en maquis bedekt waren. De affodilweiden zijn een voorbeeld van overbegrazing door geiten en schapen. Deze vernietigers van de natuur lusten geen Asphodelus en laten die staan en op den duur vormen zich zo hele vlaktes met alleen Asphodelus.

Die dorre, woeste en onvruchtbare oorden waren verdorven plaatsen waar duistere verschijningen samenkwamen. Naar zijn vele voorkomen in Griekenland zou dit de Asphodelus van de ouden kunnen zijn waar de bleekgele bloemen verbonden waren met duistere plaatsen en kerkhoven. Symbool: ‘Mijn berouw volgt je tot in het graf.’ Het is mogelijk de plant van Homerus die over de weiden des doods sprak, de affodilweiden, waar de schaduwen van de helden verzameld waren in de Hades.

Hades is de Griekse naam voor de onderwereld en de god ervan. (Pluto) Hades was verdeeld in twee secties, Erebus en Tartarus. Erebus was de plaats waar de doden voor het eerst het rijk der doden binnenkwamen. Charon voer ze dan over de rivier Styx waar ze dan in de Tartarus kwamen. Tartarus is dan weer verdeeld in drie subsecties, de Elyseese velden, de Affodil weiden en Tartarus. Zijn de schimmen eenmaal binnen de poort van Hades duistere rijk, dan moeten ze voor de drie rechters verschijnen, Minos, Rhadamanthys en Aiakos, zonen van Zeus die wijze koningen op aarde waren en nu oordelen over het aardse bestaan van de doden.

Wie goed noch slecht geleefd hebben, en dat zijn de meeste mensen, worden verwezen naar de Affodilweiden die zo genoemd zijn de onopvallende bloem die er bloeit. Ze leiden er een vreugdeloos bestaan en kunnen niet meer denken en voelen en weten ook niets meer van hun bestaan op aarde, ze hebben gedronken uit de Lethe, de rivier van Vergetelheid. Alleen, als door de levenden een bloedoffer van lammeren wordt gebracht, krijgen ze even hun gewone bewustzijn terug.

De dappere helden, buitengewone edelen en edele burgers gingen naar het Elysion. Dit is een heerlijk land, vergelijkbaar met onze hemel. Dit ligt terzijde van het Dodenrijk. Het heeft een eigen zon en maan die nooit verduisterd wordt door wolken of noodweer, het is er altijd zomer met zoele westenwinden die koelte brengen. Op de Elyseese velden bloeien de prachtigste bloemen en men geniet er van muziek en voordracht van dans zoals op de mooiste oorden op aarde. Men zou zelfs na verloop van tijd weer in een nieuw lichaam op aarde kunnen terugkeren en dat tijdstip mochten de zielen zelf bepalen.

Nog heerlijker stelde men zich het leven voor van diegenen die, na beëindiging van drie levens, telkens door de rechter van de Elysische velden waardig gekeurd zijn. Zij mogen naar de Eilanden van de Gelukzaligen die aan het eind van de wereld gelegen zijn. Zij zijn vrij van alle verdriet en zorgen en hoeven nooit meer terug naar de aarde.

Tartarus is de plaats waar de kwade en bedrieglijke zielen gingen om voor eeuwig verschrikkelijk gestraft te worden, vergelijkbaar met onze hel.

Men schreef deze plant wonderbare krachten toe en zette deze plant rondom de graven, om reden dat de zaden en wortels voedsel zouden vormen voor de geesten van de doden, hoewel ze ongekookt niet te eten zijn. Waarschijnlijk is dit een overlevering uit zeer oude tijden, voor de introductie van de granen was dit het basisbestanddeel van het Griekse menu.

De Asphodelus was aan Persephone (Demeter) gewijd. Op 28 april werden er ter ere van Flora wel kransen van gemaakt waar de huizen en graven mee versierd werden. Kransen van deze en andere narcissen werden gebruikt bij de doden. Nog dient het als grafversiering in Italië en Griekenland.

De affodil is gewijd aan Persephone of Proserpina in Romeinse mythologie die met geweld in de onderwereld gebracht werd door Hades (Pluto). Persephone is de dochter van Demeter. (Ceres)

Aster, sterrenkruid.

Het ontstaan van de aster.

In de tijd dat Jezus nog een kind was zond zijn vader een engel naar beneden en gaf hem kindervorm zodat hij met Jezus en andere kinderen van Nazareth zou kunnen spelen. Op zekere avond zei hij tegen de kleine Johannes: ‘Ik ga slapen’,. ‘Waar is je bed’ vroeg Johannes. ‘Daar, boven bij de sterren,’ zei de engel. ‘Mag ik niet met je mee,’ vroeg Johannes. ‘Nee, nu nog niet,’ zei de engel, ‘je bed is al wel klaar maar je moet nog even wachten.’ Johannes begreep dat laatste niet zo goed en plukte snel een bosje rozen en leliën om die aan de engel mee te geven. ‘”Hier heb je een bloemenruiker en als je nu morgen terugkomt breng dan voor mij er een van boven mee, daar moeten wel mooiere bloemen zijn dan hier’. ‘Die hebben we ook,’ zei de engel, ‘maar we kunnen die niet naar beneden brengen. Zie je die sterren aan de hemel blinken, dat zijn onze bloemen. Ik kan je dat niet goed zeggen, maar die bloemen zijn niet in de aarde geplant. Toch wil ik morgen wel een stukje meenemen. We zullen die in de aarde planten en zien wat eruit komt.’ De volgende morgen had hij een helder schitterend zaadje in de hand die in de aarde begraven en overgoten werd met vers water. En zie, daar groeide en bloeide in de herfst een mooie bloem van een ronde vorm met rondom vele blaadjes als van kleine zonnestralen omgeven. Ze kreeg de hemelse naam die het kind gegeven had.

Als je ‘s avonds bij een asterbed staat en goed luistert kun je een licht fluisteren horen. De bloemen spreken met hun verwanten, de sterren.

Aster tripolium. Tripolium komt van het Griekse tripolion, tri: wat wij kennen als 3, en polein: omkeren. Een naam die door de ouden aan een soort werd gegeven omdat die 3x van kleur verwisselt, een blauwe kelk en een witte bloemkroon die uitgebloeid violet kleurt. Zulte is een naam die afkomstig is van oud-Nederlands sulte: pekel, inzulten betekent dus inpekelen. Zulte groeit aan de zoute kust. Zijn vlezige bladeren staan geregeld in het zoute water. Dit zou geen plant uithouden, ook de zulte niet. De plant is echter in staat om het overtollige zout uit zijn weefsels uit te scheiden, dit zijn die fijne kristalletjes die op de achterkant van de bladeren worden aangetroffen. De bladeren worden wel als groente verzameld, het zijn de zogenaamde lamsoren. De ongeveer een meter hoge plant is ook van belang voor landaanwinning en komt daarvoor op iets hogere gronden die af en toe overstroomd worden, waarachter de slibdeeltjes bezinken en zo het land ophogen.

Astragalus, boksdoorn.

Astragalus stamt van het Griekse astragalos, naar het enkelbeen of sprongbeen van het menselijk lichaam, een bot dat het been verbindt met de voet in de menselijke anatomie, naar de hoekige vorm van het zaad, of omdat de wortel erop zou lijken.

Homerus spreekt over bikkels, dat men die in de handen van krijgslieden gaf die Troje belegerde, ten einde hun geest van ernstige bezigheden af te leiden. Hercules werd te Achaja met het werpen van bikkels geraadpleegd en ook werden er op die wijze de godsspraken van Geryon bij de fonteinen van Apone aan de poorten van Padua uitgesproken. Later zijn de bikkels uit de handen van koningen en veldheren, hogepriesters en profetessen in die van de kleine kinderen overgegaan.

Een van de meest oudste spelen ter wereld is dat van bikkels, dat bekend is in het Latijn als tali en in het Grieks als astragaloi, waarin de voetwortelbeentjes van schapen en geiten gebruikt worden als dobbelstenen.

Bij ons is dit spel bekend als bikkels of bikkelen, het zijn de kootbeentjes uit de hiel van een schapenpoot. Mogelijk is vroeger de plant gebruikt, ons kootkruid.

Astrantia is afgeleid van Grieks astron: een ster, en anti: in de betekenis van ‘als,’ naar de uitgespreide bloemschermen. Sterrenbloem. Zeeuws knoopje komt in de Zeeuwse natuur niet voor. Het heeft de naam omdat de bloemen van bovenaf gezien op de oude zilveren Zeeuwse knopen lijken.

Atropa belladonna, L. (schone dame)

Met zijn dikke stengels en grote, zachte bladeren lijkt het wel wat op een tabaksplant. Verwondt geeft het kruid een duivelse lucht. Bloemen zijn okselstandig en staan aan korte stelen. De snelle bloemkleurwisselingen zijn moeilijk te beschrijven. Ze opent met groen/geel en wordt geleidelijk aan van een bruingele kleur aan de buitenkant. Van binnen verandert het van roodbruin of chocolade teint naar dof violet en verkleurt tot ziekelijk bruin in juni tot augustus.

Het doodkruid geeft een donkere zwarte, zoete bes met violet sap dat ter grootte is van een kleine kers. De vrucht wordt wel door sommige dieren gegeten, zoals lijsters en merels. Atropa is een stevige tante, vrij vertakt met ronde en wat donzige stengels.

Belladonna betekent schone vrouw en het sap van deze plant werd op de ogen gedruppeld waardoor er glanzende ogen en een grotere oogappel werd verkregen. Dit kan ook bereikt worden door een deel van het blad buitenwaarts op de ogen te leggen. Of de plant is zo genoemd omdat als je dit sap in neemt het illusies geeft van mooie vrouwen. In geringe hoeveelheid veroorzaakt het ook hallucinaties en diepe slaap.

Een ander verklaring verhaalt een drasti­scher behandeling van de vrouwelijke sekse, een Italiaanse gifmenger zou er gebruik van gemaakt hebben om de lieflijke dames naar de hemel te verwijzen. Het is een oud bijgeloof dat op zekere tijden de plant de vorm aanneemt van een tovenares van een heerlijke schoonheid waar het gevaarlijk is om naar te kijken

Atropa is zo genoemd naar de Griekse Atropos, de onafwendbare. Ze was een van de drie ongeluksgodinnen, de Parzen, die de door haar zusters gesponnen levensdraad afsnijdt, dit is een verwijzing naar zijn giftigheid. Ieder mens ontvangt bij zijn geboorte een draad. De andere twee waren de godin Klotho die de draad spint en Lachesis die de draad begeleidt die Atropos vervolgens op zekere tijd doorknipt.

Aucuba.

E. Kaempfer ontdekte de bonte vorm in Japan en maakte er een tekening van. Een honderd jaar later, 1783, bracht Thunberg de eerste plant in Europa. Veel begeerd en aanbeden, probeerde men het gewas te cultiveren waardoor de struik bijna werd omgebracht. Men teelde de plant eerst in warme kassen, maar de hardheid was gauw genoeg bekend en zo werd het voor het eerst beschreven te Kew, 1813, als een winterharde plant. Het werd ook in 1856 door Phillip Franz von Siebold ingevoerd en na von Siebolds werd het populair.

Deze luchtige en gele wolk hult zich nu soms met rode bessen. Het is een tweehuizige plant. Al de planten in Engeland waren in de eerste tijd vrouwelijk, wat eerst niet opviel, de plant was mooi genoeg. Een nieuwe aanvoer door von Siebold haalde ook niets uit, wel bracht hij vele nieuwe var. maar die waren ook allen vrouwelijk. Men begon te fluisteren dat in zijn thuisland de plant compleet was met een hoofdtooi van helderrode bessen die een mooie achtergrond vormden tegen de bonte bladeren. Zo zette in 1860 R. Fortune zeil om een mannelijke Aucuba op te halen. Er werd er een gevonden die groenbladig was en die direct opgestuurd werd zodat in 1864 de eerste vrouwelijke plant versierd was met rode bessen. Dit was een sensatie onder de kwekers, vele biologieboeken werden weer eens doorgelezen.

Auricularia auricula-judae (Joods oor)

Een 2-6cm grote zwam van een satijnachtige tot donkerroze kleur die zacht aanvoelt. Vaak is het een geaderde en enigszins doorzichtige oor. Bij droogte krimpt het in, wordt harder en donkerder (tot zwart) van kleur.

Het is de meeste wel eens opgevallen dat er een gom uit de vlier vloeit. Deze gom verhardt zich en krijgt de vorm van een oor. Die gom wordt Judasoor genoemd naar de sage dat Judas zich aan deze boom verhangen zou hebben. Ook Shakespeare in Love Labour ‘s Lost doelt op het middel­eeuwse idee dat Judas zich aan deze boom had verhangen. Sir John Mandeville verhaalde dat in zijn tijd de vlier de boom was waar Judas zich aan heeft verhangen en nog te zien was bij Siloe.

Wat genoeg was om de boom een slechte naam te geven, wat door andere karakteristieken van de boom bevestigd werd. Dit was bijvoorbeeld de duivelse lucht van zijn bladeren en zijn sombere kleur, het was een doodsboom. De zware giftige reuk van de bloemen en hard en harsloos hout met de lelijke zwarte hangende zwam die vrijwel alleen in de vlier gevonden wordt. Zo werd het een wijdverspreid geloof dat het de boom was waaraan Christus werd gekruisigd. Daarom werd op veel plaatsen, ondanks dat brandhout schaars was en dit hout voldoende, niet gebruikt voor de haard.

In latere tijden werd Cercis siliquastrum de judasboom. Of Judas zich verhangen heeft is niet duidelijk, maar zeker was het een steviger boom dan onze vlier. Naar dit geloof werd de vlier een embleem van zorgen en verdriet.

Avicennia, mangrove.

De mangrove of vloedbos is een plantenformatie die uit houtgewassen bestaat die men aan moerassige tropische kusten aantreft, ook nog wel in het binnenland langs de rivieren. Ze vormen vrijwel ondoordringbare bossen. De mangroveplanten kunnen tot zeer verschillende families behoren, de bekendste is wel Rhizophora mangle en deze. Het zijn allen bomen of heesters met leerachtige bladeren die met een deel van hun wortels buiten het water uitsteken, tenminste bij eb. Deze ademwortels bevatten dan openingen waardoor de lucht kan binnendringen en ook in die delen van de wortels die diep in de modder zitten en anders zouden verstikken.

Verschillende mangroveplanten zijn in het bezit van zaden die kiemen terwijl zij nog aan de plant zitten, terwijl dan later de kiem uit de vrucht valt, vivipare (levendbarend) Het krachtigst ontwikkeld is de mangrove in zuidoost Azië waar vandaan de soorten door zeestromingen vervoerd kunnen worden tot aan de oostkust van Afrika, Z. Japan en de eilanden van Oceanië.

B.

Barbarea, Barbarakruid.

Het kruid is naar een heilige vernoemd. Zo naar St. Barbara, omdat men het kruid nog kan plukken op de dag van St. Barbara, 4 december. Deze heilige stierf de marteldood door de hand van haar vader in 237‑238. Ze werd door haar heidense vader in een toren opgesloten, vandaar dat metselaars en timmerlieden, architecten en ingenieurs haar tot patroon kozen.

Aan St. Barbara was in de middeleeuwen ook de wat ongewone en onvrouwelijke functie van patrones van arsenaal en kruithuizen toegedacht. De legende verhaalt dat ze op de dag van christianiseren door haar vader was overgeleverd aan de autoriteiten. Nadat ze gemarteld werd was het de taak van haar vader om haar te onthoofden. Toen hij de fatale slag toe wilde brengen legde een bliksemstraal hem dood aan haar voeten neer. Vandaar dat ze door de bijgelovige betrokken werd tegen bliksem en onverwachte dood en haar bescherming werd verwacht bij oorlogsmateriaal. Het is de beschermheilige van soldaten, de plant wordt als wondkruid gebruikt.

Fuchs; ‘Dat Barbarakruid schijnt te zijn een verstoorde naam vanuit het Latijnse woord Carpentariorum herba, dan alzo is het in Latijn dit kruid genoemd geworden derhalve dat de wagenmakers en schrijnwerkers zulks tot heling der wonden zeer gebruikt hebben. Omdat nu onze Duitsers gehoord hebben dat dit gewas Carpentaria herba is geheten geworden hebben ze uit het woordje Carpentaria Barbara gemaakt zoals ze ook in vele andere dergelijke kruiden gedaan hebben.

Bellis, madelief.

Parels en madelief werden beiden Margaret ‘s genoemd.

De bloem werd vroeger gebruikt bij vrouwelijke klachten en daardoor door de monniken opgedragen aan St. Margaret van Cortuna. De H. Margaret die zo veel voor de aankomende moeders bad.

Meestal wordt de H. Margaret van Antiochië bedoeld: ‘Als een vrouw geboorte weeën krijgt, roep me, laat haar dan het kind krijgen.’ St. Margaret maakte gebruik van de madelief, die soms Margaret genoemd wordt, een parel. De Margaretha gordel heeft een helpende kracht. In Parijs kwamen op deze dag vrouwen en meisjes ‘met menigte in de kerke daar de Priester de riem van de H. Vrouwe haar om het lijf sloeg om vruchtbaar te zijn,’ In de Margaretha kapel te Neustadt kwamen jaarlijks een groot aantal vrouwen, katholiek als protestant, om haar geloften af te leggen en gaven te offeren ԯp hoop van zegen.’

De bloem is gewijd aan alle koninginnen Margarets en heiligen Margarets. Marguerite de Valois adopteerde de madelief als haar devies. De trotse en ongeluk­kige Margaret van Anjou, vrouw van Hendrik VI, koos de bloem als embleem en stikte ze op de robes van haar kleding, de hofdames om haar heen droegen het op de kleding, de lady ‘s in het haar. Toen de zorgen kwamen voor de koningin werd de madelief verwijderd als zijnde ongeschikt voor dit moment. De taaie Margaret had weinig van de zachtheid waarvan de madelief het type is, haar vrouwelijk hart was gepijnigd toen ze zag dit die genegeerd werd en kende zichzelf als een helder bloem

De moeder van Henry VII, lady Margaret, droeg drie witte madelieven als devies.

Margaret, de zuster van Francis I droeg de madelief als haar devies en werd door haar broer Marguerite of Marguerites genoemd, zijn parel van parels.

Lodewijk de IX (1214–1270) nam de madelief met leliën in zijn wapen op. Hij droeg een ring met tekens waarvan hij het meeste hield, een kruis voor de religie, een lelie van Frankrijk en een margriet voor zijn liefste vrouw Margaret.

In latere dagen werd de madelief als devies gekozen, vooral bij studies van de geleerde mannen van Italië. De madelief figureerde, met de roos, distel en andere favoriete bloemen veel in designs.

Het nederige madeliefje is het symbool van onschuld en zuiverheid en daarom is het ook aan de H. Maagd Maria opgedragen. Maria is immers de altijd schone bloem (Bellis), de bloem van hemelse schoonheid, de bloem van de bloemen die nooit verwelkt. De volbloemige madeliefjes, zo mooi rood en wit van kleur, zijn het symbool van de koningin der martelaren en het leliewit der maagden.

Madelief bloeit vrijwel het hele jaar door. Zolang de bloem gesloten is kan die wel tien graden vorst verdragen. Maar in het voorjaar komen ze weer en zie je de meeste bloemen. Een spreekwoord zegt: ‘Het is nog geen voorjaar voor je je voet niet op 12 madelieven kan zetten.’ Zo zien we de madelief is alle vroegte de velden kleuren. Nog is alle sneeuw niet verdwenen of het woud wordt met een groene deken overhult en schemert het in de weiden van de witte ster van de madelief. De madelief barst uit haar wintertombe in een zonnig uur. Maar de koele en snijdende oostenwinden geven een terugval en brengen weer vorst. Na enkele boze dagen lokt eindelijk weer de blije lucht en komt het madeliefje weer ongeschonden tevoorschijn. Alleen het wit heeft ze afgelegd, in ieder geval is Bellis aan de buitenkant met rood overtrokken. Het is overigens een uiterst lief perzikrood zodat ze eruitziet als een bakvis met blozende wangen.

De madelief brandt het voorjaarsgras met zilveren vuren. Een gele kop wordt als het ware gekroond met een guirlande van fijne witte blaadjes die rond zijn hoofd zijn gezet. De stralen van parelachtige bloembladen ontvouwt het om het gele zonnetje zodat het centrum blootgesteld wordt aan de dauwende zon, dat andere oog van de dag. De madelief is een miniatuur van die gouden schijf met zijn striemende stralen van licht.

De madelief heeft een 250 witte lintbloemen, die aan de onderzijde vaak rood omfloerst zijn. Het is een volksgeloof dat men aan deze bloem de liefde en trouw van een ander meten kan. Dit gebeurt na het bekende bevestigend en vraagspel: ‘Hij houdt van mij, niet van mij.’ Kinderen die lang buiten zijn geweest gebruiken de bloemen om te weten te komen hoe ze bij de terugkeer door hun ouders ontvangen worden en het ene blaadje na de ander afplukken, slagen, schelden, goede woorden, slagen. Of, edelman, bedelman, boer, soldaat, student? Symbool van deelnemen (geluk), ik deel jouw gevoelens.

Madeliefkransen maken is een precies werkje. De stengels moeten doorboord worden met de nagel, of een mes als je die bij je hebt. Die moet lang genoeg zijn en dusdanig dat er een klein gaatje in de stengels ontstaat waardoor een stengeltje gestoken kan worden, niet te ver want dan heb je een madelief met 2 poten, in die steek je de volgende etc.

Berberis, zuurbes.

Het frisse groen in mei lokt tot een tweede bekijken van talloze struiken die dan uitgehuwelijkt worden. Ieder probeert de ander te overbieden in schoonheid en ook de onaanzienlijkste zijn in deze tijd sierlijk opgesmukt. Daar staat er een voor ons die je het hele jaar geen aandacht schenkt, mogelijk in de herfst met de bes, maar straalt je nu tegen in heldergeel. Zijn meeldraden zijn gevoelig voor aanraken, zoals ze midden in het gele rokje staan en aangeraakt worden door de bestuiver of door middel van een speld, buigen ze zeer snel naar binnen. Doordat die meeldraden bij de minste prikkel bewegen is Berberis het symbool geworden van jalousie.

Zijn parfum is ongepast, hoewel die toch omzwermd wordt door talloze aanbidders. De ornamentele vruchtentrossen hangen tussen een gloeiende herfstkleur en blijven ook in het donkerbruine hout hangen als rode koralen die de plant sieren alsof ze een huwelijksfeest houdt.

Berberis is berucht vanwege zijn driespaltige bladdorens die van kort tot zeer lang en zeer stekelig kunnen zijn. Voor beginners zijn de soorten altijd wat moeilijk uit elkaar te houden. Een herkenningsteken is vaak het wit of grijs aan de onderkant van de bladeren. Gemakkelijker zou het gaan als er een term stekeligheid bestond. Er zijn zachte tot scherpe en soms zeer lange stekels. Met 1-3 maar ook 3-7 dorens. De mate van prikkeligheid zou ons dan kunnen brengen tot het juiste soort. De dorens op de twijgen staan, wat vooral in voorjaar goed te zien, als een wenteltrap geplaatst.

Ze staan onder het beheer van Mars.

Het heette vroeger sausenboom. De groene bladeren van sausenboom dienen om er sausen van te maken voor de spijs net zoals zuring en de saus die daarvan gemaakt wordt of het water daar ze in gekookt zijn is verkoelend en maakt appetijt of lust om te eten en is daarom ook zeer goed voor diegene die verhit en met enige hete of brandende koortsen gekweld zijn en verkoelt of matigt de brand van het bloed en de al te grote hitte van de lever.

Beta, biet.

Naar Plinius en Dioscorides was suiker al in de oudheid bekend. Het speelde geen belangrijke rol en werd meer gebruikt voor de artsenij. Door de Arabieren werd suiker verspreid. Suiker behoorde tot de 15de eeuw nog tot de apothekerswaren, ook al werd het al lang voor bakwerk en als genotmiddel gebruikt.

Een omkering bracht in 1747 de ontdekking van de Berlijner apotheker Andreas Sigismund Marggraf dat verscheidene inheemse planten suiker bevatte die gelijk was aan rietsuiker. Hij haalde suiker uit de zogenaamde suikerwortel, Sium sisarum, en uit de rode en witte biet. Eerst 50 jaar later, in 1796, probeerde Achard die ontdekking in het groot te gebruiken. Met steun van de Pruisische regering zette hij de eerste suikerfabriek op. Het lukte hem in 1786 mangelwortels met een hoog suikergehalte te kweken. Dit eerste suikerbieten ras werd gekweekt uit een Silezische witte mangelwortel en dit werd de stamvorm van de latere suikerbietenrassen. De eerste fabriek voor suikerwinning kwam met regeringssteun in 1802 te Kunern, Silezië, in werking en kwam tot winning van 2‑3% suiker, later werd het 7‑8% en nu 18%.

De jonge industrie had met veel moeilijkheden te kampen, maar kreeg echter onverwacht een geweldige steun door het continenttalstelsel van Napoleon, waardoor de invoer van suikerriet onmogelijk werd en de suikerprijzen tot fabelachtige hoogten stegen. Er werden in Nederland enige suikerfabriekjes opgericht. Na de val van Napoleon en de heraanvoer van suiker uit suikerriet kwam de bietencultuur volledig op de achtergrond en verdween in de meeste landen zo goed als geheel. Alleen in Frankrijk bleef ze met de steun van de overheid bestaan. In Nederland kwam de suikerbietenteelt omstreeks 1860-1870 door wijziging in de accijnspolitiek en het uitvallen van intensieve cultures als koolzaad en meekrap. De eerste suikerfabriek na de Napoleontische tijd werd in 1858 in Zevenbergen opgericht. Na de invoerstop van suikerriet in 1884 werd het een belangrijke cultuurplant. Na aanvankelijke aarzeling breidde de bietenteelt zich in Nederland snel uit, terwijl de opbrengst in kg/ha steeg van 21.600 omstreeks 1865 tot 37.500 omstreeks 1950. In verband met de deviezenpositie werd de bietencultuur na de tweede wereldoorlog door de regering aangemoedigd en bedroeg de beteelde oppervlakte in 1954 78.500ha. De suikerbietencultuur heeft zich over een groot gedeelte van de gematigde luchtstreek uitgebreid, maar is merkwaardigerwijs vrijwel alleen tot het noordelijke halfrond beperkt. Blijkbaar is het klimaat in de overeenkomstige gematigde luchtstreek op het zuidelijke halfrond niet geschikt door een minder goede regen- en warmteverdeling.

Betula, berk.

De sierlijk gevormde berk, met zijn huppelende bladeren geeft een gezelliger indruk dan de wat sombere els, de bevallige groeiwijze geeft de boom een romantisch voorkomen. In sprookjes zien we de witte stam staan bij een oude bouwval. Zijn voorkomen gaf in het weifelende maanlicht de indruk van oude schimmen alsof de vroege ridderlijke bewoners van het huis nog rondwaren. De berkenjonkvrouw staat het liefst alleen op de wijde heide, badend in de zonneschijn en hemelsblauwe luchten en laat zijn bladeren ritselen op de fluisterende stem van de wind.

Zijn glinsterende bast is van een zilveren schoonheid en een opvallende verschijning in het landschap. De blanke bast heeft in het maanlicht de beste uitwerking en men beweert dat de boom vroeger veel geplant werd aan de zandwegen zodat de boeren zich konden richten op het wit van de stammen. De berk is een tikje ijdel en houdt ervan om gezien te worden en laat zich zien, hoewel zijn huid niet meer zo strak is en niet meer zo glimt dan in zijn jeugd, plekken en wratten vertoont.

Zijn twijgen hangen sierlijk naar beneden als de vlechten van een bosnimf. Door die fijne twijgen krijgt het een luchtig geheel met jonkvrouwachtig voorkomen. De berk schudt zijn dun behaarde kruin en buigt die deemoedig tegen de overmacht van de westenwinden. Menige winters deden de lange en sluike haren grondig uitge­kamd worden door de harde winden.

De boom lijkt meer gevormd voor elegantie dan kracht en toch is het opmerkelijk vanwege zijn weerstand en de kracht om de zware winden te trotseren waarbij zware bomen ten onder zullen gaan. Het is sterk bij door zijn zwakheid en buigt voor de storm.

Een groep goed gevormde berken bij winterzonsondergang geeft een merkwaardig dramatisch natuurverschijnsel. Uit de franjeachtig overvloed van takjes en glimmende stammen wordt het effect getoverd van een purperachtige damp die doorsneden wordt met verticale zilverlijnen, dit is de artistieke zijde van de boom.

Zo gauw de eerste zonnestralen mild aan de hemel staan smukt het zich met frisgroen en laat de zachte bladeren als betoverde vlinders in de wind fladderen. Ze bewegen vrijwel altijd in een briesje waardoor het lijkt alsof ze in een zachtgroen waas wegsmelten. Het is de Lady van het Woud, de vergoddelijking van sierlijkheid en bekoorlijkheid. Een boom die aan Venus behoort. De berk heeft een fijnheid van voorkomen maar is bijzonder sterk en ontwikkelt zich tot een van de taaiste bomen. De vroeg ontluikende bijna ruitvormige en tere blaadjes zijn puntig en dubbel gezaagd. In hun jeugd worden de zachte blaadjes beschermd tegen de barre natuurelementen door een laagje hars dat blinkt in de zon. Dit hars verspreidt op warme lentedagen een heerlijke geur en het Russische juchtleer heeft zijn eigenaardige aroma van de berk die bij het bereiden wordt gebruikt.

De Lady van het woud is vruchtbaar. Volwassen produceert ze jaarlijks 30 000 000 zaden en kan ze, met hun nakomelingschap, in een periode van 28 jaar voldoende zaad produceren om daarmee de gehele aarde met zaailingen van berken te bedekken.

De zelden rechte, maar slanke stam bereikt meestal niet meer dan 40cm. doorsnede. In jeugdige toestand is de groei het best waarom het wel wilg van de hoge gronden wordt genoemd. De wortels zijn licht en verspreiden zich dicht onder de oppervlakte, vandaar ook dat de boom van vochtige gronden houdt. De oude en diep gegroefde stam wortelt vast in de magere en zompige bodems. Men ziet de berk wel aangeplant in dennenbossen als een brandgang tegen een mogelijke vuurhaard dat door het waterrijke blad wordt tegengehouden. Op zijn 140ste verjaardag heeft de berk zijn beste tijd wel gehad.

Symbool van zachtzinnigheid en nederigheid.

De boom is in staat de felste kou te weerstaan doordat die uitstekend gesoleerd is. Die isolatie zien we aan de kleur van de stam, die is meestal licht of wit gekleurd door de vele lucht dat die stam bevat. En lucht is een goede isolatie. Zo kan het ook ver in de noordelijke streken groeien.

Kenmerkend voor dit juffertje zijn vogelnesten of zoals het in de volksmond genoemd worden, de heksenbezems. Een berk met zoծ kenmerk herken je al in de verte. Volgens het bijgeloof zouden ze ontstaan zijn doordat de heksen in deze bomen hun bezems waren kwijtgeraakt. De heksenbezem is een heksennest en een heks woont in zulke nesten en daar broedt ze stormen uit. In werkelijkheid wordt die heksenbezem veroorzaakt door een schimmel.

Het belangrijkste medicijn kan in het voorjaar gewonnen worden. Tegen de tijd dat de bladeren in het blad komen begint het bloed van de berk sneller te stromen. Die stroom wordt in februari op gang gezet en gaat door totdat de bladeren voldoende water kunnen verdampen. In die tijd mag de berk niet gesnoeid worden anders verliest het teveel vocht en is kans op doodbloeden aanwezig. Dit vocht is bekend als berkenwater. Men kan dit moedwillig tappen door dwarse insnijdingen te maken in de zuidzijde van de schors of een gat te boren waar een kurk in gestoken wordt en in die kurk een slangetje te bevestigen die aan de andere zijde in een fles uitmondt. Voor de bomen is dit aanboren niet goed en een Russische boer zegt dan ook: ‘Berkenwater wint men voor een dubbeltje en vernielt daarmee het woud voor een daalder.’ Van deze donor kan in een week zowat 8 liter afgetapt worden. Dit water is een oeroud middel tegen blaasziektes, reuma en longziektes. Het is de berkenmede, de levenskracht van de berk waarmede men zich in het voorjaar versterkt. Deze grote lentekracht drinkt men zwijgend, de oerbron van het levens schenkt vruchtbaarheid aan jonge paren en gaf in de eindeloze heidevelden lafenis aan de herders. Het is een versterkend middel voor de ‘Breukige’ mannen, die vroeger als impotent golden. Was ook goed tegen koliek en nier pijnen.

De dunne berkentwijgen dienen om er roeden van te maken om kinderen te straffen of daarnaast om de huizen te reinigen en men maakt er ook mandjes van en men bekleedt er de flessen mee.

Borago officinalis, L. (geneeskrachtig) Bernagie is een ruige plant, een Esau, over het geheel zilverachtig behaard.

Borago is mooi om naar te kijken, zijn blad is ruig, maar van een ruigheid als ruw fluweel en met een dezelfde zachtheid van glans. Zijn groen is zachtjes overschaduwd en zijn bloe­men zijn prachtig blauw. De bloeiwijze is een schicht die zich tijdens de bloei verlengt en bijna tot bovenaan toe bebladerd. Lang gesteelde blauwe bloemen staan in de oksels, een kleur waarvan de bloemkronen de ultraviolette stralen terugkaatsen, stralen die onder andere door bijen worden waargenomen. Het is een goede bijenplant. Opvallend zijn de donkere meeldraden. De heldere bloemen steken mooi af tegen het wat duistere blad. Het gewas kan, net als andere leden van deze familie, blauw en roze tegelijk bloeien. In hete wijn worden de mooie blauwe bloemen ogenblikkelijk rood. In de helderblauwe bloemsterren zit een distinctieve zwarte schoonheidsspot. Die spot wordt veel gezien op de beroemde middeleeuwse Franse tapijten. De stervormige bloemen zitten aan een steel die wat gebogen is en na de bloei nog meer doorbuigt en werden daarom wel beschaamde meiskens genoemd. Symbool van verlegenheid. Duitse Liebuglein: mooie oogjes. Wil je mooie dromen hebben dan moet je een vaas met deze bloemen naast je bed zetten.

(f) De bloem heeft drie kleurschaduwen tijdens de bloei die bekend zijn als Abraham, Isaac en Jacob, rood violet en blauw.

Het Latijnse ҥgo borago gaudia semper ago’; ‘Ik Borago, breng altijd moed’ is voor meer dan duizend jaar geciteerd. Bloemen van dit brave kruid vloeiden in de wijn van de bekers die de kruisvaarders dronken voor hun vertrek. Het zou de beroemde nepenthe van Homerus, (zie Nepenthes) zijn geweest, de drank die vergetelheid bracht en zo werd het ook aan studenten gegeven, mogelijk pas nadat ze gezakt waren. Mogelijk is dit woord beïnvloed door Keltisch borrage: moed brengen. Duits Herzfreude.

Boswellia thurifera Roxb. (wierook leverend) wierookboom. Wierook of gewijde rook. Het is een rookmiddel dat in de R.K. en Griekse kerk als rookmiddel gebruikt wordt en zelden in de artsenij. De Katholieke kerk gebruikt de wierook om de zinnebeeldige betekenissen die daaraan verbonden zijn, bijvoorbeeld de wierook stijgt op in rookwolken, =symbool van het naar de hemel opstijgend gebed.

Plinius verhaalt dat men wierook uit Arabië haalde en grote aandacht had om het voor diefstal te vrijwaren. In Alexandrië werd de wierook gezuiverd en voor verkoop klaar gemaakt. Men kon er niet genoeg opletten en nog werd men bestolen. De arbeider die dit deed was geheel naakt, met maar een kort beenkleed die toegenaaid en verzegeld werd zodat hij er niets in kon steken. Op de kop had hij een masker zodat hij niets in zijn mond of oren kon steken. Als hij naar huis ging werd hij poedelnaakt uitgekleed.

De geur zou het leven vertegenwoordigen in Hebreeuwse, Christelijke en Islamitische geloven die het gebruikten gemengd met olin om pasgeboren te zalven en individuele om ze een nieuwe fase in hun geestelijk leven te geven.

In de tijd van de republiek werd het oude voorgeschreven offer van de Romeinen vervangen door wierook en bij bid en dankgebed liet men wierookkorrels in speciaal daarvoor bestemde vazen, acerra, in vuur verbranden. Keizer en stadhouder werden bij hun intocht in een stad met wierook voorafgegaan, als teken van huldiging, ook om de stank van de kleren te verdringen. Nero gebruikte ook een enorme hoeveelheid bij de begrafenis van Poppaa. De Romeinse keizers lieten zich als ‘ominus et Deus’ ‘voer een God’ vereren en verlangden rookoffers voor hun beeld. De vroege Christenen legden die goddelijke verering van de keizer af en moesten daardoor vervolging dulden. Op deze grond was wierook in het begin veracht en spraken de kerkvaders zich daartegen uit. Pas veel later kwam wierook in gebruik nadat er heidense elementen aan toegevoegd werden. Doorslaggevend was de hervorming van keizer Constantijn in de kerkvoering, de geestelijken en vooral de bisschoppen kregen een volledig nieuwe rechtsstatus. Ze werden nu rijksbeambten en dat op een hoge post en konden recht spreken. Met deze rangverhoging ging ook waarschijnlijk het recht op de daarbij behorende statussymbolen mee en vandaar is ook wel het gebruik te verklaren dat bij een intocht van een bisschop een lichtdrager en wierookvat voorafging. In die vorm komt wierook voor het eerst voor in de liturgie.

Wierook had een ontsmettende werking in de tempels tijdens offeranden van dieren, zie hysop. Geurende kruiden, de bestrijding van stank, de stank van het kwaad. Het roken en zuiveren van kleren, gebouwen en dergelijke heeft misschien oorspronkelijk een functioneel doel gehad en is door de priesters tot een geestelijke zuivering verheven. De meeste oude rites zijn naar hun oorspronkelijke doel of iets dergelijks af te leiden.

Parfums, de Romeinen gaven hun gaven ‘Per funum,’ (parfum) via rook, naar de goden. Ze zijn en waren in het Oosten in gebruik om te getuigen van respect voor de bezoekers (Daniël 2: 46).

Botrychium lunaria (maan), maanvaren.

Het blad komt al vroeg in het voorjaar en dan lijkt het nog niet op een varen. Het lijkt eerst op een eenvoudige en opgaande stengel van een 4cm hoog, dit is eigenlijk een knop die het blad omsluit, het laagste gedeelte is dikker dan het bovenste en de twee takken van het jonge blad kijken elkaar aan, de vruchtbare staat tegen de onvruchtbare aan. In juni is de plant geheel ontwikkeld en dan 10-25cm hoog en dof geelgroen. Het laagste deel is succulent en hol met de resten van de schaalachtige schede waar het ingesloten was. Rond de helft wordt het verdeeld in twee takken. Het bladige deel is geveerd met 3 tot 8 bladparen die dicht bij elkaar staan. De vruchtbare tak is opgaand en vertakt, de vertakkingen zijn meestal van hetzelfde aantal vertakkingen als het bladige gedeelte, maar hun takjes zijn weer verdeeld in kleine takjes waaraan de vruchtlichaampjes groeien.

Het is zo genoemd naar de maan vanwege zijn magische krachten in de Walpurgisnacht. Vanwege de sikkelvorm van de bladeren werd de plant in verbinding gebracht met de maan en magie. Men geloofde dat het groeide met wassende maan en verdween of verlepte met afgaande maan. Het ene blad zou met de maan groter en kleiner worden. Ook dat het in het maanlicht blonk als een parel. Het werd gebruikt door alchimisten die zeggen dat ze lokken laat verdwijnen en iemand van een paard laat vallen die grazen waar de plant groeit. Zijn bijzonder eigenschap was het losmaken van bouten en moeren. Inbrekers staken een stukje bij zich en kregen daardoor een hand die als bij toverslag deuren en ramen kon openen.

Het op maandag geplukte maanvaren is een echt heksenkruid. Al de lunaria ‘s waren toverkruiden want naar het gevoelen van de ouden konden de tovenaressen ‘De Maan bedwingen om haar schuim te worpen op de Kruiden om te dienen tot de Toverije,’

Hertog Karel, verhaalt de legende, zocht eens dit kruid op, vond het en zag dat het met gulden dauw overdekt was en daarom moet er goud gevonden worden, daar waar het groeit. Maanvaren of het Walpurgis kruid gold bij de alchimisten als een goud- en zilverbron. Een toverbron.

Brassica oleracea (groente, moeskruidachtig) kool.

Dit is een krasse stammoeder die al duizenden jaren leeft langs de kusten. De plant is vermoedelijk in de oudheid al door de barbaren en half geciviliseerde mensen verzameld en gegeten. Het gewas zou in gebruik zijn geweest voor de Arische migratie naar het westen. Toen de historie begon werd de plant overgebracht naar cultuurgronden en begon rozetten of bladhoofden te produceren. Waar de plant in menselijke nabijheid op voedselrijke gronden terechtkwam begon het zichzelf te verbeteren. We zien bij de aanvang van de beschaving dat de oude Grieken aarzelend en de Romeinen met grote toewijding zich toelegden op het kweken van kool.

Dodonaeus; ԍen zegt ook dat de bladeren van rauwe kolen voor de maaltijd gegeten de dronkenschap beletten en dat diegene die ze zo ingenomen heeft voor alle ander spijs geenszins dronken zal kunnen worden en, dat meer is, dat die bladeren na het eten ook rauw ingenomen de dronkenschap verdrijven en de hoofdpijn die ervan komt genezen. De oorzaak daarvan is de ingeboren en eigen vijandschap die tussen de kolen en de wijngaard geloofd wordt te zijn en die tegenheid is zo groot is dat wanneer de kool in enig veld nabij de wijngaard gezaaid of gezet wordt of zelf van stonden aan vergaat en verwelkt of de ranken van de wijngaard laat verdorren en versterven en zover iemand bij het water daar ze in gekookt wordt wat wijn giet dan zou de kool verder rauw blijven en zal niet murw worden dan ze tevoren was en daartoe zal het zijn kleur verliezen. Lycurgus, prins van Thracië, had de druiven in Dionysos wijngaard vernield en werd als straf aan een druivenstok gebonden. Hij huilde zo omdat hij zijn vrijheid had verloren dat zijn tranen vast werden en in kool veranderde. Daarom zweren de Ioniërs bij de kool en Nicander noemt het een heilige plant. Hierin wordt het oude geloof gesymboliseerd dat kool een vijand is van de druif en dronkenschap voorkomt. De kool werd als een vijand van alle andere planten gezien want het maakt zichzelf dik uit de vetheid van de aarde en het sterven van zijn buren. Mogelijk is dit voor de Duitsers een reden geweest om deze groente dagelijks op tafel te brengen om de gevolgen van bier en wijn onschadelijk te maken.

Grote kolen krijg je als je op Johannes onthoofding, 29 augustus, in de koolvelden rondloopt of als je de plant op Hemelvaartsdag onder het klokkenluiden zaait. In het eerste geval krijg je kolen zo groot als het hoofd van Johannes en in het tweede zo groot als de luidende kerkklokken.

St. Bartholomeus doet op St. Bartholomeus dag, 24 augustus, zijn ronde in de moeshoven. Niemand mag dan in de koolbedden gaan, want de heilige legt in alle planten de malse kroppen. Hij mag in dat kapitale werk niet gestoord worden.

Op Sint Stevensdag mag je geen kolen eten. Stephanus, om de dood te ontvluchten, verborg zich in een koolveld en daarom mag je op die dag geen kolen eten.

Brassica napus, raap.

Lodewijk XI was ook een hartstochtelijk liefhebber van de raap en gaf veel gunsten aan een boer genaamd Koen, die hem met een grote knol vereerd had. Na het overlijden van zijn vader werd Lodewijk koning van Frankrijk. Koen werd door zijn vrouw aangespoord om de koning zijn trouw te betuigen en gelijk wat knollen mee te nemen. Onder druk van zijn vrouw ging hij op pad, bang om uitgelachen te worden door de grote heren. Op het hof werd hij direct tot de koning toegelaten en gaf hem zijn geschenk, een grote knol, die dankbaar werd aangenomen. De koning gaf dan ook bevel om die knol bij zijn kostbaarste juwelen te bewaren en gaf Koen na het eten 1000 Franse kronen. Dit verhaal kwam het hof te horen, een hoveling kwam dan op het idee om de koning een prachtig paard te schenken. De koning die echter in de gaten had dat zijn milddadigheid aan Koen was opgevallen, nam het geschenk aan. De weldoener bouwde reeds luchtkastelen, wat hij wel niet zou mogen ontvangen in verhouding tot die armzalige knol van die boer. De koning riep hem dan bij zich en gaf hem iets wat onder een sluier verborgen was geweest. Daar kwam de knol voor de dag en zei daarbij dat het paard hiermee wel vergolden zou zijn, met deze gift die wel 1000 kronen gekost had.’

Brassica nigra (zwart) zwarte mosterd.

Mosterd is een van de eeuwige specerijen. De zwarte is de basis voor de beroemde mosterd die ook bekend als Franse mosterd. De witte is bekend als Engelse mosterd. Mosterd rondt kleurloze sauzen af in smaak en verschijning.

Mosterd wordt wel gebruikt om etenswaren te conserveren en om bepaalde negatieve geuren van het eten weg te werken en verteert ook rauwe spijzen wat gemakkelijker. Vroeger werd het veel gebruikt toen er nog geen koelkasten en dergelijke waren om het vlees goed te houden, besmeer het gewoon met mosterd. Daarom moet je het vlees eerst proeven en dan pas naar smaak mosterd toevoegen. Om uit de zaden mosterd te maken had men een smeuïge, zurige pap nodig, de moust de vin of most van wijn.

Het nadeel van mosterd inzaaien is, dat als het eenmaal ingezaaid is het vrijwel niet meer weg te krijgen. Ze kunnen wel 100 jaar lang in de grond goed blijven doordat de zaden oliehoudend zijn. Plinius vermeldt dan ook al dat ze nauwelijks uitgeroeid kan worden. Een gezegde luidt ook: ‘De teelt is niet vrij, je hebt de toestemming van de buren nodig.’ Symbool van onverschilligheid.

Mosterd was dan ook bij de ouden het zinnebeeld van vruchtbaarheid. Er wordt verteld dat de Spaanse paters die aan hun missiewerk begonnen in Californië mosterdzaden uitstrooiden om zo hun weg weer terug te vinden.

Darius III stuurde Alexander de Grote een zak vol sesamzaden om daar mee te kennen te geven dat zijn manschappen bijzonder talrijk waren, Alexander stuurde een zak met mosterdzaden terug daarmee te kennen te geven dat ze niet alleen talrijk, maar ook bijzonder sterk waren.

Briza, trilgras of bevertjes.

De stengels zijn een 25-40cm hoog en aartjes purperbruin met wat wit.

Bloempluim met beweeglijke hoofdjes, de aan zachte stelen hangende aartjes zijn breed eivormig met ongeveer 5 bloempjes. Er staan er verschillende aan een stengel, als zoծ luchtig werkje, een mobiel, dat aan de zolder hangt. Symbool van agitatie. Ze wuiven bij elke wind en zelfs bewegen ze bij elke stap van de wandelaar. Een aardig trillend gras van blauwgraslanden en weiden in juni.

Als het overvloedig voorkomt is het een indicatie van arme grond en verdwijnt als het land beter wordt. Het is wat te bitter om graag door het vee gegeten te worden.

Bryonia, heggenrank.

Een vurige martelplant. Het melksap veroorzaakt op de huid blaren. De witte en vuistdikke penwortels smaken scherp bitter en ruiken naar versgebakken brood, maar werken drastisch afvoerend en in grote dosis braak verwekkend, zelfs dodelijk. De bessen en de knolvormige wortelstok zijn het meest giftig. Na drogen wordt het minder scherp. Het gewoon al aanwezig zijn in de tuin of akker brengt al geluk voor het huis en de hele familie. Daarom is de plant dan ook zo geliefd en als je die ergens vindt zet je er zorgvuldig een hek omheen zodat ze onaangetast kan groeien. Je moet ze voorzichtig en met zekere regels behandelen en verzorgen anders heb je de kans, in plaats van geluk, ongeluk en rampspoed te krijgen. Als je bij het graven op de wortels stoot moet je je onmiddellijk stoppen zodat je de wortel niet snijdt, je hebt anders kans dat je het geluk ten gronde snijdt. Je kan ook ter plaatse verlamd of waanzinnig worden. Om die reden kan je de wortel er ook niet zonder voorzorgsmaatregelen er zo maar uithalen. In de meeste plaatsen zijn er maar enkele mensen die de toverachtige eigenschappen van de plant volledig kennen. Meestal zijn dit wat ervaren mensen, die gewoonlijk als tovenaars en heksen gelden, die dit werk kunnen ondernemen. Daarvoor moeten ze, voordat ze de plant of een deel ervan uit de bodem halen, 3 geldstukken en een brood op de aarde leggen (een soort offer omdat je iets uit het aardrijk ontrukt) en dan met de operatie zeer voorzichtig beginnen en afmaken. De wortel baad je vervolgens in melk en droog je behoorlijk en wikkel je die in doeken waarna die als een werkelijk daadkrachtige en invloedrijke fetisj in een doosje in huis bewaard en verzorgd wordt. Die brengt het huis geluk en rijkdom, ontdekt dieven en dergelijke. Zo wordt verteld dat uit een wortel die zeven jaar ononderbroken op zijn plaats groeide, na zeven jaar een naakt kind ontstond die de huisvrouw steeds na liep of het werd naar de wortel een mensachtig wezen dat rijkdom en geluk brengt waar het gegroeid is. Als het uitgegroeid is roept het de mens dopen, dopen toe. Uit de wortel heet het in Bohemen ontstaat er daarna een huisvadertje die geld en voedsel brengt. In sommige streken ging het zo ver dat men het onkruid niet uit wilde roeien omdat het ongeluk zou bijbrengen. Ongeveer hetzelfde zie je bij de mandraak, Mandragora.

Butomus umbellatus (scherm of parasol dragend), zwanenbloem.

Zwanenbloem, omdat de stamper in de bloem iets heeft van een zwanenhals, mogelijk ook iets van een ooievaar.

Het blad is in het begin driekantig als een rapier en gaat recht omhoog uit het water en is meestal wat gedraaid op het eind. Het blad wordt een 60cm lang. Die driezijdige bladen zijn zo scherp dat je je hand verwondt bij het plukken van de bloem. (nu verboden)

De echte bloemen worden geboren op een stevige ronde stengel die 60-90cm lang of meer langer kan zijn en boven het blad uitgroeit.

Warm bloed stroomt door zijn aderen. Opmerkelijk is dat zelfs de bloemstengels overgoten zijn met een rode tint en wat warm bloed zien we stromen door de nerven. Eenzelfde kleur stroomt door de meeldraden en in de stamper met een diepere schaduw. Het steeltje showt 20-30 tere bloemen in een tros en elk bloemetje wordt geboren op een stengeltje. Op een stralende manier toont de bloem zijn driedelige symmetrie. Ten tijde van de bevruchting keren de meeldraden zich naar de stamper toe en nemen later hun oorspronkelijke plaats weer in, juni/augustus.

Deze fraaie bloemen worden tussen andere planten gezien in de zomer aan de oevers van een trage rivier of stilstaande zoete waters. Hier heeft het ook zijn zaadverspreiding aan aangepast. Die laat de plant drijven op het stromende water.

Volgens Ovidius was het de favoriete bloem van Flora, de godin van de bloemen en de lente.

Axis, een bloeiende jongeling, had Galathea, de mooiste onder de nimfen, tot bruid gekozen. Ook zij had hem gewogen en hield nu van hem met haar hele hart. Maar Polyphem, de grote cycloop, hield ook van de lieflijke nimf en volgde haar overal. Eens was het mooie paar in de schaduw van een haag. Vol woede wierp hij een geweldig rotsblok naar hen en verpletterde Axis. De nimf wist met moeite de dodelijke worp te ontkomen en verdween in het water. De vermoorde Axis werd onder het rotsblok in een beek veranderd. Nadat het water rustig in zijn bedding liep verscheen in de bronnen van de heldere beek, tussen hoog groeiend riet, de jongeling zelf, maar veranderd in de mooie rozerode waterviool. In de zoete droom van zijn vroegere geluk wiegt hij zijn jongelingsachtige bloemenhoofd en slanke stengel in de murmelende en ruisende wateren zacht heen en weer. Daar staat hij nog steeds en herinnert ons met manende stem aan de wisselingen van het lot. De bloemengodin Flora vond de nieuw geschapen bloem zo mooi dat ze hem tot haar lievelingsbloem koos. Zoals het met haar gegaan is gaat het met de meeste mensen die deze bloem zien. Symbool van vertrouwen in de hemel.

Buxus sempervirens (altijd levend) palmboompje.

Palmboompje is een slome groeier die in alles dicht en stevig is. Een ongeïnteresseerde boom, waar die ook staat, zon, schaduw, zure grond of kalk? De plant groeit gewoon door. Liefst heeft het kalkgrond met wat stalmest onder de voeten. Zijn voornaamste en belangrijkste eigenschap is dat de plant groen is. Goed groen en dicht groen, in de zon geelgroen in de schaduw glanzend groen met een bronzen herfsttint. Voor de rest valt het niet op, niet de geelgroene bloemen en ook niet de vruchten. Symbool van stoïcijnse beheersing. Vrijstaand vormt het een hoge struik of kleine boom met een brede en losse kroon.

Een plant waarop of onder geplast wordt. Omdat die geur in de bladeren getrokken is of dat de katten hun geur overbrengen, er hangt altijd een typische en ranzige urinegeur. De plant ruikt naar de dood en groeit op kerkhoven.

Het Griekse woord betekent dicht, vast, ineengedrongen, en is een verwijzing naar het dichte en harde hout en bladstand. Buxushout is zeer hard, dicht en zwaar, het is de enigste Europese houtsoort die in water zinkt. Vanwege zijn zwaarte, maar ook vanwege zijn zeldzaamheid werd het hout vroeger verkocht bij gewicht. Er werden speciale kistjes van dit hout gemaakt. Het woord Buxus werd in het Latijn pyxos: wat letterlijk een bukshouten doos betekent, de uit buks gedraaide voorwerpen. Dit is nog te zien in de Engelse box: doos, het Franse boite: doos, en mogelijk ook ons woord bus, de uit bu(h)s vervaardigde bussen. De buxus: koker en zo broekspijp tot boks, een in dialect gebruikt woord voor broek. Verdere woordafleidingen zijn interessant vooral omdat vele bekende materialen en de daaruit gemaakte voorwerpen bij ons bekend zijn. De Engelse bushel: de schepel of korenmaat en de buste. In het leger heeft het hout veel gediend, zo is het woord buks ervan afkomstig en in het Slavisch heet de struik pusika en puska is een kanon.

Het beroemd geworden kwekersoord waar tijdenlang de Buxus gekweekt werd, Boskoop, werd in 1222 voor het eerst vermeld als Buckiscope. Kon men hier toen al buxus cope?

De as die op Aswoensdag bij ons symbolisch gebruikt wordt, is de as van de buksboompjes die het jaar ervoor overgebleven zijn van Palmpasen. Het palmboompje heeft zijn naam gekregen omdat het met Palmpasen gebruikt wordt om de intocht van Christus in Jeruzalem in de kerken te vieren. Dit gebruik komt omdat men de uittocht van Christus ging nabootsen en onder andere Buxus ging gebruiken. Buxus werd dan gebruikt omdat de plant altijd groen is. In de Provence gebruikt men olijf- en lauriertakken en op andere plaatsen de mirt, de wilg of beukenboom en zuidelijker de echte palmboom.

Na de wijding werd de palmtak mee naar huis genomen en achter het kruis gestoken of zorgvuldig bewaard. Naar het vrome geloof zou die gewijde palm het huis en zijn bewoners tegen alle boze dingen behoeden. Met zwaar weer gaat de huisvrouw door het huis om met palmtak en wijwater de muren te besproeien zodat het onweer niet inslaat. Dat lijkt wat op bijgeloof of overdreven, maar het werkt echt. In vroegere tijden toen de huizen nog van riet en hout waren was een blikseminslag met daarna brand levensgevaarlijk. Logisch dat de huismoeder dan alle kamers langsging om te kijken of alles goed was. Nam je een palmtak erbij met wijwater en bespreng je elke kamer betekent dat je ze alle gezien had en er geen gevaar meer was.

C.

Cactus.

Cactussen vormen bizarre constructies die gecombineerd worden met wonderlijke kleuren aan vaak gigantische bloemen. Cactussen vallen letterlijk op door hun lelijke vormen. Zie eens een flinke Cereus monstrosus. Alleen de naam doet je al griezelen. Symbool van afschuw.

Er zijn grote, vlezige en grijze monsters in een dor landschap alsof ze van ijzer gemaakt zijn, gevlekt en gedraaid kruipen ze als slangen over de grond. Deze kronkels blijven echter stijf liggen, maar ook hier eindigt elk eind in een gevaarlijk uiteinde waarvoor je moet oppassen. Dat eind wordt afgesloten met een scherpe naald. Het is alsof er een reusachtig insect klaarligt die bereid is de aanval te openen en de wapens geslepen heeft.

Anderen liggen als geweldige zeeschelpen op de grond. De kom is hier bezet met bosjes naalden, zoals de valkuilen in griezelfilms afgebeeld worden, waarin je zo gespietst kan worden. Als je hierop valt zal je doorboord worden als een stuk fonduevlees. Van boven op de rotsen huiver je bij die gedachte. In verbeelding zie je je vallen boven op zo’n schelp waarop de volgende schelp weer toeslaat en je ingesloten wordt als een hamburger. Nu kan je je voorstelen hoe het is om gepijnigd te worden in zoծ middeleeuwse ijzeren lady.

In elke vorm verschijnen ze nu en draaien als serpentines en windend in vreemde bochten. Niet bezet met groene maar met stijve grijze of staalblauwe naalden. Hier worden middeleeuwse veldslagen uitgevochten. De goedendag zie je op vele plaatsen verschijnen, speren, pijlen en andere wapentuig verhinderen je het doorgaan. Bij het vallen van de schemering zie je zelfs de ruiters op hun paarden roerloos de wacht houden totdat je je beweegt. Met een doffe grijsgroene kleur verheffen zich tot tien meter hoogte de kantige zuilen van fakkeldistels als ware het de aanvalspoorten die een kasteel gaan bestormen. Daartussen kronkelen andere als slangen van lange dorre stengels. Geen vrolijkheid begroet ons en geen zacht of vriendelijk groen lacht ons tegen, alleen de ronde bollen van de meloencactus, met vreselijke dorens bezet, knikt ons tegemoet. Verderop zien we ze als orgelpijpen omhooggaan, als een achtergrond in een decor, een gouden kathedraal.

Alles wat die planten betreft is vreemd. Vrijwel geen een bezit bladeren en zijn met een leerachtige huid bekleed. Sommige hebben dikke ribben en weer anderen hebben lange dunne en vaak zweepvormige stengels zoals de slangencactus die van de bomen afhangt.

Als artistieke vormgevers spelen ze mee met de omgeving. In gedachten zien we een cactus met wat stenen in een zandbak, ze zijn voor ons het symbool van warmte, droogte en coyotes.

Daar staat een machtige zuilcactus die tegen een vlakke achtergrond oprijst. Verderop staan er wat stakerige vormen tegen rotsen aangeleund. Soms wordt de wandelaar zoals in Peru op meer dan 4000m hoogte, de grens van het plantenleven, verrast door eigenaardige gestalten van een geelrode kleur, van verre lijken ze op rustende wilden en bij nader onderzoek blijken dit onregelmatig hopen cactussen die dicht met geelrode stekels bezet zijn.

De bloemen hebben 8 tot vele kelk- en kroonbladen, die vaak geleidelijk in elkaar overgaan en vele meeldraden en een onderstandige, eenhokkig vruchtbeginsel met vele zaadknoppen.

Verbaasd kan men zijn over de schoonheid van bloemen op zo’n ondergrond. Hun kleuren lijken een tegenstelling te zijn met de dorre leefwijze van de gastheer. Kijk eens naar een onregelmatige grijsgroene Mammillaria die pronkt met een fraaie purperrode bloem. Tussen de kale dorre stengels van de fakkeldistel ontplooien zich in een stille nacht grote en krachtige izabelkleurige bloemen die stralen als de zon. De kleur wordt nog verlevendigd door het hemelse vanille-aroma die de bloem uitzendt. Meestal staan de bloemen in het bovenste gedeelte van de aureolen, maar in sommige Mammilaria en verwanten komen ze tussen de zijbollen of vanaf de basis tevoorschijn. Gewoonlijk staan de bloemen alleen, behalve in het geslacht Pereskia, daar staan ze in trossen. Zij zijn getint met roze, geel, rood of oranje en zelden koperkleurig, maar nooit blauw. Vaak zijn ze eerst geheel wit en geleidelijk aan worden ze bij ouderdom met een roze kleur overtrokken. Bij een paar soorten zijn ze onaanzienlijk, als bij de epifyt Rhipsalis. Sommigen openen met zonsopgang en sluiten tegen de avond of als de lucht bewolkt wordt, anderen hebben een zeker uur van de dag of nacht, sommigen bloeien maar een paar uur en anderen verscheidene dagen. Sommigen geuren heerlijk zoals de nachtcereus en anderen hebben een smerige geur of hebben helemaal geen geur.

Let op de fascinerende dorens en beharing die bij vele cactussen verschillend zijn. Sommige creaties zijn met eerbiedwaardige grijze haren bedekt. Soms zijn de kleine stekels zeer bros en breken licht af en zijn van boven naar beneden met achterwaartse weerhaken bezet. Bij aanraking dringt een hele bundel in de huid, trek je die eruit of wrijf je erover dan breken de verschillende stukjes af en de stukjes dringen verder in de huid en in andere delen van de huid etc. Er ontstaat tenslotte een onverdraaglijke jeuk en uiteindelijk een lichte ontsteking. Dit gebeurt vooral met Opuntia ferox die om die reden zijn bijnaam ‘De wilde’ heeft gekregen. Bij anderen verheffen zich tussen die haren en kleine stekels grote stekels die in aantallen en vorm verschillen. Soms zijn die zo hard en sterk dat ze bij wilde ezels verlamming veroorzaken als ze die stekels met hun hoeven afschrapen om zo vocht te krijgen.

Een van de meest opvallende vormen is die van de Myrtillocactus geometrizans, waarin de stevige, recht opgaande en centrale doorn van het blad op een dolk lijkt en de omgevende dorens de as voor het heft vormen. In contrast hiermee zijn de dorens van Pelecyphora aselliformis die op een miniatuur zaag lijkt, of asellii.

Vrouwen gebruiken de lange stekels van de cactus als breipennen. Met een cactus kan men kammen maar ook borstelen.

Caesalpinia sappan groeit in Zuid-Azië. De boom levert het sappanhout waarvan het afkooksel eerst zwart is maar door toevoeging van aluin fraai rood wordt en voor verf gebruikt wordt. Uit sappanhout kan men een fraaie rode inkt koken waarmee de Chinezen hun papier helderrood weten te kleuren. Hier wordt ook Wener lak van gemaakt.

Reeds in de 14de eeuw was het rode hout onder de naam Lignum presillum bekend. Toen men later in Z. Amerika dergelijk rood hout in overvloed ontdekte heeft het woord presillum aanleiding gegeven tot de naam Brazilie. (Caesalpinia brasiliensis, L, nu Caesalpinia echinata). In the Nun ‘s Priest Tale vertelt Chaucer in zijn Canterbury Tales (1387)

‘Him nedeth nat his colour for to dyen

With brasile, ne with greyn of Portyngale.’

Hij had geen behoefte om zijn gezicht met rood te kleu­ren door rode verf te gebruiken dat gemaakt was van brazilhout of scharlaken bessen.

De uitdrukking zo hard als Brazilianen verwijst naar dit hout, het brazilhout.

Calendula officinalis, (geneeskrachtig, werd in de office gemaakt) goudsbloem.

Calendula is zo genoemd naar het Latijnse Calendae, de eerste dag van de maand omdat de bloemen op vele kalendis, dus vele maanden bloeien. Of de plant is zo genoemd naar het dagelijks openen en sluiten van de bloemen met de zonbeweging en zoals een kalender de dag aanduidt.

Sinds de middeleeuwen is de bloem gebruikt bij graf- en lijkenversiering (doodsbloem) Het is de Duitse Totenblume omdat ze met het feest van Allerheiligen en Allerzielen, 1 en 2 november, op de graven gezet werd. De goudsbloem is een van de weinige bloemen die in die tijd nog bloeien. Men mag de goudsbloemen dan ook niet als liefdesorakel gebruiken, het is een doodsbloem en scheidt de geliefden in plaats van ze te verenigen. Symbool van smart en droefheid.

In sommige delen van Amerika zijn het nog doodsbloemen. Hier is het echter een verwijzing naar de traditie dat de mooie roodbloedige soort uit de grond ontsproten is die gekleurd is met het bloed van onfortuinlijke Mexicanen. Dit waren de slachtoffers van de op goud beluste Spaanse zendelingen.

Een gele goudsbloem gewrocht in zilver is een van de prijzen die aan over­winnende poet op de Jeux floraux te Toulouse gegeven wordt. De bloem is een van de bloemrijke souvenirs met romantisch associaties aan Clemence Isaure, de traditionele stichtster van de spelen. Hier, bij het oude kasteel, hoorde ze op een avond haar naam zingen, gemengd met de klanken van een gitaar. Voorzichtig ging ze heen en tussen de bladeren zag ze een jonge troubadour die ze hoorde mompelen ‘een bloem is mijn beloning, jij hebt mijn verzen geïnspireerd.’ Ze bloosde en plukte een viool en de volgende dag en dagen plukte ze telkens een bloem en luisterde naar de welluidende klanken. Tenslotte kwam er een avond dat de liederen zo droevig waren dat de tranen in haar ogen opwelden en op de gele goudsbloem druppelden die ze op haar schoot had. De troubadour, Raymond, moest zijn vader vergezellen op een oorlog en zong een vaarwel lied. De dagen vloden en Clemense treurde om haar geliefde, maar hij zou nooit meer komen, hij was een van de eersten die gevallen was. Op zijn hart was een verbleekte gele goudsbloem gevon­den, de laatste bloem die hij gekregen had.

Mary Gold was een lieflijke jonge maagd met gouden lokken waarin het goud van de zon zich weerspiegelde. Ze was anders dan andere jonge meisjes, ze werkte niet en speelde niet, maar zat voor het huis stil te wach­ten tot de zon kwam. De dagen dat de zon zich niet liet zien schudde ze haar gouden lokken over het gezicht en huilde. Maar als de zon boven de heuvels verscheen klapte ze in haar handen van blijd­schap en zat ze stil totdat hij eindelijk wegzonk in de diepe blauwe zee. Al die tijd zat ze daar maar en deed verder niets. Op een zekere zomer ver­dween Mary. De hele streek zocht naar haar maar men kon haar niet vinden en ze zouden haar ook nooit vinden. Wat was er gebeurd? Mary had zo lang naar de zon zitten staren dat ze ten­slotte geadsorbeerd werd in zijn stralen. Kijk, zei een wandelaar, dit was de plaats waar het arme meisje altijd zat, ze had zulk prachtig haar, precies zoals de kleur van dat kleine bloem­pje daar. Juist daar waar het meisje altijd had gezeten groeide een gouden bloem, in vorm als een miniatuurzonnetje en zo gauw het dag wordt keert het zijn gezicht naar de zon en buigt het hoofd met zonsondergang.

Calla palustris (moerasbewoner) slangenwortel.

Opstaande en gesteelde, glanzend groene, hartvormige tot bijna ronde, toegespitste bladeren van 7-12cm lang en 4-12cm breed. Opmerkelijk is dat de slangenwortel het ene jaar grotere bladen maakt dan het andere jaar. De verschillen vallen op als er meerdere planten bij elkaar staan. Ze staan op 10-20cm lange stengels.

De opmerkelijke bloemen, het zijn schutbladen, zijn van buiten groenig en van binnen wit. De top van de bloeischede heeft een staartje. De bloem wordt bestoven door slakken in mei/juni en soms nog eens in de herfst.

De giftige bes staat in een tros en is eerst groen en later rood. De plant is giftig vanwege zijn oxaalzuur, maar de wortel is eetbaar na drogen, malen, weken en koken.

Slangenwortel heeft een kruipende, lange en groene slangachtig kruipende wortelstok.

God had deze plant aan de mensen als voedsel gegeven en die bakten er een soort brood van. Nu waren er zelfs mensen die daarvan leefden en niet werkten. De duivel zag dit en het verveelde hem. Op zekere dag stapte hij naar een luiaard toe en zei: ‘Zeg vriend, jij voert de hele dag niets uit, toch behoor je mij niet toe, waarvan leef je eigenlijk? ‘Wel van dit,’ zei de man en hij wees naar de slangenkruidknollen. De duivel ging er bovenop zitten en sindsdien zijn de knollen giftig. De man begon echter te werken zodat de duivel onverrichter zake naar huis ging.

Calluna vulgaris (vulgair, gewoon) struikheide.

Lange trossen van licht paarse klokvormige bloempjes. Elke kleine bloembel opent in augustus zijn parfum. Dan trekken de heidevelden vliegende insecten aan. Het zijn goede bijenplanten. De bloemen staan aan een kant van het takje en vallen niet af en kunnen lang gedroogd bewaard worden.

De vrucht is een klein zaaddoosje dat bij rijpheid met 4 kleppen openspringt, de zaden worden door de wind verspreid.

Op de grote stille heide dwaalt de herder eenzaam rond. Dit is op deze heide, de gewone struikheide.

Bij de naam heide denk je onwillekeurig aan een plantengroei van Erica ‘s en Calluna ‘s. Deze planten zijn zo genoemd naar hun standplaats, de heide.

Is het u nooit opgevallen dat het woord ‘Heiden’ zoveel lijkt op de heide? En dat het Engelse woord voor de heide, heather op de (heidense) heathen lijkt, en de Duitse Heiden vrijwel gelijk is aan der Heide? Een verklaring hiervoor vinden we bij de heide.

In de spraaktaal en de omschrijving is de benaming van het begrip heide vaak verwarrend en wisselend geweest.

In de ruimste zin is het een plantenformatie, bestaande uit open terrein zonder noemenswaardige boomgroei, waarvan de houtige beplanting bijna uitsluitend uit lage en altijdgroene heesters of halfheesters bestaat dat tevens geen gesloten grasbedekking draagt.

Het oorspronkelijke begrip van heide sloot waarschijnlijk een menselijke woonplaats, huis en hof in. Van waaruit, waarschijnlijk door menselijke cultuur, de vroegtijdige tuin ontstond. Hoe verder die natuur werd teruggedrongen, hoe dichter we bij een primitieve akkerbouw komen met soms wisselende bebouwing die de eenmaal uitgeputte bodem na langere of kortere tijd aan zichzelf overliet. Met het latere eigenbezit, de engere verbinding van akkers met de hof en een zorgvuldige bewerking kwam er een scheiding van korenveld en heide. In de Edda betekende de naam heidr een voor kamp geschikt land.

Hier was al sprake van bebouwd land in tegenstelling tot een ruw en onbebouwd veld. In Beieren werd de heide, nog haid genoemd, als een eigennaam gebruikt voor verscheidene vlakke stukken die meestal niet gecultiveerd en boomloos waren.

In samenhang met dit begrip noemde men, omstreeks 500, een ongelovige, een heidinen mann, waaruit in het midden-Hoogduits het substantief ‘Der heide’ zich ontwikkelde. Luther spreekt van oden, durren en wilde heide en naar hem werd dit een meest algemene voorstelling zoals we later bij Shakespeare, Burger, Goethe en andere schrijvers tegenkomen.

Een heiden is dus gelijk aan de heide, dor en onbewerkt.

Omdat op het platteland de voorvaderlijke goden het langst bestaan bleven, waren de Germaanse heidebewoners de eerste heidenen in de letterlijke zin van het woord.

Naar oude vertellingen zijn de bloemen van de heide rood gekleurd door de verslagen heidenen.

Er was eens een ridder die ten strijde trok. Hij werd op zijn paard gezet en vertrok, nadat hij eerst bij een grote steen afscheid nam van zijn vrouw. Daar beloofde zij hem eeuwige trouw en zei: ‘Ik zal jou nooit ontrouw zijn, zowaar deze steen hier altijd zal blijven liggen.’ Haar man vertrok en liet haar alleen. Al gauw hoorde ze dat hij gevangen genomen was en het duurde niet lang of ze stond met een vrijer bij dezelfde steen. Plots rolde de steen om, boven op de ontrouwe vrouw. Haar bloed kleurde de tot dan toe witte heide rood. Soms zie je nog wel eens een witte heidestruik.

Tijdens de vele Schotse oorlogen stierven er vele mannen waardoor de heide roder en roder werd.

De rode heide zou uit het bloed van verslagen helden ontstaan zijn die in de hunebedden liggen.

Jezus en Petrus zaten eens vrolijk te drinken in een staminee. Na een poos raakten ze in een vrolijke bui en besloten dat het tijd was om op te stappen en liepen de deur uit. De waard merkte dat zijn klanten weggelopen waren zonder te betalen. Hij stormde de deur uit, beide mannen achterna die nog niet zo ver waren.

‘Hee mannen he’ riep de waard. Verwonderd keken Petrus en Jezus om en zagen de waard komen aanhollen,

‘Hee mannen he,’ riep de waard. Toen zei Jezus ‘als je hee wilt hebben, dan kan je het krijgen.’ Sindsdien is er hee of hei in de Kempen.

Caltha palustris (moeras) dotterbloem.

In april/mei verschijnen de 4-5cm grote bloemen met breed eivormige donkergele kelkbladeren. De dotterbloem schijnt als vuur in grijze moerassen. Zijn glimmende oogjes openen in een kleurloos jaargetijde in vochtige weiden. Verlichten duistere vennen en zwarte akkers, of de dompige modder bij de elzenwortels en spreidt zich uit in overspoelde weilanden. Vroeger waren de hoger gelegen groene weiden omgeven door vlammende dotterbloemen. Soms doet ze de bloei ook nog eens dunnetjes over in de herfst. Veel honig bevat de bloem, voor vliegen, bijen en kevertjes.

De vrucht met gekromde rugzijde is een kokervrucht die zich opent met vochtig weer waardoor ze met regen uitgespoeld worden. Dit is een aanpassing aan zijn groeiomstandigheid, vochtige, moerassige gronden en langs oevers.

Dotterbloem is een letterlijke vertaling van het Duitse Dotterblume, het moest dooierbloem zijn want de bloemen lijken op de dooier van een ei.

In Angelsaksische talen wordt het gewas dronkaards genoemd naar de natte standplaats. Pluk ze niet of bekijk ze niet, anders word je alcoholist. Als het blad tezamen trekt zou het gauw gaan regenen.

Als het in Ierland met zekere ceremonies geplukt en weggedragen wordt zal het de drager beschermen tegen kwade woorden die tegen hem gesproken zouden worden.

Als een vrouw een dotterbloem ten geschenke kreeg betekende deze ondankbaarheid of kinderachtigheid.

Het is de meibloem. Op die eerste meidag waren de elven en heksen gebonden zoals in de Johannesnacht. Meidagbossen hingen over de deuren en de vruchtbaarheid van vee was zo verzekerd.

Calystegia sepium (haag, groeit in de hagen), winde.

De grote bladen zijn pijlvormig, de lobben vaak stomp als afgesneden, in de herfst geel. Stengels klimmen als lianen tot 2-4m hoog. Enkelbloeiend met witte en soms roze bloemen, bloeit van juni tot de herfst. De bloemen sluiten tegen de avond.

Het was op een septemberavond in Vlaanderen. Een voerman reed met zijn wagen terug naar de stad. De weg was slecht zodat de wagen in de modder bleef steken. Wat de man probeerde, niets lukte, de wagen zat vast en bleef vast. Er kwam een arme vrouw de weg op, het was de maagd Maria, maar dat wist hij niet. ‘Ik heb dorst,’ zei ze, ‘heb je voor mij wat te drinken?’: ‘Och vrouwtje ik heb niets bij me.’ Maar terwijl hij dat zei, hoorde hij zwaluwen over het water scheren en hoewel hij zeker wist dat er nergens een dronk te halen was ging hij toch over de haag kijken en jawel hoor, daar was water. Hij verwonderde zich niet lang en zocht een gat tussen de struiken en stond bij het water. ‘Als we nu maar een glas hadden’. ‘Hier is er een.’ zei Onze Lieve Vrouw en ze plukte een witte heggenwinde en gaf die de man. Die schepte water in de kelk als in een glaasje en bood het de dorstige vrouw aan. Ze dronk en verfriste zich en nam toen een rank van de winde, deed die om het wiel en zie, zonder verdere moeite trok het paard aan en de wagen ging voort. De voerman groette eerbiedig en zag nu wel wie hem geholpen had. Hij vertelde het in het dorp en de meisjes daar dronken in het vervolg ter herinnering hieraan op de 8ste september uit de windekelken een afscheidsgroet voor de zwaluwen als deze vogels van Onze Lieve Vrouwe weer naar het zuiden trekken. Op een behouden terugkeer in mei, klinkt het terwijl ze de bekertjes omhooghouden, de heggenwinde noemen ze Onze Lieve Vrouwe glazeken. Ook wel Hemdeke zonder naad.

In een Duitse sage was het geen water maar wijn en dit is nog te zien in de bloempjes, vandaar dat je in de kelk nog wat roze streepjes ziet die overgebleven zijn van de rode wijn. Het heet vandaar Mutter Gottes Trinkbecher en Muttergottesglaschen.

Camellia japonica.

Deze plant wordt in Japan al sinds onheuglijke tijden gekweekt als bonsaiboompje. De steeds met bladeren bezette takken worden tot sieraad van begraafplaatsen gebruikt en volgens landsgebruik het gehele jaar op orde gehouden. Ze geeft met haar rode bloemen enkele, terwijl de sneeuw er nog ligt, wat rode kleur die aan vergoten bloeddruppels herinneren. Daarom is ze het symbool van de dood en vergankelijkheid gezien. Ook voor gebruik van de eredienst wordt de plant aangewend. Het lantaarnfeest wordt gevierd ter herinnering van een dochter van een Mandarijn die verloren was en met lantarens weer teruggevonden werd. In de bloeitijd van de camelia ‘s wordt in de tempels het lantaarnfeest gevierd. De graven zijn dan rijk met bloemtakken versierd en worden, zo gauw als de avond valt, de hele nacht door met lampen verlicht. Gelijk de dennenboom bij ons met kerstmis, zo worden daar de cameliabomen in menigte naar de stad gebracht. De bosjes die de tempel omgeven hebben de hoogte van bomen. In de bloeitijd ziet men zo’n boom met honderden bloemen versierd, rode, witte, gespikkelde, dubbele en enkele, allen aan een stam. Deze wonderboom wordt door het enten van verschillende takken verkregen en levert een toverachtig gezicht op.

Het is een symbool van zuiverheid, niet alleen door zijn opvallende witheid, maar ze heeft ook geen geur. Zo had de jonge Dumas een sinistere bedoeling met de naam van zijn beroemde heldin, de camelia dame. Niet iedereen weet dat de wereldberoemde Violetta van Verdis Traviata ook werkelijk geleefd heeft. Ze kwam als 15jarige van het land naar Parijs waar ze begon te werken in een snijatelier. Ze hield van Liszt en een van haar vele affaires was met Dumas, werd zeer rijk en zeer beroemd, droeg witte Camelia ‘s en stierf op 22-jarige leeftijd. De camelia dame werd de glansrol van alle grote actrices van Sarah Bernhardt tot Elisabeth Berger toe. Het hoogtepunt van haar roem bereikte de camelia dame in Verdis Traviata.

In zijn Dame aux camelias heeft Dumas onze bloem op tragische wijze vereeuwigd en haar met het beklagenswaardige lot van deze mensenziel verbonden. Ze heette Marie-Duplessis en in het jaar na haar dood werd het bij hen, die haar weelde bewonderden en haar geluk benijdde, mode om een pelgrimstocht naar het kerkhof van Montmartre te maken en daar kransen van camelia ‘s te leggen. Een dichter, die bij haar dood afwezig was en tot haar vrienden behoorde, maakte in 1847 een vers dat hij op het graf legde. Sinds die tijd werden bijzonder mooie meisjes, die zich in de maalstroom van het levens wierpen, Camellia of ook Cascade genoemd.

Een cameliawoede brak uit. In bruidsboeketten willen de bruiden nog steeds witte camelia ‘s hebben.

Camellia sinensis Kuntze (uit China) thee.

Bodhidharma, de Chinese patroon van de theeplant zou de thee vanuit India naar China gebracht hebben volgens deze legende;

҅’Een zeker Indische vorst, Darma, had een inval gedaan in China en deed zijn best om de mensen vroom te maken. Hij gaf dan zelf het voorbeeld en leidde een leven van onthouding en zelfkastijding. Zo bracht hij dagen en nachten door onder de open hemel en had in het hoofd gezet dat het hem zou lukken onophoudelijk te bidden en de slaap te overmeesteren. Op een gegeven moment dommelde hij toch in, toen hij ontwaakte was hij daar zo boos over dat hij zijn oogleden afsneed en ter aarde wierp. De andere dag waren de oogleden in planten veranderd en wel in een soort planten die hem onbekend waren. Toen hij van de bladeren proefde bemerkte hij dat ze een bijzondere opwekkende eigenschap bezaten zodat hij van zijn uitputting weldra hersteld was. De thee drank was uitgevonden en de naneven van de brave koning plaatsten zijn naam dan ook onder de heiligen in de almanak.’

De oorsprong van de Chinese thee is vrijwel gelijk aan de Arabische overlevering van het koffiedrinken, het waken tijdens religieuze ceremonies.

In de Cha-koning of heilig theeboek lezen we dat de beste bladen gevouwen moeten zijn als een laars van de Tartaren, draaibaar als een stierennek en ontvouwen moet worden als een mist uit de vallei, schijnen als een meer in de wind en in vochtigheid en zachtheid als aarde die opgefrist is na een regenbui. De eerste kop bevochtigt je keel, de tweede vergeet je eenzaamheid en de derde frist je geheugen van boeken op en stimuleert je om te gaan schrijven, de vierde veroorzaakt zweten zodat alles wat er in je verkeerd is uitgezweet wordt via de poriën, de vijfde vervolmaakt de zuivering, de zesde roept je tot de goden en de zevende wuift je in hun tegenwoordigheid.

De theekamer in Japan is simpel, zodat zijn kracht die uitstroomt door de geur niet vervallen of gevat zal worden door de aanwezigheid van onbelangrijke objecten.

Het gebruik van thee in China lijkt in de afkeer van hun gebruik van koud water te liggen. Dit omdat ze water dronken die meestal over de rijstvelden gelopen en daar kwalijke stoffen opgenomen had. Of van slechte bronnen die in de stad waren waar de samengedrongen bevolking ervoor zorgde dat het water niet goed was. Het is daarom waarschijnlijk een oud gebruik geweest, om gezondheidsreden, om gekookt water te nemen wiens smaak door enige in de zon gedroogde bladeren verbeterd werd. Het blad van de theestruik werd als beste gevonden die buiten de smaak ook andere eigenschappen had.

Als genotmiddel kwam het pas tegen de 4de eeuw in gebruik, in de 8ste eeuw werd de thee in China al belast. De grote uitbreiding van thee valt in die periode, het was dus een zeer belangrijke bron van inkomsten.

Door de Arabieren is thee in Azië algemeen verspreid. In Azië verspreidde het theedrinken zich in de 15de eeuw. Europa kreeg het pas voor het eerst te zien door de Portugezen en Hollanders, omstreeks 1559.

In 1610 brachten de Hollanders op Bantam van Chinese kooplieden gekochte thee op de markt. Naar verluidt zouden de Hollanders dit geruild hebben voor onze thee, de salie, en kregen een driedubbele portie thee voor een deel salie.

Voorspellen. Drijft er een theeblaadje op de thee, dan is bezoek onderweg. Zie je luchtbelletjes op de oppervlakte drijven, dan zal diegene die de thee opdrinkt binnenkort gekust worden.

Roer de thee met de richting van de klok mee, doe je het andersom krijg je ruzie. Ook het dekseltje er vergeten op te zetten geeft ongeluk. Als een dame een heer toestaat voor haar thee in te schenken krijgt ze binnenkort een kind van hem.

Campanula medium (middelste) Mariette klokje.

Mariette genoemd van de Nederlanders die vanwege de aardigheid van de bloemen die geschonken hebben als een present aan de zeer edele hooggeboren en vrome koningin Marie van Hongarije. Vandaar de naam Mariette. Dit zijn de beroemde Canterbury bells. De oorsprong van de naam ligt in oude tijden toen er klokken gedragen werden om de kragen van paarden. Dit omdat de wegen te smal waren om elkaar te passeren en vooral tijdens pelgrimage naar de schrijn van St. Thomas a Becket te Canterbury moest men elkaar van tevoren waarschuwen.

Hoe de eerste klokjesbloem ontstaan is.

De vrome legende knoopt het ontstaan van het klokje aan die van de kerkklok. De eerste christenen hadden geen klokken. In die tijd van christenvervolging moesten ze de godsdienst verborgen houden en ging men van huis tot huis aanzeggen. Toen de christenenvrijheid van religie kregen hielden ze openlijke godsdiensten en toen kwamen ook geleidelijk aan de klokken op. Een 1500 jaar geleden was het ongeveer dat de eerste klok ontstond. Het was in Nola, Campania. Daar leefde de vrome bisschop Paulinus, die als uitvinder van de klok geldt. Hij wandelde eens door een woud en toen de avond naderde kwam hij op een stille en lege plaats. Een zalige vrede heerste daar, alles was rustig en vredig. Alleen een licht gefluister van de wind en wat ruisen van de bomen heerste daar. Paulinus liep vredig tussen de bloemen. Aan de wereld ontrukt voelde hij de hemel. Onbewust vouwde hij de handen en riep tot de hemel: ‘Geprezen zei de Heer, O, geef mij een teken dat U bij me bent.’ Daar hoorde hij een licht klingelen alsof kleine klokjes zich bewogen. De vrome priester keek rond en zag dat alle klokjes op de weide zich in de avondwind bewogen en zo het geluid maakten. Dat was een heerlijke tijd voor Paulinus en ter herinnering hieraan liet hij thuis een reuzenklok maken van metaal en liet die in de dom van Nola ophangen. De klok klonk zo dat de mensen zich tot gebed verzamelden. Dit was de eerste kerkklok.

Campanula rapunculus (raapachtig) of Phyteuma, rapunzel.

Er was eens een man en een vrouw die graag een kindje wilde hebben. In de muur van het achterhuis was een venstertje, dat uitkeek op de ommuurde tuin van een heks. Toen de vrouw eens door dat venstertje keek zag ze malse rapunzels in die tuin groeien en ze kreeg er zo’n trek in dat ze er bleek van werd. Haar man klom over de muur en stak wat rapunzels uit die zijn vrouw met smaak opat. Maar toen wilde ze de volgende dag weer rapunzel eten en de man was niet zo goed of hij ging weer over de muur de tuin van de heks in. Die wachtte hem op en zei boos, ‘hoe durf je mijn rapunzels te stelen?’ De man legde het uit en toen zei de heks: ‘Nu, neem die rapunzels dan maar mee, in ruil voor het kindje dat de vrouw zal krijgen.’ Toen het kindje geboren was, kwam de heks het halen en noemde het rapunzel etc.

Het plantje rapunzel, dat in de Romaanse versies van het sprookje vervangen wordt door de peterselie, kan in het sprookje ook opgevat worden als een afrodisiacum.

Het plantje groeit in de tuin van Vrouw Gotel, de hemelmoeder die op ongeboren kinderen past. De plantjes die daar groeien zijn de levenskiemen die bij de vader en moeder gebracht moeten worden om een lichaam aan te nemen.

Canna, bloemriet, Indisch riet.

Volgens het geloof van de Birmaans ontsprong de canna uit het gewijde bloed van Boeddha. De duivelse Dewadat die jaloers was op Boeddhaճ invloed en beroemdheid hoorde dat hij van plan was om een reis te ondernemen en klom op een heuvel en wachtte tot de heilige zou komen. Hij had een geweldig rotsblok neergezet bij een doorgang en op het moment dat zijn object van haat doorkwam gooide hij de steen naar beneden. De steen plofte op Boeddha ‘s voet waar die in duizend stukken brak. Een enkel stuk die op zijn teen gekomen was trok het bloed in zich en toen die weer in de aarde viel kwam dit er opnieuw uit als Canna, terwijl de aarde, met gelijke gevoeligheid, zich opende juist onder de voeten van Dewadat en hem verzwolg.

Het bloemriet met zijn pompeuze rode banieren stamt uit tropisch en subtropisch Amerika. Hier is toch enige verwarring over geweest omdat een van de eerste bekende vormen indica genoemd werd. Er zijn verscheidene vormen uit Azië ingevoerd. Toch verschijnen alle Aziatische vormen pas na de Amerikaanse invoer.

Indian shot werden de zaden genoemd naar het gebruik dat de inlanders van de harde zaden maakten, bij gebrek aan gewone kogels namen ze deze. Goed rijp zijn de zaden zo hard als ijzer. Bij de Indiërs worden ze als bidkoralen gebruikt.

Cannabis, hennep.

Hennep is een tweehuizige plant. De groene manlijke bloemen staan in pluimen en de vrouwelijke in aarvorm. Het is een windbloeier. Hennep heeft een ruw behaarde stengel en 5‑9tallige, handvormige bladeren. De deelblaadjes zijn smal lancetvormig en getand, de bovenste bladen staan afwisselend en daaronder min of meer tegenoverstaand.

De planten worden ongeveer twee meter hoog en ruiken onaangenaam, wat zelfs bedwelming kan veroorzaken. Het wordt hier wel als snelgroeiende haagplant gebruikt als windbeschutting. Het zou de zwarte luis uit de bonen houden, reden dat het vroeger als haag om bonen geteeld werd.

De harsachtige stof die door de vrouwelijke bloemen afgescheiden wordt voordat ze bestoven zijn heet charas, churras of hasj of haschisch (soms shit). De plant heet in het Arabisch haschisch: wat plant betekent en een naam is die overgegaan is op de verdovende zelfstandigheid die eruit bereid wordt. Marihuana wordt gemaakt van de gehele bloemhoofdjes en bevat minder alkaloïden en hars dan hasj. Wiet komt van het Engelse weed; onkruid.

De verdovende stof was al bekend bij de Ismaëliten voor Marco Polo zijn tijd die de plant gebruikten om politieke daden, door onder invloed staande mensen, te laten uitvoeren. Dit gaf de Ismaliten de naam Haschischinen waaruit men in de Avondlanden Assasinen maakte. In herinnering aan de door hen begane moorden is het woord assassin in het Frans een betekenis van een moordenaar geworden. Deze Assasinen zouden in 1159 Frederik van Barbarossa vermoord hebben. De sjeiks kregen door middel van hasj absolute gehoorzaamheid van hun onderdanen. Symbool van het noodlot.

De vezels van hennep zijn beter dan die van vlas en waterafstotend. Om die reden werd het gebruikt voor nautische doeleinden. Het Franse woord canevas, in Nederlands canvas, is afgeleid van Cannabis.

Vondel, Den Gulden Winckel der konstlievende Nederlanders XLVIII;

‘Wie zijn Zoon liefheeft, hem matig zal kastijden

Opdat hij je met je oude dag mag verblijden

Eer de Misdadiger door een kenհen venster (een venster van hennep of kennep, namelijk een strop)

Aanschouwen van het licht de laatste straal of glinster

Hij zijn Moeder kust.’

Capparis, kappertje.

Kappers worden bij warme gerechten pas op het eind gegeten omdat ze bij warmte gauw haar geur verliest. Ingezouten kappers, als in de Italiaanse en Spaanse keuken, moeten ervoor gegeten worden. Vanwege haar smaak zullen andere kruiden maar spaarzaam gebruikt mogen worden. Kappers worden vooral in Sicilië en Italiaanse keuken gebruikt, salades, pizza’ s, vlees en pasta saus. Vaak opgediend met gerookte zalm, soms als vervangers voor olijven bij martini, bij tapas.

De kappertjes werden wel in wijn gedaan om die te laten geuren. Het is een smaakmaker en vooral bestemd voor de ouderen als de eetlust minder wordt, de kapper kan hiertoe een stimulans zijn bv. in de vorm van een sausje. Shakespeare in Twelfth Night, 3,129 waar Sir Andrew zich niet wenst te vergelijken met een oude man: ‘Sir And. Faith, I can cut a caper.’

Het kappertje zou een afrodisiaca werking bezitten. Om deze redenen is de vrucht dan ook vele malen vervalst en bij ons werd de brem hiertoe wel gebruikt. De bloem van deze struik heeft een lange stengel die bij het verwelken zich naar de aarde buigt, een mooi zinnebeeld van de ouderdom.

Carlina, zilverdistel.

Carlina is zo genoemd naar Karel de Grote. In een pestperiode verscheen er een engel aan Karel die hem beval een pijl af te schieten in de richting van de opkomende zon. De plant die getroffen zou worden was dan een middel tegen de pest. Dit zou dan de driedistel of Karelsdistel geweest zijn en zo zijn leger gered hebben. Daarom heeft het nog steeds splijten en wonden van de pijl in de wortel.

De omwindselblaadjes zijn vocht aantrekkend of hygroscopisch en kunnen zo gebruikt worden als een weerglas. De omwindselblaadjes sluiten zich met vochtig weer om de gele bloem heen en gaan met zonnig en droog weer open. Door die eigenschap zijn ze ook goed in een droogboeket te gebruiken, het open en dichtgaan behouden ze ook in de kamer. Dit kan getest worden door er een paar maal over te ademen. In Duitsland wordt de Wetter Distel wel aan de deuren genageld om zo als hygrometer te dienen. De blaadjes sluiten voor een regenbui. Dit gebruik zien we ook wel eens in Italië en Frankrijk.

Carpinus, haagbeuk.

De bast is dun en glad en gewoonlijk licht van kleur. De haagbeuk groeit in zijn jeugd lang bossig en vormt hierna meestal maar een kleine boom tot 15m. hoog. De stam van de boom is meer ovaal dan rond en heeft een gegroefde vorm. De stam verdeelt zich in takken op zo’n manier dat de hoofdstam verloren gaat in deze massa. De boom draagt de zwakke takken opgericht en vertoont zo meer een onderstutte vorm. Kan die opwaartse takken maar een 150 jaar dragen, hoewel er voorbeelden zijn van 3‑400 jaar oud met een stamdoorsnede van een meter.

De knoestige stammen en verdraaide takken maken een haagbeuk tot een goede schuilplaats voor moordenaars en andere duistere lieden. Een Duistere, Donkere Doemboom.

De lange en groengepunte knoppen gloeien op een zwarte tot zilveren bast die zich in het voorjaar uitspreiden en plotseling is de boom getooid in het voorjaarskleed. Niet de bladeren maar de bloemen zijn verschenen in een druipend, groen/gouden gewaad wat uit de katjes gewoven is. Dit levert een fraai gezicht op in maart. De mannetjes zie je op het oude hout, terwijl de vrouwtjes aan de jonge scheuten van dezelfde boom komen. Het geeft al jong zaad, een zwevend zaad dat grote afstand kan afleggen. De bladknoppen houden zich dan nog steeds bescheiden op de achtergrond en zijn bezig met open gaan, de waaiervormige plooien van de tere bladeren zijn pas in het eerste stadium van ontvouwing. Na het verdwijnen van de manlijke katjes ontluiken de emerald groene bladeren, eirond maar niet symmetrisch van vorm met een fijn ingesneden en gezaagde rand en getekend door een sterke middennerf van waaruit de parallel lopende nerfjes naar de bladrand gaan. Heeft duidelijke en meer nerven dan de beuk. Het blad heeft een mooie patine van puur goud in oktober. 5-8cm lang en 3-4 cm breed, lancetvormig.

In de verte lijkt het wel wat op de beuk vooral omdat het blad in de winter, net als bij gesnoeide beuken, er lang aan kan blijven. De haagbeuk heeft echter kleine en aanliggende knoppen en de beuk afstaande, grote en spitse knoppen. Meer lijkt het blad op dat van de iep en ook op de berk, Betula, vandaar zijn tweede naam betulus. Groeit op dezelfde gronden als de beuk en zelfs op drogere gronden, houdt echter niet van zure gronden. De verwarring ontstaat voornamelijk omdat de haagbeuk en de beuk als haag gebruikt worden. Als haag houdt het ook in de winter zijn vaalbruine blad, de gesnoeide beukenhaag ook, de ongesnoeide beuk laat zijn blad vallen, vandaar de verwarring.

Meestal wordt de haagbeuk gebruikt voor de wat forsere hagen. Ook werd het gebruikt in de zogenaamde Franse tuinen omdat het geschikt is voor vormsnoei. Symbool van sieraad, ornament.

Carthamus, saffloer.

Het werd veel gebruikt als vervalsing van de saffraan, (Crocus) vandaar valse saffloer/saffraan. Het kleuren met de beroemde saffloer is als een komedie, volgens de klassieke regels in vijf bedrijven. De plant wordt eerst met water uitgetrokken, waarna het aflopende gele water het doek op een omslachtige manier geel verft. Vervolgens wordt de kleurstof vermengd met een mengsel van andere plantendelen. Na dooreen te zijn gekneed wordt dit mixtum compositum roodgekleurd met citroensap. Daarmee wordt het eerst geel geverfde doek in alle nuances van rood tot hoog purper toe gekleurd. Blauw gekleurd goed verf je hiermee bruin of licht violet en oranje kleuren verkrijg je door wat geelwortel bij te voegen. Toch zijn die kleuren niet sterk, komen ze in aanraking met zweet, dan verschieten ze van kleur.

Door de komst van teerverven heeft het zijn waarde als verfplant verloren.

Carya, hickory. De naam Carya komen we meer tegen. Dit was de Griekse naam voor de (wal)noot en is zo genoemd naar Carya, de dochter van Dion en de koning van Laconië. Bacchus beminde Carya, maar haar zusters waren jaloers en kwamen tussenbeide. Bacchus werd hierover vertoornd en veranderde de zusters in keien en Carya in een walnoot.

Philip Miller uit Chelsea zag deze boom vanuit een paar opgestuurde bladeren en noten en noemde die naar de mythologische Carya.

Van het zware hout worden kastjes, stoelen, gereedschappen en dergelijke gemaakt. De beste meubelen worden van deze houtsoort verkregen die in Amerika hickeries genoemd worden. De naam old hickory was geassocieerd met een sterke en taaie president, Andrew Jackson. Een andere president, Abraham Lincoln, was bekend als railsplitter, de gespleten hickory werd gebruikt voor treinbielzen vanwege de hardheid van het hout.

Hickory hout wordt genoteerd niet alleen voor zijn hardheid, maar ook voor zijn taaiheid en mogelijkheid om plotselinge schokken op te vangen. Om deze reden heeft het de eerste plaats bij het maken van bijlheften en de vroeger wielsturen van automobielen. Amerikaanse bijlen zijn beroemd over de wereld en niet vanwege de bijl maar vanwege de hickory-steel.

Men vertelt ook dat de drafsport ontwikkeld werd in Amerika na de uitvinding van de lichte sulky waarvoor het hout van de hickory onmisbaar is.

Cassiope, klokjeshei.

Cassiope is zo genoemd naar Cassiope, Koningin van Ethiopië, de vrouw van Cepheus en de moeder van Andromeda. Cassiope beweerde mooier te zijn dan de zeenimfen, waardoor zij de woede opwekte van de zeegod Poseidon. Om die reden werd ze verbannen naar koude oorden.

Castanea, tamme kastanje.

Naar de mythologie werd de nimf Nea (casta-nea) tegen haar zin door Jupiter bezocht en overweldigd, daarna pleegde ze zelfmoord en werd door Jupiter in een kastanje veranderd. Naar Isidorus zou de kastanje met castreren in verband staan omdat de vrucht, als ze uit het omhulsel is gevallen, als gecastreerd lijkt.

Het sterke blad heeft een krachtig belijnde middennerf en van daaruit lopen parallel de zijnerven door tot buiten de bladrand waar ze als een punt aanvoelen. Bladen zijn ovaal en lancetvormig tot een punt versmallend en gezaagd. Vooral in juni zijn ze glanzend groen en lichter aan de onderkant en zeer lang.

In de winter is deze magnifieke boom te herkennen aan de ronde knoppen met aan weerszijden kleinere knopschubben en aan de ribbels op de twijgen. Op zijn 50ste verjaardag begint de boom te bloeien. Omdat de bloei midden in de zomer valt, juni/juli in de scheuten van nieuwe loten en als laatste van de loofbomen, lijkt de bloei op een groene zee met daarin goud doorstraalde kleuren. Met grote snelheid haalt het gewas nu zijn achterstand in. De grote donzige ballen nemen in augustus/september al flink in grootte toe en splijten in oktober in vieren. Hierbij wordt het zijdeachtige interieur tentoongesteld. De pluk valt in oktober, afhankelijk van warm weer. Een rijke oogst is 4000kg kastanjes de ha. Symbool van weelde.

De eerste eeuw is er groei, de tweede stilstand en in de derde eeuw nemen de krachten af en komt er verval.

De tamme of eetbare kastanje, is een boom die geweldige afmetingen kan bereiken en hier 30m hoog kan worden. Er zijn er gevonden met een stamomvang van meer dan 10m.

De tamme is een statige en majestueuze boom en een rivaal van de eik die het overtreft in grootte en ouderdom. De kastanje heeft een korte romp en zijn massieve armen staan laag bij de grond. Zijn hoofd is breed en grillig en matig verzorgd. Vrijstaande bomen hebben soms een kroondoorsnede die gelijk is aan of breder dan de hoogte

Hij groeit gemakkelijk uit zijn grijze jasje waardoor er scheuren in zijn huid ontstaan. De bast is door die diepe en wijde spleten opmerkelijk en ijken sommige ideeën voor de bijzondere ornamenten in de gotische architectuur geleverd te hebben. Die schors kan net als die van paardenkastanje ook draaien, zodat de boom achterom lijkt te kijken. De stam draait met de wind mee, een veranderlijke boom.

De kastanjes uit het vuur halen is een uitdrukking die ontleend is aan de fabel. Een aap die kastanjes uit het vuur wilde halen was bang zich te branden en gebruikte hiervoor de poot van een daarbij liggende slapende hond.

Kastanjes werden wel in het vuur gelegd met de namen van de aanbidders erop. Bleven ze rustig liggen was dit een teken van trouw, diegenen die opsprongen of knapten, waren ontrouw. Kastanjes waren een soort huwelijksorakel in Engeland. Naar dit geluid maakte Shakespeare Taming of the shrew 2,208:

‘So you tell me of a woman ‘s tongue

That gives not half so great a blow to hear

As will a chestnut in a farmerՠs fire?’

Geroosterd of gekookt is het een delicatesse en zou dan stimulerende krachten bezitten. Van Beverwijk; ‘Gij hinderen het hooft en verwekken de geile minnegloed, oordelen ook met anderen dat ze door hun winderigheid veel eerder een wellust prikkel zijn. Het schijnt dat ze zo vast bebolwerkt zijn, (de vrucht) dat men ermee zo geprikkeld en gestoken wordt voor men aan de vrucht komt wat Petrus Gravina met de dood bekocht heeft. Een zinnebeeld, zo men zegt, hoe sommigen geprikkeld en gestoken door Venus prikkels zijn omgekomen voor ze de vrucht, waar naar zij snakten, gesmaakt hadden.’

Verder is er weinig ophef over de kastanje. Men zegt alleen dat God de tamme kastanje schiep en de duivel de paardenkastanje. Een compliment voor de boom.

Oude bomen.

De tamme kastanje geldt als een van de oudst en dikst wordende bomen.

De beroemdste kastanje was wel de kastanjeboom van de Etna die door de inwoners van Sicilië, ‘Castagna di Centi Cavalli,’ ‘kastanjeboom van de honderd paarden’ genoemd werd. Die naam berust op de overlevering dat Johanna, Koningin van Aragon, op een reis van Spanje naar Napels door een onweersbui werd overvallen en onder deze boom een schuilplaats vond. Doordat de boom geheel hol is, beweert men dat ze hier met haar gevolg van honderd ruiters in geschuild heeft. De boom zou een kleine 60m. in omvang geweest zijn en de ruimte in de boom was in vroeger eeuwen zo groot dat er een huis in gemaakt was die voorzien was van een oven waar de kastanjes van deze boom in gedroogd werden. Het benodigde brandhout werd dan ook door deze boom geleverd. Door al die activiteiten waren er in de vorige eeuw nog maar een paar brokstukken van die boom over, die elk afzonderlijk toch nog leefden. De vroegere opening zou zo groot geweest zijn dat er twee rijtuigen tegelijk in en uit konden rijden. De omvang van de stam zou tussen de 48 en 54m liggen en de oudheid berekende men op hoger dan de tot dan toe bekende geschiedenis, ouder dan de bijbel. Dat vond men toch in vroegere tijden toch onmogelijk.

Niet ver van die boom zouden er nog drie gestaan hebben waarvan er twee waren met een stamomtrek van 21m voet en de derde kleinere van 15m.

Catalpa, trompetboom.

De grote lappen van bladeren, 12-20cm lang en aan jonge planten nog groter met toegespitste top, staan als twee harten, soms drie, tegenover elkaar. De vorm lijkt lieflijk maar bij wrijven kom je op andere gedachte en haal je je neus op. Al met al, wegens zijn bladeffect, een boom voor tropische tuinen.

Als boom van de trompetfamilie blaast het zijn deuntje mee. Op zijn vijftiende verjaardag speelt het boompje voor het eerst solo. Dan staan zijn witte trompetten in 20cm lange pluim, groot en van binnen door spikkelt met purperrood, bloem 4-5cm in diameter, meeldraden zijn even lang als de kroonbuis. Dit gebeurt in de vakantietijd zodat we lui onder zijn bladerdak van deze ontluikende schoonheid kunnen genieten. Niets menselijks is de boom vreemd.

Na de bevruchting vormt het in alle rust een bundeltje sigaretten, een soort cilinderachtig peulen of potloden van 35cm lang die in Amerika Indiaanse bonen genoemd worden.

De kort gestuikte boom heeft een brede en ronde kroon. Omvangrijk wordt de boom met het verstrijken van de jaren zodat die het breed laat hangen. Zijn maten zijn 0.50-0.50-16m, bij een lengte van 10m. Zo’n boom heeft dan ook veel ruimte nodig. Dit komt doordat de takken geen eindknoppen maken, wel zijknoppen waardoor de kroon breed uitgroeit.

Ironische wordt het wel ambtenarenboom genoemd, het komt als een van de laatste in blad en laat als een van de eersten zijn blad vallen, komt laat en vertrekt vroeg. In de zomer is de ambtenarenboom op zijn best, in bloei, de vakantiedagen.

Catananche, blauwe strobloem.

Opstaande, dunne en vertakte, grijsachtig behaarde stengels.

Talrijke lang gesteelde, zachtblauwe bloemhoofdjes met donker purperen hartje, aan de buitenkant purper/blauw, de vliezige, parelmoer/witte omwindselblaadjes steken fijn af tegen het blauw van de lintbloemen in juli/augustus.

Plinius schrijft dat Catananche een kruid is dat in Thessalië groeit wat hem onnodig dacht om te beschrijven omdat het nergens toe nuttig is dan om bij de minnedranken te vermengen waartoe ook en tot geen ander ding zowel deze eerste als de andere of tweede Catanance van Dioscorides nuttig gehouden is geweest: ‘Beide Catananche, zegt hij, worden gezocht en veel geacht om de liefde te verwekken en er minnedranken van te maken. En men zegt dat de vrouwen van Thessalië die tot dat doel zeer plegen te gebruiken.’ Catananche komt van Grieks katanagke: dwang. Uit de planten brouwde men een liefdesdrank die door de begeerde gedronken moest worden. Hiervandaan stamt de Duitse naam Zwangkraut.

(b) Bij Lobel; en is het de Catananche van Dioscorides dan schijnt het naar de kracht om de mensen tot de liefde te verwekken, ja te dwingen genoemd te wezen, dat is liefde kruid, kruidje volg me na, minnekruid of dwingend kruid.’

Catananche werd daarom ook wel Cupidone genoemd en zo is nog de Franse naam, Engelse blue cupidone of cupid ‘s dart.

Catha, khat.

De plant is afkomstig uit Ethiopië en kwam mogelijk in de 6de eeuw v. Chr. naar Arabië en Jemen. Anderen geloven dat ze uit Jemen stamt voordat het naar Ethiopië kwam en andere erbij gelegen landen. De eerste vermelding van khat zou in het Nieuwe Testament zijn. http://en.wikipedia.org/wiki/Khat. De oude Egyptenaren beschouwden het als goddelijk voedsel die de menselijke godheid kon vrijmaken en gebruikten het meer dan zijn stimulerende effecten, een memorfoos proces om de gebruiker god-achtig te maken.

Het wordt al eeuwen in het Arabisch schiereiland als stimulans gekweekt. Daar vervangt khat koffie en wordt gebruikt in een gelijke sociale context. Zijn verse bladeren en toppen worden gekauwd en soms, minder vaak, gedroogd en als thee gebruikt om een staat van euforie en stimulatie te krijgen. Het wordt meestal niet door een geloof verboden ofschoon de Ethiopische Orthodoxe kerk de christenen het gebruik verboden heeft vanwege zijn stimulerende effecten. Khat is zo populair in Yemen dat zijn cultivatie het meeste deel van het land en 40% of het water dat het land heeft gevergd. Het geeft de boeren een zeer goed inkomen, 5 maal veel beter dan als ze fruit kweken. Er is vaak te zien dat het openbare leven tegen de middag tot stilstand komt omdat de meeste mensen in groepen bij elkaar zitten en bij khat kauwen discussiëren. Dat komt wel door de warmte van de middaghitte als ook de nevenwerking van khat. In Islamitisch recht wordt kat meermalen als verboden gezien, zo Saudi-Arabië; in de landen waar het gewoon is wordt het door de heersende leer gerechtvaardigd. In enige khat gebieden, als in N. Kenia, was het kat kauwen een privilege van de adel. Met de teruggang van dit traditionele gezelschap steeg het khat gebruik onder jonge mensen met negatieve ontwikkeling op vorming en inkomensontwikkeling van hen.

Khat moet wel vers gebruikt worden, anders verliest het zijn werking. Men ontbladert hiertoe van de driejarige stekplanten het blad tot de eindknoppen. In het volgend jaar worden de bladeren en ontwikkelende takjes verzameld onder de naam khat moubarreh. In het tweede jaar wordt het betere khat methani verkregen dat zacht en nootachtig smaakt.

Een smaakmaker die wel wordt wel vergeleken met atropine en veroorzaakt een minimum aan slaap. Het kruid werkt stimulerend, prikkelend, opwindend en licht verdovend en verjaagt de slaap zonder negatieve bijwerking. Ze geloven dat het hun grote waakzaamheid geeft zodat ze, na ze gegeten te hebben, de hele nacht waken kunnen zonder vermoeienis. Zo effectvol verbeelden ze deze plant tegen de Plaag, dat ze verzekeren dat als iemand een klein stukje bij zich draagt, dat hij dan zonder vrees tussen de besmette door kan gaan en dat de plaag niet in de buurt komt waar deze plant staat. In Amerika gebruiken ze daar het cocablad voor.

In Arabië verdrong, vol­gens Abd-Alkader-Ebn-Mohammed, de uit Abessinië ingevoerde koffiedrank een andere drank die kafta genoemd werd. Die laatstgenoemde drank werd bereid uit de bladeren van de khat. Het werd wel verdrongen omdat khat vaak verboden werd.

Waarschijnlijk ligt hier ook de oorsprong van de naam koffie. Caffa heet de koffie in Z. Abessinië en in Arabisch qahwah, dit werd in Turks quahve of kahweh en bleef in vormen als caffe en café in Z. Europa bewaard.

Cedrus, ceder.

Cedrus deodar, Deodar ceder. De boom is zo genoemd naar Deodar, een Indiase staat, of van Hindoe deկdar en dat van Sanskriet deva dara: goddelijke boom. (deva: goddelijk en daru: boom)

De deodar is een heilige boom in Indi. Hij was de boomgod van de Shastras, de Devadera, die in vele oude Hindoestaanse gedichten als het symbool van kracht en majesteit wordt afgebeeld. Er is een verhaal in China van ‘De boom van trouwe geliefden’. Er is een legende dat een koning een goede man gevangen nam zodat zijn vrouw beschikbaar werd voor de koning. De gevangen man stierf van ergernis en zijn vrouw doodde zichzelf, maar, ofschoon hun lichamen ver van elkaar werden begraven op konings uitdrukkelijk bevel, groeiden cederbomen op elk graf die op geweldige hoogte hun takken en wortels ineenstrengelden.

Ceder van de Libanon. Een van de machtigste bomen van de Libanon is deze ceder. De boom kan wel 40m hoog worden met een karakteristieke afgeknotte top, vlak.

De ceder heeft net als de eik, machtige armen die horizontaal uitstaan en even dik en groot zijn als een volwassen boom. De ceder overheerst met zijn armen een uitgestrekt gebied. Een indrukwekkende verschijning, machtig en gespierd, een boom met charisma.

Het cederhout is niet knoestig en zeer geurend. Of het echter zo duurzaam is als we uit de bijbel zouden kunnen opmaken is echter twijfelachtig. Het cederhout dat gebruikt werd voor de doodskisten van de farao ‘s en de koningen van Syrië zou ook niet afkomstig zijn van de ceder, maar van Juniperus excelsa. In N. Afrika werden de kisten gemaakt van Callitris quadrivalvis en in Egypte van Juniperus phoenicea. Ook rijst de vraag of op sommige plaatsen de ceder wel gebruikt was. In de Sinas, zo ver van de Libanon, was daar wel ceder voorhanden?

Ook had men in die tijden niet de beschikking over goed vervoer om de zo hoog groeiende ceder te halen en door nauwe passages te slepen. Het is mogelijk dat ook hout gebruikt werd van Juniperus soorten die op dezelfde plaatsen groeien en gelijkwaardige namen hadden. Het echte cederhout is dan mogelijk gebruikt vanwege zijn geur voor het binnenwerk.

Sinds de oudste tijden is er roofbouw gepleegd op de ceder. Vooral vanuit Egypte, een land dat zelf weinig bomen heeft en al vroeg ontwikkeld was. Bij de Egyptenaren heette de Libanon dan ook plateau van de Ceders. De Libanon is dan ook gevallen (Jesaja 10:33) ‘Ziet de Heer der heerscharen houwt met vervaarlijke kracht de loverkroon af, de rijzige stammen worden omgehouwen en de hoge geveld, het dichte gewas van het woud hakt hij af met ijzer en de Libanon zal vallen voor de Heerlijke.’ De plaats waar God het eerst werd verheerlijkt is omgehakt om tot kerken en bedehuizen te worden waarin men Hem nu gedenkt.

In het begin van deze eeuw waren er nog maar enkele honderden stammen over, waarvan er 13 waren met een stamomvang van 11m. Die paar laatste restanten worden nu beschermd, voornamelijk door de patriarch van de Maronieten en door een Christelijke sekte die op de hellingen van de Libanon leven.

Centaurea cyanus (donker blauw), korenbloem.

Het grove schrale van de onbehaaglijke stengels en bladeren vallen in de tuin in het oog en in het veld verschuilen ze zich tussen de halmen en alleen de bloemen komen uit de golvende bos tevoorschijn. Plant de korenbloem dan ook zo tussen andere grotere planten. Bloei is in de zomer.

De korenbloem is een bekende blauwbloeiende plant die voorkomt in granen (roggebloem) op zandige gronden. C. Huygens spreekt hier al vroeg van: ‘De bloem is noodeloos in ‘t koren, en nochtans Daer is geen weer seggen aen: sij geeft de Terw’ een glans.’ Hij had gelijk, wij missen nu de kleur van de korenvelden, het hemelse blauw van de korenbloem, wat is een graanveld zonder die kleur? De lichtere kleuren van de oude graanvelden werden verder gemengd met de zonnige glans van de gele wilde mosterd en de rode vlammen van papaver. Hier kronen de blauwe korenbloemen hun schitterende kleuren in grote hoeveelheden boven het land en vertroebelen de koren­vel­den met vernietigende schoonheid.

Het intense blauw van de blauwe bloem is blauw als de voorjaarshemel. De diepere kleur van de meeldraden dient alleen om de blauwere kleur te versterken. De korenbloem spreidt de schoonste tint van enigszins gebroken blauw ten toon, het is het korenblauw en onze blauwbloem. Dit is de kleur die men cyaanblauw noemt. Het blauw is naar de korenbloem genoemd, een van de weinige kleuren die aan een plant zijn verbonden.

Ceres, de godin van de akkerbouw, wandelde eens door een korenveld. Daar riepen de blauwe korenbloemen en klaagden: ‘Lieve godin, geef ons ook een met koren gevulde aar, zoals de halmen hier naast ons dragen. Als de mensen de akkers bezoeken, kijken ze alleen maar naar de halmen, maar ons zien ze niet.’ Lieflijk antwoordde de godin: ‘Het graan is nuttig, maar jullie zijn van geen nut voor de mensen, maar jullie zullen het veld sieren. Daarom heb ik jullie een kleed gegeven van hemelsblauw zodat ieder die zich tot de hemel aangetrokken voelt jullie zullen zien. Jullie zijn mijn priesteressen, gekleed in hemelsblauw om de mensen het goede van de hemels te prediken.’ Toen waren de klagende korenbloemen tevreden en predikten de mensen de hemelse genade en goedheid.

Centaurea cyanus, de blauwe korenbloem zou zijn tweede naam te danken hebben aan de volgende fabel: ‘Cyanus leefde te Constantinopel samen met zijn moeder van de aalmoezen die ze van de rijken verkregen. In haar behoeftige omstandigheid had ze haar zoon toch laten ontwikkelen naar geest en hart. Het gemoed van de zwakke jongeling vond echter pas rust en lust in de aanschouwing van de flora waar hij dan ook ganse dagen doorbracht. Niets trok hem meer dan de korenbloem. Eens zijn maaltijd vergeten te hebben viel hij neer en Flora veranderde hem in een korenbloem die sinds dien het toonbeeld geworden is van tederheid.

De lieflijke bloem is een embleem van delicate sympathie dat zichzelf voedt op hoop en in sommige streken gebruiken de jonge meisjes de bloem als liefdestest. De bloemen zouden liefde voorspellen, de hoofdjes werden geplukt en meisjes deden die in hun blouse en na een uur keken ze weer en hoopten dat de ongeopende bloemen begonnen te bloeien, een teken dat de lover van de goede kant komt. De hoofdjes konden de toekomst voorspellen, net als Plantago major, vergelijk ook de naam bachelors buttons.

Centaurium, duizendguldenkruid.

Centaurium is zo genoemd naar de centaur Chiron, die beroemd was om zijn medische kennis. Zoals de indianen de eerste blanken zagen, zo wordt de centaur in de mythologie afgebeeld, half mens half paard. Het is een klassieke naam van een plant naar de fabel van Ovidius dat die plant de wond genezen zou hebben van de voet Chiron of Chiron. Deze centaur was de eerste die de wond helende eigenschappen ontdekte. Hij genas de wond die hij had gekregen van een pijl die vergiftigd was met het bloed van het Peloponnense monster, de honderdkoppige Hydra.

Duizendguldenkruid verkreeg zijn naam door zijn vele goede eigenschappen en werd vroeger dan ook met honderden ponden tegelijk ingezameld, dit voornamelijk op Ameland. Het kruid werd wel in de beurs gedaan om de eigenaar van voldoende geld te verzekeren. Ja, het was duizend gulden waard en iedere ruiter moest, die het plantje voor bij ging, afstijgen om het te plukken en de eerste dame die hij tegenkwam moest de bloem een kus geven. Het was vroeger voor alles goed en dus duizend gulden waard. Werd ook wel gebruikt als een vervanger van pruimtabak (duizend guldentabak).

De bitterwaarde is 200-3500. Alle delen smaken bitter. Het werd gebruikt als bitter maagversterkend middel, eetlust stimulerend. Dit schijnt al zo bij de ouden bekent zijn geweest en werd in de 13de eeuw al zo vermeld. Plinius noemt het fel terrae wat zoveel als aardgal betekent naar de bittere smaak. De gal uit de aarde zou in de plant getrokken zijn.

Met wijn gekookt doodt het de stonden van de vrouwen en de vrucht die daaruit voortkomt. Op geen enkele manier zal je het de vruchtbare geven, want het doodt de vrucht. Zo’n kooksel met venkelzaad en peterseliezaad laat plassen.

Ceratonia, Sint-Jansbrood.

De naam ceratia verkreeg het naar de bittere en harde zaden die als gewicht werden gebruikt omdat ze altijd hetzelfde wogen, waar de naam karaat van is afgeleid.

In het Grieks is dit het keration waarmee men in Afrika goud en in O. Indië diamanten weegt. In late Romeinse en vroeg Byzantijnse tijden werden de puur gouden munten ermee gewogen die bekend waren als solidus 24 karaatzaden (ongeveer 4.5 gram). Als een resultaat werd het karaat een gewicht van zuiver goud. Zo betekent 24 karaat goud 100% puur, 12 karaat goud betekent dat het 50% goud bevat, etc.

Doordat de zaden niet altijd helemaal gelijk zijn, en dit bij edelstenen zeer belangrijk is, worden die nu gewogen. Als juwelengewicht vervalt karaat in 4 gram of 64 delen en weegt in Hollandse maten 205,894mg. In Engeland maken 151,5 karats een ounce en in Frankrijk 144 een once diamanten. Er zijn verschillen in diverse landen. Karaat is nu precies 200 milligram. Het karaat wordt in de edelsteenindustrie ingedeeld in 100 puntjes, elk puntje is dus 2mg.

Het karaat van goud is iets anders. Zuiver goud geeft dus een gehalte aan, bij een edelsteen een gewicht.

Het zogenaamde Johannesbrood wordt door mensen en dieren gegeten en was een belangrijk handelsartikel. Zo lang de vrucht nog niet geheel rijp is en geen bruine kleur heeft geld het voor schadelijk en zelfs giftig. Rijp zijn ze zoet, donkerkleurig en aangenaam, en geven een honingachtige siroop.

St. Johannesbroodboom naar het Bijbelse verhaal.

Lucas 15: 16 ‘En hij begeerde zijn buik te vullen met de schillen die de varkens aten, doch niemand gaf ze hem.’. Het Griekse woord wordt vertaald als peulen bij de Moffat versie. Er is geen twijfel dat de schillen van Jezus parabel van deze boom afkomstig waren.

Mattheüs 3: 4 ‘Hij nu, Johannes, droeg een kleed van kamelenhaar en een lederen gordel om zijn lendenen; en zijn voedsel bestond uit sprinkhanen (Sint-Jansbrood) en wilde honing.’

De sprinkhanenboom of St. Johannesbroodboom wordt nergens in de Bijbel vermeld. In de wildernis van Johannes zouden nog steeds enige sprinkhanenbomen groeien waarvan de monniken de mensen verzekeren dat dit dezelfde zijn als die waarvan Johannes de Doper gegeten zou hebben. ‘De Roomsgezinde pelgrims, die niet wijzer durven wezen dan zulke blinde leidsmannen, zamelen de vruchten daarvan in en dragen ze met veel devotie weg.’ Het zou de vrucht van Johannes geweest zijn en de wilde honig zou de pulp ervan zijn. Calvijn meende ook dat dit het voedsel was van de verloren zoon dat hij deelde met de varkens.

Het verschil komt door de overschrijvers die het Hebreeuwse G voor R vertaalden tot cherev wat het woord carob veranderde tot locust of sprinkhaan. In het Hebreeuws betekent hagavim: sprinkhanen, en haruvim is de Johannesbroodboom. Waarschijnlijk is er verwarring opgetreden doordat in de uitspraak de woorden sterk op elkaar hebben geleken.

Cercis siliquastrum (hauwachtig, hauwtje) Judasboom is een zonaanbidder uit het Middellandse Zeegebied, die beschermd moet worden tegen zeer koude wind. Toch is dit juffertje vrij winterhard in ons land. In zijn jeugd is het wat kouwelijk en heeft moeite met onze winters. Mogelijk is dit een reden dat ze weinig aangeplant wordt. Het gewas moet in jong stadium geplant worden, oudere exemplaren hebben moeite met aanslaan. De struik geeft telkens aanleiding tot een opwindende gebeurtenis. De judasboom bereikt een verfijnd hoogtepunt in het voorjaar. Dan hult het zich in een voorjaarskleed van roze wolken. Eerder verschenen er op het hout bosjes bloemknoppen die bij elkaar zitten alsof het een soort paddenstoel of heksenbezem moest worden. Hieruit verschijnen de tere bloemen voor de komst van het blad.

De eerste keer dat de bloemen hun opwachting maken heeft het gewas een leeftijd van 5 jaar bereikt. De struik is, wegens de bloemenpracht, geschikt om in bloei te worden getrokken. De mooi gevormde, niervormige bladeren komen na de bloei. Onder de nier vorm heeft het ook nog een hart vorm bij de aanhechtingsplaats van de stengel. De ronde bladeren zijn eerst bruingroen en worden later donkergroen.

Naar de tekst van Mattheus 27: 5 werd aangenomen dat Judas zich had verhangen aan een boom, wat dan deze boom zou zijn. Toch staat er in de Bijbel niets over in, is dit meer geworden uit overlevering en traditie. Waarschijnlijk stamt de naam af van de groeiplaats of Franse naam, Arbre de Jude, boom van Juda. De judasboom groeit in de Tabor eikenwouden van Judea en in Z. Europa.

Mattheüs 27: 5 ‘En de zilverlingen in de tempel werpende, verwijderde hij zich, daarop ging hij heen en verhing zich.’ Welke boom staat er niet bij, maar volgens oude legende is het deze boom.

Doordat Judas zich eraan verhangen heeft groeien sindsdien de takken krom. De tranen van Jezus zijn op het hout gevallen, zodat sindsdien de boom op alle plaatsen bloeit, zelfs op het dikste hout. De kleur werd dan ook rozerood van schaamte. Symbool van ongeloof, bedrog. Toch moet in dit verband nog gemeld dat worden dat in verband met Handelingen 1: 25 er duidelijk op gewezen wordt dat Judas niet stierf aan ophanging.

De ziek makende Judasboom heeft de reputatie dat die speciaal bezocht wordt door heksen die er een groot genoegen in scheppen zich te verzamelen rond de boom. Mogelijk is van hen de verspreiding van het idee afkomstig dat de dood diegene overvalt die zo ongelukkig is om in deze boom te vallen.

Chamaemelum, Roomse kamille.

De Roomse kamille is een nobele plant met zeer fijne, diepe en grijsgroene ingesneden bladeren, dubbel geveerd. Het vormt pluizige matten mits het geregeld getopt of gemaaid wordt. Kamille ziet kans om zijn jonggroene, varenachtige bladeren door de meeste winters heen te halen en geeft zo een dankbare groene sprankeling in de wintertuin. Het is nobel omdat het zulke grote bloemen heeft voor zo’n klein plantje. De stengel kruipt, bladeren staan afwisselend en zijn fijn gesneden. De mooie alleenstaande geurende bloem is geel of wit met een geel hart, eindstandig in juni en juli.

Rooms heeft de betekenis van vreemd of buitenlands, dit in tegenstelling tot onze inlandse kamille, Italiaans.

Kamille komt algemeen voor op zonnige plaatsen langs verhardingen en dergelijke. Zie Shakespeare King Henry IV, deel 1 2de akte, 4de toneel: ‘For though the camomile, the more it is trodden on, the faster it grows.’ Men had ontdekt dat het dan sneller groeide als er over gelopen werd zodat er dagelijks over de kleine kweekbedden gewandeld werd.

J. Cats kende dit verhaal ook. ‘Indien gij op het veld ziet met de voeten treden De groene Camomil... Gij zult merken, Dat leed en ongemak die Plant kan sterken.’ Symbool van kracht in tegenspoed.

(Dodonaeus) ‘Men behoeft dit kruid niet te telen want hoe men dat meer betreedt, snoeit en scheert, hoe het beter en gewilliger groeit en daarom wordt dat veel geplant op paden of verheven bedden daar men in de zomer op plag te zitten of te liggen en vooral in Engeland daar dit kruid overal gestrooid en daarom alleszins geplant wordt.’

Chamerion, wilgenroosje.

Het wilgenroosje heeft lange en onvertakte stengels, vaak zijn die diep getint met rood en bekleed met wilg en getooid met roos. Kan een hoogte bereiken van een paar meter. Dan wordt het kruid gekroond door een los gearrangeerde piramidale muts van roze bloemen met naar beneden gebogen meeldraden in augustus/september.

De plant zou ontstaan zijn toen een kabouter en een elfje gingen samenwonen. Ze vonden een woning met medewerking van een wilg, waarvan ze de bladeren leenden. Samen vormen ze de bloem van de plant. De vleugeltjes van het elfje zijn te zien in de bloemblaadjes, de kaboutermuts is het eind van de bloemtros en zijn baard zit in de neergebogen witte meeldraden. De muts is ook te zien in de vorm van de vierdelig hangende stamper.

Ook werd het wel brand- of vuurkruid genoemd en in Engelse fireweed, omdat het gewas overal waar brand geweest is snel voorkwam, op plaatsen die verwoest waren door oorlog en vuur en zelfs in het hart van een stad als Londen. Het is een veld veroverend kruid.

Chelidonium majus (groter, dan de kleine, Ficaria), stinkende gouwe.

De plant voert de naam naar het Griekse chelidon: een zwaluw. Een betekenis tussen plant en vogel probeert Plinius te doorgronden als hij fabelt dat de zwaluwen met hun bloemen het gezichtsvermogen herstellen. Het verhaal van de zwaluw is vreemd, maken we Plinius verhaal echter af dan vermeldt hij ook dat beide planten bloeien met de komst van de zwaluw en verdwijnen met hun vertrek. Hij geeft zelf een goed einde aan het verhaal door een alternatieve verklaring voor de naam te geven.

Stinkende gouwe, (van gouden) omdat de plant bij kneuzing onaangenaam ruikt met gouden bloemen.

Het scherpe, bittere en vies ruikende melksap komt in alle delen van de plant voor. De reuk verdwijnt met opdrogen. Vanwege zijn kleur werd het in de signatuurleer gebruikt tegen geelzucht. Het sap werkt in kleine hoeveelheden prikkelend en in grotere hoeveelheden narcotisch scherp. Sinds de oudheid is het sap in de artsenij gebruikt als een populair middel tegen wratten, huiduitslag en zomersproeten. Het scherpe, bittere en vies ruikende melksap komt in alle delen van de plant voor. De reuk verdwijnt met opdrogen. Vanwege zijn kleur werd het in de signatuurleer gebruikt tegen geelzucht. Het sap werkt in kleine hoeveelheden prikkelend en in grotere hoeveelheden narcotisch scherp. Sinds de oudheid is het sap in de artsenij gebruikt als een populair middel tegen wratten, huiduitslag en zomersproeten.

Toen God de duivelse slang, die Eva verleidde, vervloekte met de woorden: ‘Op uw buik zult ge kruipen en stof zult ge eten,’ spuwde die vol woede, als antwoord zijn gif op de bodem. Uit dat gif ontstond het bilzekruid. De stinkende gouwe ontstond uit het bloed van de slangenkop toen die door het vrouwenzaad verpletterd werd, dat giftige bloed is het roodgele sap geworden en vandaar de Engelse naam devil ‘s milk. Als het sap geel is betekent het dat er goud in de grond zit.

Chelone, schildpadbloem.

Chelone is een nimf in de Griekse mythologie die voorkomt in een van Aesopus fabels, ze weigerde ze of was respectloos bij het huwelijk van Zeus met Hera en als resultaat werd ze in de rivier gegooid door Hermes en haar huis viel van de heuvel op haar rug en zo werd ze in een schildpad veranderd om zo voor eeuwig te zwijgen.’Cheln’, betekent schildpad in het Grieks en was een symbool van stilte in oude tijden.

De rug van de bloemhelm heeft een grappige overeenkomst met een schildpad. Of de bovenlip van de bloemen lijkt op een schildpad.

Chenopodium bonus‑henricus, L. (brave Hendrik) de wat meelachtig bestoven en vlezige plant draagt driehoekige bladeren met een spiesvormige voet. Een dof donkere groene en wat succulent lijkende plant van een 30-50cm hoog met aren van dofgroene bloemen in augustus en vrij grote en dikke bladen.

Bonus-Henricus is zo genoemd naar Hendrik IV, koning van Frankrijk. Deze vorst zou de eerste geweest zijn die de kruidkunde bevorderde en zou ook de eerste kruidentuin hebben laten aanleggen. Hij was, volgens Franse schrijvers, zo bezorgd voor zijn onderdanen dat deze plant de armelui veel goed doet en overal in het wild groeit en de armelui dus voor niets een gerecht hebben, waarom het volk de plant naar hem noemde. Of vanwege zijn heelkracht tegen vuile wonden.

Het werd wel niet gebruikt om te eten. H. Bock zegt; "De trotse broeder Heinrich is een lieflijk kruidje en de jonkvrouwen knechten zouden zulk kruidje steeds vanwege de reuk bij hen hebben. Zulk kruid is ook een stinkend melde gewas, zijn bladeren vergelijken zich de kleine schijtmelde, doch kleiner, gans meelachtig en askleurig, dat gans kleine zwarte zaad is kleiner dan de schijtmelde, een sterke vuile reuk, groeit op de droge hof plaatsen, naast de muren en tuinen, daar de hond heen zeiken. Ik geloof dat dit kruidje wat van zichzelf uit de stank van het aardrijk groeit, doet zich jaarlijks in mei voort zoals andere melde kruiden, in augustus verdwijnt het weer, mag geen vorst dulden. Vanwege de onaardige reuk noemen ze dat kruidje de goede en trotse Heinrich, anders weet ik hem geen andere naam dan dat we het voor een onkruid der melde achten, namelijk honden melde.

Chenopodium vulvaria, L. (van vulva: schaam, de geur en omdat het goed tegen vrouwenziektes is)

Stinkende melde. Men vraagt diegene die het gewreven hebben tussen de vingers (zegt Lobel) of ze ergens enige vuile vrouw gehandeld hebben omdat het geheel stinkt als de vuile en onreine hoeren waarnaar dat gewoonlijk kutten-cruydt genoemd wordt. Als enige vrouwenkleren er mee bestreken zijn dan komen de honden eraan ruiken en pissen door ritsigheid. Lobel: ‘En vooral in de kerken daar vuile damp wasemt vanwege het begraven van de doden en ook omdat die met geen wind gezuiverd worden. Maar het mag geenszins in spijs gebruikt worden.’

Chenopodium quinoa (Quino, Inca naam)

De oude Inca ‘s kweekten deze plant hoog in de bergen en het was voor hen een van de belangrijkste landbouwgewassen. Bijna net zo belangrijk als aardappelen en zelfs belangrijker als mas. Voor de verovering van Peru door de Spanjaarden was het hun hoofdvoedsel. Heel belangrijk was dat deze vrucht nog hoog in de bergen wilde groeien, daar waar andere gewassen het laten afweten. Uit archeologische vondsten in Peru blijkt dat de quinoa daar al 5000 jaar voor onze jaartelling werd gekweekt. Ook dat de korrels 1000 v. Chr. langs de hele westkust van Z. Amerika en tot diep in het binnenland bij het Titicacameer te koop waren. De grote precolumbiaanse culturen uit de Andes hebben wel een groot deel van hun welvaart aan de quinoa te danken. De Inca ‘s hielden de plant voor heilig en noemden het ‘mhisaya mama’of ‘moeder van alle granen,’ en de Inca heerser zaaide traditioneel de eerste zaden in het seizoen in zijn gouden garderobe. Tijdens de verovering door de Spanjaarden werd het door hen gehoond als voedsel voor Indianen en onderdrukt omdat het niet overeen kwam met de Christelijke ceremonies. Zelfs met doodstraf bedreigd als ze het teelden.

De zaadkorrels vervulden een gewichtige rol bij de bloederige en godsdienstige rituelen van de Z. Amerikaanse Indianen. De Spaanse veroveraars maakten daar een eind aan. Mas, dat vonden ze een geweldig super graan. Dat namen ze mee naar Europa. Dat dwaze gewelddadige bijgeloof rond de quinoa moest maar eens afgelopen zijn. Daarom verboden ze de Inca ‘s die plant nog langer te verbouwen. Zo raakte de quinoa in het grootste deel van de wereld in vergetelheid. Alleen op een paar Z. Amerikaanse akkertjes groeit nog wat. De indianen beschouwen het nu al sinds generaties als kippenvoer en zijn bang dat het hun kinderen sloom maakt.

De kleine en platronde korrels hebben een nadeel. Op de buitenkant zit een bitter laagje dat moeilijk te verwijderen is. Dit laagje bevat saponine, een zeepachtige stof. Dat laagje is vermoedelijk een tweede reden waarom de Spanjaarden het gewas verboden en probeerden uit te roeien.

Met de komst van de gezondheidsrage werd naar alternatieve voedingsmiddelen gezocht. Men zocht naar nieuwe, natuurlijke en liefst veel dierlijk eiwit vervangende voedselplanten. Ineens werd de quinoa populair. Pogingen het gewas te kweken verliepen uiterst moeizaam. Het verhaal van de mislukkingen omvat een dik boek. Tenslotte ontdekten de onderzoekers een Chileens ras dat in het laagland wilde groeide en zich liet oogsten. Daarmee wordt vanaf de tachtiger jaren gekweekt, zelfs in Nederland. Het is nu te koop bij natuurvoedingswinkels. De korrels zijn geslepen en gewassen, de saponine is verwijderd. De plant is interessant voor de zetmeelindustrie en voor veevoer.

Chrysanthemum indicum (gouden bloem en uit Indië) chrysant.

Het is de bloem van het Oosten, de nationale bloem van China en komt in hun wapen voor. Het was de lievelingsbloem van de mandarijnen en wordt al 2000 jaar in China gekweekt.

De eerste chrysantenviering in China was op de negende dag van de negende maand, 2000 v Chr. In de 5de eeuw werd de geboorteplaats van een bijzondere goede chrysantenkweker, Chu-hsien, stad van de chrysanten genoemd.

De chrysant was sier van de tempel en de bloem wordt op porselein, in stoffenmotief en dergelijke afgebeeld. De oude keizerin van China, Hsu, had zelf die bloemen voor haar paleiskamer uitgezocht en een hofdame schrijft: ‘Elke morgen begeleiden alle hofdames en alle hof eunuchen de keizerin naar de westoever van het meer. Onder haar aanwijzingen snijden we kleine twijgen van jonge planten en steken die in de potten. Ik verwonderde me over die methode maar de keizerin verzekerde me dat die stekken prachtige planten gaven. We begoten de planten elke dag tot ze begonnen te groeien. Tijdens heftige regenval beval de keizerin de eunuchen de chrysanten met zachte stromatten te bedekken.’

Het is de bloem van de herfst en tevens het symbool voor lange tijdperken. De chrysant is in China het symbool van een nobel karakter, in Japan het teken van moed en een lang leven. Men ziet de chrysant als een geschenk van China voor de gehele wereld. Oorspronkelijk was de struik geel, de naam chrysanthemum betekent dan ook goudgele bloemen. In China verschijnen de chrysanten meestal in gele kleuren, een keizerlijke kleur. Tijdens de Tang periode 618-907 waren wit en violet belangrijk en daarna is geel, gevolgd door wit, de hoofdkleur gebleven.

Tijdens de culturele revolutie was de chrysant een bloem met kapitalistische inslag en werd verbannen uit de tuinen en parken.

In China had de chrysant vele dichterlijke namen. Niu-Hoa betekent de bloem van de vrouwen, Jih-Tsing is de essence van de zon, Niu-King van de damesafdeling, Kin-joui, het gouden hart en Yin-Tching is de vrouwelijke volmaaktheid.

Er is een Japanse legende over deze mooie bloem. Lang, lang geleden was er een man die bij de rand van de Kan Koku (zoete vallei) leefde, een beroemde plaats. Er werd verteld dat het water van de bergstroom zout was en goed voor de gezondheid. Als iemand van dat water zou drinken zou hij lang leven. De man wist van die traditie en op een dag wandelde hij langs de bovenstroom en kwam op een plaats waar een zoete geur de lucht vulde. Er waren vele grote chrysanten en de bloembladen vielen in de stroom. De man deed wat water in een kan en nam het naar de keizer die dit Kiku Sui: chrysantenwater, dronk. Hij leefde 700 jaar.

In de Japanse tuinen en kunstindustrie speelt zowel de stamvorm van de herfstchrysant, Nogiku, dit is de wild groeiende plant die met een overvloed van geelkleurige bloemen is getooid, als wel zijn variëteit Kiku een grote rol. Op 9 september viert men het jaarfeest waar de Kiku, het zinnebeeld van het lange leven, aan gewijd is. Ook de witbloemige, de Hama-giku, en de Daruma sau, de plant van het hoofd van Boeddha die in de 9de en 10de maand eveneens met witte bloemen getooid is, verheugen zich bijzonder in de volksgunst. Zo ook de violette si-y e-giku die, omdat zij vooral in de provincie Kaga voorkomt, ook de Kaga-giku genoemd wordt.

In 1189 werden de zwaarden van de Mikado met Chrysantensymbolen versierd. De bloembladen zijn als de spaken van het levenswiel in Japan­se vlag. De zestien bloembladerige chrysant hironishi is het Japanse staatswapen. De keizerlijke familie heeft de bloem in zijn wapen en de hoogste orde is de chrysanthemumorde. De volgende orde is de zon- of Paulownia-orde. In Japan staat wit voor zuiverheid en daarom vereren ze het meest de witte chrysant die als een geest van God beschouwd wordt.

De chrysant werd de nationale bloem in de 14de eeuw na een ‘war of the chrysanthemums, ‘net als in Engeland de war of roses, die 56 jaar duurde.

Er zijn tuinen in Japan waarin uitsluitend chrysanten bloeien, zoals er ook tuinen zijn waarin alleen Iris groeit. Net zoals Chinese schilders hun leven lang niets anders dan bloemen schilderen, orchideeën, bamboe, lotusbloemen of chrysanten, om zo de oude vertrouwde vorm van volmaaktheid te vinden.

Omdat ze met de rijpheid van het jaar komen symboliseren ze menselijke perfectie, die met ouder worden ook steeds meer geperfectioneerd wordt. Zijn langdurende kwaliteiten geven het een symbool van eeuwig leven. Dit wordt in Kai letterlijk genomen waar een zekere stroom vol staat met deze bloemen. Als de bloembladen in het water vallen drinken de mensen dit en geloven dat het hun dagen op aarde doet toenemen, voor hetzelfde doen ze soms bloembladen in hun wijnbekers.

Cicer arietinum (ramskop, omdat de zaden op een ramskop lijken) keker.

Zaden zijn rondachtig en plat aan de zijkanten met een afbeelding aan een kant die gevormd is als een miniatuur ramskop en vandaar de soortnaam. Er zijn rode, zwarte en witte zaden.

Sommigen van de beroemdste Romeinse families werden naar peulvruchten genoemd zoals de Lentuli: de linzen, Fabii: de bonen, en Pisones: erwten. Cicero vond het geen schande naar de keker genoemd te zijn. Plutarchus zegt dat hij zijn naam kreeg van een voorvader die een pukkel op zijn neus had. Toen zijn vrienden hem vroegen zijn naam te veranderen antwoordde hij vol overtuiging: ‘Ik zal de naam Cicero beroemd maken.’

Cichorium intybus (ingesneden) cichorei, witlof.

De losse scheuten komen uit in een exquise schaduw van puur blauw, een lichtere kleur dan die van de koren­bloem, maar meer doorzichtig dan het vergeet me nietje. De blauwe bloemen zijn zo koud dat ze niet in staat zijn de hete adem van de zon te doorstaan en verwelken op het heetst van de dag, daarom houden ze beter in de schaduw. Ze worden de een na de ander witter. De blauwe bloemkleur lost gemakkelijk op in water. Tijdens regen verbleken dan ook de heldere kleuren.

De mooie blauwe bloemen openen zich alleen in de volle zon, dus staan ze naar het oosten gericht, gaan om 4‑5 uur open en verwelken tegen 10‑11 uur. De volgende dag bloeien er weer nieuwe ogen. Naar deze eigenschap heette het gewas al in het oud-Hoogduits Sunnewirbel.

Met het drupje lenteblauw als het blauw van de hemel staat de wegwachter met ontroostbaar verlangen te wachten op zijn bruidegom, de zon. De liefde van de bruidegom verwekt in de wegwachter de zonnekracht of vitaminen. Symbool van eeuwige trouw.

Cichorei die geregeld platgetreden wordt langs de randen van de wegen, als symbool van volharding.

‘s Ochtend is ze helderblauw, ‘s middags lichtblauw en ’s avonds bijna wit, de drie stadia die er ook in het leven van de mens zijn.

Volgens een sage zou de plant ontstaan zijn doordat een jonge vrouw langs de wegrand wachtte op de terugkomst van haar geliefde die in het oosten verdwenen was. Ze kwijnde weg en veranderde in een hemelse plant met blauwogige bloemen die zich steeds naar de zon keren. Dit zien we terug in de Duitse naam Wegwarte, wat betekent: die aan de wege wartet. Het is zoveel als weghoeder die aan de weg groeit.

De kerk haalde de mensen weg van hun zondige zonneverheerlijking en dreef ze in de schemerige gebouwen bijeen. Tevens voerde ze de duivel ten tonele tot wiens rijk alles toeviel wat (nog) niet aan de kerk toebehoorde. Zo werd de zonnebruid tot ver­wenste juffer en nachtduivelin.

Vanouds was de wetenschappe­lijke naam Cichorium intybus. Door letterverwisseling werd het incubus ofwel nachtduivelin. Een incubus was een duivels wezen dat ‘s nachts met vrouwen tezamen kwam om bij hen duivelskin­deren te verwekken. Een incuba bezocht mannen in hun dromen en verenigde zich met hen. Men groef de wortel in heidense tijd uit met een gouden of zilveren voor­werp. Daarbij sprak men een dankspreuk tot de Germaanse Drie-eenheid Oerd, Werdandi en Skoeld die alle leven scheppen, onder­houden en doen vergaan, later werd dit gedaan in naam van de chris­telijke Drie-eenheid.

Uit de wortels van de planten wordt, nadat ze gedroogd zijn, een van de beste surrogaten voor koffie gemaakt. Dit kan ook van de witlofpennen, nadat de krop geoogst is, door ze te roosteren en te malen.

In 1763 merkte Forster en v. Heine op dat de wortels voor koffiegebruik zouden kunnen dienen. In 1790 begonnen Braunschweig en Maagdenburger kooplui cichoreikoffie voor de handel te bereiden. De uitvinder hiervan zou naar een oorlogskookboek uit het jaar 1722, de hoftuinman Timme in Arnstadt geweest zijn. Begin 1800 was er de eerste fabriek en begin 1900 waren er in Europa 450 fabrieken met een 200 000 000 kg wortels in productie. Als de mensen van Walcheren over cichorei spreken dan verhalen ze over մ paardje, de fabriek van cichoreiwortels heeft als merknaam een paardje.

Door een toeval werd witlof ontdekt in de botanische tuin te Brussel, vandaar Brus­sels lof. De uitgestrekte souterrains van de botanische tuin te Brussel werden door particulie­ren voor de teelt van champignons ge­bruikt. In 1851 bestemde de hoofdtuinman, Bresiers, een gedeelte voor het bleken van cicho­rei. Op een dag ontdekte hij dat zijn cichorei kleine gedron­gen knobbels had gevormd. Het bleek dat zijn laag aarde dikker was dan anders. De nieuwe groente smaakte best en Bresiers begon Brussels lof te kweken. Pas na de eerste wereldoorlog werd de teelt ervan in ons land van belang. Nog lang werden ze onder een laag grond gekweekt, soms met stro erop. De krop moet buiten het licht worden gehouden anders wordt die groen. In de jaren 70 begon men met de waterteelt. Dit gebeurt in een schuur waarin de wortelpennen in een bak geplaatst worden waar een constante stroom van water langs gaat. De kroppen groeien zo prima, hebben minder last van ziektes en kunnen gemakkelijker geoogst worden.

Cinchona, kinine.

De eerste genezing van Spaanse veroveraars zou geschied zijn in 1630. De werking werd ontdekt door een Spaans soldaat die, rillend van de koorts, stervende was en van dorst water dronk waar deze boom in lag. Hij werd wonderbaarlijk genezen, dit zou gevolgd zijn door zijn kameraden.

Mogelijk leidde de bittere smaak tot de ontdekking van dit kostbare geneesmiddel omdat elke bittere plant vroeger als een koortswerend middel werd beschouwd. De koorts werd toegeschreven aan de slechte lucht: mal- aria, de medische wetenschap wist later de ware toedracht van de ziekte te ontrafelen. In 1897 werd ontdekt dat onder meer de mens waard is van een aantal parasitaire Protozon die tot het geslacht Plasmodium behoren. In de rode bloedlichaampjes vermenigvuldigt de parasiet zich ongeslachtelijk. Door deling ontstaan er in ongeveer 3 dagen uit een enkel parasiet een twintigtal nieuwe individuen. Malaria, ook wel driedaagse koorts, is hier het gevolg van. De muskiet draagt de parasiet over op de mens. Door dit laatste te voorkomen kan de verspreiding van de ziekte voorkomen worden. Om de ziekte in toom te houden wordt kinine gebruikt.

De boom staat bekend in Peru als quinaquina, waarvan de naam kinine is afgeleid.

Cinchona is zo genoemd naar de Lady Anna de Osotio, gravin van Chinchon, de vrouw van de Spaanse onderkoning van Peru, 1628-1639, kreeg het middel in poedervorm toegediend van haar arts Juan de Vega bij een zware ziekte in 1638 en genas daarvan. Ze propageerde dit middel daarna ook sterk. Verder werden met dit middel nog meer vooraanstaande figuren geholpen. Het middel bereikte Spanje door de Vega in 1639, waar het hertoginnenpoeder werd genoemd. Linnaeus veranderde de naamgeving van deze plant, hij vond een H in het woord genoeg.

In 1643 haalde Kardinaal de Lugo van Rome de bast uit Peru, zodat Rome de eerste startplaats was van kinine. De Kardinaal beval het aan bij Mazarin die koortsig was en daarvan genas. Het poeder heette toen poeder van Lugo. Vooral de Jezuïetenorde hielp om dit middel te verspreiden, waardoor het ook een tijdlang de naam kreeg van Jezuïeten poeder.

De Italiaanse botanist Pietro Castelli schreef er een pamflet over en was de eerste Italiaanse publicatie over Cinchona. In 1655 kwam het in Engeland. Robert Talbot, een eenvoudige Engelse apotheker, genas met een mengsel van kinine, wijn en dergelijke Karel II in 1678. Hij was beroemd vanwege zijn genezing van malaria. De bast was toen nog strijdig in religieuze conflicten zodat hij het aan de koning in het grootste geheim gaf. Vervolgens kwam hij naar het Franse hof omdat daar koortsen uitbraken en genas daar de zoon van de koning van Frankrijk, Prins de Conde, en meer dan 100 mensen, onder andere Colbert, de minister van financiën, de Dauphin en andere hooggeplaatste personen. Lodewijk XIV, die ziek was geworden bij de drooglegging van het moeras bij Versailles, werd door hem ook genezen. Talbot werd door hem tot ridder geslagen en kreeg 3000 goudkronen. Hij verkocht zijn geheim in 1679 voor 48 000 pond aan de koning, ofwel 2000 Louis dկr en kreeg een levenslang pensioen. Hij moest het wel geheimhouden. Na zijn dood vond de Franse koning de formule, 6 drachme rozenbladeren, 2 ons citroensap en een sterk aftreksel van kininebast dat met wijn opgediend werd. Dat omdat sommige alkaloden niet oplosbaar zijn in water.

In 1663 kwam het in de Duitse apotheken. In 1686 werd de bast als kina-kina in de Amsterdamse farmacopee opgenomen. De prijs was toen 64 gulden per kg. bast.

Het was ook het begin van de homeopathie. De stichter ervan, Dr. Samuel Hahnemann, toen hij Cullen ‘s Materia medica vertaalde noteerde hij dat Dr. Cullen schreef dat kinine malaria kan genezen, maar ook malaria kan veroorzaken. Hij nam dagelijks een dosis kininebast en na twee weken voelde hij malariasymptomen. Zijn veronderstelling was daarom dat met het gelijkende het gelijke zou kunnen worden genezen: similia similibus curentur. Het idee van genezen door hetzelfde was het startpunt van zijn homeopathie.

Cinnamomum verum (de echte) kaneel.

Kaneel is afkomstig uit de binnenbast van de scheuten en takken. Die bast pelt gemakkelijk af waarna de kaneel bladeren rond een dunne stok worden gewonden en de buitenbast verwijderd wordt. Kaneel is van zo’n ongelofelijke zachtheid, zo aromatisch en zo zuiver. In donkere sausen geeft het een mysterieus tintje, zo ook in koek en toost. Met zijn warme bruine kleur vloeit het over vele etenswaren met vele plezierige kwaliteiten. Zulk eten wordt vaak een aangename maaltijd. Een bekend kaneelgerecht is kandeel, het traditionele drankje voor kraamvrouwen en hun bezoek. Kandeel is een mengsel van kaneel, wijn, suiker, melk en een eierdooier.

Kaneelbladeren werden, net als die van de laurier, tot kransen gemaakt om Romeinse tempels te versieren. Griekse schrijvers zeggen dat in ‘Arabië’ (waar de plant niet groeit) het alleen voor de priesters toegestaan was om het te verzamelen en zij moesten de eerste bundel op het altaar plaatsen zodat de zonnegod het kon besprengen met een sprankje goddelijk vuur.

Eeuwenlang werd de groeiplaats van kaneel door de Arabieren geheimgehouden en kwamen er allerhande vreemde verhalen over zijn afkomst in omloop. Herodotus: ‘Het vergaren van kaneel doen zij op een nogal merkwaardige wijze. Want waar het voorkomt en in welk land het groeit, dat kunnen ze niet zeggen, behalve dat sommigen beweren en dat is wel aannemelijk dat het groeit in de streken waar Dionysus opgroeide. Ze zeggen dat grote vogels de stokjes meebrengen, die wij in navolging van de Feniciërs kinnamoomon noemen, en die vogels zouden ze naar de nesten brengen die van leem gebouwd zijn tegen steile bergwanden, waar een mens onmogelijk bij kan komen. Hiervoor zouden de Arabieren de volgende list toepassen: de ledematen van gestorven runderen en ezels en andere lastdieren snijden ze in zo groot mogelijke aantal stukken en brengen die naar die streken en leggen ze dicht bij de nesten en gaan vervolgens weg, een flink eind daarvandaan. De vogels vliegen op de stukken van de lastdieren af en brengen ze omhoog naar hun nesten, maar omdat deze die vracht niet kunnen dragen laten ze los en vallen op de grond, de mannen gaan erop af en verzamelen de kaneel en die komt vervolgens naar andere landen.’.

Theophrastus was al beter geïnformeerd en dacht dat deze plant in het Arabische schiereiland werd gevonden en dat een gedeelte over India kwam en een gedeelte uit Arabië. Over kaneel werd volgens hem gezegd dat het in diepe dalen groeide waarin slangen leefden met een dodelijke beet waartegen de mensen hun handen en voeten bedekten. Wanneer ze die kuil dan waren ingegaan en de kaneel hadden opgehaald werd het in drie delen verdeeld. Een deel lootten ze met de zon, dat deel bleef achter, dat dan zo gauw als ze de plek verlaten hadden door het vuur verbrand werd. Ovidius vermeldt dat de vogel Feniks of Phoenix van kaneel sap leeft.

Circaea lutetiana (Parijs, omdat die van Parijs de Circaea hielden als de Circaea, Cirke, kirke, de tovenares van Dioscorides)

De vruchten van Circaea bezitten weerhaakjes en hechten zich aan voorbijgaande dieren en mensen vast. De plant is zo genoemd omdat de vrucht van deze plant de mensen vat en hen door dit middel tot zich trekt, zoals Circe dit gewoon was te doen met haar betoveringen. Circe was de tovenares die op het eiland woonde waar Odysseus schipbreuk leed. De betoverend mooie tovenares had zoveel aantrekkingskracht op de metgezellen van Odysseus dat die met haar meegingen waarna ze hen in zwijnen veranderde. En hier staat zwijn voor lustgrage mensen die aan niets anders denken dan aan hun genot. Symbool van betovering. Boerhaave meent dat het de naam gekregen heeft omdat zijn zaden met borstels bezet zijn en zo onverwacht de wandelaar pakt, zoals Circe met mannen deed. Men schreef dit kruid grote krachten toe en gebruikte het in toverij.

Aan de westkust van Italië, halverwege tussen Rome en Napels ligt Monte Cicero. Die berg is genoemd naar de nimf die daar geleefd zou hebben. Bij de Grieken is ze bekend als Kirke en bij de Romeinen als Circe.

Het kruid groeit in donkere en obscure plaatsen. Van de wortel van de dit gewas schijnt men, net als van de mandragora, een slaapdrank bereid te hebben. In Duitsland is het beladen met toverkracht.

Heksenkruid betovert zijn ontdekker. In de schaduw van het woud verheft het bloempje zich op dunne steeltjes, de losse trosjes met rode bloempjes schijnen in de lucht te zweven. Of de plant is zo genoemd omdat als je dit gewas in het bos aantrof je wist dat je verdwaald was. De heksen hadden je op een dwaalspoor gebracht en om dat te vieren lieten ze deze plant verschijnen.

Wat ook toverachtig is, de bloemsteeltjes keren of buigen zich naar de steel als de bloemen uitgebloeid zijn.

Citrus sinensis (uit China) sinaasappel.

De zoete oranjeappel of appelsien, appel-sina (China) is afkomstig uit het bergland ten zuiden van de Himalaya, Z. China.

De appelsien is eerst door de Portugezen naar Europa gebracht in 1548. De Europese oerboom stond nog lang in Lissa­bon, in het huis van de graaf van St. Laurent. Het gewas verspreidde zich snel langs de M. Zeelanden terwijl in het noorden de Russen het invoerden.

De teelt in Europa is in belangrijke mate gestimuleerd en gepopulariseerd door de Portugezen die over zee uit China een superieure zoete sinaasappel invoerden die bekend werd als Portugese sinaasappel. (een lange tijd identiek met zoete sinaasappel)

Door de Spanjaarden en Portugezen werd de plant naar de nieuwe wereld gebracht. Columbus nam op zijn tweede reis naar Hati in 1493 zaden van de oranjeappel en citroen en mee, die nadien in N. en Z. Amerika zijn verspreid. Na de landing van Ponce de Leon, 1513, kwam het in Florida, waar het gewas al spoedig daarna en mogelijk al in 1600 verwilderde. Op soortgelijke wijze als de invoering van de Portugese is het invoeren in 1870 van de superieure ‘Bahia navel orange’ uit Brazilië in de V. S. een stimulans geweest voor de teelt in Californië. Deze sinaasappel is naar de plaats waar de eerste boom geplant werd genoemd en thans bekend als Washington navel orange.

Door de Citrus producten heeft het Indian river gebied in Florida zoveel bekendheid gekregen als fruitproducent.

Claviceps purpurea (purper) moederkoren zijn roggekorrels die door een schimmel zijn aangetast.

Ze vormen een blauwe tot donkerpurper, van binnen roodachtig, en recht opgaande of wat gebogen, tot 4cm lange en 3-4mm worstvormige verdikking. Het is een schimmel die zich onder gunstige omstandigheden behoorlijk kan verspreiden en ten koste van de aar van de roggeplant, zelden van tarwe, leeft. In het voorjaar worden ze door de zachte temperatuur en omringende vochtigheid tot nieuw leven gewekt en zijn in staat om opnieuw weer roggeplanten te infecteren.

Na het eten van brood, waar deze korrels onvoldoende waren uitgehaald, verkreeg men hallucinaties. Tegenwoordig wordt er LSD uit gewonnen.

Nu is bekend dat het giftig is, toen men de oorzaak nog niet kende noemde men dit verschijnsel Ignis sacer: Heilig vuur, Pestis igniaria: Vuurpest, Mal des Ardens; zieke lucht en St. Antoniusvuur.

Al 1% kan tot vergiftiging voeren en in slechte jaren kwam er soms wel 30% voor in brood. Deze aantastingen kwamen vroeger veel voor. Door onwetendheid werden de blauwe korrels vaak met het meel vermalen. Om die reden was het bijzonder schadelijk voor de volksgezondheid. Door het eten van dit brood verkreeg men waandenkbeelden. Heksen en daardoor vervolgingen worden wel eens toegeschreven aan het gebruik van moederkorenbrood. Het te veel eten is bijzonder schadelijk, er zijn daaraan verscheidene mensen gestorven. Er wordt wel eens verhaald dat er meer mensen gestorven zijn aan moederkoren dan aan menige oorlog. Vaak werd zo’n ziekte vroeger pest genoemd omdat er zoveel aan stierven wat vooral duidelijk is als er maar een bepaalde landstreek getroffen wordt, pest gaat gewoon door.

Al in oude kronieken vanaf 857 wordt melding gemaakt van een mysterieuze en bijzonder ernstige ziekte. Eerst werd het zenuwsysteem beschadigd en dan kwam het tot een verschrikkelijke jeuk, kriebelziekte, dan tot een lang aanhoudende pijnlijke spierkramp (ergotisme) en vaak veroorzaakte dit epilepsieachtige aanvallen. Het ergste van al was het heilige vuur: Ignis Sacer, met pijnen in de ledematen, die zich onder heftige branden donkerrood en dan zwart kleurden om dan zonder bloeding af te vallen. Een soort droge versterving. Door dorst, krampen en door verkramping van de spieren voerde dit uiteindelijk tot de dood.

In de 9de-13de eeuw heerste er onder geheel Europa en vooral in Frankrijk de pest, de Zwarte Dood. De aangetaste lichaamsdelen werden zwart en koud, het vlees viel van de botten en verpestte de lucht. Diegene die in de kerk van St. Didier de heilige aanriep werden genezen en de ziekte werd naar hem, het (koude) vuur van St. Antonie (Sint-Antonius) genoemd. Ook ging zijn naam over in een broederschap die in 1095 gesticht was, wegens de genezing van zijn zoon, door Gaston, een rijk ridder in Dauphine.

Omstreeks 1040 leed de zoon van een deze Gaston aan die ziekte. Zijn vader ging op bedevaart naar het graf van de heilige Antonius. Terwijl hij daar knielde kreeg hij een visioen. Hij moest een klooster stichten dat zich geheel zou bezighouden met de verpleging van de lijders van het Ignis Sacer. De edelman stichtte de order van de Antoniters die op den duur 300 kloos­ters bewoonden. De behandeling bestond uit wassingen met een preparaat dat vervaardigd was uit wijwater waarmee relikwieën waren gewassen en waaraan wat wijn en wat afschraapsels van de stenen van het heilig graf in Jeruzalem waren toegevoegd. In veel gevallen herstelden de patiënten, al of niet verminkt, van hun kwaal.

Dit kwam omdat de geestelijkheid door zadenreiniging meestal van vergiftiging verschoond bleef. Na hun toevlucht in de kloosters, waar de lijders een gezond brood kregen, herstelden ze zich snel en na thuiskomst was het weer spoedig hetzelfde. Achteraf herstelden ze niet van het water maar van het zuivere brood. Daardoor duurde het zo lang voordat men achter de oorzaak van de kwaal kwam. Pas in 1670 stelde een Franse arts vast dat de ziekte wellicht iets te maken had met de donker violette roggekorrels, het moederkoren.

Ofschoon J. Taube in 1782 het moederkoren als de oorzaak aanwees kwam het toch in 1929 in Ierland en 1951 in Frankrijk tot zware vergiftigingen. Ook in het begin van deze eeuw kwamen er in Hongarije en Rusland nog massale vergiftigingen voor als in 1926/27. Het laatst bekende geval heeft zich in 1951 voorgedaan in Pont Saint-Esprit in Frankrijk met 300 slachtoffers. In 1692 leidden de vreemde beweringen van een aantal vrouwen tot de heksenprocessen van Salem (Verenigde Staten). Het geconstateerde ‘heksengedrag’ is wellicht toe te schrijven aan vergiftiging met moederkoren.

Het gekke was dat men moederkoren al eeuwen in de geneeskunst gebruikte, terwijl men geen idee had over de rampen die het aanrichtte. Moederkoren doet nu dienst als middel om de bloedingen te stoppen en wel na de geboorte om de nageboorte vlot uit de drijven als hier moeilijkheden zijn. De vroegere toepassingen als ween bevorderend middel was, vanwege de bloed stoppende eigenschappen, een zeer grote fout.

Clematis vitalba (Latijn Vitis: wijn, alba: wit, witbloeiende wijnstok) de bosrank rankt als een van onze mooiste lianen de bomen in tot 15m en meer. In het vroege voorjaar lijken de levenloze en gedraaide, getwiste en grijze touwachtige stengels van onze wilde bosrank doods. Ze zijn met lange strepen van afschilferende bast behangen en met taaie krullen van oude bladstengels. Sommigen, met de verweerde bruine bladeren van vorig jaar er nog aan, geven bosjes van pluimachtige vruchten waartussen snelle en sierlijk opgaande scheuten uitspruiten.

De scheut is zeskantig en donkerolijfgroen waaraan de jonge bladeren zich ontvouwen en de boom bedekken in een helder kleed. De onderkant van de bladstengel is gevoelig en wel zo sterk dat het zijn gastheer omknelt en zelfs dodelijk omarmt.

In mei/juni starten ze met nieuwe schoonheid aan bloemen, trossen van groen tot room/wit die een fijne amandelachtige geur afgeven.

Tegen de herfst verschijnen de shagachtige pluimen in lange krullen als grijze baarden. Dan is het gewas op zijn mooist. Mooi mengt het bonte loof zich tussen het matte groen en het glinsterende wit van de populier. In onbeschrijflijke volheid rankt het bladwerk van de bosrank als een guirlande van boom tot boom en spint met zijn pluimen langs de bosrand in zulke dichte massa ‘s dat je in het groene loof maar weinig goud van de zon terug kan vinden. Het vruchtpluis blijft tot in het voorjaar aan de boom en na een ruige vorst glinsteren ze als juwelen aan een boom. Als ze dan wegzeilen op de wind lijken het wel een massa spinnenwebben.

Een andere naam voor de bosrank is lierelei en deze naam heeft iets zingend in zich. Juist door deze plant is het dan ook gekomen dat de nachtegaal ‘s nachts zingt. Die had vroeger eens geslapen in een boom waarin de bosrank groeide en door die snelle groei had de plant zich ‘s avonds om de poten van de vogel heen geslingerd zodat die tegen de morgen niet meer weg kon vliegen. Om dat in het vervolg te vermijden, zingt het ‘s nachts, ‘Nie meer slape, nie meer, nie meer.’

Bladeren van Clematissoorten kunnen enkelvoudig, drie- of vijftallig zijn, rond of gekarteld, getand of gezaagd, maar vrijwel allen klimmen ze met de kronkelende bladstelen. De bladeren zijn gevoelig voor aanraken en kunnen zich krommen en zoals ranken fungeren.

Door die innige omstrengeling is de Clematis het symbool van de liefdesband geworden. De bosrank die een van de giftigste is, werd door bedelaars gebruikt om zweren en builen op het lichaam te veroorzaken en zo medelijden op te wekken en is zo het symbool geworden van armoe. Is om die reden ook het symbool geworden van slimheid. Ook wordt het daardoor wel bedelaarskruid genoemd.

Omdat deze struik de maagd Maria beschut had op haar weg naar Egypte, symbool van veiligheid.

Tegen de herfst ver­schijnen de zilverachtige pluimen in lange krullen als grijze baar­den. Een teken van ouderdom en hoge geestelijke waarden. Symbool van geestelijke schoonheid. Dan is de plant op zijn mooist.

Clerodendrum thomsoniae (Mrs. Thomson, echtgenoot van de Engelse zendeling W.C. Thomson die de plant in 1861 naar Europa stuurde). De scharlakenrode bloemslippen staan scheef op de witte buis uitgespreid, zodat de bovenste twee op de kelk liggen. Aan het uiterlijk van de bloem dankt het de Maleise naam njonja tjina makan sirih: ofwel een Chinese dame die sirih pruimt, (en daardoor vuurrode lippen heeft gekregen).

Clerodendrum fragrans (geurend), is afgeleid van het Griekse kleros: een kans of lot, en dendron: een boom. Het Grieks kleros is een stuk steen of hout waarop een naam werd aangebracht dat als lot werd gebruikt. Deze boom werd noodlotsboom genoemd omdat er twee soorten van waren, de een is goed en de ander slecht voor de mensen. Kansenboom, omdat de een geneeskrachtig en de ander juist giftig was, zodat men met ziekte geluk moest hebben of er blad van de goede boom geplukt was. Pindakaasboom omdat de gekneusde bladeren sterk naar pindakaas ruiken.

Cocos nucifera (noot dragend) kokospalm, is een fraaie en hoge palm met een kroon van grote geveerde bladeren.

De grote vertakte bloeiwijze komt evenals bij andere palmen uit een bloeischede tevoorschijn en draagt talrijke manlijke maar slechts weinig vrouwelijke bloemen.

De vruchten bezitten een zeer dikke, vezelige en zeer poreuze massa en een harde binnenlaag. De kern bestaat uit een half weke, witte en 1-2cm dikke en zeer olierijke hazelnootachtig smakende massa waarbij in de holte meestal nog een vloeibare voedingsstof, de zogenaamde kokosnootmelk, te vinden is. De vrucht is voor water absoluut ondoordringbaar. Deze vezelige laag is de oorzaak dat de rijpe vrucht op water drijft en eveneens de oorzaak dat ze door zeestromingen verspreid kunnen worden.

Er is een duidelijk kiemgat en dat is de zachte die doorgeprikt wordt zodat de melk opgevangen kan worden en de noot geopend. Een jonge noot zit vol met het sap en bij openen schiet het eruit. Bij het kopen van een noot is het goed die te schudden om te horen of er wel voldoende melk in zit en dus geen overrijpe lege kokosnoot gekocht wordt.

Cocos, Latijn, van het Portugees woord coquos, laat 15de eeuw, van coco: een grijnzend gezicht, zie Coco de clown. De Portugezen zagen een zekere gelijkenis in de basis van de kokosnoot, met de drie gaten, met de kop van een aap.

Codariocalyx motorius (als een motor) telegraafplant.

Dit is een zeer interessante plant, de bladeren geven onder invloed van het zonlicht en warmte een direct waarneembare werking te zien. Het blad gaat naar boven, als een secondewijzer van een klok, gaat door totdat het blad uiteindelijk stil komt te liggen tegen de stengel aan en blijft even zo liggen om vervolgens met 2‑3 hevige schokken weer zijn vorige houding aan te nemen, waarbij het tegenovergestelde blad ondertussen een tegenovergestelde beweging heeft gemaakt. In India zijn er weleens 60 bewegingen per minuut geteld, wat bij ons wel een stuk lager ligt, al bij 21 graden zijn ze onbeweeglijk. Die beweging gaat zijn hele leven door. Symbool van agitatie. Pak ze in je hand, dan stopt de beweging, laat je los begint het weer opnieuw.

Coffea arabica (Arabisch) koffie. Zie voor de naam khat, Catha.

Het Duitse woord café kwam uit Frans caf in 1688. In het Nederlands werd het koffie en in het Engels coffee. Het verdrong het woord herberg omdat men er nu koffie schonk.

Uitgevoerd werd de koffie over Mocha en de Rode Zee, vandaar het Engels mocha sinds 1773 en het Duitse Mokka.

Hoe men op het idee is gekomen om die twee harde en in rauwe toestand bijna smakeloze vruchten te branden en er een aftreksel van te maken?

De vroegste tijd van koffie verliest zich in geheimzinnige verhalen.

Hiervan zijn een paar Arabische overleveringen.

In Arabië (of en Ethiopië en Eritrea) was er een zekere Derwisj die Chadely genoemd werd en wiens ganse bezitting bestond uit een paar geiten die elke dag op goed geluk de wijde wereld ingingen om voedsel te zoeken. Ze kwamen dan ook elke avond weer trouw thuis, zodat de derwisj ze gerust liet gaan. Maar sinds enige tijd kwamen ze tegen de avond zo vrolijk en wild thuis dat ze bijna niet meer te houden waren, hij wilde hier meer zekerheid over hebben en besloot ze te volgen. Weldra zag hij dat ze van een struik aten die hem onbekend was en zie, weinige uren daarna kregen ze weer van die dolle buien. Hij bezag de struik en vroeg zich af of dat bij hem ook zo zou werken. Hij probeerde het en het werkte, hij werd levendig, opgewekt, vrolijk en spraakzaam en haastte zich om het goede nieuws aan zijn collega ‘s te vertellen. Van groot belang was ook dat het de slaap verdreef, waar deze mensen met hun godsdienstige nachtwaken wel eens last van hadden. Zo zou men van het een, naar het ander en uiteindelijk tot het branden van en aftrekken van de zaden gekomen zijn.

Een andere legende wil dat de geiten aan een herder zouden hebben toebehoord die, toen een zekere derwisj zo klaagde dat hij onder zijn gebeden in slaap viel, hem zijn ontdekking meedeelde. Het was een raad die met goed gevolg werd opgevolgd.

In 1285 werd de derwisj Hadji Omar verjaagd omdat hij de vreemde gewoonte van eerlijkheid bij zijn gouverneurs wilde bijbrengen. Vanwege zijn honger plukte hij wat koffiebessen die daar in het wild groeiden. Ze smaakten slecht en om ze wat zachter te maken ging hij ze roosteren. Dit werd al beter en ze kregen een aangename geur en smaak maar waren nog te hard. Hadji kookte ze dan vervolgens in water zodat ze bijna eetbaar werden, maar het water was het beste deel. Door het eten en drinken van de koffie bevredigde hij zijn honger niet maar hij was zo verbaasd over de smaak en het resultaat dat hij naar de stad terug snelde en daar vergeven werd. Niet alleen vergiffenis maar hij werd gepromoot tot heilige.

In het jaar 1554 brak er een hevige opstand uit te Constantinopel. De hoge geestelijkheid viel de sultan aan en bedreigde hem met allerlei schrikbeelden. De oorsprong bestond in het gunstige verloop van de eerder dat jaar geopende koffiehuizen. Die waren de gehele dag eivol en de moskeeën leeg. De kolen waarop de bonen werden geroosterd, vertelden ze, waren de kolen van de hel. De sultan redde zich hieruit op een voor hem voordelige manier, hij legde de koffiehuizen een hoge belasting op en stelde daarmee de muftis tevreden en verkreeg zo geweldige inkomsten.

Het begin van belastingwinsten op koffie ligt dus bij de moslims.

De eerste koffiehuizen schijnen te Mekka bestaan te hebben. Men verenigde zich daar niet alleen om koffie te drinken, maar ook om te keuvelen, te dansen, zingen en te schaken. Omdat dit alles niet in overeenstemming was met de leer van Mohammed werd herhaalde malen aangedrongen op sluiting van deze inrichtingen. Geleidelijk aan breidde zich evenwel hun aantal uit en met name in Turkije en Egypte. Op het eind van de 17de eeuw werden de eerste koffiehuizen in Italië opgericht die, wegens de hoge prijzen, alleen door de welgestelde werden bezocht. In Venetië omstreeks 1640.

In Den Haag werd het eerste koffiehuis geopend op het Korte Voorhout in 1860.

Colchicum autumnale (herfstbloeiend)

Behoort tot de tijdeloze omdat ze schijnbaar eerst bloeit en pas veel later, in het voorjaar, vrucht draagt. Het lijkt of de bloem niet aan tijd is gebonden.

In de herfst licht de herfsttijloos in het gras als een gloeiend vlammetje. De trotse en op Crocus gelijkende bloemen zitten laag bij de grond en gaan ‘s nachts en met regen dicht. Nooit was een bloem zo naakt. Ze komen zonder bedekking, zonder bladeren en paarsblauw van de kou naar buiten, reden waarom er allerhande vreemde namen aan gegeven zijn, als naakte mannetjes, vrouwtjes of juffrouwen, Franse dame sans chemise: dame zonder hemd, dame nue: naakte dame, naar de opvallende roze kleding of omdat ze laat bloeit, Duitse Nackte Jungfer, -Jungfrau, Nackte Hure. Engelse naked lady, -boys, -nannies, -maidens, virgins etc.

(h) Gorkumse martelaren. In een schuur te Rugge, onder Oostvoorne, werden op 8 juli 1572 enige geestelijken, vermoedelijk 19, na ondergane mishandelingen opgehangen. Ze worden de Gorkumse martelaren genoemd omdat ze in Gorinchem gevangen genomen waren. Daardoor werd Rugge voor de roomsgezinde een bedevaartsoord. Een zeker plantje dat daar groeide werd door de devote martelaarskruid genoemd. Het volksgeloof weet te vertellen dat als men de bloempjes, die van naturen vier blaadjes hebben, bewaart, maar niet te lang natuurlijk, dat er dan nog 15 bij komen zodat het getal van de bloemblaadjes overeenkomt met het getal van de martelaars die daar stierven.

Colchicum ‘s vormen bollen die bij sommigen soorten gebruikt kunnen worden als droogbloeier. Op een schoteltje gelegd komen ze zo in bloei. Losse bollen worden in september al bloeiend verkocht. Als droogbloeier gebruik je grote maten, die blijven gemakkelijk rechtop staan. Zet ze op een schoteltje voor het raam. De kleinere bollen kun je het beste in een bakje met droog grind zetten. Je hoeft ze dus niet te planten. Alle in de bol aanwezige bloemen ontwikkelen zich dan na elkaar, zonder dat je er iets aan hoeft te doen. Het aantal bloemen kan per knol wel 15 bedragen. Als de platte hartvormige knollen als droogbloeier gebruikt zijn kunnen ze direct na de bloei in buiten worden opgeplant. Het blad komt na de winter.

Colutea, blazenstruik.

Deze opgeblazen struik bloeit zeer lang met 6-8bloemige trossen van erwtachtige vlindertjes in de zomer. Dan hangt er een krachtige gele lijn tussen het groene bladdecor wat een aardig effect oplevert. Bloemen zijn 2cm lang, de bloemvlag heeft rode vlekken. Is dit mysterieus schaamrood of een lokmiddel voor de bestuivers?

De blazenstruik of de knalpeul, waarvan de zachtgroene blaasjes mooi staan tussen het fragiele blad en al komen als de plant nog volop in bloei staat. Peulvrucht is 6-8cm lang en aan de top gesloten. Over de blaasjes hangt een zacht rode waas.

Colutea, komt van een oude Griekse naam, koloutea: afzetten of breken, omdat van deze plant verteld wordt dat het gewas sterft als de takken gesnoeid worden. Of het woord betekent, ‘ik maak gedruis,’ als een verwijzing naar het feit dat de peulen met kracht openschieten en dan lawaai maken. Als op de blazen gedrukt wordt geven ze een geluid, een krak, een zachte pop, het is de eerste popplant. Later worden ze rijper en meer luchtig.

Commelina is zo genoemd naar Jan (1629-1692) en Caspar (1667-1731) Commelin, Hollandse botanisten in het begin van de 18de eeuw.

Commelina heeft helderblauwe bloemen met twee duidelijk opgerichte kroonbladen en een staat naar beneden en is zo klein dat die vrijwel onzichtbaar is. Er waren drie broers Commelin, waarvan twee, Jan en Caspar bekend waren in de botanie. De derde broer stierf voordat hij iets voltooid had in de botanie. Zo noemde Linnaeus de plant naar de broers, de derde wordt vertegenwoordigd door het kleine bloemblaadje, de andere twee naar de grote kroonbladen.

Commiphora gileadensis (uit Gilead) balsemboom.

De pure en echte gom is tweemaal zijn gewicht in zilver waard. Struiken in cultivatie werden dan ook door wachters beschermd. Het was een embleem van Juda.

De gom wordt in de zomer verzameld als het bloedheet is. Met een scherp voorwerp worden er in de hogere delen van de stam insnijdingen gemaakt. De druppelende hars werd in doeken opgevangen of eraf gekrabd waarbij er zorgvuldig op gelet moet worden dat geen ijzer de bast van de heilige boom verwondde, dat zou de goden boos maken. Men snijdt de takken met een scherpe steen of scherp been. Die het met ijzer snijdt, versnijdt gelijk zijn krachten en zijn natuur. Ook moet de balsem altijd getild worden door een christen, anders zou het niet werken.

De balsem werd in wollen zakken verzameld en op kamelen gepakt die met andere geurstoffen over de wierookstraat naar de handelsplaatsen aan de oost- en zuidkust van M. Zeegebied gevoerd werden.

Met de hars werden gestorven heersers en waardigheidsdragers gebalsemd om hen de toegang tot het dodenrijk te verzekeren.

De boom is afkomstig uit Z. Arabië, Ethiopië en Jemen. De Joden geloven dat de struik geplant was door Salomon. Naar deze historie zouden de eerste planten gebracht zijn door de Koningin van Sheba. Jonge plantjes zouden geplant zijn op de vlakte van Jericho, waar het een van de schatten van het land werden. De balsem groeit alleen daar op 1 plaats.

Er is in ieder geval geen twijfel aan dat er lang geleden balsembomen te Jericho gegroeid zijn. Het gewas zou mogelijk al in Alexander de Groottes tijd al in Palestina en het Jordaan dal gecultiveerd zijn geweest.

De vraag is alleen of ze geplant waren in Salomons tijd. Theophrastus wist vaag dat ze groeiden in een vallei te Syrië en vertelde dat er maar twee parken waren waar ze voorkwamen.

Bij de verovering van Juda werden ze bij de eerste de beste gelegenheid naar Rome gebracht door Pompeï, waar ze in de straten van Rome voor het publiek tentoongesteld werden. Toen Titus Vespasianus Jeruzalem vernietigde, 70 na Chr., was deze struik ook onder zijn buit als een teken van de overwinning op de Joden. Een keizerlijke garde werd erbij gezet om ze voor vernieling te vrijwaren. Zij zijn daar gebleven tot de Moslimoverheersing in de 7de eeuw na Chr. Waar ze verwaarloosd werden en geen spoor was er meer te zien in de tijd dat de kruisvaarders kwamen, 1099-1244 na Chr.

Commiphora myrrha (mirre)

Als de bast beschadigd of doorboord wordt verschijnt er een dikke gom uit de opening die spoedig verhardt en van een roodbruine kleur is. De struik levert een gomachtige hars ter van een gedroogde erwt tot kippeneieren groot en van een geelbruine of transparant uitziende kleur. Dit medische middel heeft een eigen en aangename geur en bittere, kruidachtige smaak.

Volgens de mythologie was er een goedgebouwde en trotse koning, Theias, die in zijn hoogmoed dacht mooier te zijn dan Venus, de godin der liefde. Tot zijn straf zorgde de godin ervoor dat zijn dochter, Myrrha genaamd, van haar eigen vader hield zodat in het huis hoogmoed, jaloersheid, kwaad, zonde en laster woonde. Toen de vader in de gaten had dat zijn kind hem bedrogen had werd hij ontzettend kwaad en probeerde haar te doden. Die vloog, door de kwade vader achternagezeten, over dal en heuvel, door bos en woud tot Arabië. Daar leek het alsof de vader haar inhaalde maar op hetzelfde moment dat hij haar grijpen wilde, verscheen de godin die de oorzaak van het kwaad was, en veranderde haar in een boom waartegen zijn woede niets uithaalde. In vertwijfeling greep de koning zijn zwaard en doorstak zichzelf om zijn schande niet te overleven. Myrrha was echter in verwachting van haar vader. Als boom schonk zij het leven aan een zoon, Adonis. Zij bleef echter huilen en haar tranen vormden sindsdien een kostbare hars.

Ook bij de Grieken was de mirreboom een symbool van bittere droefheid waaruit het ideaal van de manlijke schoonheid geboren werd, Adonis. De mooie Myrrha (Smyrna) huilt nog steeds tranen die geparfumeerd zijn van berouw.

Conium maculatum (gevlekt) gevlekte scheerling.

Conium kan ook uitgelegd worden van het woord kone, dat moord betekent. In het oude Griekenland werden vroeger misdadigers, filosofen (andersdenkenden) met het sap van deze plant uit de weg geruimd.

Deze scheerling is te Athene gebruikt geweest om de zeer wijze man en filosoof Socrates te doden, als Plato schrijft.

 (Dodonaeus) ‘Scheerling is uitermate zeer verkoelend van aard en krachten, zoals Galenus betuigt. Daarom doen zeer onbedacht en onwijs al diegene die dat kruid op de klootjes van de jonge knechtjes of op de borsten van de jonge dochters leggen om de onmatige groei er van te beletten en te maken dat ze niet te zeer zwellen of groter worden dan het hun behoorlijk lijkt te wezen. Want behalve dat het oorzaak is dat die delen gemakkelijk tot een uittering of andere verdroging gebracht worden is het daarnaast dat het hart en lever zeer hinderlijk al wordt het maar alleen van buiten opgelegd, maar nochtans doet het veel meer kwaad van binnen het lijf met spijs of drank ingegeven. Want, als Dioscorides verhaalt, scheerling moet gerekend worden onder het getal van de dodelijke dingen die de mens door zijn koude eigenschap het leven verkorten.

In het wild groeit de plant op ruige ruigtes, donkere kerkhoven. Op die plaats zou het door de duivel geplant zijn op de graven van de overwonnen zielen.

De melksap bevattende wortel bevat, met de stengel, het meeste gif. Zie Shakespeare ‘s Macbeth IV,1 de root of hemlock digg’d in the dark.’ Het was een hoofdbestanddeel van het brouwsel van heksen. Uit de navel van een heksendochter ontspruit een gouden scheerling, door die scheerling herkent de moederheks haar dochter.

Convallaria majalis (in mei, de bloei) lelietje der dalen.

Heeft 2 mooie en zachtgroene wortelstandige bladeren die ei-, lancetvormig zijn, spits en gesteeld. Let erop hoe de jonge bladeren als een peperhuis zijn opgerold, zo wordt het regenwater naar de wortels afgevoerd.

Van het lelietje der dalen hangen de mooie witte en zoet ruikende, 5-13 klokvormige bloemen van ca. 8cm lang allen aan een kant van de stengel naar beneden in mei/juni. Je moet ze zoeken tussen de bladeren die hen als een mantel omgeven, het is nederig in mei.

Het lelietje der dalen is zo genoemd naar zijn oude Latijnse naam Lilium convallium. (dal) het Hooglied van Salomon zingt: ‘Ik ben een lelie der dalen.’ Het waren planten van een tuin met aangename vruchten. Ze werd als symbolen van Maria gezien. De witte geurende bloemen stonden voor onschuldig, kostbaar en zeldzaam.

De bloem van de H. Willibrordus is het blanke lelietje der dalen. Te Echternach zie je ze op zijn liggend grafbeeld, in zijn hand draagt hij een tuiltje van die bloemen en op de boordlijst van zijn graf zijn rozen gemaald.

De heerlijke klokjesgeur wordt gebruikt in de parfumindustrie.

De plant werd in verband gebracht met liefde en geluk en bovendien werd de plant gezien als symbool van maagdelijke reinheid. Het was al voldoende om deze bij zich te dragen.

Men ziet de bloempjes veel in bruidsboeketten naar het volksgeloof dat het plantje geluk brengt in de liefde. Geliefden dragen het bloempje als corsage of in het knoopsgat mee. Zoals men elkaar hier met Valentijnsdag een bloempje schenkt zo geeft men in Frankrijk vrienden en bekenden op 1 mei een tuiltje van de muguets. Op het fete des muguets of la journee du muguet is dit een bloemrijk middel om de vriendschapsbanden aan te halen. Door dit algemene gebruik trekken hele gezinnen naar buiten om de bloempjes te plukken, weg te geven of te verkopen. Velen geloven dat de meisjes die op deze dag een bloempje kopen het hele jaar geluk zullen hebben.

Tegenwoordig is het karakter van de ‘gemeenschappelijke offergave’ min of meer verloren gegaan. Men geeft een meiklokje of een tuiltje meiklokjes persoonlijk aan degene die men geluk wil wensen. Dit gebaar is een soort heruitgave van hetgeen men reeds terugvindt bij de Grieken en Romeinen en terzelfder tijd een actualisering van hetgeen men vroeger noemde ‘De taal der bloemen.’ Wat er ook van zij, het ritueel van het meiklokje is onverbreekbaar verbonden met de eerste dag van de maand mei.

Sommige studenten gebruiken dit water doorgaans om hun zinnen te scherpen, hun verstand te verkloeken, en hun memorie of gedachten sterker te maken, tot Դ zelfde wassen zij hun hoofd met dit water, warm gemaakt. Sommigen doen ze op wijn om het geheugen te versterken, waartoe, dezelve niet alleen de hersenen, maar ook het hart bijzonder verkwikt, en versterkt. Sommige willen ook verzekeren dat deze meibloempjes het hart vermaken en verkwikken kunnen en de gebreken niet alleen van het hart, maar ook van de mond van de maag genezen op welke manier dat men ze gebruikt of inneemt.

Deze mooie bloem schijnen de ouden vergeten te hebben, het komt ook zeer zelden in Griekenland voor, hoewel veel in Italië. Toch werd het al wel gebruikt bij van diverse artsen als goed tegen gif, sterkt het geheugen, de geest en het hart, voor onmacht, verdrijft het sidderen van de handen en armen, blaaspijn etc. Toen was ze het symbool van de artsen. De grote Copernicus wordt met een meiklokje in zijn hand afgebeeld. Die afbeelding gaat echter terug op een uit het jaar 1541 stammende houtsnede, waarop Copernicus een meibloempje in de hand houdt. Ook andere afbeeldingen van artsen uit de 16deeuw laten meibloempjes zien, zo ook de Italiaanse arts Ulysses Aldrovandi en de Zwitserse arts Johannes Bauhin, het wapen van de Rostockse chirurg Mathias Brock in de 16de eeuw heeft een uit het hart ontspringend meibloempje. Duidelijk dat hij door dit wapen zijn beroep als arts wou aanbevelen.

Die gebruiken zullen wel niet uit de lucht gegrepen zijn, maar waar komen ze vandaan? E. Hirschfeld is er mee bezig gegaan en heeft ontdekt dat ze bij de artsen van de 16de en 17de eeuw groot aanzien had en gebruikt werd om hart en hersens te versterken, dat het in de 18deeeuw weinig meer gebruikt en dan geheel vergeten werd. Het is het symbool van de Franse farmacie en wordt op hun deuren en ramen afgebeeld. In 18de eeuw was het weinig meer in gebruik en op het einde van de 19de eeuw werd het herontdekt.

Toch kan men het lelietje der dalenwater niet ongestraft drinken. De rizomen werden wel in de apotheek verkocht en zijn giftig in grote dosis, in kleine hoeveelheid als hartstimulator gebruikt. Dit gebruik was al bekend in de middeleeuwen, later is het verdrongen door het vingerhoedskruid, Digitalis. De werkzame stof, Convallamarin, van het lelietje der dalen is echter binnen enkele uren afgebroken en heeft geen cumulatieve werking als dat van Digitalis.

Coprinus, inktzwam.

Deze groep vervloeit tot inkt en tenslotte is de hele boel verdwenen. Coprinopsis atramentaria geeft het meeste en donkerste vocht. De soortnaam zegt dat al die met atramentum: inkt, in verband staat. Het zou een zeer goede inkt geweest zijn die de O.I. inkt kan vervangen. Leg ze tot de staat van verwording in een schaal totdat ze geheel vervloeid zijn. Dan wordt het bovenste laagje eraf geschept en bij het bezinksel enkele druppels nagelolie en Arabische gom toevoegen.

Jong geplukt is die goed eetbaar, in combinatie met alcohol wordt hij giftig, hoofd en hals worden rood, er komen hartkloppingen, een rot smaak in de mond en braak­neigingen, maar verder valt het wel mee. Dezelfde verschijnselen doen zich voor bij Antabus, een ontwenningsmiddel voor alcoholisten. De stof coprine houdt de normale verbranding van alcohol in het bloed tegen zodat er een giftige opeenhoping van het afbraakproduct van alcohol in de lever ontstaat. Deze stof komt uit de paddenstoel en wordt bij drankverslaafden onder de huid binnengebracht. Op die manier kan het helpen om van drankzucht af te komen.

Cordyline fruticosa (struikachtig ). De lang gesteelde en lancetvormige bladen van 50-60cm lang en 5-10cm breed worden aan de basis en punt duidelijk smaller, ze zijn donkergroen maar worden bij ouder worden steeds roder. Jonge bladeren zijn eerst ook wat roodachtig.

Geeft 40-60cm lange trossen van gele, wat geurende bloemen dat vervolgens rode bessen worden.

Komt uit tropisch zuidoost Azië, Nieuw-Guinea, oost India, de Indische Archipel en Sandwicheilanden waar het gewas bekend is onder de naam Ti waar de wortels gegeten worden en de bladeren voor dakbedekking en kleding gebruikt. Het danskleed van Tonga is van ongeveer 20 bladeren gemaakt die over een tupenu gedragen worden en soms versierd met gele of rode bladeren. In oud Hawaï dacht men haar grote geestelijke kracht toe, alleen hogepriesters en chiefs was het toegestaan om bladeren om hun nek te dragen tijdens zekere rituele activiteiten. Ti was aan de akker god Lono gewijd en werd bij religieuze ceremonies gebruikt. Dat geloof aan zijn sterke kracht zie je nog steeds, de plant wordt om de huizen geplant Ti bladeren werden gebruikt om er een krans van te maken en om de grenzen van eigendom te bepalen waarvan zijn andere naam stamt terminalis. Tot op deze dag planten sommige mensen van Hati de plant bij hun huizen om geluk te brengen. De bladeren worden ook gebruikt om van de lava af te glijden, een aantal worden aan elkaar gebonden waar de mensen van de heuvels af glijden, lava sledding.

Coriandrum sativum (gekweekt) koriander.

Terwijl de plant zeer onaangenaam ruikt is het zaad zeer aromatisch en is behulpzaam als toevoeging om specerijen te combineren. De aromatische bladeren en zaden worden na gedroogd te zijn, en de onaangename geur weggetrokken is, gebruikt in kruidenazijn, likeuren, kleren, sausen, vis en gebak, als koeken en speculaas. De vruchten werden door de suikerbakkers wel gebruikt om er suikererwten van te bereiden. Een vluchtige olie werd ervan verkregen die gebruikt werd voor parfums en jenever. Symbool van verborgen waarde. Om de scherpte wat te minderen werden ze vroeger wel eerst in wijn gedaan en daarna in azijn.

Het bekendst zijn ze wel als geboortemuisjes, waar de aromatische zaden bedekt zijn met een suikerlaagje die daardoor eirond worden. Bij de meisjes zijn ze meer kogelrond gevormd omdat die komen van de ronde zaden van de anijs, bij een jongens worden korianderzaden, die een staartje hebben, koriander, gebruikt.

Cornus, kornoelje.

De enkelvoudige bladeren staan meestal in kruisen of tegenovergesteld. Die bladeren bezitten een merkwaardige eigenschap waar je dit geslacht aan kan herkennen. Neem een blad en knik die doormidden. Trek vervolgens de twee helften voorzichtig van elkaar. Als de twee helften een halve cm uit elkaar zijn getrokken kun je het onderste blad loslaten. Dit gedeelte zal nu aan het bovenste gedeelte blijven vastzitten. Dit komt door de elastische vaatbundels, die nu zichtbaar zijn en mee rekken.

Cornus sanguinea (bloedrood) kornoelje.

Bladen zijn tegenoverstaand, eivormig en dofgroen met sterke sprekende 3-5 paar nerven, 4-7cm lang met toegespitste top. De onderkant van de bladeren veranderen in de herfst, als ze door de vorst geraakt worden, van olijfgroen tot spran­kelend rood.

Witte bloemen staan in platte trossen van 4-7cm breed in juni en juli. De staalblauwe bessen van 6mm in diameter verfraaien dit geheel. Het is een struik die in de schaduw kan groeien van druipende bomen en struiken.

De vrouwelijke vorm spreidt zijn armen horizon­taal of steekt ze omhoog in paren. De armen of twijgen zijn in herfst en voorjaar getint met rood, vooral aan de zonkant. De kleur valt het meest op bij de jonge twijgen. Om zoveel mogelijk van die rode twijgen te krijgen verdient het aanbeveling om de plant in maart zo diep mogelijk terug te snoeien.

Het is het vrouwtje uit de oudheid, de vrouwelijke kornoelje en Cornus mas is het mannetje.

Cornus mas. (manlijk)

Bladeren zijn 5-8cm lang en eirond met toegespitste top, 3-5 paar zijnerven, glanzend donkergroen en van onderen iets lichter en aanliggend behaard. Verder wordt de struik gesierd door de fraaie herfstkleur en rode vruchten van 2cm. Op droge grond zal de herfstkleur het meest opvallend zijn.

In de winter zijn de tamelijk ronde en veel schubbige bloemknoppen duidelijk zichtbaar waaruit in februari/maart de zeer kleine gele bloemen in kort gesteelde schermen tevoorschijn komen. Ze zijn voor het grootste gedeelte mannelijk, terwijl de schermen omgeven zijn door kleine, gele schutbladen. De gele kornoelje siert het voorjaar op door zijn tooi van lichtend geel. Het fragiele bloempje is nietig en valt alleen op door de goudstralende kleur. Geeft bloemen op de wat ervaren, maar nog kale takken, te veel snoeien is niet zo gunstig voor de bloei. De bloei en vruchtzetting is per plant wel verschillend, omdat ze van zaad gekweekt worden.

Laat zich gemakkelijk in allerhande vormen knippen en kan zo gebruikt worden om er levendige hagen van te maken, een haag waaraan je elke vorm kan geven.

Het mannetje is vast en hard van hout zoals deze onze kornoeljeboom en om deze en meer andere redenen zullen we deze kornoeljeboom voor het mannetje nemen want het wijfje schijnt de Virga sanguinea te wezen die ook wilde kornoelje genoemd wordt.’ Cornus mas: de mascula van Linnaeus, betekent manlijk en dit vanwege het harde hout. Symbool van duurzaamheid.

Corylus avellana (uit de stad Avellana) hazelaar.

De bloei is al vroeg in het voorjaar, zo rond eind februari. Dan wordt de naaktheid van de takken gedekt door een dansend goudfranje, het eerste teken van het nieuwe natuurleven. De zachte gele kwasten staan als goudstrengen aan de takken. Als de staartjes in de wind zwaaien zweven de gouden wolken van vruchtbaarheid door de lucht. De mannelijk bloemen staan rechtop aan het bovenste deel van de takken en dragen een karmozijnrood kwastje. Die moet je wel zoeken. De zachtgele katjes zijn vaak de enigste kleur in de sombere wintertijd. Ze stuiven soms al als er nog sneeuw ligt die dan goudgeel wordt gekleurd. Het zijn de Engelse lamb ‘s tail, de lammetjes staarten.

De zeer lange en buigzame takken, die zich in elkaar vlechten of worden gebogen, vormden de bercaux of loofgangen van vele oude tuinen.

De boom is een sprookje en volledig versierd met harten. De hazelaar behoudt zijn bladeren zelfs nadat andere bomen al ontmanteld zijn en geeft het bos dan een warme gloed, een warme kleur als de gloed van de morgenwarmte.

De noten zijn vaak bedekt door de bladeren en slecht te zien. De vruchten liggen in een vruchtenomhulsel en zijn een lekkernij voor mens en dier. Door de harde schaal is die alleen te eten door grotere planteneters als Vlaamse gaai, eekhoorn, hazelmuis en wilde zwijnen. Soms zit er in de hazelnoot een klein gaatje; in zo’n geval is de kern opgegeten door de hazelnootboorder.

Over de hazelaar als symbool van vruchtbaarheid zijn vele verhalen in omloop. Als vrouwen bijvoorbeeld niet tevreden waren met hun mannen, legden ze een met vele noten behangen hazelaartak boven het echtelijke bed. In vele dorpen was het gebruik dat jonge vrouwen de zekerheid in verwachting te zijn, door een hazelaartak in de hand lieten zien.

Over ‘Vrouw Hazel ‘wordt gesproken als een goede fee die met de meisjes als een vriendin sprak. Het is een breed bladerige als voor stille liefde geschapen struik. Een oud gezegde in Duitsland is, ‘In die haseln gehen,’ hetgeen liefkozen betekent. Wie van zijn geliefde niet het jawoord krijgen kon, moest alleen maar zorgen dat hij haar bij een hazelaar trof, dan was de bond gesloten.

St. Nicolaas strooit de noten, het symbool van vruchtbaarheid.

Verhalen over de hazelaar werden ook in andere landen verteld. Op kerstavond werden in het Engelse Northumberland door bruidsparen noten in het vuur geworpen. Als deze noten stillagen en tezamen verbrandden, dan werd het een gelukkig huwelijk; als ze uit elkaar vielen, dan betekende dat een ongelukkige, kraakte het daarbij, dan zou het in de toekomst kraken. In Frankrijk liet men nog lang op vele plaatsen noten voor het van het altaar komende paar vallen.

Vrijsters gooiden noten, met de namen van haar aanbidders, in het vuur met Allerheiligen om uit te maken wie van hen haar liefde waardig was. Degene die kraken of springen zijn niet te vertrouwen, zij die rustig liggen te branden zijn de ware.

In Shakespeare zegt Petruchio tot Catharian:’

(Kate, like the hazel-twig) Kate, is als een hazelaartak

(Is straight and slender, and as brown in hue) En recht en slank. Ze is bruin van kern

(As hazel nuts, and sweeter than the kernels) Als een hazelnoot en zoeter dan haar kern.

De belangrijkste betekenis van de hazelaar was zijn functie als wensroede, wichelroede. De wichelroede moest wel op een speciale manier gemaakt worden. Gewoonlijk snij je de wensroede van een eenjarige twijg af. Het snijden gebeurt op de voorgeschreven wijze, niet met een mes, maar met een scherpe vuursteen. Daarbij moet je snel handelen zodat de struik niet de tijd heeft om zijn geheimzinnige kracht uit de twijg terug te trekken en tegelijkertijd moet je de toverspreuk uit spreken.

Overigens moet nog aan een voorwaarde voldaan worden om succes te garanderen. Degene die de roede maakt, evenals degene die het gebruikt, moet namelijk ook nog in een zeker teken geboren zijn. Om de wichelroede te kunnen gebruiken moet men met de helm helm-geboren zijn. Bij gebruik moet de roede ook nog in een voorgeschreven houding worden vastgehouden, dat wil zeggen: van het lichaam af en voor zich uit. Als het gezochte dan daar is, buigt de roede zich naar beneden, hoe stevig je het ook vasthoudt. Die beweging wordt ‘slag,’ genoemd. Dit alles lijkt heel mystiek, maar er zijn toch mensen die de ‘straling’ kunnen opvangen en de roede weten te gebruiken.

Corylus maxima (de grootste) Baardnoten of langbaardnoten naar de franje onder aan de noten. De bloedrode kern van de bloednoot zou eraan herinneren dat de hazelaarstruik de zweetdoek van de heilige Veronica, met de beeltenis van Christus, voor de mensen aan de kruisweg verborgen had. Toen Veronica het gezicht van Jezus afgedroogd had en met de kostbare doek wilde vluchten werd ze door de Joden achtervolgd. Die konden niet dulden dat het afbeeldsel van Christus in de toekomst bewaard zou blijven. De maagd liep in een hof en wierp de doek in een hazelaarstruik en vluchtte verder. De hazelaar liet al zijn bladeren vallen en bedekte zo de relikwie. Daarom zijn de hazelnoten, als ze rijp zijn, bloedrood.

Cotinus coggygria, pruikenboom.

Bladeren zijn 4-8cm lang en 3-5.5cm breed, donkergroen en van onder grijs/groen met een stompe afgeronde top, rand is gaaf en doorschijnend. Jonge twijgen groeien opgaand en zijn olijf/groen tot violet/bruin, glad en aan de top iets berijpt.

Groen/violette bloemen staan in grote pluimen in mei, die voor het grootste deel onvruchtbaar zijn en afvallen, waarna de met lange haren bedekte bloemstelen zich sterk vergroten zodat de struik dan met een pruik of rook bedekt lijkt te zijn. In de nazomer wordt het gewas zo beneveld en omhuld door een wazige rookwolk. Symbool van prachtige geestelijke schoonheid.

Als die optrekt verschijnt het prachtige ovale blad dat dan een briljante herfstkleur van licht groen tot oranje en gloeiend scharlaken aanneemt.

Crataegus, meidoorn.

De inlandse meidoorn is het symbool van de Hollandse voorjaar, als de aarde een sprookje is en het leven een vreugde. Symbool van zoete hoop. Een bloeiende meidoorn is een pracht, mooier dan een Japanse kers en vol beladen in wit, soms in roze of in rood. Geen blad is meer te zien, de takken buigen door.

De meidoorn is geen bosreus maar een kleine bladverliezende boom van hoogstens 7m. of grote struik. De kroon staat in het winterse silhouet als dooreen gevlochten terwijl die in de meest gevallen meer breed dan hoog is. De meidoorn geeft in de winter een mengeling van donkerbruine takken als een zwarte spot in het landschap. Zijn stam is vol kwasten, de schors is dik en doorgroefd en in de lengte doorploegd met rimpels zodat ze een eerwaardig en bejaard uiterlijk heeft. Zijn wortelgestel is niet uitgebreid waardoor de boom vaak scheef waait. De lichte kleur van zijn bast, een bruine schaduw tot rood alsof er bloed in zijn aderen stroomt, het verschil met de slee. Het is een boom van Mars.

De meidoorn is al op jonge leeftijd eerwaardig want veel ouder dan honderd vijftig jaar wordt deze boom niet. In mei wordt deze eerbiedwaardige patriarch overdekt met een weldadig witte hoofdbedekking wat past bij zijn status. De boom is een feest voor de ogen, met sneeuw in mei die op wintersneeuw lijkt ofschoon het sneeuwt als het alle dagen warmer wordt.

Het prachtige en delicate groen van de ontluikende bladeren geven het een groen symbool van voorjaar. De bloemen ontluiken als zilveren bollen in zettingen van emerald. De kleine en tere roosjes worden gewiegd in de jonge blaadjes zodat de boom gekroond wordt met het diadeem van de mei. De meiboom is dan bekleed met de bruidsluier, het bruiloftskleed die in de bruidsnacht een sneeuwval van bloemblaadjes geeft.

De geur is bijzonder, een geheimzinnige mengeling van odeurs en zweemt tussen honig en drek in en trekt vliegen aan, maar wordt ook besnuffeld door duizenden bijen. De bloem heeft een warme en zware reuk dat sommige mensen herinnert aan een doodskamer. Lange tijd geloofde men dat de meidoorn de geur van de Grote Plaag, die Londen teisterde, bewaarde. Botanisten verhalen dat het een substantie bevat, trimethylamine, die ook gevonden wordt in rottende vis.

Het was op een meidoorn dat Maria de luiers van haar kindje droogde. Daarom ruiken de bloemen zo goed. Ze verspreiden ook vaak een pisreuk, om dezelfde reden.

Na de huwelijksnacht zwelt de vruchtbodem op en wordt in de herfst karmozijnrood geverfd.

Voor iedereen symboliseert de meidoorn de verandering van het voorjaar in zomer. De meidoorn spreekt over seks en vruchtbaarheid die zoveel mogelijk beschermd moet worden in deze kritische tijd. De beschermende planten waren van oudsher de meidoorn en in hogere gebieden de lijsterbes. In Frankrijk werd de boom voor de ramen van de jonge meisjes gezet. De zoete geur van de bloemen maken een suggestie van seks.

Die boom was een bezield wezen, de ziel van het voorjaar en de vruchtbaarheid woonde in die boom. Bij de meifeesten haalde men die boom in een optocht uit het bos met zoveel mogelijk spannen en wagens met ossen ervoor als om aan de boom te laten zien hoe zwaar men de oogst in gedachten had. De boom werd met water besprenkeld wat zou helpen voor voldoende regenval. Na geplant te zijn werd die versierd met linten, eieren, het symbool van leven en groeikracht. Soms kwam boven op de boom een haan te staan, het symbool van vruchtbaarheid.

Een van de vormen van de meiboom was de oprichtingsboom die geplant werd bij de bouw van een huis.

De oprichtingsboom bij bouw van een huis was een boom die met eieren, bonte linten en dergelijke versierd was, waarin vaak geld opgehangen was, het drinkgeld, dit geld werd ook wel gekregen van de bouwbaas. De boom werd onder muziekgeschal feestelijk rondgeleid en aan het huis vastgebonden. In de kransrede wordt aan de vrouw van de eigenaar gevraagd om deze boom tot de aller zwaarste te maken.

Dit is een gebruik dat nog steeds in stand wordt gehouden als er een nieuw huis wordt gebouwd, zo gauw als men de nok bereikt wordt er een tak opgeplant. Dit symbool van het nieuwe leven werd dan ook ingewijd, waaruit de meiwijn en het zogenaamde pannenbier is ontstaan.

Onze voorouders vierden hun meifeest ter ere van de overwinning van de zomer op de winter met het planten van een meiboom als symbool van vruchtbaarheid. In voor Christelijke tijd dacht men de meiboom als zetel van de vegetatie geest. (zie Betula) Later gold de meiboom als teken van verering. De jeugd zorgde voor een versierde boom voor het huis van de schoolmeester, die wel begreep dat het hun om een vrije dag te doen was. Ook was er eigen belang bij als de schutters hun meiboom plantten voor de kolonel van de schutterij. Ze hoopten toch op een feestelijk maal of tenminste een geldelijke beloning. Vooral in Den Haag had de bevolking plezier in het planten van meibomen, door diegenen die ze eer wilden bewijzen. Tot 1795 werden elk jaar de meibomen geplant voor de Staten van Holland, de Staten Generaal en de prins van Oranje. Gebruikelijk was het een wimpel, met een Latijns opschrift, aan de boom te bevestigen. Het meeste bekijks hadden bomen ‘s avonds als de kronen met kaarsen verlicht waren. Ook in andere plaatsen was het feest rond de meiboom. Zeer bekend was in de middeleeuwen de meiboom die elk jaar voor de abdij van Rijnsburg, een rijk vrouwenklooster bij Leiden, geplant werd. De abdis, met talrijke vooraanstaande genodigden, kwamen op de eerste meidag kijken naar het dansen en zingen van de dorpsjeugd rond de met klatergoud, koek en eieren versierde boom. Waren de dansers tenslotte moe gedanst, dan werden ze onthaald op een vaatje kloosterbier en andere versnaperingen. Het meest bekende liedje, dat sinds eeuwen bij het lentefeest gezonden wordt, i’ ‘Hei, ‘t was in de mei,’ waarvan het eerste couplet luidt:

‘Daar ging een patertje langs de kant

Hei! ‘t was in de mei!

Hij vatte een nonnetje bij de hand

Hei! ‘t was in de mei

Zo blij

Hei! ‘t was in de mei.’

Crithmum maritimum (van de zee) zeevenkel.

Het kruid groeit bij zee rotsen en was daarom goed tegen nierstenen. Met een zekere hoeveelheid zout leverde het de ‘fearful trade’ van Shakespeare, King Lear iv, 6,16, waar de klifmensen het kruid verzamelen, hangend en wel over de rotsen. ‘There is a cliff, whose high and bending head.

Looks fearfully in the confined deepɮ

The crows and chougs that wing the midway air.

Show scarce so gross a as beetless; half way dawn.

Hangs one that gathers Samphire, dreadful trade!’

Door een touw aan de rotsen vast te maken waaraan een man afdaalde. Daar zijn er wel die hieraan afvielen. In 1823 was er een die dit wilde doen en dat al 40 jaar gedaan had. Hij vertelde de bezoekers over Shakespeare en King Lear, en zei vrolijk dat hij een koning was in zijn domein, want niemand begeleidde hem op die tocht. Het touw gleed opeens weg.

Crocus sativus (gekweekt, tam) saffraan.

De specerij saffraan heeft een bruinrode kleur, ruikt intensief verdovend en smaakt bitter kruidig en is zeer hygroscopisch en voelt vettig aan. Het wordt gebruikt in de in Europa bekende gerechten als Bouillabaisse, Risotto en Paella.

Saffraan is die gele kleur die op oosterse tapijten zo sterk tot uitdrukking komt. Vanwege zijn goudkleur werd het gebruikt als goudvernis en verwerkt in goudbroden, goudrijst, het kleuren van kaas etc. Vanouds werden hier de gordijnen er roomkleurig mee geverfd. Nog wordt saffraan gebruikt door kanariekwekers, ze kleuren geler als je ze met saffraan voert. Vanaf de elfde eeuw was het bovendien de kleur waarmee de Joden zich kenbaar moesten maken. De gele Davidster uit de laatste wereldoorlog ligt ons nog vers in het geheugen.

De rijke Arabieren verven nog hun ooglid, vingertoppen en tanden goudkleurig als teken van welstand. Het was een van de kastentekens van India, het teken van de rijken. Er wordt verteld dat als de radja ‘s zagen dat ze de oorlog verloren hadden ze hun saffranen staatskleren aantrokken en hun ongelukkige vrouwen meenamen en zich lieten verbranden. De oude Egyptenaren omkransten hun wijnbekers met zijn bloemen en gebruikten het in hun religieuze rites.

Propertius zag het als een teken van degeneratie dat de Romeinen zo dol waren op saffraan, dat als ze naar een banket gingen, biddende dat hun haar driemaal gebaad zou zijn met saffraan. Hij verhaalt tevens dat de Italiaanse vrouwen hun haar kleurden en de priesters hen waarschuwden dat de vlamkleur een voorteken was van de komende zuiveringsvuren. Rijke Romeinen strooiden saffraan op hun huwelijksbed, mogelijk een verklaring voor de Latijnse spreuk dormivit in sacco croci (hij sliep in een bed van saffraan) waarmee een toestand van onbezorgde heerlijkheid beschreven werd.

Voorjaars krokus.

Het is van de eerste gewassen die een heldere kleur geeft, het voorjaar verlicht en de mensen weer vrolijk maakt. Een plezierig eigenschap is, dat als je de Crocus ziet bloeien dat dan de zon schijnt, ze bloeien namelijk alleen met zonneschijn.

De voorjaarskrokus, vooral de zogenaamde grootbloemige Hollandse soorten in al hun kleurvariaties, maar ook de Hollandse gele Crocus is een begrip. De krokussen zijn zeer rijk bloeiend en groeien compact. Ze zijn geschikt voor perken, in het gras en voor verwildering onder struiken. De verwildering is maar beperkt en een enkele Crocus zaait zich goed uit, meestal worden de bosjes steeds dikker door de aanwas van bijbolletjes.

De Crocus is maar een bescheiden gewasje, vergeleken met de pracht en grootte van zijn broers. Maar de Crocus werkt met verfijnde middelen en heeft een bloem als een fijn geslepen glaasje dat in het voorjaarslicht fonkelt als het wit van de Mont Blanc, in het geel als een kanarie, in blauw als een Delft blauw kannetje, in purper als een koningsmantel.

‘Luteus,’ is de Hollandse Grote, Geurloze, Gloeiende Gele krokus.

Deze Crocus heeft eigenlijk geen rivalen. Het is de bekende populaire gele, met het geel van glanzend koper. De blijdste van alle voorjaarsbloemen die met zijn zonnige gezicht lacht naar de vrije hemel. Het is de bloem van Aurora die niet alleen de kleur weergeeft van het vroege morgenlicht zoals de zon in het oosten opgaat en je omstraalt met een gouden schijf, maar ook een van de zoetste lenteboden. Dit is de Hollandse gele Crocus met een kleur als een kanarie.

Cucumis sativus (gekweekt) komkommer, een algemeen bekende kromme vrucht.

De plant heeft hoekige stengels en harige windgevoelige 3‑5 lobbige bladeren. De gele bloemen worden gevolgd door lange vruchten, de komkommer of met kleine, korte vruchten, de augurk. Ze worden vervolgens in azijn geconserveerd, met wat zout en kruiden als peperkorrels. Dan zijn ze bekend als ‘zure bommen,’

Culpeper spreekt, vanwege de koudheid, van de komkommers als een gewas van de Maan. Een Engels gezegde is: ‘Zo koel als een komkommer.’ Diphilius, 300 v. Chr., spreekt aldus: ‘De Grieken hebben een spreekwoord, dat men de komkommers voor de Spinsters moet laten, omdat de Spinsters meestal, zo men Aristoteles geloven mag, geilig en onkuis zijn. Nu de komkommers hebben de kracht om die brand te verkoelen.’

In Engeland werden de komkommers eeuwenlang niet gebruikt naar het bijgeloof dat hun natuurlijke koude een voorbode was van de dood en zou elke mens doden die gek genoeg was om hem te eten.

Sauregurkenzeit, de komkommertijd is een schertswoord voor Berlijner kooplui in de stille zomertijd. Vergelijk Zelters brief aan Goethe, 19 juli 1828 ‘Hier zu Lande geht es eben etwas mager her; die Kaufleute nenne ‘s die Sauergurkenzeit.’ Augurken waren in die tijd het lievelingseten van de Berlijners. Sinds 1850 werd het de naam voor de moeilijke zomertijd. Vergelijkbaar is de grote kruisbessentijd van de Fransen, de Engelse season of the very smallest potatoes, cucumber time en onze komkommertijd.

Cucurbita pepo (rijp, van Grieks voor koken waarmee een doorgaans rijpe en gelijk gekookte en vandaar weke en gezwollen vrucht genoemd werd) kalebas, courgette.

Het is een soort pompoen die vol zaden zit, vandaar dat Cucurbita bij de Romeinen ook gebruikt werd als voorbeeld van een domkop. Het is ook mogelijk dat wij met de uitdrukking ‘Jan Kalebas; ‘oorspronkelijk een leeghoofd of een windzak bedoelen, iemand van weinig betekenis. Op een spotprent uit de gouden eeuw vinden we, na de nederlaag van de Spanjaarden bij Duins in Brabant, ‘Het droevigh afscheit van Don de Calabassa uit Vlaanderen na Spagnien’. Symbool van domkop, leeghoofd.

Cupressus sempervirens (altijd levend, blijft altijd groen en kan 2000 jaar oud worden) cipres.

De cipres is een van de duisterste onder de donkergroene bomen. De boom is algemeen in gebruik bij begraafplaatsen, heeft ook een verbinding met de zonnereligie.

Vondel, De Leeuwendalers;

‘...Men zal uw zerk rondom beplanten met cypressen

En wensen dat ze in het graf uw minnevuur mag lessen'.

De cipres is een levende vibrerende zuil van mysterieus groen. In warme luchten is het de formele piramide van een cipres die torent als de spits van een kathedraal die naar de hemel jaagt. De vruchtloze cipres betoverde het gemoed door zijn piramidale hoge groei die haar het zinnebeeld van de zonnestraal en vlam heeft gemaakt, terwijl haar edel en alles overlevend hout met dat van de ceder het meest gezochte tot versiering van de paleizen en het degelijkste voor de oudste scheepsbouw in de Middellandse zee werd. Ze is als een vermaning om het aardse leven vaarwel te zeggen.

Bij de Grieken was ze ook de boom van Hades en moest, evenals de meeste bloemen en bomen uit de onderwereld, niet op de gewone manier maar van mythische oorsprong zijn.

Ze was gewijd aan het Noodlot, aan de Furiën, aan Proserpina en vooral aan Pluto. De cipres was aan Pluto, de god van de onderwereld, geheiligd. Dit werd waarschijnlijk veroorzaakt doordat het hout van de cipres als immuun tegen rot werd beschouwd en gebruikt voor kisten in de huishouding en doodskisten. Een cipres voor het huis geplaatst was een teken dat er een dode was, evenzo plaatste men ze bij brandstapels en op graven. In de tijd van Augustus waren de brandstapels en lijkenaltaren algemeen omringd door cipressen. Het was de treurboom van de begraafplaatsen, ‘Tristis Cupressus.’

Maar ze was ook het zinnebeeld van de uit de aarde voortkomende eeuwige verjonging van de natuur, zodat men leven en dood in haar meende te zien. Bij de offers die ‘s nachts aan Pluto werden gebracht droeg de priester een krans van cipressenloof. Omdat nu ernst en droefheid in haar verenigd waren lag er een diepere zin in de mening dat Amor de pijlen uit cipressenhout sneed die hij naar de aarde slingerde om liefdessmarten voort te brengen. Alleen de gouden pijlen uit zijn koker brachten geluk aan.

De scepter van Zeus stelde men zich ook voor als van dit hout gesneden, omdat hij heer was over leven en dood. Symbool des doods. Cipres en Calendula samen zijn het symbool van wanhoop en melancholie.

De Grieken bedienden zich van cipressenhout bij het verbranden van lijken om door haar geur de onaangename brandlucht te verdrijven.

Cuscuta, warkruid.

Opvallend is dat de kiemplant geen zaadlobben bezit zoals andere tweezaadlobbigen. De kieming is gewoon in de grond en vormt daar in het begin nog wat worteltjes en een stengeltje dat al wel zo stevig is dat het andere planten al in een greep kan houden die dan belemmerd worden in de diktegroei. Is er geen geschikte plant in de buurt dan valt de kiemplant op een gegeven ogenblik weer terug naar de grond waar het weer een plant kan raken. In het slechtste geval komt het kiemplantje op de kale grond terecht, de groei houdt dan op. Zo kan het plantje wel een paar weken blijven liggen zonder te veranderen, na die tijd kan er wel een plant zo gegroeid zijn dat die het kiempje raakt of er vlak langs groeit waarna het zich er direct omheen wikkelt.

Nadat die wurggreep is uitgevoerd ontwikkelt het verscheidene worteltjes in de stengel van de gastplant waaruit het zijn vocht en voeding haalt, zijn eigen wortels worden dan ook overbodig en laat die los.

Duivelsnaaigaren of warkruid zijn planten die uit alleen maar stengels lijken te bestaan of een kluwen stengels zonder bladeren, want het plantje parasiteert op zijn gastheer. De duivel spon het warkruid om de klaver te vernietigen, de klaver was geschapen door God, het warkruid was de duivelse tegenhanger. Symbool van zonder inkomsten, het is ook het symbool van gemeenheid.

Het is een moordenaar. Met fijne vleeskleurige draden omwoekert de plant het klaverveld als een poliep in de zee, de fabelachtige monsters waar de ouden zo bang voor waren. Het warkruid plaatst honderden zuignappen op de omslingerende plant en zuigt het uit. Een onnutte plant die leeft van roven en stelen, geeft geen bladeren maar wel bloemen en vruchten. Wortelloos als het is kan het niet uitgeroeid worden en brengt het vlas geheel in de war en maakt het onbruikbaar. De omslingerende plant legt daardoor na verloop van tijd wel het loodje. Zo’n plant die ten koste van anderen leeft moet wel iets met de duivel van doen hebben en men zag hier het naaigaren van de duivel in.

Cyclamen.

Uit de schijfvormige knol verheffen zich de mooie donkergroene, wit gevlekte en van onderen rode en niervormige, dikke, gaafrandige tot zwak gekartelde bladeren. In de herfst verschijnen de vele lang gesteelde knikkende bloemen die een eigenaardige vorm bezitten met een fijne geur. De kleur is karmijn tot roze of purper, vaak met donkere nerven en wordt meestal donkerder naar de basis toe.

Varkensbrood, een vertaling van middeleeuws Latijn panis porcinus: varkensbrood, omdat die dieren het eten. Is giftig, 10 gram zou voor de mens dodelijk zijn, voor zwijnen niet, wel weer voor vissen.

De cyclaam was een model voor de Jugendstil, dit vanwege de zachte en vloeiende bloemvorm, de hupse, ronde bladeren met de fijne tekening en de zachte, licht gebogen stengel met tedere bloemkleuren. Symbool van bedeesdheid, bescheidenheid.

Het is de haan van de bergen, zoals de Arabieren de plant noemen. Een vreemde bloem met een teruggebogen hals, gedraaide bloembladen en een rood oog die naar beneden kijkt alsof ze verwacht dat er in de aarde schatten verborgen liggen.

De cyclaam is opgedragen aan de Maagd vanwege het zwaard van pijn die haar hart doorboort, dit wordt gesymboliseerd met de bloeddruppels in het hart van deze bloem. Om dezelfde reden was ze ook bekend als de bleeding nun.

Hun schoonheid, medisch gebruik en lichte toegankelijkheid hebben ertoe geleid dat ze veel verzameld werden. Op 6-5-1900 was er al een verordening ingesteld tegen uitgraven en afplukken.

Cydonia, kweepeer of kweeappel.

Cydonia is genoemd naar de havenplaats Cydon, nu Chania, te Kreta.

Dit is meer een grote en uitstaande struik of kleine, kromme boom van 3‑7m. met spreidende en ver uitstaande takken.

De witte bloemen zijn groot en soms overwaasd met een blos roze, alleenstaand (de ander in trossen) bloeit in mei aan het eind van vorig jaar gevormd hout, 4-5cm in diameter. Hierop volgt een appel/peervormige en groen/geel/gouden vrucht, die met een wolletje of katoentje bedekt is. Het is een vrucht die zeer aangenaam ruikt.

De goudgele en heerlijk ruikende vrucht werd als genotmiddel hooggeschat. Aristoteles zou op sterven liggende, het leven nog verlengd hebben door de geur van de kweepeer. De adem werd met de reuk van een appel vergeleken, zie Hooglied 7: 8. ‘de geur van uw adem zij als appels.’

Kwee heet in Engelse quince, (Shakespeare in Romeo and Juliet iv,4,2: ‘They call for dates and quinces.’

In Amerika is quince echter een scheldnaam, zoveel als zuurpruim, en kweene of kwee is bij ons een verachtelijk woord voor wijf, bij de Engelsen een hooggeplaatste vrouw, The Queen.

De Cydonische appel zou de liefdesappel van de oude Grieken zijn geweest, een symbool van vruchtbaarheid, liefde en geluk en daarom aan Aphrodite gewijd. Beverwijck, ‘Kwee is van liefelijke reuk en daarom gebood de wetgever Solon, (639-559 v. Chr.) dat alle jonge dochters eer zij met haar bruidegoms te bed gingen om in deze vruchten te bijten om daarvan een goede adem te behouden.’ Solon bekrachtigde het oude gebruik, dat de bruid, voor ze het bruidsvertrek betrad, eerst een Cydonische appel at om zich daarmede symbolisch aan de dienst van Aphrodite te wijden. Aphrodite wordt dan ook afgebeeld met kween in haar hand. De Griekse bruid hield een kweepeer in haar hand als symbool van vruchtbaarheid en bood het haar man aan als teken dat ze van haar plichtbewust was.

Volgens anderen moest dit gedaan worden om aan te tonen dat de vrouw menig keer ter wille van haar man in een zure appel moet bijten. Soms zegt men dat ze in de bittere appel moest bijten om zo op de bitterheid van het leven voorbereid te zijn.

Het was niet alleen een symbool van de huwelijksliefde maar ook van de liefde die alle mensen moest verbinden. Een spel bij de feesten van de godin was een spel met deze vruchten dat gespeeld werd tussen mannen en vrouwen. De man neemt de vrucht, kust die werpt hem naar een vrouw, die op haar beurt, de vrucht kust en hem naar een ander werpt en zo verder. Vandaar het spreekwoord: ‘Appels zijn lieflijk en wekken liefde.’ Plutarchus vermeldt dat de Griekse bruid aan een kwee knabbelt om haar kussen te parfumeren voordat ze in de bruidskamer komt., zodat de eerste begroeting niet onaangenaam of onplezierig zal zijn.’

Cynoglossum, hondstong.

Het heeft vele zachte en wat lange bladen. Door de vele haren is het blad van een dode grijze kleur voorzien. Lagere bladen zijn elliptisch en gesteeld, de bovenste lancetvormig en versmallend onderaan, wat hartvormig en half de stengel omvattend.

Hieruit rijst een ruige en harige stengel van een halve meter op die zich aan de top in diverse delen vertakt.

Hierop komen donkerkleurige bloemen in juni tot augustus. Samen is het een doffe kleur die omringd wordt door een sterke muizengeur.

Cynoglossum is een samengesteld woord, het Griekse kyon (in Latijn canis) is de bekende hond, en glosse is een tong en zo wordt het hondstong.

Albertus Magnus; ‘Als je dit kruid met het hart van een jonge kikker en zijn baarmoeder doet waar je wilt zullen na een tijdje alle honden van de hele stad zich daar verzamelen. En als je het voor vermelde kruid doet onder de voorste tong zullen alle honden zwijgen en zullen geen kracht hebben te bassen. En als je het voor vermelde ding in de nek van een hond doet zodat hij het niet kan aanraken met zijn mond, hij zal altijd ronddraaien zoals een draaiend wiel totdat hij op de grond als dood valt en dit is geprobeerd in onze tijd.’

Cyperus papyrus (papier leverend)

De papierplant heeft sterk kruipende wortels en vormt daardoor een ondoordringbaar bos in waterige gronden.

De plant kan een 3m groot worden, met aan de onderkant wel armdikke en driekantige, donkergroene, blad loze halmen.

Aan de top zitten enkele schutbladen en een dichte pruik van 100 en meer draderige, 10-25cm lange, hangende blaadjes met aan de top een kleine bloeiwijze.

De papierplant bedekte in vroegere tijden als een bos de oevers van de Nijl, maar komt daar nu niet meer voor.

De handel in papier bracht schatten op. Men weet alleen dat een zeker koopman, Firmus genaamd, er zo aan verdiende dat hij beweerde met de opbrengst van papier een leger te kunnen onderhouden. Ten einde de handel te monopoliseren nam de Egyptische regering de afdoende maatregel, dat alle papyrusplanten die buiten een zekere uitgestrektheid van de Nijldelta groeiden, uitgeroeid moesten worden. Het was een koninklijk monopolie. Het werd drieduizend jaar uitgeoefend, van 2000 v. Chr. tot in de 11de eeuw na Chr.

Deze plant werd voor vele doeleinden gebruikt. Er kunnen matten van gemaakt worden, bouwmaterialen voor hutten, sandalen, strikken, lampenpitten, brandmateriaal en de lagere delen kunnen gegeten worden.

Ook kan er een vlechtwerk van gemaakt worden. Dit zou zo bij Homerus voorkomen in zijn Odyssee: ‘Als touw van een tweezijdig gestaart schip, van byblus schors.’ De held van het epos bond er deuren mee dicht, waarachter hij die naar Penelope dongen van het leven beroofde.

Van dit materiaal zouden in Abessinië nog boten gemaakt worden. Dit gebruik stamt uit de oude Egyptische tijd. Naar dit voorbeeld probeerde Thor Heyerdal te bewijzen dat met een boot van dit materiaal de oceaan overgestoken kon worden. De boot noemde hij Ra II. Zo’n boot komt ook in de Bijbel voor: Job 9:26 ‘Zij glijden voorbij gelijk biezen boten’ en zo ook in Jesaja 18:2.

Van Cyperus papyrus werd voor het eerst papier gemaakt.

Het papyrusriet werd het symbool van het Egyptische laagland. Het woord papyrus en dus ook ons woord papier is afgeleid van het oude Egyptische woord ‘pa-per-aa’, dat ‘van de farao of koninklijk materiaal ’betekent. Via het Griekse papyros verscheen ons woord papier.

De Egyptenaren hadden een monopolie van dit papier maar de Fenicirs beheersten de handel hiervan, via hun haven Byblus. Bij de Grieken kwam dit papier dan ook uit Byblus. Hun naam ervoor was dan ook byblus en vandaar kwam de uitdrukking biblion (boeken) en tenslotte onze naam voor het Boek der Boeken, de Bijbel.

Papyrusrollen zijn al gevonden die dateren van 3500 v. Chr. in de catacomben van Thebe. In 1860 werd door George Ebers een papyrus gevonden die de ontwikkeling van de heilige mestkever, Scarabeus, beschreef. Die rol was wel 20m lang. De langste papyrus is wel de Harris‑papyrus te Londen die wel 40m haalt.

De Grieken noemden papier biblos of chartos en de Romeinen charta. Plinius onderscheidde er wel 8 soorten van. In olie of was gedrenkte papierrollen werden gebruikt als kaarsen, van deze brandende charta kwam het Romaanse woord kartsja waaruit omstreeks 1220-1240 het woord kerce ontstond dat wij nu als kaarsen kennen.

Cytisus scoparius (bezemachtig)

Fijn vertakt groeien deze plantjes omhoog met een zachte groene kleur die met een fijn grijs waas is omfloerst. Brem geeft grote en gloeiend gele, gouden bloemen in mei die gloeien als zovele vlinders die hun vleugels wijd uitspreiden in de zomertakken en wuiven een heerlijke geur. Als de plant in bloei staat en er een insect op de lip gaat zitten wordt die omlaag gedrukt en springen stijl en meeldraden recht, waardoor er een stuifmeelwolk loskomt, de lip blijft daarna in zijn nieuwe stand. Bremmen vind je zoals door een achteloze hand verspreid, langs slingerende karrensporen, droge heidevelden en lange spoorbanen. Wuivend aan de opstaande takken geven ze het felle gele van het landschap. Geen andere heester tovert door zijn goudgele bloemen zoveel kleur in het landschap als deze brem. De plant verspreidt zijn goud zowel voor de armen als de rijken, is dus een symbool van Gods genade.

Het gewas werd vroeger gekweekt in de Koloniën der Weldadigheid om bij gebrek aan stalmest aan stikstof te voorzien. Het gewas bezit, net als andere leden van deze familie, stikstofknolletjes die gevormd worden door bacteriën waardoor deze plant zo geschikt is als groenbemester.

Bezems werden ervan gemaakt, bijenkorven, dakbedekking en als stro in de stallen gebruikt. Symbool van netheid, ootmoed. Verder is het gewas te gebruiken als een brandstof en wordt gegeten door de heideschapen.

D.

Dactylorhiza maculata (gevlekt)

Orchideeën zijn geen speelgoed van de natuur maar diepdoordachte kunstwerken. Bekijk eens een Dactylorhiza maculata, een onbelangrijke Orchis die men nauwelijks de moeite waard vindt om te bezien. Bij nauwkeurig toekijken zie je dat de bloem er uit ziet als een dwerg, een gnom, die zijn mond wijd openspert. Machtig welft zijn grote driedelige en opvallende onderlip naar voren, die naar achter in een lange spoor uitloopt. Voor de ingang daarvan bevinden zich de eigenlijke hulpmiddelen waarmee de plant zijn bevruchting verzekert. Twee kolfjes gevuld met een kleverige groengele massa zijn de wonderlijke manlijke delen. Wat lager bevindt zich de glanzende en kleverige stempel.

Het blad lijkt enigszins op dat van de tulp en meestal hebben die bladeren donkerbruine vlekken. Het wel of niet voorkomen van die vlekken zou waarschijnlijk in verband staan met de vochtigheid van de standplaats. Het is een van die orchideeën die door hun donkere vlekken op de stengels hun een sinister aanzien geven. Mogelijk dienen vlekken ook om de aandacht te trekken, net zoals de zwarte stippen, mouches, die vrouwen eertijds op hun gezicht deden om de aandacht te trekken.

Ze smukken de hellingen in mei en juni. Eenieder die deze levende edelstenen gevonden heeft zal in het vervolg een zeldzame en mysterieuze indruk met zich meenemen. Toch vormen ze geen uitbundige tropische kleurenpracht.

Dahlia.

Het is de veranderlijke Dahlia of Dahlia variabilis.

De dahlia ‘s waren in het begin van de vorige eeuw zeer geliefd omdat ze de overgang tussen heesters en sierplanten vormden. Het werd een modebloem waarvoor hoge prijzen betaald werden. Vooral in Engeland werd er ijverig handel gedreven. Voor een soort werd 100 pond sterling betaald en de kweker van een ander soort werd zelfs 3500 thaler geboden. Ook zette men in Engeland een prijs van meerdere honderden ponden op het verkrijgen van een blauwe vorm. In Duitsland was dit 2 000 mark. In Frankrijk begon een dahliamanie die tot de hoogte van de tulpomanie steeg. In 1838 werd een bed met dahlia’s voor 70 000 francs verkocht en een enkele dahlia werd tegen een zeldzame diamant geruild.

Datura, doornappel, engelentrompet.

Datura metel (Metel of methel is een oude Arabische naam voor de plant die zijn narcotische werking uitdrukt)

(Dodonaeus) ‘Nux Methel wordt van sommige kwaaddoeners bij de spijs of drank gedaan van diegene die ze van eer of goed beroven of anders beschadigen willen, want ze laat de mens razen of zijn verstand voor een tijd lang verliezen wat vele soorten van nachtschade ook plegen te doen.

Moet ol (dat is zottenkruid of malle kruid) is zo in de eilanden van Maldiven genoemd en elders in Indien Dutroa, als Pyrard getuigt, is een vrucht die de vrouwen van Oost-Indië veel gebruiken en is zo groot als een mispel en groeit aan een kruid en niet aan een boom die heel groen en rond is en van buiten gespikkeld en gevuld met kleine zaadjes die bijna heel Indien door algemeen is. Als de vrouwen hun mans vreemde lusten boeten willen dan doen ze bij hun mannen wat van deze vruchten (of zaden) in hun dagelijkse drank, stamppot, sap of ander spijs en een uur daarna worden ze als verbaasd en ontsteld van hersens, zingen, lachen en bedrijven verschillend apenspel want ze hebben dan al hun verstand verloren zonder te weten wat ze doen of wat men in hun bijzijn doet. En hun vrouwen laten binnenkomen die ze willen en doen en believen alles wat ze willen zonder hun mannen te vermijden. En dit duurt vijf of zes uren nadat ze veel van dit kwaad goed ingenomen hebben. Dan vallen ze in slaap en als ze wakker worden geloven dat ze altijd geslapen hebben zonder te onthouden wat ze gezien, gehoord of gedaan hebben. De mannen plegen de vrouwen of jonge dochters als ze de gelegenheid hebben dat ook te stoven zodat Pyrard verschillende dochters gezien heeft die door dit middel zwanger geworden zijn en de vader niet kenden. Maar als men te veel van deze vrucht ingaf zou het zonder twijfel de mens ter dood brengen.

In India werd het de haarlok van Shiva, god der vernietiging, genoemd. Het werd wel in wijn gedaan waarbij iedereen bij zinnen scheen te blijven en antwoord gaf op alle vragen. Om die reden werd de plant bedrieger of dwaasmaker genoemd.

Datura wrightii (naar de Amerikaanse botanist Charles Wright, 1811-1885)

Deze wordt soms western jimsonweed genoemd vanwege zijn gelijkenis en hetzelfde gebruik als Datura stramonium. Engelse settlers in California noemden het vaa’ ‘Indian whisky’ vanwege zijn rituele verdoving zoals het bij vele stammen gebruikt werd, zo ook de naam ‘sacred datura.’

Het is een heilige plant die gebruikt werden in heilige ceremonies en rites bij de Chumash, Tongva en andere stammen. Bij de Chumash gaf de moeder als de jongen 8 jaar was hem een preparatie van momoy te drinken. Dit zou een spirituele kans voor de jongen zijn om hem geestelijk goed te ontwikkelen wat nodig is om een man te worden. Ook bij wat oudere jongens om zich goed te bevinden zoals bijvoorbeeld tijdens een angstige situatie zoals wanneer hij een coyote ziet wandelen als een man wordt op een blad van momoy gezogen om zijn ziel in het lichaam te houden. De plant vertelt ook de toekomst, vooral met gokken. Geeft visuele hallucinaties net als Datura stramonium. Maar de hallucinaties zijn soms fataal vanwege de paniek die de persoon overkomt. Scopolamine in de plant neemt zijn visie weg. Als hij in paniek raakt en wegrent vanwege zijn veiligheid kan hij niets zien en krijgt een ongeluk en eindigt in het ziekenhuis, de combinatie van anaesthesia (in het ziekenhuis) en Datura is meestal fataal samen met zeer hoge koortsen. Het verschil in hoeveelheid benodigd voor het hallucinogene effect en een dodelijke dosis is bijzonder klein, namelijk tussen 0,2 en 0,4%. Voor scopolamine ligt de grenswaarde voor een dodelijk effect reeds op 50mg. Zelfs geringere hoeveelheden kunnen door ademhalingsproblemen tot de dood leiden. Vergiftigingssymptomen: Roodkleuring van de huid, droge mond, onrust, slaperigheid en / of hallucinaties, verwardheid, vergroting van de pupillen, hartritmestoornissen, bewusteloosheid en in coma raken.

Het gebruik van Datura als magische plant was en mogelijk is er nog gewoon in de Cariben. Daar is het bekend als ‘Herbe aux sorciers, tovenaarskruid en ‘Concombre-zombie)

(Zombiekomkommer). Die naam herinnert aan een sinister gebruik van de plant, literair zombificatie. Vooral misdadigers waren het slachtoffer van deze praktijk. Misdadigers die zich niet wilden verbeteren door andere middelen werden tot zombies gemaakt. Een sterk brouwsel die Datura bevatte met andere planten en de extreem sterke extracten van het puffer-fish gif (d-tubucucurine) werd aan hen gegeven. Daardoor werden ze afgestompt tot het punt van pseudo-coma om hun fysieke gevoelens te verdoven. In die staat is het voor een persoon onmogelijk om op enige stimulans te reageren, ofschoon ze zich er wel bewust van zijn. De toekomstige zombie wordt doodverklaard en in een kist geplaatst met een luchtbuis en de begrafenisceremonie wordt gehouden. Na een 3 dagen wordt hij opgegraven en krijgt weer een dosis. Dat gevolgd wordt door een ’inwijding in het leven na de dood, waarin hij gehersenspoeld wordt volgens de regels van de nieuwe orde. Vanaf die dag krijgt hij geregeld een dosis Datura om zijn hypnose staat te behouden. De geest van het slachtoffer wordt zo literair gedwongen om eruit te komen en eruit te blijven en de zombie verliest alle gevoel of zelf identiteit.

Delphinium, ridderspoor.

Een groep van schitterend harde planten die in borders gekweekt worden vanwege de statige bloemtrossen en sierlijke bladstengels. Het zijn planten van een opvallende schoonheid en tonen hun kleuren in allerlei zeldzame nuances van blauw. De ridderspoor is bekend vanwege de intens blauwe kleur, ze zijn geladen als elektrische blauwe bloemen. Kobaltblauw is hard en een moeilijke kleur in de tuin.

De speren hebben soms geweldige afmetingen, 10 cm tot 2meter. De bloemvorm is licht en sierlijk gespoord, de stengel is recht en de bladen met fijne slippen, een echte ranonkelachtige. Ze lopen al vroeg uit in een fris zachtgroen.

Delphinium is de naam van de eenjarige, Consolida. Delphinium is afgeleid van het Griekse delphin: een dolfijn, een verwijzing naar de gelijkenis van de sporen met een dolfijnhoofd. Of naar Delphi waar zich het orakel van Apollo bevond, de plant was aan hem gewijd. Ridderspoor, de blauwe kelkbladen lopen in een spoor uit.

Delphinium bloem, Symbool van ridderlijkheid.

De ridderspoor is een koninklijke plant omdat de kelk naar achteren is gekeerd als een helm van een edelman. Door die bloemvorm heeft ze haar ridderlijke symbool gekregen.

De ridderspoor is een plant van een opvallende schoonheid, ze tonen hun kleuren in aller­lei zeldzame nuances van blauw. De ridderspoor is bekend vanwege de intens blauwe kleur, ze zijn gela­den als elek­trische blauwe bloemen. Symbool van lichtheid.

Van de eenjarige roze vormen zijn de bloemen wat verfrommeld, symbool van grilligheid.

De dubbele vormen zijn vol en beladen met bloemen, symbool van wuftheid.

De purperen, symbool van hooghartigheid.

Derris.

Geen een is er als visvergif zo algemeen in gebruik als deze. Zo’n vispartij is meestal een volksfeest zodat beschrijvingen daarvan vaak zijn opgenomen in reisverhalen. Een gedeelte van de rivier wordt afgedampt en de gestampte wortel wordt in het water gegooid. Reeds in kleine hoeveelheden werkt dit middel verdovend op de vis.

Behalve als moorddadig vismiddel zijn de wortels in gebruik als uiterst doelmatig insecticide, het bekende Derris poeder. De Chinezen gebruiken het wortelpoeder al eeuwenlang voor de verdelging van ongedierte op het hoofd en kleren, tevens ter bestrijding van schadelijke insecten in de peper. Een aftreksel is een zeer werkdadig middel om aanplantingen van rupsen en andere schadelijke dieren te zuiveren. Bovendien hebben de planten er geen last van. Een dubbel zo sterk mengsel als voor de planten wordt aan honden gegeven om die te wassen als die last hebben van vlooien en teken. Alleen als de hond schurft heeft mag de Derris wortel niet toegepast worden.

Dianthus caryophyllus (als kruidnagel) anjer.

Van de 7de tot de 13de eeuw werd de naam nagelkruid gebruikt voor de specerij kruidnagels naar de gedroogde bloemknoppen. De kruidnagel herinnert wegens de vorm bij de ouden aan de hand gesmede nagel. De kruidnagel wordt gewonnen van Caryophyllus aromaticus, (nu Syzygium aromaticum) een boom op de Molukken, wiens knoppen bewaakt werden door soldaten en waarvoor alle andere bomen op het eiland hun hoofden bogen. Van de specerij is de naam in de 15de eeuw op de tuinanjer overgegaan vanwege gelijkheid van geur en bloemvorm.

De geur is wel veranderd. Vroeger werden de bloemblaadjes wel gebruikt om er de Chartreuse uit te bereiden en andere dranken te aromatiseren. De geur is minder sterk maar typerend voor de anjer.

De oude anjer kon je in kruidenzakjes steken, potpourri, vanwege de geur, in zakjes en geurende kussentjes. De anjer is ook eetbaar en sierde salades en andere maaltijden en werden met suiker overgoten tot kandij gemaakt, het zijn de ‘soppes in wine ‘waartoe ze in bier of wijn gehangen werden. De wijn die gepresenteerd werd aan bruiden na de trouwceremonie was meestal doortrokken met een anjergeur en zo kreeg het later een erotisch karakter. De sops is de huwelijkskoek, Shakespeare; The Taming of The Shrew: III, 2,175; en wierp, wat van de huwelijkskoek in մ glas nog over was.’ Het was toen de gewoonte om na de inzegening van het huwelijk in de kerk wijn en koek, welke laatste in de wijn gesopt werd, aan te bieden. Dit had bij alle huwelijke plaats, tot welke stand het paar ook behoorde.

Meer bekend werd de anjer door Lodewijk IX die in 1270 zijn tweede kruistocht ondernam en met 60 000 man Tunis belegerde toen er een pestachtige ziekte uitbrak. De koning, die de kracht van vele kruiden kende, veronderstelde dat in een land waar zulke ziektes ontstonden ook geneesmiddelen zouden groeien die als tegenmiddel zouden dienen. Hij besloot in eigen persoon de plantenrijkdom van Afrika te onderzoeken. En zie, op dorre bodem ontdekt hij een sterk riekende bloem die hij vanwege die eigenschap anjelier of nagelbloem noemde omdat de geur veel van de Indische nageltjes had. Hij liet uit deze bloem een mengsel bereiden waardoor, naar men beweert, vele zieken genezen werden. Evenwel werd de koning zelf slachtoffer en stierf op 23 augustus van hetzelfde jaar. De kruisvaarders namen de anjer van de heilige Lodewijk mee en vlochten de wonderen van deze bloem in de dood van de koning die door paus Bonifatius VIII in 1297 heilig werd verklaard.

Rode meisjeslippen werden met een anjer vergeleken, symbool van bekoring. De anjer werd door de jongeman in de meiboom gestoken die hij in de nacht voor zijn geliefde zette. En als de jonge mannen onder de wapenen geroepen werden, dan namen de meisjes van het dorp anjers en reikte die aan hen over als zege brengend schutsmiddel die ze in de slag droegen. Ze werden op het land als een zinnebeeld van dapperheid en liefde beschouwd. Gaf een jonge man bij een dans aan een meisje een ruiker rode anjer dan verklaarde hij haar zijn liefde, en, werd zijn liefde beantwoord, dan kreeg hij ook een dergelijke krans die dan zijn hoed sierde.

Volgens de Duitse legende behoort de anjer tot die bloemen die bloeiden in die gezegende nacht, de kerstnacht, de Engelse traditie plaatst deze bloem in de tuinen van het paradijs.

Hoeveel de anjer in Duitsland gewaardeerd werd blijkt wel uit het feit dat de jongens niet alleen naar de meisjes keken maar ook bij wie de mooiste anjer op het venster groeien. Een meisje die een rode anjer draagt zegt zoveel als ‘ik ben nog vrij;

‘lieve God

Schenk me een nagelstok

Die op twee voeten staat

En met me slapen gaat.’

Symbool van Franse volksliefde en trouw. De Franse adel droeg rode anjers als ze naar de guillotine gingen. De socialistische arbeider stak rode anjers op als ze een omgang maakten. Rode anjers gebruikte Napoleon voor de band van het erelegioen. De aanhangers van de nationalistische generaal Boulanger herkenden zich aan de anjers. Anjerrood werd het vaandel van het communisme.

De dichters verhieven de anjer tot zinnebeeld der vriendschap omdat ze tot zijn dood de kleur behoudt. De anjer werd ook als zinnebeeld van ijdelheid en lichamelijke schoonheid beschouwd. Goethe vergelijkt een kring schone, maar niet zeer ontwikkelde vrouwen met anjelieren.

Ze is ook de verspreidste volksbloem. In de Alpen steekt men ze in de hoed, de Spaanse vrouwen op de hoge kam in het haar, de Italiaanse achter het oor en de boerenjongen achter op de hoed als hij verliefd was.

Ohio ‘s rode anjer is tot staatsbloem gekozen ter gedachtenis aan Gouverneur William McKinley, wiens favoriete bloem het was.

Naar een Christelijke legende verschenen anjers voor het eerst op aarde toen Jezus zijn kruis droeg. Maria huilde bittere tranen en anjers ontsproten op de plaats waar die tranen op de grond vielen. Zo werd de anjer een symbool van moeders onsterfelijke liefde en werd rond 1907 werd de bloem gekozen door Ann Jarvis als het symbool van Moederdag. Een rode anjer wordt gedragen als je moeder nog leeft en een witte als ze gestorven is.

Dicentra, gebroken hartje.

Opstaande stengels die vrij stevig zijn en toch hol. Hangende bloemen in lange over buigende trossen, bloembladeren donker/roze met wit binnenste in mei/juni.

In het rode bloemhartje zit een wit iets, het is de brief van de harte liefste. De hartbloemen hangen aan een lange bloemensteel en dringen zich zo dicht bij elkaar op dat zijn zware knoppen tot op de bodem hangen als een gekromde boog.

Zachtheid kenmerkt ook de kleur en vorm van de bladeren. Het hartje houdt van schaduw.

Bloedend hart naar de sage van de schone jonkvrouw die haar hart en toebehoren had beloofd aan een ook al knappe jongeling. Deze dame had echter een gebrek, ze roddelde zo erg dat de jongeling haar ging ontwijken en haar niet meer wilde zien. Hem verging de lust om haar nog langer aan te horen. De jonkvrouw bleef met een gebroken hart zitten en kwijnde weg. Een tovenaar ontfermde zich over haar en veranderde haar in een plant die nog steeds haar eigenschappen bezit. Gebroken hart, met een tongetje dat eruit steekt alsof ze zo kan beginnen te praten. Door de vele tranen die ze vergoten heeft zijn de bladeren ongevoelig geworden voor regen en kunnen dan ook niet meer nat worden.

Dictamnus albus (wit, Albus kreeg zijn naam niet naar de witte bloemen maar omdat het in de grond een opvallend witte en houtachtige wortel bezit.) Fraxinella omdat het mooie en oneven geveerde blad of die van de es lijkt, Fraxinus.

Het mooiste van deze plant, waar het zijn naam aan te danken heeft, vuurwerkplant of brandend bos, dat het kruid op warme dagen een vluchtige aangename olie afgeeft die brandbaar is. De plant kan dan het beste vlak voor de bloei in brand worden gestoken, onder de bloem dicht tegen de stengel aan de lucifer houden. Die brand is snel over en de plant heeft er zelf geen last van.

Dieffenbachia.

De plant is ongemeen scherp en het sap van de knollen en bladeren veroorzaakt onder de vreselijkste pijnen zulke zwellingen in de binnenste mondholte dat je meerdere dagen de spraak verliest. Als de zwelling in de keel optreedt kan dat tot verstikking leiden met de dood tot gevolg. Slaven werden soms gestraft door Dieffenbachia in hun mond te stoppen. Heet dan in het land van oorsprong dan ook dumb‑cane: stom riet, omdat als je ervan kauwt, stom wordt. Kan gevaarlijk zijn voor huisdieren.

Digitalis purpurea (purper) vingerhoedskruid.

Een tweejarige plant die het eerste jaar een bladrozet vormt.

Het vingerhoedskruid heeft vele eironde bladen die op de grond liggen en aan de rand getand zijn, wat zacht en wollig, van een harig groene kleur en van onderen grijs viltig behaard, de onderste bladeren gesteeld, de bovenste zittend. Opstaande en stevige, zacht behaarde en meestal niet vertakte stengels.

De bloemen zijn betoverend. De hoge staf met zijn bengelende vingerhoedjes bloeit netjes vanonder naar bovenop in een druk gestippeld of gestreept roze of wit. Dit brengt je gedachten naar een sprookjeswereld en het zou je niet verbazen als er onder een van de hangende hoedjes een verslapen elfje opdook. Symbool van een wens.

Het zicht van deze mooie hangende carillons van rode bellen in de beschaduwde wouden verblijdt iedereen, ook de elven. Elfen petticoats waren gemaakt van de bloem, zie ook de naam elven bel.

De plant zou ontstaan zijn toen Juno wat afleiding in een handwerkje zocht. Ze stak daarbij aan haar vinger hulp en teken (vingerhoed). Ze had echter het ongeluk de kostbare vingerhoed op aarde te aten vallen en klaagde daarover steen en been bij haar echtgenoot, Jupiter, die geen andere oplossing wist dan de vingerhoed in een bloem te veranderen.

De plant is bijzonder giftig, ruikt bij wrijven onaangenaam, narcotisch. De smaak is vies, scherp en bitter. Symbool van onoprechtheid.

William Withering, 1741-1799, experimenteerde 10 jaar lang met de digitalis in zijn ziekenhuis te Birmingham en publiceerde zijn waarnemingen in zijn ‘An account in Fox-glove ‘in 1785. De bladeren werden voor het eerst door hem in 1785 in de artsenij ingevoerd. Hij ontdekte dat het inwendig gebruikt kan worden en had het kruid in een kruidenmengsel van een oude kruidenzoekster ontdekt. Hij vestigde de aandacht op de gunstige werking van Digitalis voor waterzucht. Veel later zag Traube de invloed op het hart.

Voor het gebruik in de artsenij moeten de bladeren van tweejarige in het wild groeiende planten verzameld worden. Ze verlagen de pulsfrequentie en geven een zeer beduidende verhoging van de middelste slagaderlijke bloeddruk. Zo werd het gebruikt tegen hartziektes en is bekend onder de naam Digitalin. Opmerkelijk is dat de cumulatieve werking, na lang gebruik van kleine giften, plotselinge vergiftigingsverschijnselen kan geven alsof er een grote dosis is toegediend. De dood kan door verlamming van het hart optreden. Het verschil tussen medicijn en gif treedt op bij een polsslagfrequentie van 40. Het gif blijft lang in de hartspier aanwezig en hoopt daarop.

Dionaea, Venus vliegenval.

Venusvliegenval is een werkelijke vliegenval, als een ijze­ren maagd, de middeleeuwse folterkamer. Zie eens naar de twee holle bladen waarin de borstels staan waaraan men gespietst wordt.

Het blad bezit een grote irriteerbaarheid, wat veroorzaakt wordt door drie borsteltjes op het blad die zo geplaatst zijn dat er geen insect langs kan. Zo gauw er een insect passeert vouwen ze opeens samen als de vingers van twee handen om het insect heen, die er dan niet meer uit kan. Zolang het insect blijft bewegen blijven de bladeren gesloten, zo gauw als die stil is gaan de bladeren open. Symbool van bedrog.

Dioscorea.

Diosgine wordt gewonnen uit de knollen van bepaalde soorten van Dioscorea als Dioscorea villosa (wilde yams) die voorkomen in Mexico. Diosgene vormt een uitgangsmateriaal in de gedeeltelijke synthese van geslachtshormonen en anticonceptionele medicamenten. In de 18de en 19de eeuw werd de wilde yam gebruikt bij menstruale krampen en problemen bij geboorte. Ze ontdekten vervolgens een stof die de farmaceutische wereld op zijn kop zette. De knollen of vlezige delen bevatten diosgenin die gebruikt wordt in de productie van de hormon progesteron. Diosgenin heeft een sleutelrol in het maken van hormonen en ontwikkeling van de pil verder voor menstruele krampen, morgenziekte bij in verwachting zijn, menopauze symptomen, osteoporosis en dergelijke. Eerdere Amerikanen gebruikten het tegen koliek, vandaar colic root. Traditioneel werd het gebruikt tegen spierverlammingen en vele andere ziektes als astma.

Dipsacus fullonum (fuller of volder) weverskaarde, is een tweejarige gestekelde plant, het eerste jaar wordt er een bladrozet gevormd. Die rozetten verdwijnen in de loop van het jaar waarna een stijve, opgaande en vertakte stengel tot zijn volle wasdom van 2m opgroeit. Bladen zijn zittend en onverdeeld, tegenoverstaand en kruisvormig, langwerpig en zien er ruw uit omdat ze in vakjes verdeeld zijn. Dan openen de lila bloemen zich in de heldere zonneschijn. De dorens zwiepen uit het bloem­hoofdje, een band van bloesems omspant het midden van de bloemhoofd. De bloemhoofdjes zijn lang en met stekelige omwindselbladeren omgeven, waarin zich lila/blauwe bloemen bevinden. Dan verschijnen de bijen die rond het hoofdje op zoek gaan naar honig. De weverskaarde is een goede bijenplant.

Die lange en slanke planten geven een mooi verticaal effect in het landschap en tuinen. De dode bloemen sieren in de winter de tuin op en kunnen ook in een droogboeket gebruikt worden. Het zijn weermeters. Opgehangen in huis waar de lucht vrij in komt zal het bij koud en winderig weer glad zijn en met regen hun stekels opzetten.

Dipsacus is een woord dat afgeleid is van het Griekse dipsao: dorst, een verwijzing naar de holte die gevormd wordt door de bladeren, vergelijk diabetes met een symptoom waarvan men ook dorst krijgt. De bladeren verenigen zich stengelomvattend en vormen zo een dauw/regenreservoir, vandaar dat dit lijkt op een badkuip, het is de Venuswasbekken. De holte werd vergeleken met het bad van Venus en om die reden werd het door de Romeinen labrum veneris genoemd

De kaardenbol heeft tegenovergestelde vergroeide bladeren waarin bijna altijd water staat. Daarom noemt men de plant benitier, dat is wijwatervat. Kinderen nemen van dit water met de toppen van hun vinger en maken het kruisteken. Dit vocht heeft, naar het volksgeloof, de kracht van wijwater. Wie er zich mee het gelaat wast, wordt schoon indien hij jong en jong indien hij oud is. Aan dat Venuswater werden wonderbare werkingen toegeschreven, het zou bijvoorbeeld wratten wegwerken en vlekken, gold als cosmetica en als kuur voor ontstoken ogen.

De rijpe hoofdjes worden ontdaan van de vruchten en in de textielindustrie gebruikt voor het kaarden of gladstrijken van het geweven laken, dus voor het in 1 richting strijken van de aan de oppervlakte liggende wolhaartjes. Sinds deze bewerking meer en meer machinaal gaat is de teelt sterk achteruitgegaan. In 1904 wordt nog melding gemaakt van 25 ha.

De teelt was onzeker en wordt veel beïnvloed door het seizoen. Ook het drogen gaat niet gemakkelijk, je moet er om denken dat de hoeken er niet afbreken. Voor het grovere werk werden later wel ijzeren kaarden gebruikt, maar zelfs nu nog, voor fijn werk als biljartlakens, wordt de natuurlijke kaardenbol gebruikt.

In een sage vertelt men hoe de kaardenbol op aarde kwam. Er was een arme man die eens twee vermoeide reizigers onderdak en te eten gaf. Na een paar dagen was zijn voorraad op en hij moest hen tot zijn spijt verzoeken om aan te kloppen bij zijn rijke buurman. Die scheepte hen met een enkel geldstukje af aan de deur. Toen veranderden de twee mannen, tot verbazing van de rijke en arme man, in engelen. De arme gaven ze onder dank een pakje zaad dat hij direct moest uitzaaien, de rijke ontving ook een pakje. Ze haastten zich te zaaien, verlangend te zien wat het zou worden. De arme man was teleurgesteld, distels waren het die opkwamen. Maar toen ze groot geworden waren droomde hij dat een engel tot hem kwam en hem aanried de distelkolven aan naburige volkeren te verkopen zodat ze er hun wol mee konden kaarden. Hij deed dat en vond grif aftrek en werd een rijk man. Uit het andere pakje waren bloemen gekomen, ze bloeiden mooi, maar de rijke had er geen winst van, het bleek op den duur zelfs een lastig onkruid en verwilderde zijn akkers zodat hij zijn welvaart verloor.

Ook de heksen kammen hun haar met deze stekelige kaardenborstel. Symbool van mensenhaat, overlast.

Dodecatheon.

In de Griekse mythologie betekent dodeca: twaalf, en theos: god, samengevoegd wordt dit Dodecatheon, wat de bloem van 12 goden betekent. In de oudheid was de twaalfgodenplant een beroemde plant waarbij uit een gele wortelstok zeven op sla gelijkende bladeren zouden groeien, wie deze bladeren at zou van alle kwalen genezen. Zo werd de plant het zinnebeeld van de 12 voornaamste goden en godinnen.

Linnaeus heeft het kruid de naam twaalfgodenkruid gegeven omdat deze plant op elke steel minstens 12 bloemen heeft die neerhangend een vergadering van de goden zouden voorstellen. Symbool voor ‘Je bent mijn afgod,’.

Vallende ster of shooting star wordt het in de volksmond genoemd omdat de bloemen vol beweging lijken, net als de meeldraden die in 1 punt samenkomen waarbij het lijkt of ze zo weggeschoten kunnen worden, de bloembladen vallen erachter, als de staart van een komeet.

Dracunculus vulgaris (vulgair of gewoon)

Dracunculus; draakachtig, bij de Grieken betekent het ook slangachtig.

Een klein draakje, met draakachtig gevormde bladeren en een verschrikkelijke geur als die bloeit, de stank van zwavel en verrotte eieren. Het is een aparte en opwindende plant, als die voor de aardigheid gekweekt wordt in de kamer zal elke bezoeker zijn komst in dit vertrek nog lang heugen.

De dragonarum is een donkere, mysterieuze plant tegen een landschap van storm, donder en onweer, de begeleider van heksen. Vanuit een gespikkelde stengel en goed verdeelde, licht varenachtige bladeren rijst de grote bloem vaak meer dan 1m lengte uit een donker maanachtig bloemomhulsel, vet en glinsterend. In het hart is een donkere vorm, een slangachtige ronde tong, gloeiend en gemeen, een grote satan. ‘De grote speerwortel is ook zeer schadelijk en sommige zeggen dat de reuk van het kruid en van de wortel de vrouwen van kind laat misvallen, ja dertig greinen of korrels van dat zaad ingenomen met gewaterde wijn doen hetzelfde. Men zegt ook dat de bloemen nadat ze droog zijn door de reuk de tere ontvangen vrucht doden. Ook de zwangere vrouwen die gemakkelijk van kind misvallen en vooral diegene die teer van hoofd zijn moeten zich wel wachten om al te dicht bij dit kruid te komen wanneer dat staat en bloeit want dan geeft dat een zeer afgrijselijke stank van zich die hun niet dan schadelijk kan wezen.’

Drosera, zonnedauw.

De roodachtige gekleurde blaadjes staan afwisselend en zijn in jonge toestand opgerold als de jonge varenbladen.

De kristalheldere waterdruppeltjes fonkelen als kleine diamantjes aan de spits van elk fijn rood haartje. In de zon wordt dit vocht afgescheiden, een dauw waarmee insecten gevangen kunnen worden. Op dezelfde manier vangen we vliegen met dat plakkerige vliegenpapier. Het vocht is een soort lijm dat, als je het met de top van je vinger aanraakt, tot draden uitgetrokken kan worden. Het blad met zijn tentakels reageert op eiwitachtige stoffen, hoe voedzamer hoe sneller ze reageren. De tentakels buigen zich voorover, naar het midden toe, voor hun maal. De tentakels kunnen in 10min een buiging van 90 graden maken, zodat het insect gevangen zit, de verteringsklieren zorgen dan voor de rest. Als een martelaar aan het kruis zo hangt het arme slachtoffer vastgeplakt in de brandende zon.

Deze dropjes hebben een geheimzinnige stof in zich. Hier hadden de ouden een plant die beladen was met een sprenkelende dauw die zelfs de ergste zon weerstond. De druppels waren als een Gods wonder bij de alchimisten, een Miraculum Dei. Het kleverige sap werd door de alchimisten gebruikt voor bereiding van goudtinctuur en levenselixer, aqua vitae. Een geloof was dat zilver dat geworpen werd in gedestilleerd water met zonnedauw, in goud veranderde. Het zou voedend en versterkend werken vooral als het gemengd werd met wijn.

Dryopteris filix-mas (mannetjes varen)

In april zie je de mooie cirkelronde stengels opkomen die bedekt zij tegen regen door ruige schalen die later het onderste gedeelte van de stengel bekleden en minder worden in het blad. Het groene zie je half mei. Meestal zie je een 12 bladen in een cirkel, een trechter, de meeste zijn vruchtbaar en soms zie je in zo’n groep een onvruchtbare, die zijn voller groen en vaak langer en breder. Van juni af zie je aan de onderzijde aan weerszijde van de hoofdnerf een aantal bruine sporenhoopjes die door de schildvormige vliesjes zijn overdekt.

De wortelstok staat voor een groot gedeelte boven de grond. De wortelstok kan wel een voet lang en vingerdik worden die aan de ene kant regelmatig afsterft en aan de andere kant ieder voorjaar de opgerolde varenbladen voortbrengt. De ondergrondse stengel vormt een bossig hoofd met wortels ter dikte van een vinger, zwart en geschaald. Vermeerdering gaat dan ook door deling.

Mannetjesvaren, de tegenhanger van de vrouwtjesvaren. Thelypteris. De plant groeit hoger dan het vrouwtjesvaren en om die reden werd het tot het mannelijke geslacht bestempeld. Mas: manlijk.

Echinacea purpurea (purper) zonnehoed.

Echinacea, Griekse echinos: egel, Latijnse achtervoegsel aceus: achtig, is een verwijzing naar de bloembodem die bezet is met stekelige stroschubben.

A. Vogel ontdekte bij de Sioux-indianen deze plant die ze tegen verschillende ziektes gebruikten. Het is een echte indianenplant, zijn hoofd is getooid met een vederbos. Vogel begon er in Europa mee te kweken. Onder de naam echinaforce is het nu als geneesmiddel in de handel met een in- en uitwendige weerstand verhogend werking.

Echium vulgare (vulgair of gewoon)

Echium, de naam komt van het Griekse echis: een adder, omdat het zaad op een slangenkop lijkt. De buiten de kroon uitstekende stijl doet aan een slangenkop denken vooral omdat die stijl ook uit twee stempels bestaat. Eventueel nog vanwege de gekromde wortel. Symbool van valsheid. De stengel is dan ook nog gevlekt. Dodonaeus vergelijkt het zaad met een slangenhoofd. Maar de dappere Alcibius heeft allereerst baat en boete aan dit kruid tegen de beten van de slangen gevonden want, zoals de oude Nicander schrijft, toen Alcibius slapend van een slang gestoken was en ontwaakte en dit kruid vond heeft het die in de mond genomen en gekauwd en het sap door gezwolgen en het gekauwde kruid op de wonde gelegd waardoor hij tot de gezondheid gekomen is.’

Elodea canadensis (uit Canada)

Waterpest heeft lange en dunne stengels met dunne blaadjes, 3-4 staan in een krans, die sterk vertakt zijn. De lengte van de stengeltjes is afhankelijk van de waterdiepte. Het vormt een dikke en in elkaar gegroeide massa en zo zwaar, dat als een plant afgesneden wordt, het niet omhoog gaat als andere waterplanten, maar zinkt. Elk stuk wortelt weer en groeit zo verder.

Oorspronkelijk is het plantje afkomstig van Canada tot aan de zuidelijke Staten, westelijk meest tot aan de Mississippi. De plant werd voor het eerst gesignaleerd in County Down in 1836, Schotland, waar het zich enorm snel vermeerderde, maar waar men het ook weer graag kwijt wou. In Ierland kwam deze indringer ook in 1836. In Schotland ontdekte Dr. George Johnston of Berwick het op 3 augustus 1842 in het meer van Dunse Castle in Berwickshire. De aandacht van verschillende wetenschappelijke mensen was erop gevestigd, maar verscheidene jaren werd er niets meer van gehoord. In 1841 werd het gesignaleerd door Miss Kirby in de reservoirs bij het kanaal bij Market Harborough, Leicertershire, Engeland, verstikte daar al spoedig de kanalen en waterwegen. Vissen was onmogelijk. De Tweed zat er vol mee. Men verhaalt dat de rivieren, waar deze plant groeide, wel 30 cm hoger waren dan vroeger. Dat kwam doordat het de afvoer hinderde en het water niet weg kon. In 1849 zag men het in Derbyshire en Staffordshire waar het kleine en groene weiden op het water vormde. In 1850 maakte het de Rugby in Warwickshire groen. Het volgende jaar was het in de Cam bij Cambridge en hoopte zo op dat de trekschepen die erdoor moesten extra paarden mee wilden. De leerlingen van de school konden door de massa niet roeien, ze konden niet om draaien en zouden zelfs het gevaar lopen om te slaan. De beste zwemmer raakte erin verstrikt. Baders vonden het om hun enkels en er zouden zelfs dodelijke ongelukken mee gebeurd zijn. Dan kwam het te Ely waar het veel schade veroorzaakte bij de spoorlijn. Vooral in 1852 en 1853 was het een ramp, gelukkig nam de massa daarna in betekenis af.

In 1858 was deze duivelse plant dik bezaaid in de Thames en blokkeerde hier en daar de vaarweg. Het bereikte zijn maximum in 1866 en 1874, dan begon het minder te worden.

In de Cam zou het uitgezet zijn om de groei te zien. De plaats werd gemarkeerd door een stok. Dan kon je het zo weer weghalen, maar van daaruit groeide het ontzettend snel en bedekte binnen een jaar de stok en kon het niet in de hand gehouden worden. Zo was dat ook in Schotland het geval waar een kruidkundige meende dit te moeten laten zien en de plant naar een water bracht. De eigenaar heeft hem zelfs met het gerecht bedreigd. Dus zijn alle planten in Engeland waarschijnlijk afkomstig van 1 stukje plant die mogelijk als proef of waarneming ergens is geplant. Op vele plaatsen is het nu verdwenen en men zegt dat zwanen het eten en dit veroorzaken, mogelijk hebben die dieren het ook meegenomen.

Tegen 1850 kwam de plant in de handen van een kruidkundige uit Utrecht, die ging het herbaliseren en wierp hier en daar stukjes ervan in het water om te zien of het hier ook zo wilde groeien. Na 2 jaar waren de singels er vol van en viste men karrenvrachten op zodat het voor heel wat ellende en kosten gezorgd heeft.

Dit was nog niet genoeg, leerlingen van de voormalige landbouwschool te Haren brachten deze plant naar de sloten van Groningen, reden waarom het ook wel studentenroet genoemd werd.

Vanuit botanische tuinen kwam ze ook verder in Europa. 1859 werd ze in Berlijn gezien of uitgezet. Van daaruit verspreidde ze zich in 20 jaar over geheel Midden-Europa. In 1880 was de Bodensee er zo mee vervuld dat de scheepvaart onmogelijk werd en met lage waterstand verpestte de rottende planten de omgeving met een vuile stank.

Elytrigia repens (kruipen) kweek.

Kweek is een harde groeier en vrijwel onuitroeibaar met een demonische vitaliteit. Verschijnt met ivoorkleurige toppen die als lansen door obstakels als aardappelen en zelfs boomwortels heen boren. De toppen van de uitlopers zijn bekleed met harde schubvormige blaadjes waarmee het zich ook op de hardste grond kan uitbreiden. De snelle groei van de lange witte wortelstokken, die op elk afgerukt stukje kunnen uitlopen als er maar een knoop op zit, is moeilijk te bestrijden. De geel/witte wortelstok moet eruit getrokken worden of alle bovengrondse delen er constant af schoffelen totdat de wortelstok (en de schoffelaar) uitgeput is. Dit gebeurt ook met maaien, de kweek dat zich in het gazon bevindt wordt door geregeld maaien eruit gemaaid. Of door zwart plastic erop te leggen. Ook leden van de nachtschadenfamilie werken ongunstig op de groei van de wortelstok en om die reden worden er wel aardappels op die velden geplant. Kweek betekent dan ook levendig, vlug, zo vlug als kwik.

De wortelstok werd wel vermalen tot een meel, waarvan brood werd gebakken, wat ook zo in de laatste wereldoorlog gebruikt werd, broodgras. Gemalen zijn ze ook voedsel voor de paarden. Nauw verwant met Triticum, tarwe.

Equisetum.

Equisetum, stamt van Latijn equis: een paard, en seta: een strong haar, paardenstaart. Dit is een taai relict die met zijn slappe en zwarte wortels in de diepte steeds weer uitloopt en fijn stralige groene kransen aan voet hoge stengels weet voort te brengen. Zonder blad ontspringen ze uit donkerbruin vertakte stengels die diep de in de grond gaan. Daar vertakken ze zich gewillig om zo nieuwe planten vormen.

Als periscopen groeien ze op, als een door de motten gegeten asperge. De stengels zijn op regelmatige afstanden geleed. Hier bevinden zich de kransen van zijtakken die op hun beurt weer geleed zijn waar zich weer kransen met getande bladeren of een soort kokertje bevindt. De stengels zijn gemakkelijk te demonteren en weer in elkaar te zetten, een kinderspelletje. De bloeiende paardenstaarten geven een goudgeel poeder af. Dat komt omdat ze met hun diepe onderaardse en koordvormige stengels zo diep en naar alle kanten uitstrekken tot daar, waarvan het uiteinde vrijwel niet te vinden is. Dit uiteinde gaat zo ver naar een plaats waar goud ligt. Hiertoe heeft wel mede bijgedragen dat men soms aan de onderaardse wortel een met reservestoffen gevuld knolletje gevonden heeft. De zin ervan is dat daardoor de veldarbeiders aangespoord werden om het lastige onkruid geheel uit de bodem te halen.

De schadelijkheid van de plant wordt veroorzaakt doordat de stengels veel kiezelzuur bevatten, soms meer dan 70%, het kruid knarst bij kauwen. Om die reden werd het gewas vroeger ook gebruikt om ijzeren voorwerpen, als schoppen, schoon te maken. Ook werd het door schrijnwerkers gebruikt om te schuren. Schaafstro verkreeg om die reden dan ook zijn naam. Toen was er nog geen schuurpapier.

Erica, heide, zie Calluna.

Op de heide spookt het en wonen er aardmannetjes die bij jouw al die rotklusjes doen. Wanneer ze bespied worden komen ze nooit meer terug.

Er zijn heksen die hun sabbat op de hei houden, vuurmannen, witte wieven of juffers dwalen rond. Dwaallichtjes, valse lantarens en hiplichtjes waren de geesten van de ongedoopte kinderen, van doden die hun gelofte niet gehouden hadden, van gestorven valsspelers, dieven en zondaars. De lichtjes kunnen verschillende kleuren hebben, zijn ze blauw is er niets te vrezen, rood, pas dan op, dan word je ertussen genomen zonder dat je het zelf merkt.

God gaf bij de schepping de dopheide 12 bloempjes die lichtbolletjes verbeeldden om Zijn licht te verspreiden. De duivel vond dat niet eerlijk, hij had niets om uit te dragen. Uit jaloersheid plukte hij van elke struik een paar bolletjes. Die nacht zagen de aardmannetjes dat tot hun schrik er opeens veel minder bolletjes aan een stengel zaten. Ze besloten om de heide in de gaten te houden. Op de dag kwam de duivel tevoorschijn en plukte weer bolletjes. Ze besloten om de duivel een hak te zetten en zouden het volgende jaar aan elke struik wel 13 of 14 bolletjes laten bloeien. Het jaar erop kwam de duivel kijken of er nog bolletjes over waren en zag dat er opeens veel meer waren als er ooit geweest waren. Hij werd ontzettend kwaad, haalde diep adem en blies een grote zwarte stofwolk over de hei. Hierdoor komt het dat de hei vol met zwarte puntjes zit. Door de aardmannetjes hebben we het te danken dat er nog een paar bolletjes aan een stengeltje zitten.

Een schone prinses die Erica heette was door een jaloerse tovenaar is de struikheide veranderd. Want zij hield van de prins en niet van de tovenaar. De prins liep haar nu te zoeken en wist niet dat ze betoverd was, zocht haar overal maar kon haar niet vinden. Van verdriet dwaalde hij rond tot hij op de grote lege vlakte kwam en haar naam riep. ‘Ericaaaa...’ Op dat moment schoot er een struikje aan zijn voeten omhoog met kleine bloempjes waarvan de kleur hem aan haar wangen deed denken. Hij liep verder, riep haar naam en prees haar schoonheid en weer schoot er zo’n struik omhoog. Toen begreep hij dat zijn geliefde veranderd was door die boze tovenaar die haar achterna zat. Hij snelde over de vlakte overal haar naam roepend. Op alle plaatsen begon te hei te groeien en te bloeien. Waar hij van vermoeidheid zachtjes liep was de hei licht van kleur en daar waar hij hard liep, was de hei dieppaars. En omdat hij niet overal tegelijk kon wezen bloeit de hei niet altijd gelijk.

Ook in het Schotse bijgeloof heeft heide met bloed te maken. Het zal nooit groeien op de graven van Schotse clans.

Erigeron acer (scherp) kruiskruid.

Het kruid werd door de oude Germanen voor berokingen en wassingen gebruikt. De plant heeft de kracht giftige dieren en muggen te verdrij­ven en doodt de vlooien. De bladen werden ook gebruikt tegen slangenbeten, zweren en wonden en als omslag gebruikt.

Het is een oud toverkruid, een berufkraut. Bij het eigenlijke beroepskruit, Erigeron acer, bezit het zaadje een kleine grijze baard en met wat fantasie zou dit een kobold kunnen zijn. In de Johannesnacht werd het verzamelde kruid in de kamer aan een balk gestoken zodat het huis voor gespuis en heksen gevrijwaard zou zijn. Tegen verheksing werd het kruid aan de deur gespijkerd of in de wieg gelegd.

Berufskraut omdat, als men het voor kinderen houdt voordat ze huilen en weer beter worden. De meisjes gebruikten het kruid, met andere bloemen, als wasmiddel en kregen daarvan een schoon gezicht.

Het helpt tegen het boze oog, In het bijgeloof hebben heksen de macht om door alleen maar te kijken personen of dieren te schaden. Hiertegen gebruikte men een talisman, formules, godsbeelden, gekruiste vingers, open ogen in siervorm, het mannelijke lid en dergelijke. Als je een vijand begroet spreek je toverformules uit tegen zijn inwerking. Het Berufskraut werd in de Berlijnse apotheken, sinds 18de eeuw verkrijgbaar, als medicament verkocht en vooral tegen het beheksen of berufen, vandaar zou het zijn naam hebben. Daartoe werd er ook een thee van gekookt die aan kinderen gegeven werd die het meest last hebben van beheksing.

Eryngium maritimum, L. (van de zee) kruisdistel, stekelige bladeren die altijd in een kruis staan.

Een prachtig blauwachtige gloed overdekt de plant, blauwe nerven tussen het zeegroene leer en een nog dieper blauw in zijn gekroonde bloemhoofden. In delicate gradaties van kleur contrasteert het blauw met het gele zand wat een groot gevaar is voor de distel. De plant wordt nu te gemakkelijk ontdekt door plantenliefhebbers, zodat het gewas nu in groter gevaar is dan in tijden dat de wortels uitgegraven werden voor candy bereiding.

Een recept verhaalt dat begonnen moet worden om de wortel tenminste 2m diep uit te graven. De wortel groeit wonderlijk lang, soms 3m, en is bezet met ringen en cirkels. Het kruid wordt wel eindeloos of zonder einde genoemd omdat de wortels schijnbaar niet eindigen.

‘Lobel zegt dat de Griekse filosofen meenden dat dit kruid Eryngium genoemd wordt wat zoveel als een oprisping betekent omdat de geiten die een takje of scheut van dit kruid afgebeten hebben en ingeslikt hebben stil blijven staan al of ze verbaasd waren totdat ze met oprispen dat Eryngium weer uitgeworpen hebben, als Plutarchus betuigt.’

Naar andere verklaringen is Eryngium met een Grieks woord voor lucht en een vogelnaam in verband te brengen, de wendehals, die ze naar zijn geroep zo genoemd hadden. De Inyx was de dochter van Peitho die door tovermiddelen Zeus had doen ontbranden in liefde voor Io. Daarom veranderde Hera haar in een vogel die als tovermiddel gebruikt wordt om liefde op te wekken. Men bond de vogel daartoe op een rad met vier spaken, dat men onder het uitspreken van toverwoorden ronddraaide. Jason zou dit middel van Aphrodite geleerd hebben en daarmee het hart van Medea gewonnen hebben.

Op een draaitol gebonden en omgedraaid gold die als een liefdesmiddel en vooral om ontrouwe mannen terug te voeren. Eryngium heet hiernaar zoveel als windvogel of winddraaitol naar het spel dat de wind met de afgestorven plantendelen speelt, vergelijk de naam werveldistel.

Het is de oude mannentrouw, in het Duits Mannenstreu, hard ruw en stekelig, maar duurzaam in vorm en onveranderlijk van kleur. Door die vorm was het kruid vroeger het zinnebeeld van karaktersterkte. Vrouwen legden die in het bed. Die naam komt eerst bij artsen in 15de eeuw voor, omdat een aftreksel van zijn wortel als versterking van mankracht gold.

Zo het schone geslacht Mandragora draagt om zich onsterfelijk te maken, zo dragen de heren der schepping Eryngium campestre, de mannentrouw. Naar Brunfels omdat de plant twee wortels heeft (gelijk als de Mandragora). Als een man de manlijke bij zich draagt zal hij bij de vrouwen geliefd zijn. Deze plant heeft daardoor zijn naam mannstreu gekregen, een naam waarbij het laatste begrip niet ons trouw is, maar meer het treu van de middeleeuwse tijd en meer in de betekenis van goed doen of genegenheid. Dit geeft de plant en als het door een man gedragen wordt is hij gunstig gestemd wat hem zo bij de vrouwen geliefd maakt.

Ook de distel Cirsium eriophorum wordt mannentrouw genoemd. In de herfst wordt de slanke en onzekere stengel van de plant dor, breekt af en zo rolt de onthoofde kop over het veld, ‘een spel van de wind en vluchtig’ als mannentrouw. Zo wordt ook Veronica chamaedrys mannentrouw genoemd omdat zijn bloemkroon snel afvalt. Ook een vrouwentrouw is er en wel de zwaardlelie. Maar deze galante poëtische naam betekent het werkelijk, (zwaardlelie) het is een naam uit de nieuwere tijd.

De tijden veranderen echter zodat de tegenwoordige mannentrouw, Veronica chamaedrys, een plantje is met kleine fijne blauwe bloempjes die nauwelijks geplukt al afvallen.

Erysimum cheiri (gouden) muurbloem.

Talrijke donkergele welriekende bloemen in trosjes, mei/juni. Het is een geurbloem die ook opvalt door zijn donkere tinten in bloedrood, roodbruin, donkeroranje, zwavelgeel, warm geel en zelfs violetpaars, soms zijn ze zelfs dubbel. Het is heerlijk je goed te doen aan de geur van de muurbloemen in de voorzomer, wiens geel zo fraai geschakeerd is en wiens bruin me nergens zo fluweelachtig toe lijkt.

De muurbloem wuift over de ruïnes, nederig, maar hoog boven alles als een altijddurend symbool van vertrouwen door alle veranderingen heen. Ze zal staan als een landmerk tussen heden en verleden en ze zal herinneringen oproepen aan schoonheid die vervlogen is en door ontelbare jaren heen zal ze staan als een moralist, een getuige voor de mensheid hoe aardse overvloed vervaagt. Een getuigenis van onvergankelijke schoonheid. Het brengt gedachten aan een andere wereld naar boven waar schoonheid niet vergaat en waar de bloeiende wangen van geluk nooit geraakt worden door de lichte vinger van zorgen. Als alles om haar vergaan en vermolmd zal zijn, als de hoge toren is gevallen, steen na steen en verkruimeld tot stof, zal ze wuiven boven de toppen van begraven ruïnes als een schoonheid boven een stille afzondering, het vertrouwen in tegenspoed, de guirlande waarin Tijd de grijze pilaren van stilte zal omvatten.

De grote heldere bloesems hebben de zon nodig om zich onder te spreiden, om honig te vermeerderen en hun geur te verspreiden. Bij de Arabieren is het bloempje veelvuldig een object van poëtische vergelijkingen en werd veel vereerd. Het lichtgroene blad en de heldergele bloemen groeien over de ruige toppen van de grijze ruïnes of de geruïneerde muren van een oude abdij. Een herinnering aan vervlogen middeleeuwen en brengt de geest terug naar oude handelsroutes. Hier groeit die stoer en, lichthoutige plant als een overlevende, als een buitenaardse wezens in dit ongunstige klimaat.

In oude tijd droegen de troubadours en minstrelen graag een takje mee als symbool van affectie, een symbool die tijd en ongelijkheid verslaat. Ze droegen vaak een symbolische bloem, een muurbloem, omdat ze van plaats tot plaats gingen.

Het kruid werd door de troubadours bezongen als het symbool van de getrouwheid in ongeluk en verlatenheid. In Frankrijk droegen de ridders van de minnetijd de muurbloem als zinnebeeld van standvastige toe neiging voor de dame van hun hart.

Dit heeft zijn oorsprong in een kasteel aan de Tweed wiens heer een aardig jonge dochter had die verliefd werd op een jongeman van een naburige clan, diep gehaat door de vader. Hun geheim werd ontdekt met het resultaat dat het meisje in het kasteel moest blijven Maar de Romeo van dit geval hield van zijn Julia met zo’ kracht dat hij alles durfde. Zo vermomde hij zich als minstreel en mocht binnenkomen. Zorgeloos zat hij beneden bij het raam waar hij zijn liefste verwachtte, stemde zijn luit en zong een lied waarvan hij wist dat ze die zou herkennen. Als ze een haan midden in de nacht zou horen roepen moest ze snel naar het raam komen. Hij zou een touw gooien die ze vast moest binden en zo naar beneden moest komen, in zijn armen. Zo gezegd zo gedaan. De roep weerklonk en het meisje kwam bij het raam, ving het touw maar ze bevestigde dit zo onhandig dat, toen ze naar beneden wilde glijden, het touw los viel en ze op de harde stenen terechtkwam. Ze was op slag dood. De krachten van witte magie die in het kasteel verbleven, hadden medelijden en veranderden haar lichaam in een muurbloem. Zo was er een nieuwe vorm van schoonheid verschenen die nog steeds aanbeden wordt.

Erythroxylon coca (coke) levert de cocaine

.(Dodonaeus) ‘Coca van Peru. Het zaad wordt in mastiek bewaard en zo verzonden en in andere landen gezaaid op de rij zoals bonen of erwten. Want deze boompjes worden in Peru naarstig onderhouden vanwege de bladeren die daar in de zon gedroogd worden en in lange smalle manden bewaard worden of in vreemde landen gezonden, zelfs achten ze deze bladeren wel zoveel als goud, zilver of brood en ze dienen hun voor geld daar ze alle andere waar of dure waren voor kopen. En de reizende lieden van Peru houden deze bladeren in hun mond van 's morgens tot 's avonds toe zonder die nochtans te kauwen of op te zwelgen waardoor ze sterk van leden en dapper van hart worden en noch honger noch dorst voelen want ze nemen kalk of het poeder van gebrande zeeschelpen en strooien dat op deze bladeren die ze eerst wat met de tanden gekraakt hebben en kneden er koekjes of broodjes van. Een van deze koekjes houden ze in de mond zo lang als ze kunnen en zuigen dat en draaien het dikwijls om en als het krachteloos is dan nemen ze een ander net zo lang als die reis duurt en blijven zo zonder eten of drinken, ze kauwen ze ook wel alleen vanwege het genoegen en om de goede smaak en keren die zo lang in hun mond totdat ze geen smaak of kracht meer hebben en nemen er dan wederom andere. Dan om zich te verheugen of dronken te maken of licht van zinnen kauwen ze deze coca met tabaksbladeren.’

Coca was een heilige plant bij de oude Peruvianen die het kruid bij feestelijkheden of als offer gebruikten.

De Indianen van Peru kauwden de gedroogde bladeren al of maakten er een papje van dat met as of kalk gemengd werd. Ze gebruiken ze ‘s morgens en ‘s avonds, ofschoon ze weinig maismeel, aardappelen en uiterst zelden vlees aten, waren ze door de werking van de colabladen toch in staat om grote inspanningen te doen. De bladeren werden ‘s morgens na het eten genomen met een weinig leem en een paar verse bladen werden op de dag toegevoegd, door al dat kauwen lijkt hun kaak daardoor wat gezwollen. De indianen die dit gebruiken worden wat opgeblazen, hun ogen zien wat glazig en zien er wat dromerig uit.

Vroeger werd het gebruikt door de Europeanen om de grote hoogtes beter te kunnen verdragen.

Die bladeren bevatten cocaïne, dat wel gebruikt werd als medicijn, maar vooral gebruikt wordt als verdovend middel, het stilt de honger.

Cocaïne heeft liefdesopwekkend werking. Bij sterke cocaïne dosis als bij de tandarts, moet die zich hoeden voor zijn patiënten zodat de tandarts vaak met een tweede man werkt zodat die, als het nodig is, kan getuigen.

Eschscholzia californica (uit Californië) slaapmutsje.

Eschscholzia bedekte Californië in zo’n overvloed dat de Spanjaarden dit land vuurland noemden of het gouden westen, het gouden westen is dus niet genoemd naar goudgravers. De Spanjaarden wijdden het gewas aan de heilige Pascuan wiens kleur geel was. De Spanjaarden bleven bij hun mooie naam capa d’ora: goudmantel. Staatsbloem van Californië.

Eucalyptus, koortsboom.

Eucalyptus stamt van het Griekse eu: goed, en kaluptos: bedekt, een verwijzing naar het bloemomhulsel die de bloem bedekt en als een kap afvalt. Het bloemomhulsel is een soort vierkante pot met deksel. Als we zo’n bloemtak in de kamer zetten is het mogelijk dat die deksel er opeens afvalt en de plant plotseling in bloei staat,

De bladeren zijn bij sommige soorten bedekt zijn met een was, ze kunnen ook draaien zodat de felle zon er niet opvalt omdat het blad op zijn kant staat. In een bos van deze bomen kun je dan evengoed in de volle zon lopen, vandaar de Duitse naam Kompasbaum. Door het waaien van de wind ontstaan er aparte klanktrillingen.

Koortsboom, omdat ze aangeplant worden in de moerassen. Door hun snelle groei onttrekken ze veel water aan de grond die daardoor drooggelegd wordt en zo helpt de malariamuggen te verdrijven. Zo werden ze onder andere gebruikt bij het moerassige Campagna te Rome. Hoewel, in de eerste instantie werden ze daar geplant omdat men dacht dat hun geur de koorts of malaria zou verdrijven.

Eucomis.

Eucomis is een Griekse naam, van eu: prachtig, en coma: haar of een knotje, dus een prachtig knotje of mooi geknot. Dit slaat op de top van de bloeiaar die versierd is met een knotje. Ook heeft het de naam ananasplant naar de overeenkomende vorm van de bloeiaar. De ananasvorm wordt vervolmaakt doordat de top een rozet heeft van een 20 kleine en groene bladeren.

Euonymus europaeus (uit Europa) kardinaalshoed.

Deze plant is buitengewoon exceptioneel doordat het gewas de groenheid van de scheu­ten verscheidene jaren achtereen behoudt.

De plant vormt geen bruine kurklagen op de twijgen maar groene zodat die vierkant aan doen. Bladeren zijn 4-7cm lang en matglanzend donkergroen onderzijde iets lichter tot blauwachtig toe, ei/lancetvormig met toegespitste top, fijn gezaagd. Attractief verschijnt de kleurloze struik in de herfst. Het blad verandert naar rood en geel, twee kleuren die elk op hun eigen manier aan hetzelfde blad schitteren terwijl de nerven en andere delen hun originele groene kleur behouden of vergaan tot roestbruin.

Dan zijn ook de vruchten rood gekleurd, vooral zijn die mooi als de kleppen openspringen en de helder oranje zaden tevoorschijn komen. De zaden blijven na het uitspringen vaak aan dunne draadjes hangen. De sappige omhulling wordt graag gegeten door lijsters en roodborstjes. Tot ver in de winter blijft dit zo en pas laat in het nieuwe jaar laten ze de zaden vallen. Dan zien we ook de nieuwe lichtgroene bloempjes als kruisjes bij elkaar zitten. De plant houdt van viertallig, vier kroonblaadjes, vier kelkblaadjes en vier meeldraden. Ook het blad staat kruisgewijs.

Verder verschijnt er in de zomer vaak een zilvergrijze wade over de plant alsof het een kerstboom is en behangen is met engelenhaar, dit van de stippelmot die het bedekt en de plant kaal vreet, luizenboom.

Het is dan ook een kerkelijke plant en wordt kardinaalsmuts genoemd. De vrucht ziet eruit als het vierkante hoofddeksel die we kennen als een kardinaalsmuts.

Euonymus is afgeleid van het Griekse eu: goed, en onoma: een naam, literair van goede reputatie. De struik is zo genoemd door Theophrastus die het een goede of gelukkige naam noemde naar moeder Euony­me, de moeder van de Furiën, die men gunstig wilde stemmen en zo niet wilde wijzen op zijn giftige karakter. Het is een antifrase: beroemd, in de zin van berucht, vanwege de vuile reuk van de gewreven bladeren en bloemen. Of, omdat het vanwege zijn sterke geur als middel tegen ongedierte gebruikt werd waarom ze naar andere inzichten zijn naam in goede zin verdiend had.

Het hout is compact en kan zo fijn als haar gespleten worden. Het werd wel pennenhout genoemd en gebruikt voor schoenpennen en tandenstokers.

Eupatorium cannabinum (hennepachtig) leverkruid.

Aan de rijzige, opstaande en stevige stengels zitten driedelige bladeren die er ruw uitzien en aanvoelen.

Leverkruid of basterdleverkruid heeft op hennep (cannabis) gelijkende, gesteelde dofgroene bladeren, tegenoverstaand en grof gezaagd, lancetvormig. Het leverkruid is een plant die groot en statig naar de vissers buigt. Die wuiven terug, maar meer om de insecten te verjagen die deze zoete plant vergezellen.

Op de stelten verschijnt een dichte eindstandige en soms met wat witte korrels bedekte bloemhoofdje die in bloei dof roze/mauve kleuren met omwindselblaadjes in 2-3 rijen in juli/augustus. Ook het hele gewas lijkt wel met een koninklijk purper doortrokken. Op het eind van de bloeitijd lijken de aartjes met een mistige waas bekleed. Mist flower of draadjesbloem, de bloemen zijn aan elkaar verbonden door kleine draadjes.

Als het midden van de bloem tussen de vingers gewreven wordt ruikt die als een roos en naar ceder gom als de bloem verbrand wordt. Dit is zo een aangename plant om te gebruiken bij de Johannesvuren. De plant werd ook wel hommelskroed genoemd, hommelen is donderen. Behoorde tot de zogenaamde rookkruiden of onweerskruiden. Duitse Donnerkraut, aan Donar geheiligd, en werd aan deuren en vensters gehangen zodat die beschermen zou tegen bliksem.

De kwade geesten zorgen voor onweer en ander ongerief. Om dit tegen te gaan werd dit kruid in het vuur gegooid of in bosjes aan de zolder gehangen of op het dak gegooid. In de zogenaamde rooknachten, dit zijn de nachten tussen St. Thomas, Kerstmis en Driekoningen, werden deze kruiden aangestoken en in slaapkamers, stallen en dergelijke gebracht waar ze zoveel rook omwalmden dat in die uitgerookte vertrekken geen heksen meer kwaad konden doen. Met die rook werden ook ziektekiemen, (de heksen) uitgerookt.

Euphorbia pulcherrima (fraaiste of mooiste) (Poinsettia) kerstster is een opmerkelijke bloemplant.

Wat de struik ‘vreemd’ maakt, is dat de helderrode bloemen helemaal geen bloemen zijn. Het zijn de bladeren die van kleur veranderen als ze lang in de zon staan. Jonge planten zijn helemaal groen en bij ouder worden kleuren de bovenste bladeren zich in het zonnetje rood, dit geeft hun een scherp contrast met het intense groen van de onderste bladeren.

Normaal wordt deze plant een paar meter hoog. Het is ook een korte dag plant, begint te bloeien als de dagen korter worden. Bij meer dan 12 uur daglicht groeit het in het gewas en bij minder licht komen er bloemen, dat verklaart ook waarom de plant bij ons met Kerst bloeit. Door de tegenwoordige groeiremmiddelen is het een handzame plant geworden, ideaal vanwege de mooi gekleurde vlammende schutbladen die meestal rood zijn, maar ook in andere kleuren vlammen. De bloempjes zijn onaanzienlijk tussen dit rood.

De associatie met Kerstmis dateert uit de 16de eeuw. In Mexico verbaasde de bevolking zich over deze ongewoon rode en blozende bloemen zodat ze een legende zochten ter verklaring.

҅’Eens stond op Kerstavond een arm kind triest te kijken bij de deur van de plaatselijke kerk. De mensen kwamen daarlangs om geschenken bij de kribbe te leggen. Hij had niets om te geven. Toen kwam er een engel die in zijn oor fluisterde dat er langs de weg een prachtige plant groeide die een ideaal geschenk zou vormen. Het kind plukte de eenvoudige groene plant en bracht die bij de kribbe, bij de andere geschenken. De mensen in de kerk lachten toen ze het eenvoudige geschenk zagen, het was voor hen een gewoon groen onkruid. Het kind in de kribbe begon meteen te blozen van schaamte, de blos werd weerspiegeld in de bovenste bladeren van de plant die geleidelijk aan helderrood kleurde. In een oogwenk was het groene kruid veranderd in een prachtige bloemenzee. De aanwezigen schaamden zich diep en verbaasden zich over het wonder waar ze getuige van geweest waren.’ Vanaf dat moment was de plant bekend als ‘de bloem van de heilige nacht.’

Euphorbia lathyrus (wolfsmelk) springkruid, omdat de zaden die in drievoudige huisjes groeien door de hitte van de zon als ze rijp zijn eruit springen.

Het springkruid bezat heksen werende kracht. Het volk meende dat de betovering uitgebraakt kon worden. Het kruid werd springwortel genoemd omdat het de kracht zou bezitten om elke deur en elk slot te openen. Dit geloof was in de middeleeuwen zo sterk dat men in de gevangenissen bijzondere middelen aanwendde om de gevangenen erin te houden. Zo werden heksen en tovenaars die de springwortel gebruiken konden in een soort van schakels gezet of gehangen in ketens zodat ze de bodem niet beroeren konden. Nog tegen 1600 waren er verordeningen in de gevangenissen tegen het gebruik van de springsleutel in de kerkers.

De wortel is echter niet zo gemakkelijk te herkennen door de mens. Het enigste wezen die de wortel herkent is de specht en alleen door de specht is de wortel te verkrijgen. Hiertoe maak je het hol dicht van een specht die jongen heeft. De specht kan er niet in en vliegt weg om een springwortel te halen. Bij zijn terugkomst moet je met een rode doek klaar staan, schreeuwen en

brullen zodat de vogel van schrik de wortel laat vallen die je dan in de rode doek opvangt en naar huis brengt, het is de spechtwortel. Dit geloof is ouder dan Plinius die verklaart dat een elektrische kracht in de plant voor de vernietiging zorgt. Later dachten de mensen dat het een product was van water en bliksem en als vogels dit boven een vuur of een emmer water droegen ze het moesten laten vallen.

Euphrasia, ogentroost.

De naam komt van Grieks euphraino: verlichten, naar de fabel dat het blindheid kon genezen. De genezende eigenschap zou door zwaluwen ontdekt zijn die er hun jongen mee voerden als die last hadden van zere ogen. Dit werd door de mensen gezien en nagevolgd. Dit vooral omdat de donkere vlek midden in de bloem op de menselijke pupil leek.

Melanchthon had een oogziekte die volgens zijn artsen ongeneeslijk was. In een droom verscheen aan hem zijn beschermheilige die ogentroost bij zich droeg. De volgende ochtend liet hij naar dit kruid zoeken. Toen ze hem dit kruid brachten en toedienden bemerkte ze na enkele dagen dat de ziekte verdwenen was. In Frans is dit herbe de Sainte Claire. Deze heilige Clara, 1194-1253, leerde Franciscus van Assisi kennen en werd zo door hem getroffen dat ze in 1212 haar kloostergelofte aflegde. Ze stichtte het klooster van de Clarissen en heeft haar feestdag op 12 augustus. Vanwege de gelijkluidendheid van haar naam met klaar (helder) werd ze patrones van oogziektes. Het kruid was beroemd in de middeleeuwen vanwege zijn genezing en verheldering van ogen. In Chaucer ‘s dagen werd het tegen vele ziektes gebruikt. Milton schreef zijn Paradise Lost, een must om te lezen in de Highschool. Velen kennen daar de passage waarin de aartsengel Adams ogen zalft met Euphrasia, ruit en drie druppels uit de levensbron zodat hij de dood en miserabele toekomst van de mensheid kon zien.

F.

Fagus, beuk.

De beuk is zelf in staat om in de schaduw op te groeien maar ontwikkelt op latere leeftijd een schaduw dak waar geen andere plant meer een kans krijgt. Beukenbossen zijn buitengewoon donker en schaduwrijk. Beuken hebben een harde jeugd, als woudplanten moeten ze zich al vroeg staande houden en nood leren verdragen. Ze moeten een wedloop om hoogte ofwel licht maken en elkaar overgroeien en zo ontstaat de beschaduwde zuilenhal die een netgewelf van stammen overspant. In deze hal wonen eigenlijk alleen maar arme mensen. In zekere zin leidt elke bosplant aan licht, soms nog kruipen of klimmen anderen over hem heen.

Beukenbossen zijn dan ook schuilplaatsen der diepe mysteriën, bekleed met een tapijt van bruine bladeren in plaats van groene kruiden. In winter krijgt de geest meditatieve neigingen bij het zien van deze statige pilaren die rondom oprijzen en vanwege de stille eenzaamheid die er heerst. In zo’n bos is er evenveel leven als tussen de pilaren van een kathedraal. Alle leven verstopt zich onder de bruine bedekking en er is zelfs geen klimop om die kleur te doorbreken. Het netwerk van twijgen heerst boven deze eenzaamheid.

De beuk heeft een gladde stam die ‘s avonds door de kabouters gepoetst wordt en tegen de morgen verdwijnen die tussen de geweldige wortels zodat de beuk hen bedankt door ze te beschermen tussen zijn knoestige wortels. De beuk wortelt niet diep maar spreidt zich ver en wijd en vlak onder de oppervlakte uit. Dicht bij de stam komen de wortels vaal als slangen boven de grond.

De pinvormige rustende knoppen zwellen in het voorjaar op en fonkelen als gebrand koper, ze gloeien in de voorjaarszon van brons tot rood waarna de hele boom in een emerald zijde kleur uitbarst, dan trekt de boom de aandacht. Als de koperen knoppen uitbarsten in een vreugdevolle voorjaarsgloed verschijnt er een waterval van groene blaadjes, ze zijn opgevouwen als een geplisseerd rokje. De zachte blaadjes zijn met zilveren haartjes omrand als een bescherming tegen wisselende temperaturen. Elk blad is rond, vanuit de middennerf begeven de zijnerven zich parallel naar de bladrand. Zo is de koperen knop met een smaragdgroen waas en een zilveren rand tot een wonder van schoonheid geworden.

De bast van de beuk is zacht en goed te snijden, wat op bijna alle beuken goed te zien is.

Beuken zijn uitstekend geschikt om er hagen en poortjes van te maken. De takken vergroeien gemakkelijk met elkaar, iets wat soms spontaan in het bos gebeurt. Dit is nog te stimuleren door de aanrakingsvlakken te verwonden en ze aan elkaar vast te binden. Om die reden was de beuk gewijd aan Freya, (vrijen) de godin van liefde en het huwelijk. Het is een ideale huwelijksboom er is vrijwel geen beukenboom waar geen hartje in is gesneden.

De boom heeft al eeuwenlang de verliefden onder zich bezig gezien en zijn donkergrijze bast aangeboden om de liefde in woorden uit te drukken. De beuk was aanwezig bij liefdestragedies vanaf heden tot in de lang vervlogen tijden. Toen Oenone gewaarschuwd werd voor de ontrouwe liefde van zijn betoverende Helena droeg de beuk haar naam die hij er zelf ingesneden had. Vergilius: ‘Of zal ik de droeve vers herhalen

Die ik laatst op de beukenbast schreef?’

Bekend is dat er tussen de Buche en Buch (beuk en boek) een zakelijke samenhang is. Beuk, bueckenboom, boekenboom. Indrukwekkende beuken staan er te Arnhem, die uitstekende beukengronden noemt men nog boekengronden.

De naam boek, book of buch, hangt in ieder geval met de beuk samen. Omdat de uitdrukking boek algemeen Germaans is, moet zeer vroeg op houttafels geschreven zijn. In vroegere tijden betekende het enkelvoud Buch, (in het Gotisch Boka) de Buchstaben, (boekletters of boekstaven) en het meervoud daarvan is in het Gotische Bokos, het Buch, Engels book, ons boek. De Buchstab(e) was oorspronkelijk een staf, (twijgstuk) van de beuk waarop runenteken ingesneden waren.

Tacitus verhaalt van de Germanen aldus: ‘Op voortekens en losgooien hangen ze als geen ander volk. De gewone vorm van losgooien is eenvoudig. Een tak die ze van een vruchtdragende boom afsnijden verdelen ze in staven, die onderscheiden ze door zekere tekens en strooien ze op goed geluk en als het toeval het wil, over een witte deken. Dan bidt de priester als erdoor enigen om raad gevraagd wordt tot de goden en blikt op naar de hemel en heft drie staafjes omhoog. Deze duiden dan op het teken dat er daarvoor op ingeschreven was.’

De Germanen sneden in oude tijden de runen (in het oud-Noors run, meervoud runir: geheim) bij voorkeur uit de twijgen van een beuk. De staafjes die gebruikt werden en waar de voorspellende verzen uit werden gelezen gebruiken wij nog steeds in de dichtkunst die we stafrijm noemen.

De tekens van de staafjes werden runen genoemd. Elk staafje werd in het Gotisch tains genoemd, vergelijk oud-Fries ten, Angelsaksisch tan, hoog- en midden-Hoogduits Zein, midden-Nederlands en Nederlands teen. (twijg)

Ook het lezen heeft in zijn oorsprong de betekenis van uitlezen, vergaren of verzamelen, zie bijvoorbeeld aren lezen en uitgelezen in de betekenis van uitgezocht of voortreffelijk. Het is mogelijk een vorm in de betekenis van runen­ staafjes oprapen.

Het Angelsaksische readan, het Engelse lezen, read, is ons raden, de runen raden.

Aan het schrijven op tafels herinneren het oud-Noors rita a bokum. Het schrijven gebeurde op het beukenhout door kerven of inritsen. De schrifttekens werden op tafels van beukenhout ingeritst, vandaar nu nog het Engelse to write: schrijven. Het oud-Engels writan betekent kerven en dit write heeft meer de betekenis van wrijven of schrammen. Dit omdat runen gemaakt zijn van rechte lijnen, omdat er in bomen moeilijk rondingen te maken zijn.

Library komt van Latijn librarium, van Latijn liber: boek, dit was origineel het binnenste bast van een boom en dan van het gebruik om erop te schrijven, dan een collectie van schrijf­bladen.

De Latijnse naam van boek, liber, betekent boombast die de Romeinen voor de schrijfstof van de oudste en nog ongecultiveerde tijd hielden. Dit is nog te zien aan het Franse woord voor boek: livre.

We spreken nog over de bladen van een boek als bladeren van een boom. Het woord folio is afkomstig van latijn foli­um: een blad. Draai de bladen om, snij de bladen in etc. Vroeger werden de boeken met kracht dicht geslagen, we slaan nog steeds een boek open.

Die tafels werden buche genoemd. Door het samenbinden van meerdere tafels ontstane schriftstuk werd dan ook buchen genoemd en de naam buch bleef behouden als in de plaats van de houttafels het perkament optrad.

De boekdrukkunst zou door Laurens Jsz. Koster te Haarlem uitgevonden zijn omdat hij op de stam van de beuk, (boek) letters kerfde, de letters van de stam haalde en ontdekte dat die een afdruk vormden op de grond en zo op de gedachte kwam om die letters als zetmateriaal te gebruiken.

Ficus carica (uit Carië, west Anatolie. Turkije waar veel vijgen geteeld werden) vijg.

De vijg kan gekookt, gekonfijt of vers gegeten worden. Voor lange tochten worden ze wel gedroogd en aan lange slingers gehangen. De vijg is in het Oosten een dagelijks voedsel. Symbool van overvloed.

Het blad is groot met een dikke hoofdnerf. De grote taaie bladeren worden in het Oosten gebruikt om er mandjes, paraplu ‘s, schalen en dergelijke van te maken. Fruit bestemd voor export is nog vaak in vijgenbladen gewikkeld.

Medisch werd de plant wel gebruikt tegen steenpuisten, likdoorns, eksterogen en andere huidinfecties. Jesaja gebruikte de vijg om de ziekte van koning Hizkia te genezen in 2 Koningen 20: Plinius zegt dat de vijg het beste voedsel is voor hen die herstellen na een lange ziekte. De oude Griekse artsen gebruikten de bladeren, die een scherp melksap bevatten, voor omslagen en wratten. Halfrijpe vijgen zouden dan ook giftig zijn. Het melksap van de boom gebruikten de schilders als een bindmiddel voor hun verven.

De vijgenboom is de boom der wijsheid omdat die uitloopt als er geen vorst meer te vrezen is.

Men zegt ook dat de vijgenboom, net als de laurier, nooit door de bliksem getroffen wordt.

Ficus sycomorus (vijg en moerbei) de sycomore of Egyptische vijgenboom.

In Egypte is de boom des levens in het paradijs of het oord der zaligen een Sycomore. Het is de ‘Hoge Sycomore’ waarop de goden zetelen en van wiens vruchten de goden, de gestorven koningen en de zielen van de zaligen eten. Deze vrucht is in letterlijke zin hun levensbrood.

Men dacht dat de woonplaatsen van de gestorvenen uit een rij van eilandjes bestond die door vele stromen omspoeld werden. Die eilandjes lagen in de hemel (misschien de Melkweg). Het eiland was het land van de zaligen, daar was alles schoon en goed. In het oosten stond de Sycomore, de boom des levens, die de goden en de doden voedsel schenkt en waar de goden op wonen. Men gaf de takken en vruchten mee aan de doden in hun graven, de binnenste kist waar de mummie ingelegd werd, was gemaakt van het harde sycomore hout.

Naar Egyptisch geloof begroet de doodsgodin de doden onder een mooie en schaduwrijke boom met water en vruchten van deze boom. De formule voor het ter aarde stellen in het Nieuwe Rijk (1580-1205 v.Chr.) was: ‘Moge ik wandelen aan de oevers van mijn dijk, dag na dag eeuwig, moge mijn ziel op de twijgen van de bomen in mijn graftuin zitten, zo hij die mij geeft, moge ik me dagelijks verfrissen onder mijn sycomore.’

Als boom des levens en als boom die gewijd was aan Isis, godin van vegetatie, liefde en de morgenster, werd deze boom vereerd. Het was de wens van de Egyptenaren om in het leven en hiernamaals onder een sycomore te wandelen en de ziel in zijn koele schaduw te verkwikken. Zo werd de boom dan ook bij de aardse tempels geplant.

Foeniculum vulgare (gewoon of vulgair) venkel.

Bij de Dioscorides heette het marathon, naar het slachtveld waar de Grieken, 490 v. Chr. een overwinning behaalden op de Perzen, dus een slachtveld op het venkelveld. Na de overwinning ging Phidippus hardlopend naar Athene om het bericht door te geven. Hij kon het nog net zeggen; verheug u, we hebben gewonnen, voordat hij van vermoeidheid stierf. De Griekse atleten gebruikten venkel als voedsel bij hun olympische spelen omdat het sterk maakt zonder dik te worden. Symbool van kracht, sterkte. Venkelzaden verdrijven het hongergevoel, reden waarom ze door arme mensen gebruikt werden die geen geld bezaten voor levensmiddelen, nu worden ze nog als vermageringsmiddel gebruikt. Symbool van verdienstelijkheid.

Forsythia. Chinees klokje.

Forsythia is zo genoemd naar Mr. William Forsyth, directeur van de Royal Garden te Kensington Palace en St. James ‘s Palace, 1737‑1804.

Het is de Forsythia die de eerste kleur geeft aan het voorjaar. Een naaktbloeier en dat in het koude winterse weer, waar hagelbuien zijn compacte, warm gele golvende sterretjes striemen. Het is het teken van het komende voorjaar, nog wel koud met no(o)rse buien, maar de te verwachten zonnegloed maakt ons warm. De kale takken, gevuld met gloeiend goud, swingen in de volle zon en maartse winden. In maart/april barsten zijn klokken open en tooit het gewas zich met talloze gele klokjes. Hierna duikt de struik weer onder in de anonimiteit en plaatsen we het achter in de tuin.

Fragaria, aardbei.

In talloze mythen en sagen speelt de woudaardbei een rol. In Germaanse mythologie is het met de Godin Freya verbonden. Ze zou dode kinderen in aardbeien verstopt hebben om ze dan onontdekt in het Walhalla te brengen. Ze waren gewijd aan Freya, maar toen de nieuwe religie in het donkere noorden kwam kreeg Maria de rechten op de vrucht. Een legende verhaalt dat Maria eenmaal per jaar uit het Paradijs komt naar de aarde om daar voor de overledenen en nu in het Paradijs levende kinderen aardbeien te verzamelen. In enige gebieden werd daarom overgeleverd dat een vrouw, die een kind verloren had, geen aardbeien mocht eten. Er wordt verteld dat Maria er zo dol op was dat ze bevel gaf dat elke vrucht verzameld moest worden. Als een moeder aan de hemelpoort kwam met een afdruksel van een aardbei op haar lippen werd ze onmiddellijk in eeuwigdurende pijn veroordeeld vanwege het verzamelen op Haar velden. Een reden voor dit geloof is dat kinderen uit de hemel kwamen, vermomd als aardbeien. Vandaar dat de mensen op de aarde nooit wisten of ze kannibalen werden door ze te eten en het zekerder was ze te vermijden.

In de symboliek staat de aardbei voor kortstondig genot, verlokking en wereldse lust. Op veel oude schilderijen is daarom de aardbei afgebeeld om kortstondig genot te symboliseren. Het Christendom heeft de aardbei een tweede betekenis gegeven. Ze is de plant met rozenvormige bloemen die geen dorens heeft, wiens bessen zonder kern en schaal zijn, die gelijktijdig vrucht geeft en bloeit. Het is daarom een symbool van rechtschapenheid en de begeleidende plant van Maria op middeleeuwse schilderijen. Als daar op een schilderij van Christelijke kunst een bloeiende aardbeiplant opduikt is die als een allegorie van vrome en goede gedachtes te verstaan.

Aardbeien zijn de vruchten van Venus en Maria. Zie Hiëronymus Bosch in ‘The garden of Earthly Delights.’ Hier beeldt hij naakte mensen uit in erotische associaties. Op een punt biedt een naakte man een naakte vrouw een rijpe aardbei aan met de grootte van zijn eigen hoofd. Een paradijsachtige vertoning.

Aardbeien zijn zo zacht dat god waarschijnlijk geen betere vrucht kon maken.

Fraxinus excelsior (verheven, groter, naar boven strevend) es.

De es heeft in de zomer een opwekkend voorkomen door de geveerde blaadjes en hierdoor krijgt het geheel een luchtige licht en bijgevolg vrolijk aanzien. Als wolkjes staan de bladeren in een strakke wind. Zijn handen met zeven tot dertien vingers spreidt het als een van de laatste loofbomen open.

De statige es heeft een gebogen lijn van takken die eerst naar beneden neigen en aan de top oprijzen, samen met het spel van licht tussen de bladeren geeft dit het een luchtigheid dat de boom op de naam Venus van Woud bracht. In de winter is de eigenaardige kromming van zijn takken goed waar te nemen, dan spreidt het zich in al zijn naaktheid ten toon terwijl de dikke zwarte knoppen zijn toppen sieren. De knoppen zijn gitzwart en fluweelachtig als de haren van een oosterse schoonheid.

Klein als de bloem is vormt die toch een elegante indruk, de rijke purperen tinten contrasteren mooi met de delicate groengele tinten van de bloemstengels.

Het resultaat van een samenwerking met een manlijke vorm zijn de aparte vruchten, de sleutels tot nieuw leven, zogenaamde essensleutels of naar de snavelachtige vorm vogelbekzaden. In Kent worden ze spinners genoemd omdat ze als een spin door de lucht gaan.

Bereikt zijn mooiste vorm en welvingen met een 40 jaar wat ook de huwbare leeftijd is. Met een 200-300 jaar is de vutleeftijd bereikt. Zijn body is bekleed met een as(es)grijs stofje met de maten 80-60-40 die op latere leeftijd wat donkerder kleurt. Na een zorgeloze jeugd splijt de huid zigzaggend open en komt daardoor op latere leeftijd vol kloven te zitten. Door pukkels, wratten en gaten van een horzel en schors tor wordt de boom er niet aantrekkelijker op. Door al dat gewroet in en onder zijn huid is de boom, net als de Yggdrasil, tot de ondergang gedoemd en siddert op zijn grondvesten.

De Vikingen werden naar hun gebruik wel essenmensen genoemd. Hun speerschachten en bijlhandvatten waren van essenhout en zo ook hun schepen. Het hout is een voorbehoedmiddel tegen storm en men neemt het aan boord mee omdat de god Thor bij een schipbreuk door een essentak gered werd. De es zou door zijn bijzondere macht hen bijstaan.

De es is de voornaamste van de Noorse mythologische bomen omdat uit zijn stam de eerste man, Ask, geschapen werd. Ten tweede is de es Yggdrasil de alles voedende wereld- en levensboom, de boom van kennis (bewustwording of bewustzijn) en het leven. Tevens de boom van smart en het noodlot, de boom van ruimte en tijd, zinnebeeld van het ‘het blauwe hemelgewelf en omspant de groene aarde Symbool; de boom die vast in de grond wortelt, bron van wijsheid, kracht, verstand en taaiheid.

De es komt niet alleen voor in de Noorse godenverhalen, ook Homerus 11.II 543 en XIII.178, laat in de handen der goden geen andere speren zien dan die uit essenhout vervaardigd zijn. Daaruit blijkt dat het hout door hem als goddelijk hout werd beschouwd. Aan Mars, de god van oorlog, was de es gewijd, want Mars voorzag zijn krijgers van speren.

Het hout is ook geschikt voor vrede, de pijlen van Cupido waren van dit hout.

Op zekere dag trokken Odin, Hoenir en Lodur (of Loki) er samen op uit en wandelden langs de zeekust. Zij vonden twee bomen, Ask, met hard, taai hout (de es?) en Embla, met zachte roze aangelopen hout, de els (of de olm?) gehouwen in ruwe gelijkenis van een menselijke gestalte. De goden staarden eerst op het levenloze hout in stille verbazing en merkten toen wat ervan gemaakt kon worden gaf Odin deze blokken zielen, Hoenir verschafte beweging en zintuigen en Lodur verleende bloed en een bloeiende kleur. Zo begiftigt met taal en gedachte en met het vermogen lief te hebben en te werken, met het leven en de dood, mochten de pas geschapen man en vrouw Midgard beheersen zoals zij wilden. (De twee soorten hout betekenen dat man en vrouw uit verschillend hout gesneden zijn, verschillende eigenschappen hebben, de uitdrukking ‘Hij is van hetzelfde houtje’ komt hier vermoedelijk vandaan).

Alvader schiep vervolgens een forse altijdgroene boom, (een es?) de Yggdrasil, de boom van het heelal, van de tijd of van het leven, die de hele wereld vulde omdat hij niet enkel wortel schoot in de verst verwijderde diepten van Niflheim, waar de bron Hvergelmir vloeide, maar ook in Midgard, bij Mimirs bron (de oceaan) en in Asgard, bij de Urdas fontein.

De boom is zo het symbool van tijd en leven. Zoals de vijandelijke machten verstorend werken, zo knagen ze aan de levensboom van de hele mensheid, verstoring en verderf zaaiend, maar ook zij zullen, zoals de groene bladeren en knoppen op aarde vallen, eeuwig vernieuwen en geslacht op geslacht laten ontstaan.

Net als het Bijbelse verhaal van de zondvloed waardoor alles vernietigd wordt, waar Noach, zijn vrouw en kinderen gered worden om een nieuw mensengeslacht te vestigen, herinnert dit aan de Noorse dichting. Maar hier is het de levensboom zelf de stichter van het nieuwe mensenrijk. De zondvloed van de warme streken is bij de noordelijken de ‘Riesenwinter,’ waarin alle leven stopt en tot dood vervalt. De boom zelf werd tot levensdrager om het enige overgebleven paar tot schut en bescherming te dienen, voedsel te geven, tot het ijs smeltende morgendauw ze tot nieuw leven wekt. Symbool van grootsheid. Zie verder Fraxinus en Ezechiël 31:8.

Fritillaria meleagris, kievitsbloem.

De naam Fritillaria is botanistenlatijn van 1570 en stamt van Latijn fritullus: een dobbelbeker.

De hangende bloemklokken zijn groot en bruinrood, met vierkante vlekken, als een schaakbord, Duitse Schachblume. Bij de Fransen lijkt de bloem meer op een dambord, vandaar damier.

Dodonaeus. Daarom noemen we dat liever in het Latijn Meleagris omdat deze bloem op de veren of pluimen van de vogel die Meleagris heet en in onze taal patrijs of veldhoen van Barbarijen zo niet van kleur, maar immers van verschillende schikking en gesteldheid en ook van grootte van plekken wat schijnt te lijken. Want de vogel die Meleagris (parelhoen) genoemd wordt heeft veren of pluimen die met de verschillend kleurige plekken geschakeerd zijn.’

Kievitsbloem heet zo omdat de bloei begint met de komst van de kievit en de gesloten bloem wel wat op een kievitsei lijkt, lichte vlekken op een donkere ondergrond.

Slangenhoofd naar de bloemvorm. In Engeland heet het dan ook snakes head. Dat slaat op de volgende opmerkelijke eigenschap: zolang de bloem nog niet bloeit kan de stengel zich bij koud weer buigen en daarbij de knop plat tegen de grond drukken. Symbool voor hardnekkige doch afgewezen minnaars, vervolging.

De kievitsbloem was ook eens bekend als Narcissus caparonius en zo genoemd ter ere van Noel Capron, een apotheker uit Orlans die haar ontdekt had. Hij werd in de Bartholomeus nacht vermoord. Een Engelsman was daar zo geroerd over dat hij in 1824 schreef dat ze in elke tuin behoorde te groeien als een ‘Memento,’ dat we door vervolging van anderen ons eigen geluk verruilen.

Fritillaria imperialis (keizerlijk)

De keizerskroon kan wel een meter tot anderhalve hoog worden en bezit, als een van de weinige in deze groep, een bloemscherm waarin 12-15 bloemen zitten.

Op het eind van de stengel is boven de bloemen een kuif van bladeren aanwezig. Bij grote bollen ontstaat een tweede stengel die meestal geen bloemen draagt en dan dus ook niet de kenmerkende kuif bezit.

Aan de top staat een krans van 4-6 cm lange, hangende bloemen in april/mei. De bloemkleuren variëren van geel naar oranje en rood, waarbij het rood naar bruinrood neigt. Een duidelijk kenmerk is de zeer penetrante geur die het gehele gewas verspreidt.

De pronkende keizerskroon heeft zijn trotse naam naar de bloemen die uitgezakt en vooroverhangen rondom de stengel op de kelk van een kroon lijkt. Naar die kroon van bloemen is het de corona imperialis.

Alle tuinlieden van vorstelijke heren moesten keizerskronen planten. De keizerskroon gold als een symbool van rijkdom. Dit werd voornamelijk veroorzaakt doordat de keizerskroon zich slecht laat vermeerderen. Uit 1 dikke bol krijgt men 2 nieuwe bollen, de vermeerdering gaat zo maar langzaam. In vele Vlaamse bloemenwerken van de 17de eeuw is ze de hoofdbloem van het doek. In de loop van de volgende eeuw zakte de belangstelling in en kon men de plant alleen nog maar in de boerentuinen terugvinden. Zodoende is de keizerskroon een van de karakteristieke planten uit de oude tuinen. Ze wordt ook wel paasklok genoemd, de bloemen zijn als hangende klokken met bloei in de Paastijd.

De keizerskroon heet soms des pauzen kroon, Diadema papale. Het is een apostelplant omdat er soms 12 bloemen aan 1 steel hangen. De keizerskroon kan ook aan de H. Maagd Maria opgedragen worden. Zij is de keizerin van de hemel en aarde, de keizerin der koninginnen, de keizerin van de profeten en evangelisten. Symbool van majesteit.

De grote geel/rode bloemen hangen als klokken in een krans aan de stengel. Dat die bloemen hangen zou komen omdat dit de enigste bloem was die niet wilde buigen toen Jezus op weg was naar Golgotha. Sindsdien heeft de plant berouw en buigt zijn bloemen voor altijd. De parelende druppels nectar, die aan de basis van elke bloem zitten, zijn de tranen die ze sindsdien vergoten heeft. Deze druppels nectar lijken nooit te vallen en zijn zo groot, dat, als men tegen de stengel tikt, de druppels eraf vallen (bruidstranen). Ze zouden braak verwekkend zijn.

Fuchsia, bellenplant.

Van de Fuchsia hoorde men in Europa voor het eerst toen de Franciscaner monnik en botanist Charles Plumier in Z. Amerika naar koortswerende bomen zocht. In de wouden van Peru vond hij een plant die als een druif aan een boomstam tot de kroon klom, die het met zijn dieprode bloemklokjes overschaduwde. Hij bracht het gewas naar Frankrijk en gaf de plant de naam Fuchsia om de arts en botanist Fuchs te eren, dit in 1703.

Rond 1800 kwam op een middag een vriend bij de Engelse bloemist Lee. Hij vertelt hem dat hij in een kapiteinswoning een bloem heeft gezien, zo mooi als hij nog nooit gezien had. Lee vraagt hem dan hoe dat wonder er uit zag? ‘Stel je voor, een heestertje met prachtige karmijnrode hangende kelken die van binnen donker purper zijn’, ՚o, dat kan mooi zijn’ zegt Lee, ԕexcuseer me even, maar ik moet die plant zien.’ Met een oogopslag had hij gezien dat de plant voor de handel van grote waarde zou zijn, մ was nu de vraag of die te koop was. Mevrouw vertelde in 't gesprek dat haar paar maanden overleden echtgenoot die uit W. Indië had meegebracht. Het sprak vanzelf dat ze dit levende souvenir voor geen geld ter wereld wou missen. ‘Mevrouw’, zei Lee, ԩk begrijp uw gehechtheid en respecteer dat ten zeerste’, maar ik moet die plant hebben. U krijgt van mij na een paar maanden een jonge plant terug en alles wat in mijn beurs is.’ Hij schudde die leeg en daar kwam een honderd gulden uit. Mevrouw stemde toe, niet van ganser harte, en Lee ging met de Fuchsia naar huis. Gemakkelijk als de plant zich laat vermenigvuldigen had hij er al snel een partij van gekweekt die voor een guinje per stuk, 12.60, verkocht werden. Dit verhaal werd verder onderzocht in verschillende publicaties waar kapitein Firth, de zeeman, de plant naar Engeland bracht na een van zijn reizen naar zijn huis in Hammersmith waar hij het aan zijn vrouw gaf. Later hoorde James Lee van St. Johns Wood, kweker en handelsman, van de plant en kocht het voor 80. Hij vermeerderde het zoveel als mogelijk was en verkocht die elk voor een prijs die tussen 10 en 20 lag. Rond die tijd kwam de plantenverzameling koorts en vele soorten kwamen in Engeland, sommige levende, van andere zaden. Met het toenemende aantal van verschillende soorten begonnen Engelse kwekers hybriden te ontwikkelen om betere tuinplanten te krijgen.

Het streven van de kwekers was erop gericht om geen kleine, gedrongen groeiende potplanten te kweken maar meer boompjes als de laurier. De eerste die dit lukte was een bakker uit Mechelen, de Braijn, die daarvoor Fuchsia globosa gebruikte. Hij had 100 struiken waarvan de mooiste drie meter hoog waren. Ook in Engeland werden tot 8m hoge bomen gekweekt die groot opzien baarden en als sier zalen en tuinen opsmukten en in alle toonaarden geprezen werden. Daarmee begon de glansperiode van de Fuchsia die nu al gauw in de rij van de kostbare planten trad. Als klein kroonboompje, met rijke bloemenpracht, werd het de lieveling van het volk. Vooral toen men zijn sierwaarde op half beschaduwde balkons erkende en de kwekers zich op mooie hangfuchsia ‘s toelegden steeg de geliefdheid van jaar tot jaar.

Fumaria officinalis (geneeskrachtig) duivenkervel.

Een zacht en sappig kruid die voorkomt uit een vierkante weke stengel waaruit, van elke kant, vele gebogen zijtakken leunen. Die zijn bezet met fijn gesneden en gerande bladeren van een witachtige of meer blauw/zeegroene kleur.

Aan de toppen van de takken staan vele kleine bloemen in lange trossen van meer dan 20 vleeskleurige bloemen, roze kleurig en getipt met purper. De top is meestal iets donkerder gekleurd.

Duivenkervel omdat het graag door duiven gegeten zou worden en voor de bloei lijkt het op kervel.

De naam Fumaria komt van fumos: rook. Volgens Plinius heet het gewas zo omdat het waterachtige sap zo’n vloed van tranen brengt dat het gezicht verduisterd wordt, net als bij rook.

Dioscorides noemde het kapnos: dit betekent rook of hevige rook en schreef dat de rook en het sap het gezicht sterkt en de ogen doet tranen. Of dat de rookkleur slaat op rookkleurige of asgrauw bladeren. Bock zegt; ‘Dit kruid is bitter zoals staafkruid, het sap drijft de ogen over en reinigt ze. Wanneer dit kruid gesneden wordt zo druppelt en weent het zoals de gesneden druiventakken in maart.’

Of dat men geloofde dat de plant zich uit de damp of rook die uit de aarde opsteeg, zich zou kunnen ontwikkelen. Het kruid werd geprodu­ceerd zonder zaad, door vampiers die opstegen vanuit de aarde. Dit wordt bevestigd door het feit dat de wortel, net gerooid, een gas­achtige reuk afgeeft. De rook van deze plant zou bij de oude uitdrijvers de kracht hebben om geesten uit te drijven.

Het is ook mogelijk dat het aardrook genoemd werd omdat het blad alle stof van het land vasthoudt, wanneer er tegen het blad gestoten wordt verdwijnt de stof gelijk rook.

Een andere verklaring was dat men dacht door in de rook te gaan staan onzichtbaar te worden, ideaal voor heksen. Door het prikkelen van de ogen zag je zelfs niets meer en als je zelf niets zag zagen anderen ook niets. Een mogelijke verklaring van al die ‘rook’ is dat deze blauwachtige planten met hun fijnverdeeld loof in de verte wel de indruk van een grondnevel geven. Ook is het sap scherp bijtend, het scherpt het gezicht maar veroorzaakt eerst tranen.

Galanthus nivalis (sneeuwwit) sneeuwklokje.

Galanthus, is een verwijzing naar de bloem, dit is genomen van het Griekse gala: melk, en anthos: een bloem. De witte bloemen met hun hartvormige groene zegel nemen een unieke plaats in de harten van de tuinliefhebbers.

Een heldhaftige bloem, een bloem die bewonderd wordt. Het bengelende klokje straalt een eenvoud, elegantie en gratie uit. Het bloempje bezit een intense witheid, de witste tint die de natuur ten toon kan stellen. De bloemblaadjes zijn aan de buitenkant maagdelijk wit en bij de binnenste zijn de randen omfloerst met groen. Sneeuwklokje wordt het genoemd omdat het in de sneeuw al kan bloeien en klokje omdat het door zijn klokgelui andere bloemen uit de winterslaap wekt. In landen waar veel sneeuw valt is er een algemeen geloof dat het bloempje niet volmaakt is voordat het zijn vriend de sneeuw omhelsd heeft.

Het sneeuwklokje bloeit in een seizoen als de natuur dood schijnt, de aarde ineengekrompen lijkt van de koude. Het sneeuwklokje is de hoop, de eerste die de komende en lange heldere dagen aankondigt als een embleem van belofte en troost. Naar zijn vroege bloei wordt ze gewoonlijk als embleem van ongeduld gezien en jeugdige blijheid, net als zijn kleine elfenbruid, de Crocus. Het bloempje maakt zijn weg door de koude en harde winter zodat het door velen bestemd wordt als een teken van hoop en vriendschap in tegenspoed. Naar de tijd van bloeien, de witte kleur, zuiverheid, nederigheid en onschuld.

De bloem zou volgens de legende ontstaan zijn toen Eva treurig op de onvruchtbare koude aarde zat en weende bij de herinne­ring aan al die heerlijke bloemen uit het verloren paradijs. Plots naderde een engel die haar trachtte te troosten. Sinds het bedrijven van de eerste zonde bloeiden er in Eden geen bloemen meer maar sneeuwde het zonder oponthouden. De engel blies naar een van de fijne witte vlokken die terstond op aarde viel als een schone, kleine bloem. En overal waar de engelenvleugelen de aarde beroerde schoten er een menigte van die witte bloempjes op. Getroost door het aanschouwen van die bloemenpracht ontlook er nieuw hoop in Eva ‘s hart.

In Engeland is het bekend onder de namen candlemas‑bells, (in Vlaams als lichtmisbloem). Dit omdat het plantje gewoonlijk bloeit op de tweede dag van februari die candlemas day genoemd wordt. Dit zou de dag zijn dat Maria het kind Jezus meenam naar de Tempel van Jeruzalem en de verjaardag hiervan, 2 februari, wordt er ter hare eren feest gevierd. Haar beeld wordt in de kerk met witte bloemen versierd terwijl de fairs‑maids: jonge maagden, in processie kransen van sneeuwklokjes naar de kerk brengen.

Op andere delen wordt het bloempje met St. Valentijn, 14 februari, gegeven.

Lichtmis (Maria) ook vrouwendag en bij de Grieken Hypopanthe, is een feestdag na de 40ste geboortedag van Christus Leviticus XII 2:4 en alzo op de 2de februari. Door de RK kerk is die dag gewijd aan het tempelbezoek van Maria tot het brengen van haar reinigingsoffer en de voorstelling van haar eerstgeboren zoon, Lucas II: 22-24. De mis heet Lichtmis vanwege het grote aantal kaarsen die aangestoken worden als zinnebeeld van de voorspelling dat Jezus een ‘Licht tot verlichting van de heidenen’ (Lucas II: 32) zou wezen.

Vrouwendagvuur. Mogelijk is dit een overblijfsel uit Griekse traditie. Wat Alkmene van Teiresias moest aansteken was het vrouwendagvuur, dat nog steeds in veel delen van Europa op 2 februari wordt ontstoken. Het doel ervan is het oude kreupelhout weg te branden en de nieuwe loten tot groei aan te moedigen. De fakkeloptocht van de Romeinen was het nabootsen van de gang van Ceres die met een fakkel door het duistere rijk van Pluto ging om haar dochter Proserpina te zoeken. Ofwel moeder natuur zoekt de levenskiemen die in de aarde verborgen liggen en geeft ze zonnewarmte ter ontkieming.

In Duitsland was het ‘frautrag, vroeger op sommige plaatsen een algemeen gebruik wat al meer dan een eeuw verboden is. Het bestond daarin dat in de tijd van de winterzonnewende een vrouwentafel met een beeld van de heilige Maria Գ nachts van de ene boerenplaats naar de andere, onder fakkel begelei­ding, gedragen werd. Elke boerenhof achtte zich gelukkig het beeld te ontvangen. Waar het kwam bracht het zegen voorspoed en vruchtbaarheid.

Gezien het gebruik dat op de vrouwentafel uitsluitend de zwangere moeder Gods te zien is en dat de politie en de kerk het nodig vonden tegen dit gebruik in te gaan brengt duidelijk zijn oorspronkelijk gebruik naar voren.

Lang geleden liep de Kersttijd pas af op Maria Lichtmis, 2 februari. Bij de oorspronkelijke midwinterfeesten werd de laatste festiviteit gehouden op 2 februari, zoals in Oostenrijk en Scandinavische landen, met een fakkeloptocht. De 40 dagen tussen 25 december en 2 februari vertegenwoordigen de periode tijdens die welke de Joodse vrouwen na de geboorte van hun baby in huis bleven, voor de moeder zich ritueel liet reinigen. Het reinigen van de vrouwen werd nodig geacht om hen te zuiveren van de zonde van Eva, de voortplanting. In de christelijke wereld vervulde Maria de rol van de godinnen Ceres en Proserpina als ze veertig dagen na de geboorte van Jezus de tempel bezoekt. Op deze dag wordt een processie met kaarsen gehouden.

Volgens kardinaal Baronius werd deze lichtprocessie in 701 officieel in de R.K.-kerk ingesteld door Paus Sergius I. Toen heette het oude gebruik voortaan Maria Lichtmis om de ‘zuivering’ van Maria te vieren. Het werd waarschijnlijk ingesteld om de christenen weg te houden van een heidens feest dat ook in het begin van februari gevierd werd en waarbij het rondgaan met fakkels een voorname plaats innam.

Het oude Romeinse feest der Lupercalien is een reinigings- en verzoeningsfeest dat elk jaar op 15 februari gehouden werd, Lupercus, een andere naam voor Pan, viel toevallig samen met de sterfdag van Valentius. Deze christenmartelaar zou in het jaar 362 gekruisigd zijn, op de plek waar eens het altaar van de Romeinse god Pan stond, en waar de wolvin Romulus en Remus zoogde. Bij de Lupercalien gingen jonge priesters vrijwel naakt door de stad om vooral jonge meisjes en vrouwen te slaan met riemen, die aanra­king schreef men reinigende en bevruchtende kracht toe. Dit festival dat eigenlijk bedoeld was ter viering van de reiniging van de vrouwen, liep nog wel eens uit op een ordinair bacchanaal en dat was voor Paus Gelasius (492-496) aanleiding dit festival te verbieden. Het merkwaardige aan dit feest is dat de gelovigen een brandend licht in de hand houden.

Waarschijnlijk is dit hetzelfde feest of een vermenging geweest met het vrouwen dragen. In latere tijden werd dit feest verdrongen en vervangen door het Valentijns feest.

Het Valentijn gebruik in Engeland was op 14 februari waarvan men in heidense tijden geloofde dat dan de vogels paren. Of aan de vooravond van deze dag, waarop de Valentijn zich een voor een jaar lang een dame uitzocht die hij met kransen sierde, met bloemen overlaadde en die Valentine genoemd werd. Bij Shakespeare speelt Ophelia op dit gebruik in’ to be your Valentine.’

‘Op morgen is het Valentijnsdag

Bij de eersten morgenschijn

Kom ik aan uw venster, verheugd

Uw Valentine te zijn.’

Het versje doelt op het eigenaardige volksgeloof dat het eerste meisje, dat iemand op die dag ziet, zijn vrouw zal worden. Het is het feest van het inhalen van de lente. De komst van de leeuwerik, het katknuppelen en het onthoofden van de gans. Het betekent niets anders dan het verdrijven van de in de donkere winternachten heersende maan uit haar rijk van duisternis. Elke vogel kiest zich een gevleugelde vriendin om mee te paren en ieder kiest zich een wijfje. Het is onze Sint Felten. Op deze dag kwam menige verloving tot stand. Sommige jongelui voegden zich bij elkaar voor deze dag en het komende jaar. Ze bleven elkaar dan het hele jaar Valentijn en Valentine noemen. Dit was de uitdrukking voor het ‘Sint Felten’ lopen.

Galinsoga parviflora (kleine bloemen) knopkruid.

Bloemen komen in kleine hoofdjes op het eind van de recht opgaande stengel. Meestal zijn het 5 witte getande straalbloemen, de schijfbloemen zijn geel. Het knopkruid kan wel 50‑ tot 100 000 zaden per plant produceren, ook behouden ze hun kiemkracht lang. Is daardoor een algemeen onkruid. Ook kan de plant goed tegen bestrijdingsmiddelen, als klein plantje werd het vervolgens vaak over het hoofd gezien zodat ze nu algemeen voor komt. Een zeer agressief onkruid.

Galinsoga is zo genoemd naar de botanist Don Ignacio Mariano Martinez de Galinsoga, hofarts van de koningin van Spanje en directeur van de botanische tuin te Madrid, 1766-1797.

Duitskruid, breidde zich vooral uit tijdens de oorlog 1940-1945, moffenkruid.

Fransosenkruid. De eerste plant was in een Parijse plantentuin van 1794. In Kew was het in 1796 en in 1863 signaleerde men het kruid overal rondom Kew en Richmond. Vandaar werd het een lastig onkruid te Surrey in het begin van deze eeuw. Op een of andere manier kwam het in Duitsland, eerst in Karlsruhe waar het in 1805 werd opgemerkt. In 1807 was het al tot Oost-Pruisen doorgedrongen en in de jaren 1890 - 1900 was geheel Midden-Europa er mee geïnfecteerd. Het was in bepaalde Duitse streken nodig dat er wettelijke voorschriften in het leven werden geroepen om het plantje te bestrijden.

Galium odoratum (geurend) is de Lieve vrouwe bedstro. Bij dit plantje staan boven aan de stengel 8 bladeren in een krans en aan de onderste in kransen van 6, lancetvormig .

Op de alleraardigste toefjes bladeren verschijnen in het voorjaar lieflijke sterrenbloemen in mei. De kleine witte bloemen, soms met wat roze, schijnen stevig en lijken gesneden te zijn uit was. Daarna komen de vruchten met hun haakvormige haren die zo verspreid worden door mens en dier.

Lieve vrouwe bedstro kan zo goed tegen schaduw dat het plantje het zelfs in de dichte beukenwouden naar zijn zin heeft. Het is een echte bodembedekker en kan op geschikte plaatsen hele oppervlakten overwoekeren. De hoogte is maar een 15cm. Symbool van bescheiden waarde.

Lieve vrouwe bedstro is zo genoemd naar de legende dat Maria op een mengsel van deze plant en varens gerust zou hebben. De varens erkenden het kind niet toen het geboren was en verloren daardoor hun bloemen. Het bedstro verwelkomde het kind en bloeide daar en bevond dat zijn bloemen, ter ere van Christus, veranderd waren van wit naar geel.

De gehele plant ruikt aangenaam naar cumarine, dit is geen pijlgif maar de geur van pas gemaaid hooi. Die geur is voor de passerende wandelaar aangenaam maar voor de boeren is dit een slecht teken. Op plaatsen waar die geur voorkomt is er meestal weinig mest gestrooid, of het is van naturen een arme grond. De plant geurt het beste als het kruid volop in bloei staat. De plant werd gebruikt om meiwijnen te kruiden.

In stille en zwoele voorjaarsavonden hangt die geur als een deken over de weilanden. Die geur kan de plant in gedroogde toestand jarenlang behouden. Vroeger werd dit dan ook gebruikt om de dompige, duistere en benauwde kamers een beter geurtje te geven. Nog wordt het gebruikt in kruidenzakjes in onze tegenwoordige geurkamer, de wc. Door de geur werden ook insecten verdreven. Het gedroogde blad werd bewaard in kruidenbuiltjes tussen de kleren en gebruikt om er kussens mee te vullen. Het gaf dan een diepe en rustige slaap en werd zo ook in stromatrassen gebruikt, tegelijk zou het dan ook nog de vruchtbaarheid bevorderen. De bladeren worden wel in (kerk)boeken gedaan om te voorkomen dat die muf gaan ruiken. In de 15de eeuw werden guirlandes opgehangen in kerken en zo ook op 11 juni, het feest van St. Barnabas. Lieve vrouwe bedstro ruikt heerlijk als ze verdort in een houten kist, net als de heiligen die naar bloemen ruiken als hun kisten geopend worden.

Genista anglica (Engels) kleine stekende brem.

Een lage, dicht vertakt struik met scherpe gedoornde, overhangende twijgen.

Staat al in mei/juni vol met heldergele bloemen in een korte eindstandige tros van 1-3cm met 5-10 stuks, soms alleen staand, aan de basis de grootste schutbladen, de vlag is kleiner dan de kiel. Dat is in sommige delen van Schotland een teken van rijke oogst gedurende het komende jaar. Een brem tak is het embleem van de Merchant company in Edinburgh.

Deze brem komt voor in het wapen van het edele en trotse geslacht Plantagenet, de naam van het vorstenhuis dat van 1154 tot 1485 over Engeland geregeerd heeft. Het is het symbool van hoogste trouw en vriendschap. De afgerukte bloem werd als vederbos meegedragen op het slagveld, het onderscheidingsteken van de plantagenets en het veldteken van Godfried van Anjou.

Volgens een oude Franse legende hebben de Hertogen van Anjou de naam Plantagenet van een prins van hun huis genomen die vermoord werd door zijn broer die zijn bezit genomen had. Hij was getekend door berouw en, verlangend om boete te doen voor zijn misdaad, maakte hij een pelgrimsreis naar het H. Land. Elke nacht tuchtigde hij zich met een roede van genet.

Er is toch nog een andere en meer populaire traditie in de benaming van de Genista badge. Toen Count Godfried van Anjou zijn troepen voorging in een slag, passeerde hij een rotsige doorgang. Hij merkte op dat aan elk einde een bosje gele brem bloeide, juist in volle glorie, die zich stevig vasthield in de steenachtige grond en de losse stenen bij elkaar hield. ‘Deze plant,’ riep hij uit, ‘zal mijn onderscheidingsteken zijn. Ik zal het op mijn borst dragen op het slagveld, op toernooi en bij het recht spreken.’ Toen zette hij op zijn helm een takje ervan en waar de bloem wuifde, daar, ver in het veld, daar reed Geoffrey de Brave. ‘Planta Genista,’ schreeuwde de Count; ‘Planta Genista,’ echode de mannen en bloedig trok de tegenstander zich terug. Nu adopteerde Geoffrey de brem als herkenningsteken, maar nam ook de naam Plantagenet- Planta Genista- aan die hij vervolgens doorgaf aan zijn prinselijke nakomelingen, die vanaf Henry II de eerste koninklijk tak van Genista tot aan Richard III, de laatste twijg van Anjou. De pluim van de plantagenets past tussen twee twijgen van brem.

Overigens is zonder twijfel omdat het gebruik van de plant algemeen was en in weerwil van de koninklijke verbintenis, een embleem van nederigheid.

Genista tinctoria (verfstof leverend), verfbrem. De bloemen bevatten een gele stof die gebruikt werd om linnen geel te verven. Samen met de jonge takken werd een groene kleur verkregen, het zogenaamde kendall green, dat diende om het schijtgeel van de schilders te bereiden.

De brem of broom is een plant met vele krachten, amoureus, magisch, medisch en praktisch. Het is een van de planten die gebruikt werden door heksen en tegen heksen. Een heks op een broom, lijkt modern. De brem is een geliefd tuig van de tovenaressen, de brem is het symbool van de wind en met deze struik vegen zij storm en hagel bijeen. De magie werd gevoeld in zijn medische krachten.

Van de vroegste tijd af aan de brem is altijd gezien als een wond helend middel. Een spreuk verhaalt: ‘als je het huis veegt met bloesemde brem in mei, ben je zeker dat je het kwaad het huis uitveegt.’

Volgens de legende hoor je de koekoek niet voordat de brem in volle bloei staat.

Bremzaden kraken in de hitte van de juli zon, een oud bijgeloof is dat de brempeulen kraken als waarschuwing dat Judas de tuin van Gethsemane binnenkwam.

Gentiana, gentiaan.

Als de dwerggentianen hun bloesems openen en hun weg zoeken door de smeltende sneeuw heen om de helling te bedekken met een overvloed aan bloemen zien de kleine weiden eruit als een bloemenruiker. Een veld van gentianen ziet eruit alsof de hemel op de aarde is gevallen. Gentianen zijn het symbool van de bergen. Van bergen krijgen we wind en wilde vrijheid, maar ook een vreedzame berusting van de geest.

Gentianen zijn in koninklijk blauw gekleed. De plant is vriendelijk en zacht met blauwe ogen, een soort plant dat ons bekend voorkomt en aangenaam is om mee te leven.

De gentiaan staat te schitteren met geopende bloemen in de stralende zon als een edelsteen die een blauw licht uitzendt, als een goed geslepen diamant. De meeste gentianen zijn bekend vanwege hun klokvormige bloemen in gentiaanblauw. Het is het blauw van de schilder die de kleur van de hemel het dichtst benadert, de blauwe lelietjes. Niet alleen doen de gentianen het in het blauw, maar ook in wit, geel, roze, lila en zelfs in paars. Van de oudheid af tot in de 18de eeuw verstond men onder de gentianen algemeen de gele vorm, Gentiana lutea. In de 19de eeuw is de blauwe, Gentiana acaulis, bekend geworden als modebloem.

Gentiana cruciata (gekruist) kruisgentiaan.

De wortel is vingerdik en witachtig en tussen de wortels als met een speer, kruisgewijze doorstoken. De kruisgewijze doorstoken wortel was voor de mensen een groot raadsel. Men geloofde dat die door een vierzijdige speer ontstaan zou zijn die de Heer door de plant heen stootte. Ook de bladeren staan kruisvormig.

Het kruid wordt St. Ladislauskruid. Dit, omdat in de tijd dat koning Ladislas leefde de pest in Hongarije sterk woedde. Hij bad in het vrije veld hartstochtelijk tot de Heer en toen hij een pijl in de lucht geschoten had, op het kruid waarop de pijl zou blijven liggen, zou die hulp geven, zo is die op de wortel van de cruciata of modelgeer gevallen. Zo is iedereen, die door de gruwelijke pest overvallen is, genezen. In de kerk van Werder bij Potsdam bevindt zich een oude tekening waarop Christus als apotheker afgebeeld is en in een waag de zonden van de mensen door de kruisgentiaan in evenwicht brengen.

Geranium robertianum, robertskruid

Benedictijner monniken noemden de plant zo omstreeks 800 naar de eerste aartsbisschop van Salzburg Rupert of Hrodperth die stierf in 717 die heilig gesproken werd, zijn feest in de R.K.-kerk is op 27 maart.

Een andere mogelijkheid is dat dit woord afgeleid is van ruber: rood, de roodglanzende, naar de kleur van de bloem of rode stengel en bladeren in de herfst, herba ruberta of herba rubra: rood kruid, wat verbasterde tot Robert. De naam zou ook afgeleid kunnen zijn van het oud-Hoogduits Hruotperath, hruod: roemglanzende, vanwege de roem als geneesplant waaruit later Ruprecht, de beschermgod, tevoorschijn kwam en zo de Heilige Ruprecht.

In Engeland is de afleiding anders dan de Duitse en Hollandse naam en naar andere Roberts genoemd.

1) Robert, hertog van Normandië.

2) St. Robert van Molesme,1028-1111, stichter van de Cistercinzer orde wiens feest is op 29 april als de bloem begint te bloeien.

3) Of dat het een ziekte geneest die ruprechtsplaag genoemd wordt, dit naar de eerstgenoemde.

De plant is waarschijnlijk niet genoemd naar de Heilige Ruprecht.

De Duitse knecht Ruprecht (Ruprechtskraut) is gelijk als de Engelse robin goodfellow, de Franse Lutin en onze zwarte Piet. Knecht Ruprecht is gekleed in rood en met de Zwarte Piet die bij Sinterklaas hoort, hoort Ruprecht bij een kerstfiguur.

Ze verschillen van Erodium door de bloeiwijze, die is bij Geranium n- of tweebloemig en bij Erodium drie- tot negenbloemig. Dit zien we ook in de namen van de planten en vogels. De Geranium of ooievaarsbek, broedt en bloeit in paren, de Erodium of reigersbek, broedt en bloeit in kolonies. Zo doen ook de ooievaars en de reigers het.

Ooievaarsbek, alle soorten van ooievaarsbek worden om de grote gelijkheid die ze met de bek van de ooievaar of van de kraan hebben zo genoemd.

In oud-Hoogduits heette het Odeboro of Odebero. Toen men het gewas odebar noemde overdroeg men gelijk een bijzondere eigenschap op de plant. De odeboro is de schat-, bezit- of gelukbrenger. Het eerste bestanddeel, od: betekent schat of bezit, wat nog in kleinood en ook in andere afleidingen als at of ut voorkomt als zierat, heimat en wermut. Het tweede deel is nog interessanter, dit is in Gotisch bairan, in oud-Hoogduits is dit peran en in Engelse bear, Duits Bahre en met de Zweedse barn: betekent het kind, wat in het Nederlandse baren bewaard is gebleven. De vogel was bij het oude volk heilig en zou het huis waarop die nestelde, zegen en geluk brengen. Zo werd ook het naar hem genoemde kruid het geluk van het huis toegeschreven en als het opgehangen werd had het een waarschuwende kracht.

Geum urbanum (van de stad)

De vele ruige en donkergroene bladeren zijn verdeeld in segmenten, de onderste zijn gedeeld met afwisselend staande deelblaadjes en liervormig, de stengelbladen driedelig.

Goudgeel bloeiend plantje in juni tot augustus. De stijl groeit door na het bloeien en wordt dan houtachtig en als het bovenste stukje, de stempel, afvalt behoudt de punt de vorm van een haakje. Dat is goed om meegevoerd te worden met schapen en kleding.

Nagelkruid heeft het gekregen omdat de wortels naar kruidnagels ruiken of omdat de vruchten op nagels lijken.

H. Hildegard von Bingen noemde het plantje Benedicte: gezegend, ze gebruikte het om bier niet zuur te laten worden. Bennet was een duivelbanner in de 12de eeuw. Er is een associatie met christelijkheid omdat zijn bladeren in drieën groeien en bloembladen in vijven, verwijzing naar H. Drie-eenheid en vijf wonden. Als de wortel in huis is kan de duivel niets beginnen en vliedt weg, daarom is het plantje gezegend boven alle kruiden. Het kruid werd opgedragen aan St. Benedictus omdat toen een monnik hem een kop vergiftigde wijn overhandigde hij de kop zegende en de kop gelijk in stukken brak. De verbinding met St. Benedictus komt vanwege de bloei op zijn feestdag, 21 maart.

Ginkgo biloba, L. (tweelobbig)

Het blad is waaiervormig, zonder een middennerf, in het midden meer of minder ingesneden en daardoor biloba, tweelobbig. De waaiers ontluiken geelgroen en verkleuren in de herfst goudkleurig. Het is een boom die in alle rust groeit en kalm blijft onder alle omstandigheden en geen haast maakt. Het is een maar matig vertakkende en wat knorrige boom die smal blijft doorgaan, op latere en veel latere leeftijd wordt de boom wat meer gezet en kan zelfs 24m. hoogte halen. De Ginkgo is een individuele boom met een eigen karakter, er zijn geen twee ginkgo ‘s in vorm gelijk, de variatie hierin is boeiend.

Door Goethe werd het blad al bewonderd, die zag in de zonderlinge gespleten bladeren dan ook het symbool van twee in vriendschap nauw verbonden zielen. Daarom krijgen leden van het Deutsche Dendrologische Gesellschaft een erespeld waarop een Ginkgo bladmotief staat afgebeeld.

In mei 1828 stond Goethe in vuur en vlam voor de charmes van Marianne von Willemer, de vrouw van een bankier uit Frankfurt. Aan haar droeg Goethe het gedicht ҄ieses Baums Blatt; op dat hij schreef bij het zien van een Japanse notenboom. ‘Dieses Baums Blatt, der van Osten Meinem Garten anvertraut, Gibt geheimen Sinn zu kosten, Wie’s den Wissendem erbaut: Ist es ein lebendig Wesen, das sich in sich selbst getrennt? Sind es zwei, die sich erlesen, dasz man sie als Eines kennt? Solche Fragen zu erwidern, fand ich wohl den rechten Sinn: fuhslt du nicht in meinen Liedern, dasz ich eins und doppelt bin?’

De verliefde Goethe vraagt zich af of het blad een in zichzelf verdeeld wezen is of dat er twee zijn die bij elkaar horen zodat men ze voor 1 aanziet. Galant voegt hij erbij dat hij de juiste betekenis kent en vraagt of zij niet in zijn liederen voelt, dat hij een en toch een dubbele persoonlijkheid is.

Is het 1 blad dat zich in tweeën deelt, of zijn het twee bladeren die naar elkaar toe buigen en 1 willen worden?’

Gladiolus, gladiool.

De gladiool heeft met zijn zwaard de duisternis gespleten en het licht gebracht met een bloem die als een brandende fakkel is, een gloeiende schoonheid. Bij sommigen gloeit er violet en lila langs de stengel alsof de vlam dooft. Sommigen zijn er met gele vlammen die een rustig licht verspreiden. Een bloem die smeult in het zonnevuur, een bloem als een toverstaf waaraan het licht ontluikt in sprenkelende kleuren. Ook zijn er gladiolen die uit het blanke ivoor zijn gesneden, slank als Venus en vlekkeloos als een heilige, anderen verschijnen met de milde zilvering van de maanstralen zoals die een sluier weeft over al de kleur van de wereld. De vlammen ontstaan uit lange stengels, ze zien eruit als spits geslepen en gekleurde potloodpunten.

Zomer-, en herfstbloeiende bollen, sommigen worden onder glas gekweekt.

Er zijn een 260 soorten waarvan 250 onder de Sahara voorkomen en meestal in de Kaap, 76 in tropisch Afrika.

De gladiool heeft zittende, zwaardvormige en waaiervormig geplaatste bladeren. Naar de vorm van de bladeren heeft het zijn naam. In het Latijn betekent Gladius een zwaard, een gladiator is een zwaardvechter en zo werd dit geslacht Gladiolus genoemd. De zwaardleliën staan in uniform in gelederen geschaard langs de velden als soldaten. Ze hebben dienst. Symbool van reeds gewapend, karaktersterkte.

Gladiolus communis was in de middeleeuwen als Radix victorialis femina beroemd. Een Duitse naam voor de gladiool is Siegwurz: zegekruid, Ahllermansharnischweiblich of Neunkraft en samen met de mannelijke Allium victorialis Er und Sie of He un Se. Onder die namen werd het gewas wel gekweekt in de tijd van Karel de Grote, hoewel niet als sierplant maar om als amulet te dienen. Deze amulet werd in oorlogen gedragen en zou de bezitter vrijwaren van dolkstoten en beschermen tegen kogels en andere letsels. Dit geloof van een beschuttende werking kan op de netachtige, taaie huid teruggevoerd worden die deze bollen als een harnas of kettinghemd omgeven. Of dat het via de signatuurleer werkte, naar de vorm der bladeren zou die beschermen tegen steken en houwen van zwaarden.

Eenzelfde kracht had de Allium victorialis. Het zijn mogelijk alle twee maar vervangers geweest van de beroemde, maar dure alruinwortel. Hoe diep dit geloof was kan men zien in de Duits-Franse oorlog van 1870 waarin Berlijn een moeder voor haar zoon in de botanische tuin deze plant wenste, de festmachende wurzel, die haar zoon al in de Deense en Pruisisch/Oostenrijkse oorlog behoed had. De moeder kwam echter te laat, haar zoon was overleden voor ze hem de knol had kunnen geven.

Glycine max (van maximum; hoogste waarde?) soja is een eenjarig harig kruid met een of enkele opgaande en aan de top soms windende stengels die met vele bruine en schuin omlaag gerichte haren bezet zijn. Het bossige kruid wordt een 60-180cm hoog. Het blad heeft een lange gootvormige steel en drie blaadjes. In de bladoksels verschijnen kleine groepjes wit/paarse vlinderbloemen. De bruine peulen hangen schuin omlaag als een mantel om de stengel. Het kleine en langwerpige zaad kan er zijn in verschillende kleuren.

Reeds 2800 v. Chr. wordt de soja genoemd door de keizer Schen-nung in het boek ‘Den Ts’a Kong Mu' als een van de 5 gewassen die aan de goden geofferd moesten worden. Het is een van de belangrijkste cultuurplanten van O. Azië. De plant werd door Engelbert Kaempfer ontdekt die het na zijn Japanse reis in 1691/92 beschreef. In 1737 is er een vermelding dat ze in een Hollandse tuin gekweekt werd, 1739 ook in Frankrijk. De cultuur mislukte hier en men had er geen interesse in, afgezien van het gebruik voor de pikante Engelse saus. In 1840 begon men het als akkervrucht te telen. De doorbraak kwam door Friedrich Haberlandt in 1873 op de wereldtentoonstelling in Wenen. In Amerika werd het begin 20ste eeuw veel geteeld en als voerplant gebruikt. Het eerste gebruik daar dateert van 1854. Sinds 1882 en vooral sinds 1898, nam het gestadig toe in belangstelling. Tot 1908 toen het op een wijze, die waarschijnlijk enig in de geschiedenis van de wereldhandel is, plotseling de wereldmarkt veroverde. De import steeg tot fabelachtige hoogte en het uit de bonen gewonnen olie had zich een eerste plaats naast lijn- en katoenzaadolie genesteld.

Glycyrrhiza glabra (glad) zoethout.

Zoethout, is afkomstig van de zeer ontwikkelende wortels dat in staven van 60‑100 cm lengte, vingerdik, in de handel komt. Je kan het ook in de tuin planten en de wortel er van eten.

Uit een aftreksel ervan wordt drop gemaakt, wordt door brouwers gebruikt en er wordt een likeur van gemaakt.

Het woord likeur zou afgeleid zijn van Glycyrrhiza, beïnvloed door liquere: vloeibaar, vandaar liquiritia en kwam het Spaanse en Engelse liquorice, oud-Frans licorys en onze likeur.

Het is de enige zoet smakende substantie met dorstlessende effecten. Brouwers gebruiken het om een donke­re kleur te geven aan stout en porter.

‘Mozes riep tot de Heere, die hem een hout aanwees, hetwelk hij in de in het water wierp, en de wateren werden zoet’. Exodus 15: 25. Sommigen menen dat het met dit hout is dat het water drinkbaar wordt. Er wordt alleen gesproken over hout. De H. Vaders hebben het vergeleken met het krachtig kruishout dat de bitterheid van het leven zoet maakt.

Guaiacum officinale (geneeskrachtig) pokhout.

Monardus, geneesheer te Sevilla, schrijft over de nieuwe planten uit Amerika in 1596. Hij vermeldt de nieuwe ziekte pokken en hoe die gekomen is met Christopher Columbus.

‘De Guaiacum dat het hout van de Indianen genoemd wordt werd ontdekt waar de eerste Indianen waren gevonden en dat was op het eiland Sancto Domingo waar er veel van groeit. Daar was een Indiaan die zijn kennis ervan gaf op deze manier. Er was een Spanjaard die veel leed van de pokken die hij gekregen had vanwege het gezelschap van een Indiaanse vrouw. Zijn bediende was een van de geneesheren van het land en die gaf hem het water van Guaiacum waardoor hij geheel genezen werd en met hem veel andere Spanjaarden. Dat werd overal rondverteld en zo kwam het te Sevilla en vandaar door heel Spanje en de rest van de wereld.

Want God gaf vanaf de plaats waar de pokken kwamen een remedie daartegen. Want de pokken zijn gewoon onder de Indianen net zoals de mazelen bij ons en gewoon bij mannen en vrouwen.

In het 1493 was er een oorlog tussen de katholieke koning van Napels en koning Charles van Frankrijk. In deze tijd kwam Christopher Columbus terug van de ontdekking van Amerika wat Santo Domingo en andere eilanden waren. Hij bracht met hem mee vele Indianen, mannen en vrouwen naar Napels waar ondertussen vrede was tussen de koningen waar de gezantschappen met elkaar overlegden. Columbus kwam daar en met hem de Indianen die deze ziekte meebrachten. De Spanjaarden begonnen met de Indiaanse vrouwen te converseren een op die manier zodat ze geïnfecteerd werden met de pokken. Maar ook de Italianen en Duitsers want die waren alle bij de katholieke koning. Nadat de afgezanten met elkaar hadden gesproken kwam de brand in het Franse kamp waarna anderen geïnfecteerd werden en zo dat het zich over de hele wereld verspreidde.

In het begin had het verschillende namen, de Spanjaarden dachten dat ze het gekregen hadden van de Fransen en noemden het de Franse ziekte. De Fransen dachten dat van Napels en noemden het de Napelse ziekte. Een andere noemde het de mazelen van de Indianen die zagen dat die ziekte in het begin daarvan kwam.

De grote dokters van die tijd hadden verschillend meningen over de ziekte. De een zei dat het kwam van het eten van wilde kruiden, ezels en paarden waardoor het bloed verbasterde. Anderen dat het van de invloed van Mars en Saturnus was en hemelse invloeden.

Gypsophila paniculata (trosvormend) gipskruid.

Baby breath, De adem van een baby die door de vorst een besuikert aanzien geeft op een wazig blauwe ondergrond. Over het geheel ziet het gewas er blauwachtig uit, wat een indicatie is van zijn groeiplaats, de Siberische steppen. Het is een karakteristieke plant van de steppen in O. Europa en Siberië die, als ze in de herfst door de wind zijn los gewaaid, over de steppen rollen en tot grote ronde bollen gevormd worden, zogenaamde steppeheksen, tijdens dit rollen strooien ze hun zaden uit.

H.

Hamamelis, toverhazelaar.

Een betoverende Hamamelis in het koude winterlandschap is een wonder. De winter lijkt zonniger, warmer en voller, er leeft toch nog iets. Boven de koude en eentonige gekleurde sneeuwdeken steken de grillige en heldere lintbloempjes mooi uit. Als gele molentjes zitten ze in trosjes bij elkaar te wachten op de wind die hen zal bewegen. Al vroeg in februari wapperen zo slordig gele lintjes aan de kale takken. Er zijn ook met stijvere linten, van een kleur als oud ivoor om een purperen hartje. Met de wind wordt ook hun zachte en betoverende geur meegevoerd die in het koude voorjaar verrast als teken van een verwacht voorjaar.

Ze bloeien met zacht winterweer, bij een koude periode rollen de bloemblaadjes zich op en met warmte rollen ze weer uit en bloeien gewoon verder. Ze kunnen zelfs 10 graden vorst verdragen.

Toverhazelaar omdat het sap een schoonheidsmiddel voor dames oplevert. Of naar de hazelnootachtige vrucht die pas rijp is als de plant weer bloeit, dus een jaar werk heeft, ook toverachtig.

Hebe, Nieuw-Zeeland ereprijs.

Hebe, Grieks Hebe: jeugd of kracht van jeugd. In de Griekse mythologie personificatie van de jeugd als godin.

Hebe was de godin van de eeuwige jeugd, de tafeldienares van de goden die de verjongende nectar inschonk op hun feesten. Zo schenkt ze ook vreugde in de tuin, door ze te snoeien behouden ze hun frisse jeugdvorm.

Hebe, de dochter van Zeus en Hera (Romeinse Jupiter en Juno) Sommigen zeggen dat ze alleen maar de dochter van Hera was, het verhaal gaat dat Hera het kind ontving nadat ze sla had gegeten. Hebe, de altijd mooie, de altijd jonge, werd tot de godin van jeugd en tafeldienares van de goden. Arme Hebe. De eer vloeide al gauw weg. Het gebeurde dat ze nectar inschonk tijdens een groot festival. Tussen de regels lees je dat het angstige meisje van de nectar proefde voordat ze die schonk aan Jupiter, ongewoon aan de sterke hemelse drank van de Olympus viel ze neer in een onwelvoeglijke houding, Ze werd direct ontslagen. De goden waren niet lang zonder drank. De baan werd aangeboden aan Ganymedes. Juno herstelde haar in haar eer, ze mocht de pauwen van haar wagen inspannen. Een nederige taak, maar in haar omstandigheden welkom. Het verhaal eindigt gelukkig, Hebe trouwt met Hercules en krijgt twee zoons. Ze wordt evenwel nog steeds afgebeeld als jonge maagd, bekroond met bloemen en diverse versierselen. Haar plant, zoals we mogen verwachten, is een zachte struik waaraan de bladeren en bloemen stevig zijn bevestigd.

Hedera, klimop.

Klimop heeft een donkere en zwaarmoedige kleur. Het gewas bloeit in tijden dat andere bomen het voor gezien houden, kruipt over grafzerken en ruïnes en trekt zich terug in de schaduw. De eeuwige geeft echter een rijkheid aan de stam waaraan het zich optrekt. Dit is altijd de eik of bomen die in de winter van hun bladerdos worden beroofd. De klimop en eik vertegenwoordigen man en vrouw.

De klimop is fotogeniek, vooral in herfst en winter als het de takken bezet heeft. Dan schijnt er een rode gloed over het blad, de witte ribben worden sprekend en de zwarte bessen staan als kerstversiering aan de struik.

Als het een boom met zijn groen bedekt is het tot een gevaarlijke vijand van de boom geworden. Vele bomen zijn zo vanonder tot boven bekleed en in talloze armen verdeelt de plant daar zijn macht. Klimop slingert zijn groene takken door de eeuwen heen. Heeft overal zijn beschermende armen uitgebreid als een zinnebeeld van trouwe aanhankelijkheid. Door zijn omhelzing wordt het voorwerp van zijn liefde niet gewurgd. Klimop omvat de dunne tak met dezelfde innigheid als de dikke stam. De stengel is zo zwak, dat die zichzelf niet rechtop kan houden. Een boom wordt door die plant dus niet afgeknepen. De tak groeit dan ook nog recht omhoog en zal de gastheer dus niet bedreigen. De hechtwortels dringen ook niet door in de onderlaag.

Het gevaar zit hem in de volle wasdom van de klimop. De plant zoekt gaten in het loof van zijn gastheer. Voelt de bladerdos dat het lichter wordt, dan wordt de klimop gevaarlijk, dan komen er hangende takken tevoorschijn die de boom zwaarte geven en daardoor wordt de boom topzwaar en zorgt zo voor een gemeenschappelijk graf. De top gaat wijd uitstaan als een teken van overwinning, met de duisternis onder het groene blad zorgt dit voor de dood van zijn gastheer.

Mooi is dan het bos als een fijn gepunte klimop daar hangt, kruipt, zweeft of klimt en guirlandes vormt langs de twijgen en oude muren. Het is dan een ‘vogelboom,’ allerhande kleine zangertjes nestelen erin, ook duiven en uilen, de spin weeft er zijn web. De klimop die een oud huis omgeeft, maakt het huis alsof het bewoond wordt door een kunstenaar. Zulke huizen vallen op, eerbiedig kijk je ernaar, het is een soort sprookjesland die je dagelijks groet.

Klimop geeft het de herinnering dat wij op het kerkhof en vervallen monumenten van het verleden zoeken. Zelfs het witte lijkkleed van de natuur hindert het gewas niet, ook onder de sneeuw blijft het groen.

De bloei is heel bijzonder. De hangende takken bezitten opeens geen hechtwortels meer en komen dus vrij in de lucht te hangen. De bladeren zijn ook opeens anders gevormd, meer eirond en niet meer gelobd en zitten rondom de stengel. Aan deze takken verschijnen tegen de herfst de bloemen en in het voorjaar de zwarte bessen. Die andere groei wordt door de kwekers gebruikt om die stekken en zo een heel andere klimop verkrijgen (de Arborescens vormen) Die gestekte vormen groeien bolvormig en struikachtig, ze klimmen niet meer en bloeien elk jaar. Pas uit het zaad hiervan komt de oorspronkelijke klimmende plant weer terug.

Voor de lauwerkrans bij de Grieken opkwam was een krans van klimop het symbool voor dichterlijke wijding en een bijzondere beloning voor dramatische dichters. Dit was een speciale vorm met gele vruchten, de var. poetarum: (der dichters) De gouden klimop van Vergilius.

Horatius zingt in zijn eerste ode: ‘Mij vergezelt de klimop, de krans van het dichter hoofd, bij de goden.’ Bij een symposion: drinkgelag, omkransten de aanwezigen zich met klimop om het hoofd koel te houden en tegen dronkenschap te vrijwaren. Klimop en wijnstok voelen voor elkaar antipathie, de wijn maakt dronken en de klimop behoedt. Met deze plant werden de poten gekroond als teken van scherp verstand en subtiele geest. De klimop werd gezien als een eeuwig vernieuwende en verjongende plant, het vernieuwende natuurleven, van onvergankelijke jeugd en kracht, zoals het hart in de dichter moet wonen om hem onsterfelijke roem te bezorgen.

Helenium, zonnekruid.

Helenium is zo genoemd naar de schone Helena, de dochter van Zeus en Leda, vrouw van Menelaos, de schoonste onder de vrouwen die zich door Paris liet schaken en zo de aanleiding was tot de Trojaanse oorlog. De tranen die Helena stortte om de vele doden veranderden door hun sterke geur in de tot tranen prikkelende Helenium. Of toen Helena gewelddadig door Paris werd geschaakt, had ze dit kruid in haar handen. Of de nobele Helena maakte een goed medicijn van dit kruid. Ontsprong uit haar tranen of viel uit haar handen, het maakt niet uit. Het is Helena ‘s plant, slank en sierlijk. Symbool van tranen.

Helianthus annuus (eenjarig) zonnebloem.

De zonnebloem is een snel groeiende eenjarige die in 1 zomer soms meer dan 4m hoog kan worden. Symbool van hoogte.

De grote, tot 40 cm en iets knikkende bloemen, zijn er in vele kleuren, zelfs dubbelen. De zonnebloem heeft een prachtig hoofd en draait zijn gezicht naar de zon, als de zon draait, draait ze mee, de bloem wil de zon in zijn gezicht zien. De zonnebloem verdraait zijn hals en als de zon in het westen ondergaat moet de plant wel nekpijn hebben, maar in de vroege morgen, als de zon weer ontwaakt, staat de bloem al lang weer op zijn goede plaats en blikt het de zon in het gezicht.

De zonnebloem is als een grote bloemenstad op het eind van een lange groene laan. Het is een vocht behoevende plant, een plant die veel water gebruikt en werd wel op moerassige gronden aangeplant. Door die grote wateropname kwam het moeras droog te liggen en was zo een probaat middel tegen moeraskoorts.

De Inca’ s gebruikten de zonnebloem als een image van hun zonnegod. Vermoedelijk is de plant afkomstig uit Mexico. Daar zagen de Spanjaarden in mei de zonnebloemen in massa ‘s bloeien. Francisco Pizarro zag dat de Inca ‘s de zonnebloem als symbool van hun God vereerden. De zon en de zonnebloem, het symbool van de grote zonnegod. Beiden werden wel afgebeeld in het zuiverste goud. De jonge meisjes droegen bij de religieuze zonnefeesten van Peru Helianthus kransen. Hun priesteressen in de zonnetempels waren kopieën van deze bloemen in goud, tot grote vreugde van de Spanjaarden die ze onmiddellijk in beslag namen als een schokkend teken van onwettige religie en staken de priesteressen aan het zwaard.

De bloem werd het zinnebeeld van het geloof waardoor men voortdurend geroepen wordt om de hemel te aanschouwen. Ze is ook een afbeelding van de Heilige Maagd Maria, uitverkoren als de zon. Maria was de zon die ons het licht heeft gebracht, zij was de zon die haar koesterende stralen over het gehele aardrijk uitstort.

Helichrysum arenarium (zand bewonend). Zandstrobloem.

Een geheel wit wollig en kruidachtige plantje. Vlakke en langwerpige bladeren waarvan de voet uitloopt in de steel, stomp en de onderste 3nervig, de bovenste lijn/lancetvormig en meestal spits.

Trosjes van kleine bloemhoofdjes met eivormige omwindselblaadjes die hol, stomp en goud/geel zijn, de binnenste langer en smaller dan de buitenste in juli/augustus. Dit is een inlandse strobloem die op zandige, zonnige heuvels groeit met een aromatische geur.

Dit kruid wordt omdat het zo veel aan de kant van de Rijn en in de omliggende landen plag te groeien gewoonlijk Rijnbloemen genoemd. Ze hebben de naam mottenkruid gekregen omdat de bloemen ervan in de kleerkasten gelegd de kleren bewaren van motten.

Helichrysum was de naar lichaam en ziel schone Spartaanse dochter van Timis en Aguya die, in plaats van naar de vele aanzoeken te luisteren, haar tijd besteedde aan de diensten van Vesta. Toen een van haar minnaars, Amatoutas, zich door geweld trachtte te veroveren wat hem door redevoering niet mocht lukken stierf zij in zijn nabijheid met de naam van Vesta op haar lippen. Uit radeloosheid stortte ze zich van de klippen. Kort na haar dood vonden de herders een bloem op haar graf waarvoor ze Vesta dankten, die ze naar het schone meisje noemden, gouden zon. Het plantje wordt dan ook als een heilige bloem beschouwd en door de Griekse pelgrims van de berg Athos meegenomen. Symbool van nooit eindigende herinnering.

Een immortelle of onverwelkbare. Als onsterfelijke plant wordt de gele zandstrobloem gebruikt om er rouwkransen van te maken. Diegene die Pere la Chaise bezocht hebben, konden zien dat bij de ingang van de begraafplaats kransen verkocht werden. Bezoekers plaatsen die op de tombe van hen die geliefd en vereerd waren in het leven, of wiens namen dierbaar waren vanwege historie, dichtkunst of wetenschap. Geen tombe is onversierd en sommige namen die onbekend zijn buiten de kleine kring van geliefden leven bij hen voort in voortdurende herinnering en hebben gele kransen op hun laatste rustplaats. Vele graven zijn vrijwel bedekt met de guirlandes van immortellen en hier zal de niet vervagende bloem dienen als een embleem van liefde die niet vervaagt. Zo zal ook de plant gezet worden op de graven van hen die vroeg verloren en lang betreurd zijn en zal herinneren aan de verdwijnende natuur van jeugd en schoonheid terwijl hun vernieuwende bloem het idee suggereert van de opstanding van het geliefde overblijfsel.

Vele schrijvers denken dat de bloemen van deze soorten bij de ouden gebruikt werden bij de afbeeldingen van hun goden. Mogelijk ook dat de onsterfelijke bloemen op de tomben gezet werden, hoewel purperen en witte bloemen vanouds de meest geliefde planten bij begrafenissen waren. In Spanje en Portugal worden ze gebruikt om de altaren en beelden te versieren. Meestal worden ze dan geverfd met groen, zwart of oranje en lijken zo kunstmatig.

Heliotropium arborescens (boomachtig) tuinheliotroop.

De Chileense bruid van de zon is uit Peru gehaald door Jussieu en naar Parijs gebracht waar het verwelkomd werd door de Parijse vrouwen die de plant met enthousiasme inhaalden en het in de duurste vazen staken. Ze noemden het la herbe dաmour, alle boeketten waar hun lieveling niet instond ontvingen ze met onverschilligheid. Van Frankrijk uit, fleur des dames, uitkwam deze liefdesbloem gauw naar andere Europese landen.

Heliotropium, van het Griekse helios: de zon, en trope: draaien, het is een verwijzing naar het draaien van de bloemtak. Zo werd deze soort door de Jussieu genoemd naar de sterksprekende eigenschap van sommige var. om zich naar de zon te keren. Die eigenschap wordt Heliotropisme genoemd en zou hierdoor verklaard worden dat de schaduwkant sneller groeit dan de zonkant, iets wat zich bij meer planten voordoet, behalve bij klimop die tegenovergesteld werkt.’

Zonnewende omdat ze de bloemen naar de zon keert of omdat ze in de zon de bloem opent, of omdat ze bloeit in de tijd van de zonnewende.

In Griekenland heeft de zonnegod god Apollo de kennis van alle kruiden. Clytia verloor haar hart aan Apollo maar werd door hem genegeerd, hij ging met prinses Leukothea om. Clytia vertelde die verhouding aan de koning, die kwaad op het gedrag van zijn dochter, haar levend begroef. Apollo keerde terug naar de hemel en keek niet naar de ongelukkige Clytia om, die bitter huilde om haar gedrag en op de grond viel en daar negen dagen lang lag te wachten op de komst van Apollo en op een blik van medelijden hoopte. De goden zagen haar berouw en veranderden haar in de heliotroop. Ze ligt nog in de lengte op de aarde en kijkt naar de hemel met een halfgeopend oog alsof ze wacht op vergiffenis. Ze werd door de goden in een plant veranderd, een plant met een bloem die op de lichte viool lijkt, een plant met hangend hoofd die zoete tranen huilt in de dauw en naar de zon, waar ze van houdt, haar hoofd wendt.

Helleborus niger (zwart, naar de wortel) kerstroos.

Tegen Kerstmis komt de kerstroos in de winkel. In die tijd zijn de potten met bloemknoppen relatief duur, in het voorjaar is de plant ook te koop als vaste plant en is de prijs veel aantrekkelijker. Om de kerstroos met kerst in bloei te krijgen worden de planten in november in een warme kas opgepot in vochtige turfmolm, de knoppen ontwikkelen zich nu snel en zullen de bloemen smetteloos wit laten ontluiken. In het midden van de wasachtige bloem bevinden zich een 6‑10-tal meeldraden, die om de stamper verenigd zijn en zich boven de stamper uitstrekken, alsof ze buiten zijn bereik willen blijven. De wittebroodsweken brengt het bloempje dan ook in een maagdelijke witte kleur door. Na die tijd wordt de bloem met een zacht, roze/rode blos overtrokken.

Nieskruid. De verpoederde wortel diende sinds de middeleeuwen als middel om te niezen. Een stukje ervan in de neus gestoken geeft al aanleiding om te niezen. Dit wordt nog versterkt als de wortel eerst in brandewijn heeft gestaan.

Omdat het kruid met niet vriezend weer met Kerstmis al kan bloeien werd het in de 13de eeuw kerstroos. De legende vertelt ons dat toen de wijzen kwamen met hun goud, wierook en mirre, dat er een schaapsherderinnetje op enige afstand stond toe te kijken. Ze had niets om te geven en huilde zachtjes. Ze was arm, het weer was koud, er was niets, zelfs niet de kleinste bloem. Een passerende engel zag haar zorgen, stopte en wierp wat sneeuw weg zodat ze ontdekte dat er bij haar voeten bloemen groeiden. Dat was de eerste kerstroos.

Naar een andere legende woonde de plant in de ziel van een kind die in de bitterkoude nacht verstoten werd en door de godin Freya uit medelijden in een plant veranderd werd. Ze geldt daarom als symbool van onbewogenheid en onschuld.

De populaire traditie gaf een mooi symbool voor deze kleine sneeuwroos. Men was verbaasd dat ze in de winter bloeit men een dun wit kleed. Ze verklaarden dat de plant het eerst bloeide in de hemelse tuinen waar die bekend was bij de engelen onder de zoete naam van liefdesroos. Maar bij de val, toen het Paradijs bedekt lag onder sneeuw en alle schitterende kleuren waar Adam en Eva zo dol op waren, verdwenen waren, hielden de engelen een pleidooi bij de Almachtige om toch deze zuivere bloem naar de aarde te brengen zodat het paar een teken kreeg van zijn liefde en goedheid, een boodschapper van blijere dagen die zouden komen.

Heracleum sphondylium (wervel, naar de opgezwollen bladstelen die er als een gewricht uitzien) berenklauw, werd vergeleken met Acanthus.

Naar de Griekse sage vindt Hercules de spelonk van de rover Kaukus door middel van een kruid. Dit is het Herculeskruid dat als toverroede door Hercules gebruikt werd om de dief op te sporen, volgens velen dit kruid.

In de zomer staan de grote bladscheden van licht groen als mooie objecten in de velden voordat de schermen openbarsten. Een plant in volle bloei heeft de grandeur van zijn grote Siberische broer, terwijl de licht bruine of vrijwel zwartgeblakerde vruchten tegen de herfsthemel een pittoresk gezicht opleveren. De berenklauw kan hier 1,5 meter hoog worden, maar die hoogte bereikt het pas in het 2e jaar. In het eerste jaar maakt het een bladrozet van grote getande en harige bladeren. De eerste in het voorjaar ontvouwende bladeren lijken in samengevouwen toestand wel wat op een zoogdierenpoot.

De grote bloemschermen kunnen afmetingen bereiken van een flinke pannenkoek, de plant is daardoor dan ook zeer decoratief, een architectonische schoonheid. Witte of wit-roze bloemen komen in juli. Gemakkelijk bereikbare honing en veel stuifmeel, dus druk bezocht door allerlei insecten met korte tongen, vliegen, wespen, bijen, hommels, kevers, alle in veel soorten. De bloem kan na het bloeien beter afgeplukt worden, want als die eenmaal begint uit te zaaien staat volgend jaar de hele tuin vol met berenklauw. Ook willen na de bloei wel eens wespen komen in de holle stengel. Het sap van de stengels kan in de zon blaren vormen, snij ze dus in de avond af.

Hesperis matronalis (verwijzing naar de eerste mei, het Romeinse feest van de matrones of getrouwde dames.) damastbloem.

Bloemen staan in lange trossen, geurend en lila/purper in mei/juni en soms nog later. Het kruid groeit op wat duistere beschaduwde plaatsen het liefst waar het wit het beste uitkomt. De matronen bloem geurt ‘s avonds heerlijk en wordt bezocht door nachtvlinders.

De Hesperiden zijn de dochters van de nacht die met de draak Ladon waakten over de gouden appels van Hera die door Hercules geroofd werden en door Athene teruggebracht werden. Symbool van waakzaamheid. Plinius spreekt over een plant Hesperis die ‘s nachts sterker ruikt. Hesperis, is afgeleid van Grieks hesperos: avond, het is een verwijzing naar de heerlijke geur die je tegen de avond het beste ruikt. (de naam heeft dezelfde wortel als vesper: avond)

Toen Christus aan het kruis stierf waren al de bloemen reeds in een diepe slaap verzonken. Alleen de nachtviolier bleef wakker en zond haar balsemgeuren omhoog die de stervende verkwikte. Daarom ontvouwt ze 's nachts haar kroon.

Hibiscus rosa-chinensis (roos uit China) Chinese roos.

In het Oosten maken ze van deze prachtige bloemen guirlandes die ze bij allerhande festiviteiten en geestelijke riten gebruiken. Het is de staatsbloem van Hawaï en Maleisië. Met de ‘bloem van de mooie dromen,’ sieren de Zuidzee dames zich bij de dans. Vaak zie je ze ook als bloemenoffer bij tempelbezoek. Het gebruik is daar soms tegenovergesteld aan hun schoonheid. De Chinese roos wordt daar wel schoenpoetsplant genoemd omdat de bladeren, wortels en bloemen, net als andere Malva ‘s in Europa, dienen om de schoenen te zwarten en haren, wenkbrauwen zwart te verven. Symbool voor delicate schoonheid. In China geldt de Hibiscus als symbool voor roem, rijkdom en pracht en de seksuele aantrekkingskracht van jonge meisjes.

Hibiscus syriacus (uit Syrië) Althea boompje.

In de winter is het struikje maar grauw en grijs, stijf en opgaand met doffe takken en komt zeer laat in blad.

Het althea boompje is een boompje dat verbleekt bij de oosterse pracht van de Chinese roos, Hibiscus rosa-chinensis. Toch brengt het met zijn mooie bloemen een vleugje tropische overdaad in onze tuinen. In de volle weelde van de zon komen de brede trompetvormige bloemen goed uit. Ze verlichten dit struikje in vele kleuren. Van juli tot in de herfst komen uit de bladoksels van de jonge takken voortdurend bloemen, waarvan de kleuren variëren van wit naar roze, ze gaan door donkerrood naar paars en blauw, alleen geel en oranje ontbreken (nog). Enkele bloemen komen vaak beter tot ontwikkeling dan de gevulde. De enkele en halfgevulde bloeien ook eerder dan de dubbelen. Het moet wel mooi weer zijn, anders regenen ze er af. De bloei is op het eenjarige hout, wat betekent dat ze elk voorjaar flink gesnoeid kunnen worden.

Hippocrepis comosa (kuif dragend) hoefklaver.

Hippocrepis, komt van het Grieks hippos: een paard, en crepis: een schoen, het is een verwijzing naar de vorm van de zaadpeulen.

De hauw van dit gewas heeft de gevers van namen zich verwonderd, (zegt Lobel) die dat sferro cavallo hebben genoemd, dat is te zeggen een hoefijzer uittrekken of liever kruid dat de paarden vernagelt of vernagelkruid of ook ontnagelkruid. Want men zegt dat de paarden die erop treden hun hoefijzers laten vallen. Dan wij die gretig waren om te onderzoeken en toen we een grote menigte er van te Montpellier gevonden hadden hebben het dikwijls tevergeefs geprobeerd.’

Waarschijnlijk is dit te verklaren omdat de peul gebogen is als een hoefijzer en op steenachtige en berg­achtige gronden groeit, plaatsen waar die dieren hun hoefij­zers kunnen verliezen. Bij het hoefijzerklaver lijkt de eigenaardige peulvrucht op een rozenkrans van hoefijzers waarvan de laatste eindigt in een geselkoord. Deze heen en weer gebogen vrucht valt bij rijpheid uiteen in hoefijzervormige delen. Engels heeft ook unshoe the horse, Duits Hufeisenklee, Frans le fer cheval.

Hordeum, gerst.

Dit gewas werd ook gebruikt om te meten, 2 gerstekorrels maken een vingerbreedte, 16 een hand en 24 een span, ongeveer 23 cm, 48 een cubit of 51 cm en 3 korrels van eind tot eind maken een inch. Dit Engelse systeem zou nog gebruikt worden om de lengte en breedte van schoenen te meten.

Gerst was het hoofdkoren van de Germanen, vooral de N. Germanen. Het werd in oertijd hoofdzakelijk geroosterd of in gekookte toestand als brei of grutten gegeten, later ook tot brood gemaakt. In het hoogste noorden was ze de belangrijkste broodvrucht en in zuidelijker gebieden werd het meestal alleen gekweekt voor bierbereiding of als paardenvoer.

Als we van gerst spreken moeten we het vooral over bier hebben.

In vele, zeer oude legendes wordt gesproken over een koning of god die verslagen, gedood en begraven moet worden om daarna te verrijzen om een zegen te vormen voor de mensheid, de pot bier. Men verhaalt dat Osiris ongeveer 20 eeuwen v. Chr. het bierbrouwen heeft uitgevonden. Anderen schrijven die uitvinding toe aan Gambrinus, de koning van Brabant die omstreeks 800 v. Chr. regeerde.

De Egyptenaren schreven de uitvinding van bier aan Osiris toe, 1916 v. Chr. aldus Diodorus Sicilus. Waarschijnlijk is de gerst nat geworden, het kiemde en daarna werd er een pap van gemaakt, die dan een opwekkende werking had. Begrijpelijk is dat de Egyptenaren de slijmige en zoete drank door bijtende toevoegingen genietbaar probeerden te maken. Plinius berichtte dat bij de Galliërs en Spanjaarden het bier bekend was als caelia of cerea, terwijl volgens Plautus bij de Ceresfeesten bier gedronken werd.

De Germanen schijnen in Caesars tijd het bier nog niet gekend te hebben. Toen ze uit de historische nevelen tevoorschijn kwamen en zich meer toelegden op akkerbouw werd er ook gerst gekweekt. Een anderhalve eeuw na Caesar vermeldden Diodorus en Tacitus het wel. Ammianus Marcellinus kende de Galliërs als een drankvolk. In de oertijd werd bier uit stierhorens gedronken,

Toch werd hier tot de middeleeuwen toe niet veel bier gedronken. De heilige Columbanus trof omstreeks 600 bij de Sueven een cupa gevuld met bier aan waarmee ze Wodan een drankoffer wilden brengen. Meestal werd er wijn gedronken, vooral in zuidelijker streken totdat het door betere bereidingsmogelijkheden en vooral door de kunst om het houdbaar te houden, opnieuw terrein veroverde.

Door de hop zijn de Duitse Franken (in Bavaria of Beieren) of de Keltische Belgen de uitvinders van de bittere drank. Door de bittere bijwerking werd het bier houdbaar en kon ver vervoerd worden.

Geleidelijk aan kwam de kunst van het bier brouwen uit de kloosters, waar men al het sterke patersbier van de zwakkere kosentbier onderscheidde, in de handen van de burgers. Een verordening van de vrije rijksstad Neurenberg van 1290 beval het gebruik van gerst en verbood haver rogge en tarwe. In de 14de eeuw werd koning Gambrinus de schutspatroon van de bierbrouwers. Koning Cambrinus van Brabant zou voor het eerst bier met hop laten kruiden. Maar die koning heeft nooit bestaan. Het bier brouwen werd eerst uitsluitend in kloosters gedaan, men noemde de bierbrouwers cambarii en de plaats waar het bier gebrouwen werd camba. Dit was waarschijnlijk de oorsprong van ‘Koning Cambrinus.’

Bier wordt nu meestal gemaakt van gerst, vroeger ook van andere graansoorten. Op die manier kan je al verschillende bieren verkrijgen. Je moet water hebben en dat moet zuiver zijn want de hele stad drinkt het en als het niet zuiver is ligt de volgende dag de halve stad ziek te bed. Dat is de oorsprong van het Duitse Reinheidsgebot. Hier werd het vaak uit de duinen gehaald zodat alle bierbrouwerijen aan het water lagen. Dat bier was dus een soort gezeefde pap, maar dan met water, bevat ongeveer 1 procent alcohol, dat vanwege de werking van de enzymen, dat was dus voedend, gaf drinkwater en iets opwekkend. Men dronk dan ook 400-600 liter bier per jaar, per man en vrouw. De volgende dag werd het gezeefde nog eens gebruikt om er kinderbier of klein bier van te maken. Het was de vervanging van het onreine water.

De eerste grote brouwerijen ontstonden in Bavaria en België die hop gebruikten en vandaar kwam er export. Na de gisting die ongeveer een week duurt moet de pils nog enige tijd lageren, lagerbier, dat is het moet op smaak komen net als wijn. Dan wordt het gezeefd en in kuipen gedaan. Zo vormde de levendige handel steeds meer een tegen­stelling tussen de brouwplaatsen en verafgelegen consumptie gebieden. Vooral Vlaanderen en Noord-Duitsland hadden zulke door het hopbier beroemde en door bierhandel verrijkende stad. Gent was hiervoor bekend waar de vader en zoon Arteveldt het tegen koningen opnamen. In Noord-Duitsland was dit Eimbeck. Hertog Albrecht V, 1550-1579, liet het betere bier uit Saksen komen en haalde voor eigen gebruik Eimbecker bier, wat ook de voorkeur had van Luther en nu nog als het huidige bockbier bekend is. De Beierse naam Bockbier is een verfrommeling van het Eimbeck Bier. Een verder vervolg van deze lachwekkende fout is dat als tegenhanger van deze sterke stotende bok, vooral uit de brouwhuizen van de Jezuïeten, de wat zachtmoediger geit voortkwam.

Omdat het bier vroeger weinig alcohol bevatte werden er wel planten in gedaan om het wat koppiger te maken. Zo zou men het bilzekruid, in Duits Pilsenkraut, gebruikt hebben wat de naam pilsen opleverde. Of van de stad Pilsen in Tsjechië die zo genoemd is naar de Pilsen of paddo ‘s, die daar veel groeiden. Nadat Pasteur geleerd had dat je water moet koken konden de huisvrouwen zelf hun eigen water maken en verdween eigenlijk het bier. Toen kwamen ook de laboratoria en men ontdekte hoe te maken, alcoholpercentage etc. en de pils kwam meer in cafés terecht, de naam bier bleef bestaan.

Humulus lupulus (kleine wolf) hop.

De hopplant heeft zich in de klimkunsten geoefend. Het groeit en hopt tot boven in de struiken waarna het zich dan pas in de breedte uitspreidt. Hop slingert van boom tot boom en werpt zijn natuurlijke feestslingers over alle toppen heen. Het swingt van links naar rechts en houdt zich vast door de kleine hoek of prikkels aan de twijgen. Vindt de plant geen houvast meer dan slingert het tenslotte om zichzelf heen. Verstikt het daaronder liggende gewas volledig en bereidt lagere bomen op een vroege herfst voor die in zijn duisternis het blad laten vallen.

Later in het jaar zijn de vrouwtjes bekleed met lange grijze en eerbiedwaardige bellen die in de ochtenduren op witte nevelvrouwen lijken die met wapperende sluiers door het bos trekken.

De plant is tweehuizig, de trossen groenachtige manlijke gesteelde bloemen ontspringen uit de bladoksels en de groenachtige vrouwelijke bloemen zijn ongesteeld in juli/augustus.

Hop is een snelle groeier en kan in een seizoen wel 3‑7m lang worden, is een ideale klimmer voor achtergronddecoratie. De stengel sterft tegen de winter af zodat het volgende voorjaar weer van de grond af aan gestart moet worden.

Voor bierfabricage worden alleen de vrouwelijke hopbellen gebruikt, de omhulling van de vrucht bevat gele klieren, waarin zich lupiline bevindt, een bitter smakende stof die conserverend werkt. Het remt de ontwikkeling van melkzuurbacteriën in bier en geeft het zijn bittere aromatische smaak, werkt narcotisch en slaapverwekkend. Die stof werkt kalmerend en werd wel in hoofdkussens gedaan als anafrodisiacum. Hop bevat 2‑30 mg oestrogeen, wat door de huid kan worden opgenomen. Alle vrouwen die met de hopoogst beginnen worden daardoor na 2 dagen ongesteld, het maakt niet uit in welke tijd ze zitten. Er wordt zelfs beweerd dat bierdrinkende oudere mannen hierdoor meer vrouwelijke hormonen bevatten dan hun vrouwelijke leeftijdsgenoten. Het gebruik leerden de Engelsen van ons

‘Hops, reformation, bays and beer

Came to England all in one year.’

Hop is van dezelfde familie als de hennep, is ook tweehuizig, de vezel van de stengel werkt ook narcotisch. De bollen bevatten ook een narcotische stof die net als het product van hennep gerookt kan worden.

Het is het symbool van brouwers want hun patroon, de H. Arnold, bisschop van Soissons, wordt met hopbloesem in de hand voorgesteld.

In de heraldiek betekent hop vrolijkheid. Een krans van hop verdreef zorgen. De hop is tevens het symbool van vertrouwen en nederigheid.

Hyacinthoides non-scripta (niet beschreven) sterhyacint, boshyacint of grasklokje.

Hyacint was een knappe jongeling die door Apollo per ongeluk gedood werd bij het werpen met de schijf of palet. Dit was de schuld van Zephyr die jaloers was op de liefde die Apollo aan Hyacinthus gaf en door een ademtocht van hem werd de schijf afgedreven zodat die Hyacinthus hoofd raakte. De jongeling viel op de grond en Apollo rende naar hem toe en lichtte zijn bloedende hoofd zachtjes van de grond en reinigde de fatale wond, maar niets hielp, de ademtocht bleek dodelijk. Van zijn bloed maakte Apollo de purperen bloem zodat die mocht baden in de morgendauw en de pure lucht van de hemel mocht drinken.

Uit het wegstromende bloed, aldus Ovidius, ontstond de Hyacint die getekend was met de letters AI, AI. De zwarte merken op de bloemen zouden de weeklacht van Apollo weerspiegelen. Ai, Ai is een klaagtoon. Of getekend met de Y, de eerste letters van Hyacinthus naam in ‘t Grieks. Naar een ander inzicht zou Apollo dit AI, AI, in zijn rouw op de bloembladen van deze plant geschreven hebben. Het woord Ai lijkt veel op het Griekse woord AEi wat eeuwig betekent, en van hier zou het symbool van herinnering komen bij de Grieken en vandaar afgebeeld op tomben en grafzerken. Die tekens werden niet in de oorspronkelijke hyacint gezien en daarom heette het non-scriptus; niet beschreven.

Deze plant heeft meerdere namen gehad omdat de oriëntaalse haar plaats innam, eerst was het de echte hyacint en ook Scilla genoemd. Sommige taxonomen geven de voorkeur aan Endymion non-scriptus. Endymion was een schone jongeling die door de vrouwen nagezeten werd. De maangodin Selene liet hem door Zeus reserveren die de jongeling in een holte van de berg Latmos in Klein-Azië in eeuwige slaap zette. Daar kon Selene hem naar hartenlust bekijken zonder dat hij gevaarlijk kon worden. Als ze ‘s nachts in haar zilveren wagen rondreed stapte ze af op de berg Latmos (berg der vergetelheid) in Carië, om een kus te drukken op het gelaat van de daar, in eenzaamheid, sluimerende jongeling. Hij had van Zeus de gunst verkregen om eeuwig te mogen slapen onder het behoud van altijddurende jeugd.

Deze naam is ook niet terecht, het is meer een plant uit de bossen dan van het maanlicht.

De wilde hyacinten of gras­klokjes buigen hun bloemen allemaal naar 1 richting. Symbool van constantheid.

De oude feesten te Sparta, die opgedragen waren aan Apollo en Hyacinthus werden genoemd, hield men ter ere van dat gebeuren. Gedurende twee dagen werd er gefeest en er was een dag van treuren. In Griekenland tooide Demeter er zich mee in een rouwgewaad bij de ontvoering van haar dochter. Jonge meisjes sierden er zich mee op de huwelijksfeesten van vriendinnen. Dit bloemensymbool van herinnering werd geplaatst op tomben.

De geletterde hyacint met zijn donkere kleed was een treurig symbool, symboliseert ongeluk. De hyacint heeft geen glimmend karakter, maar, net als de meeste planten met een begrafenisuiterlijk, heeft het ook een erotische betekenis.

Symbool van zachtheid of troost, niet opdringerig, lieflijkheid.

Als Zeus en Hera zich op de Ida verenigen, spruit de Crocus, lotus en hyacint uit de aarde, Ilias 14:347. Als ideaal voorjaarsbruidsbed van hemel en aarde tooit de dichter het met de mooiste planten uit de buurt waarvan hij gehoord heeft. Als Pan met de nimfen zingend strijdt, dan bloeit de Crocus en hyacint.

Volgens de Helleense mythe was de geurende hyacint een van de zomerbloemen waarin Aphrodite baadde zodat haar charmes zouden stijgen in de ogen van Paris, in de wedstrijd wie de mooiste vrouw zou zijn. Vandaar dat Milton deze klassieke bloem gebruikte als tapijt in het boudoir van Eva. De saffieren koningin van mei is de bloem van geliefden en wordt alleen gedragen door diegenen die trouw zijn. ‘Zij wordt gezegd te bloeien en schoon te staan, dewijl ze door haar glans, reuk en gedaante de mensen tot zich trekt, waaruit men bevallige schone, jonge en bekoorlijke maagden met de hyacint plag te vergelijken.’ In de Odyssee vergelijkt Athene het haar van haar held met een hyacintenbloem als met fijn goud belegd, zoals een goudsmid goud op zilver legt.

Apollo und Hyacinthus is een opera van Wolfgang Amadeus Mozart die geschreven is in 1767 toen hij op dat moment 11 jaar oud was.

Hyacinthus, hyacint.

Deze hyacint had grotere bloemen, bladeren en bollen. Eerst viel de hyacint vrijwel niet op omdat het maar een stengel had met maar een paar blauwe en klokvormige bloemen. Al gauw waren er vormen met mooiere en nog wel weinig bloeiende trossen die met de huidige van nu nog niet te vergelijken zijn. Nu is de stevige steel dicht bezet met nagels, alsof er een zwerm bijen om de koningin heen zitten. Dubbelbloemige kwamen aanvankelijk niet voor. Pas in 1612 en volgende jaren wordt daarover voor het eerst gewag gemaakt en werden afbeeldingen gepubliceerd van bloemen met een uitgesproken dubbel karakter, ze vertonen een dubbele rij bloemslipjes in elke nagel. De eerste gele hyacint moet tussen 1762 -1773 ontstaan zijn.

Er kwam een steeds meer toenemende belangstelling voor de hyacint. Daarvoor had ze slechts een bescheiden plaats ingenomen. Toen werd de hyacint mode en raakte zo zeer in zwang dat ze de tulpen van de eerste plaats verdrong. Van 1720 tot 1734 was er een steeds toenemende vraag en een voortdurende stijging van de prijzen, totdat in 1733-1736 een toppunt in de hyacintencultus was bereikt. Ze was een modebloem en wist die positie de hele 18de eeuw te handhaven, ten koste van de tulp en andere bolgewassen.

Men zou menen dat we na de tulpomanie genoeg van bloemen hadden. Dat was in het geheel niet het geval. Op de tulpen volgde al gauw, hoewel op een gematigde wijze, de hyacinten. Het was een tijd van rust en de mensen leefden in welvaart. In dit tijdperk bloeide de verzamelzucht op in zeer uiteenlopend gebied. Bibliotheken en kunstportefeuilles behoorden evenzeer tot de onontbeerlijke uitrusting van de welgestelde burger als een schelpenverzameling, mineralen en andere natuurlijke voortbrengselen. In de tuinen behoorden de modebloemen te prijken en liefst in zo groot mogelijke verscheidenheid, of in een enkel soort maar dan van die vorm elke bekende kleurschakering of bloemvorm. Daarvoor legde men bakken aan die door een tentbedekking tegen te fel zonlicht beschermd kon worden zodat de kleuren niet verbleken zouden. De hyacint, met haar regelmatige bloemtrossen en de steeds toenemende verscheidenheid, leende zich bij uitstek voor dit doel. De hoge prijzen beperkten het aantal van hen die een uitgebreide collectie wilden aanleggen en zo bleef de liefhebberij exclusief en daardoor aantrekkelijk. De Haarlemse bloemisten, toen waren er geen anderen, werkten dit streven in de hand. Er waren maar een beperkt aantal kwekers. Die gaven de voorkeur aan het kweken van een klein aantal bollen voor een hoge prijs boven de teelt van een grote hoeveelheid voor weinig geld.

Zo heeft Voorhelm in 1752 de bewering moeten neerleggen dat men wel niet bij zijn hoofd moet zijn om een hyacint van f 1000 te kopen. De koper berekent dat de hyacint hem 20 nieuwe bollen oplevert die bij verkoop voor slechts f 100, - per stuk zijn kapitaal verdubbelen. Lukt dit niet dan plant hij ze weer op en krijgt er vervolgens 2 a 300 die dan maar voor f 10 verkocht moeten worden. Na jaren heeft hij een geweldig fonds in zijn kwekerij waaruit hij lange tijd winst kan halen. Mits het een goed soort is.

In 1733 hadden de prijzen een dusdanige hoogte bereikt dat de hyacint de rol van de tulp van een 100 jaar eerder dreigde over te nemen. Net als in de tulpenhandel ontstond hier ook een windhandel. Voor 1 bol van de ‘Passe non plus ultra,’ met aanwas, werd f 1600, - betaald, voor een andere bol van dezelfde soort met 8 jonge bollen werd f 1850 betaald. ‘Gloria Mundi,’ werd verhandeld van f 500, - tot f 800, - per stuk. ‘Tempel Salomons ‘voor f 430, -. Een tientje was al een zeer lage prijs voor een bol. Mooie soorten werden met feesten gevierd waarbij alle bewoners van de buurt welkom waren en het er hevig aan toe ging.

Voor een bol werd 1800 gulden betaald, wat in die tijd de waarde was van een paard met wagen.

Ook hier trad een crisis op dit zal waarschijnlijk in 1737 geweest zijn. Die windhandel was maar van korte duur, maar toen het in Frankrijk populair werd om hyacinten te dragen door de vrouwen, onder invloed van de mode van Madame de Pompadoer, 1745-1765, bloeide de handel weer op.

Op het eind van de 18de eeuw werd het gebruik veel algemener omdat het gewas zich in potten gemakkelijk laat vervroegen en dan in de winter bloeit. De cultuur paste zich hierbij aan door de gevuld bloemige verscheidenheden, die de roem waren van de 18deeeuwse verzamelingen, te vervangen door enkelbloemige die zich beter lieten vervroegen. In die richting breidde de cultuur zich in de eerste helft van de 19de eeuw uit om weldra een nieuw hoogtepunt in de geschiedenis te bereiken. In de jaren 1860-80 behoorde de hyacint in Engeland tot de modebloemen en was de vraag bijzonder levendig.

Hydrangea, hortensia.

Hydrangea, is afgeleid van het Griekse hydor: water, en aggeion: een vat, het is een verwijzing naar de kop vorm van het zaadvat, opengesprongen vruchtjes lijken op een watervaatje. Simpelweg kan je stellen dat het gewas Hydrangea heet omdat de plant voor de groei veel water gebruikt.

Een merkwaardige verwarring is er gerezen over de naam. In 1768 maakte Louis Antoine de Bougainville, de beroemde botanist, in opdracht van Lodewijk XV als eerste Fransman een reis om de wereld. Hij nam de oude botanist Commerson en zijn assistent Baret mee. In Rio de Janeiro vond Commerson een van de mooiste bloemen ter wereld en noemde die Bougainville. Terwijl Commerson en zijn assistent in Tahiti botaniseerden naderde er plotseling een inlander die van de jongen de baret greep en daarmee wilde verdwijnen. Hierbij werd ontdekt dat Baret een meisje was. Ze heette Hortense. De oude Commerson wilde na die ontdekking niet meer terug naar Frankrijk maar bleef met Hortense in Mauritius waarna hij al gauw stierf. Hortense keerde terug naar Frankrijk en trouwde. Ze was de eerste blanke vrouw die om de wereld gereisd was en naar haar werd de nieuwe Japanse bloem genoemd. De bloem was eerst roze. In de tuin van keizerin Josephine de Beauharnas werd ijzersulfaat bijgemengd en de bloemen werden blauw, haar dochter heette Hortense de Beauharnas.

Naar anderen werd de naam genomen van madam Hortense Lapaute, (=mogelijk wel dezelfde Hortense) de vrouw van een Parijse klokkenmaker.

Weer anderen menen dat het gewas genoemd is naar Hortense van Nassau, de echtgenote van Karel van Nassau-Siegen die in de 18de eeuw planten verzamelde en als officier deelnam aan de wereldreis van Bougainville. Het maakte zijn introductie in Europa na voor het eerst te zijn aangeplant door Lamarck, de Franse botanist, noemde het hele geslacht Hortensia naar madam Hortense Lapaute, zodat soms de naam van de struik H. hortensis is (van de tuin) en soms H. hortensia. (naar Hortense)

Commerson bracht beide Hortensia ‘s terug naar Parijs waar ze grote bijval kregen. Met 1 slag werd de tuinhortensia bij zijn opduiken in Europa tot modebloem. De eerste kweker hiervan in Parijs zou door zijn handel in een jaar tijd een rijk man geworden zijn. Men proclameerde de hortensia tot meesterstuk van de bloemschepping en in het begin van de 19de eeuw ontstond het gedicht dat de roos bij Jupiter klaagde dat de hortensia haar onttroond had.

Dit werd geleidelijk aan minder. De toch wat stijve pracht van de bloemenbal, zijn geurloosheid en bloemen die alleen aan stevige planten komen die zeer grote potten gebruiken kromp zijn plaats in tot de wintertuin, trapopgang en bloemenvenster van de welgestelde. Symbool van koelheid, een opschepper of harteloos.

Hylotelephium telephium (als wondkruid gebruikt door Telephus, zoon van Hercules) hemelsleutel.

De plant rijst op met verschillende brosse stengels die dik en willekeurig bezet zijn met vette en vlezige bladeren. De ronde stengel is gevlekt. Grote platte trossen met okselstandige zijtrosjes bestaan uit talrijke, kleine en wijd openstaande bleek purperen bloempjes in augustus/september. Op niet beschaduwde plaatsen worden ze roodachtig, ze worden bezocht door wespen, onder andere de grote hoornaar, bijen en dagvlinders. Ze groeien in bossen waarna er kleine vruchten komen waar het zaad als stof in ligt. Een dikke knobbelige wortelstok waaruit de rechtopstaande stengels verschijnen.

Gerard, 1597, verhaalt ook dat deze plant vol is van leven. De bladeren werden tot kransen gemaakt en met midzomernacht opgehangen in huis, midsomer man. Zo ook in Duitsland waar Tragus, 1539, meldt dat na midzomernacht het bijgeloof is om dit kruid na een paar dagen over kamerdeuren te hangen dat die groen blijven tot kerst en dat degene die het gewas ophangt geen ziekte kent zo lang als de plant groen blijft. Als je de plant niet kent, zou je twijfelen bij zo ‘nboodschap, maar donderloof blijft gewoon groen, opgehangen en wel.

De wortel werd wel door het landvolk mee naar huis genomen en dan met de wortel naar boven gericht aan de zolder gehangen. (349) De knoppen blijven groen en groeien gewoon door, de neerhangende toppen buigen zich naar zolder toe en gaan bloeien met de dag van St. Jan, 24 juni, de St. Jansplant.

H. Bock; ‘Onder de kruiden vindt men nauwelijks een dat minder droogt dan even dit kruid, vandaar dat ettelijke tot avontuur op St. Johannes nacht zoals de bijvoet gebruiken. Dan zo gauw de dag Johannes verschijnt hangen ze dat kruid in de kamer, ettelijke steken het in de wand, over de deuren en daar blijft het altijd groen, slaat steeds uit zodat men het wel rond kerstnacht in dezelfde kamen groen mag vinden, zo lang dat kruid groen blijft zo lang mag die persoon die zulks kruid opgehangen in geen dodelijk ziekte vallen. Ettelijke vrouwen houden en leren zo een knaapje gebroken is, datzelfde kind zal men een stek van dit kruid tussen de been in een tuin zetten, zo gauw dat kruid aanvangt aan te slaan als dan zal de breuk van het kind helen. Omdat dat kruid tot de breuken gebruikt wordt noemt men het ook breukkruid, knapenkruid en vanwege de heling wondkruid en vanwege opgenoemde oorzaak Sint Johannes kruid vanwege de bladeren.’

Een plant van vitaliteit leidt tot vreemde gebruiken.

Op midzomeravond verzamelen bedrogen meisjes twee planten en zetten die op een broodplank en stellen de liefdestrouw (of mogelijk hun eigen wispelturigheid) vast door het bekijken van de planten, het goed gaan of afsterven, vandaar de naam live-long-love-long. John Aubrey, 1686-1687, merkte op dat maagden de midsommer-men opprikten per paren, de een voor een man, de ander voor zichzelf, als het blad overhing van de een naar de ander, of niet, zou er liefde of het tegenovergestelde zijn, als ze verwelkten, zelfs dood. Het naar rechts of links gaan van een blad betekende trouw of ontrouw van de man van haar gedachten.

De stengel van deze plant werd in de spleten van de huizen gestoken en diende als orakel voor geluk en levensduur van jonge echtparen. Naar de draaiingen die de plant maakte zou het de sleutel zijn op de toekomstige echtelijke belevenissen van ongetrouwde.

Zo werd deze plant het symbool van de liefdesband. Op trouwringen kwamen steeds deze stengels samen verbonden voor. In de ring staat het devies boven de bloem, ‘ja fiance velt, dat is, ‘mijn verloofde wil, of is verlangend.’ Het motto onder de bloem is ‘loye lաmour feu,’ De stengels van de plant groeien door elkaar heen als een echte liefdesknot en betekent dat diegene die het draagt verenigd zal zijn in een huwelijk. Zulke ringen, met dit devies, waren er al in de 15de eeuw.

Hyoscyamus niger (zwart) zwart bilzekruid, is een eenjarige, opgaande kruidachtige plant.

Door de vele klierharen heeft het kleverige, klamme stengels, bladeren en kelk. De bladeren zijn langwerpig, eivormig en veerspletig en ruiken onaangenaam. De geur is dusdanig dat de insecten erdoor wegblijven en zo werd dit een gunstige eigenschap om er paarden mee in te wrijven. Bilzekruid heeft vuil gele klokvormige bloemen die doorgroefd zijn met donkerpaarse aderen. Eenzijdig gerichte bloemtrossen die bloeien in juli/augustus.

Samengevat kan je zeggen dat het een hatelijke en kleverige stengel heeft met smerige gele bloemen die naar hondenpis stinken en op vuile plaatsen groeit.

Zo was het gebruik vroeger. (562, 141, 164) ‘In het kort gezegd, bilzekruid is van krachten het opium en heulsap gelijk en is ook schadelijk en zorgelijk alzo wel als het opium of heulsap is.’

Want, als Dioscorides betuigt, de bladeren van bilzekruid met moes gegeten maken de mens krankzinnig of licht van hoofd. Plinius zegt ook dat het verstand benomen wordt door deze bladeren als men er meer dan vier tegelijk van neemt of drinkt.

Het bilzekruid wordt tegenwoordig onvervaard in verschillende gebreken gebruikt want de bladeren, stelen, bloemen, zaad, wortels en sap van bilzekruid verkoelen alle verhitting, laten slapen en verzoeten alle pijnen en weedom, maar de voor vermelde verzoeting is niet altijd goed of geschikt want die bladeren of sap van bilzekruid teveel of te lang of ook daar ze niet behoren op enig lid gelegd te worden laten de ingeboren hitte er van sterven en vergaan en laten dat lid zwart worden, rotten en tenslotte afvallen en zijn soms zijn ze ook de oorzaak van de dood van de mens. Van binnen het lijf is het noch erger en niet alleen de mens, maar ook de beesten. Want men noemt het Sochboone omdat allerhande bilzekruid die van de varkens gegeten worden die ter aarde laat vallen al of ze dood waren want het vervult de hersens van alle dieren met een stinkende vuile damp die de mensen ook schadelijk is en het verstand wordt hun daarmee benomen al of ze razend waren. Sommige worden daardoor kwelend en kwakkelend en andere blij en verheugd zoals Lobel vertelt van een vrouw die nadat bij haar de tandpijn benomen was door het stoven met bilzekruid bijna drie dagen lang blij bleef al of ze dronken was. Dan de kippen of andere vogels die bilzekruid zaad of het kruid eten sterven daar gauw van en de bladeren met warme moes gegeten maken de mensen razend, de olie van bilzekruid zaad beneemt het verstand ook als men het hoofd daarmee bestrijkt.

Hypericum perforatum (Latijn perforare: doorboord) hertshooi.

Bladen zijn elliptisch ovaal met oliepuntjes, met sterke nerven en van een mooie groene kleur wat rood wordend bij ouderdom. Deze, het echte hertshooi, groeit met rechtop gaande stengels die tweekantig en hard, droog en sterk vertakt zijn.

Tussen de platte ovale schaaltjes verschijnt een twijgje die aan de top gekroond wordt door een heldergele bloem. 5 kroonblaadjes met zwarte puntjes (oliekliertjes) en veel meeldraden. Geen honing, wel veel stuifmeel dat door bijen, hommels en vliegen gegeten wordt. Bloei in juli en augustus en soms tot eind september.

Als je een diepgroen blad tegen het licht houdt, zie je daarin vele witte stipjes, oliekliertjes, waar de naam perforatum al op wijst. Hertshooi, Harts-hoy, dus een naar hars ruikende plant, een geur waar deze planten bekend om waren, niet naar een hert.

Het rode sap en de olieklieren in de bladen zijn 2 factoren die een grote rol spelen in de folklore. De bloem bevat in de tijd van de zonnewende de meeste olie, druk er in die tijd maar eens op, je vingers kleuren rood, ook uit de stengels druppelt gewoonlijk een rood vocht, wat soms ook wel achterwege blijft, of anders gekleurd is. Dit kan dan gunstig of ongunstig uitgelegd worden.

De plant verkorpert de sol terrestris, de aardse zon, bij wiens aanwezigheid alle kwade vervloog als het duistere voor de zon. Mogelijk stamt van dit gebruik, na geestelijke dwalingen, dat de latinisten het fuga daemonum noemden. Occulte krachten dachten dat de prins der duisternis de plant haatte en vreesde. Dit getuigt het kruid zelf, hou een blad tegen het licht, de steken van de duivel zijn in het blad te zien omdat die woedend is op zijn krachten die hem weerstonden om de mensheid onder zijn hoede te brengen, daarom had hij die bladeren doorgestoken met een naald. Bovendien zijn de wortels, zoals sommige schrijvers verzekeren, gemarkeerd met rode vlekken, die nog Baldur ‘s bloed genoemd worden in Noorwegen.

Af en toe heten kerkklokken ook nog zo. Die kregen die naam omdat ze door hun gelui ook boze geesten verjagen.

Vele daaraan herinnerende gebruiken stammen uit de heidense tijd. Zoals het Johannesbad, de bloemenoffers aan de stroom en het Johannesvuur. Dit laatste gebruik komt nog in vele gebieden voor waar het vuur op de vooravond wordt aangestoken. Het gebruik om een brandend wiel rond te draaien komt van het heidense gebruik om de zon in zijn jaarlijkse loop voor te stellen. In latere jaren geloofde men dat het brandend van de heuvel afgerold moest worden om geluk te krijgen.

Op die dag, de langste van het jaar, kwamen de mensen bij elkaar en staken grote vreugdevuren aan en keken naar de zon die in de hoge Noorse streken weinig beneden de horizon daalt voor ze weer opkomt. Dit is de Moeder Nacht. En de Germanen vierden met grote vuren en rijke offers zijn feest, het midzomerfeest.

‘s Avonds, als de Avondster zichtbaar werd, kwam het hele dorp bij de houtstapel bijeen. Vroeger had een priester van de Germanen vuur gemaakt door twee stukken hout snel tegen elkaar aan te wrijven. Nu deed een van de dorpelingen het met steenslag. Haardvuur mocht niet gebruikt worden, dit was niet rein genoeg. Դ Was doodstil als de vonken in de dorre bladeren sprongen en kleine vlammetjes omhoog kringelden in het hout. Dan sloegen de vlammen als rode grijpende armen uit het hout, de houtstapel brandde, ‘t St. Jansfeest was begonnen. Jubelend reikten de mensen elkaar de hand. Juichend en zingend dansten ze om het vuur, rijk en arm, jong en oud. De jonge bruidsparen sprongen tezamen om zich van alle boze en zieke stoffen te zuiveren. Men wierp niet alleen bloemen en kruiden in het vuur, waarmee gelijk alle ongeluk in rook opging, maar ook paardenkoppen, knoken en zelfs levende dieren, die eerst als offergave gediend hadden, dat verdreef de boze geesten.

Vele Johanneslegende hebben zich om de 24ste juni gegroepeerd. In de nacht van deze 23ste en 24ste juni, St. Jansnacht, speelden zich vele mystieke zaken af. Zo droegen de geheimzinnige varens alleen op die datum zaad. De wichelroede moest in deze nacht van de hazelaar worden genomen wilde men van de werking zeker zijn. Men moest zich in de morgendauw wentelen om van sproeten en moedervlekken af te komen. De St. Janswortel wordt, volgens de sages, geel en glinstert in de nacht. De plant blijft niet stil en roerloos staan zoals de andere bloemen maar huppelt steeds heen en weer. Wie deze plant nu kan plukken weet door zijn krachten waar de schatten van de aarde verborgen zijn en wordt zo zeer rijk. Toch nog even oppassen, het plukken van deze wonderbloem heeft al vele levens gekost.

Hyssopus officinalis (geneeskrachtig) hysop.

De Yssopus die Dioscorides noemt is in ieder geval niet de nu bekende hysop maar waarschijnlijk de wilde marjolein, Origanum syriacum of Origanum maru een lipbloemige.

Het is ook niet de hysop van de Bijbel, de hysop groeit niet in Palestina.

Exodus12: 22, waar de Joden, vlak voor hun uittocht uit Egypte, opdracht kregen om een bundel hysop te nemen, deze in bloed in een schaal te dopen en daarmede de deurposten te besmeren.

Het zinnebeeld van het nederig en standvastig geloof dat zich onwrikbaar met zijn wortels in de rots en de R. K. kerk vasthecht. De hysop, in offerbloed gedoopt was het zinnebeeld van de reinheid der ziel. ‘Besproei mij met hysop en ik zal gezuiverd worden, was mij en ik zal witter worden dan sneeuw,’, Psalm 50: 8

Leviticus 14: 4, dat de plaag der melaatsheid genezen is, van den melaatse is geweken, dan zal de priester gebieden voor hem die gereinigd moeten worden twee levende, reine vogels te nemen, ook cederhout, scharlaken en hysop,’ 6 het scharlaken en de hysop, 52 ‘het cederhout, de hysop, het scharlaken.’

Numeri 19: 6 ԅn de priester zal cederhout, hysop en scharlaken nemen en dat midden op een brandende koe werpen. Vervolgens zal de priester zal klederen wassen en zijn lichaam in water baden en daarna in de legerplaats komen, maar de priester zal tot den avond onrein zijn,’ 18 ‘dan zal een rein man hysop nemen, dat in het water dopen en dit sprenkelen op de tent.’

1 Koningen 4: 33 ‘Zij sprak over de bomen, van de ceder op den Libanon af tot de hysop toe, die aan de muur uitschiet.’

Hebreeërs 9: 19’Scharlaken wol en hysop en besprengde het boek zelf en al het volk.’

Naar de Bijbelse tekst schijnt het gebruikt te zijn als bezem of borstel en zou je veronderstellen dat het een bosje kleine takjes vormt. Het zou dan ook groeien op rotsen en muren en algemeen voorkomen. De hysop wordt telkens gebruikt bij zuiveringsrites en lijkt buiten zijn instrumentale waarde een eigen symbolische functie te hebben evenals de andere reinigingsmiddelen waar het mee genoemd wordt.

Sommige leden van de lipbloemigenfamilie bezitten stoffen die ziektekiemen remmen of desinfecteren. (ook werd er ceder verbrand, mogelijk Juniperus oxcycedrus, die ook antiseptische stoffen bevat) Tijm bevat bijvoorbeeld thymol wat in ziekenhuizen gebruikt wordt om te ontsmetten. Evenals sommige Origanum soorten en Salvia triloba, de drielobbige salie, die wel gebruikt werd om verbrandt een plaats te zuiveren.

Een bekende tekst is ook die uit Johannes 19: 29: ҅er stond een kruik vol zure wijn, zij staken dan een spons gedrenkt met zure wijn op een hysopstengel en brachten die aan zijn mond.’ Alleen bij Johannes past geen ‘hysop.’ Mogelijk werd het daar gebruikt als een symbool, als symbool van zuiverheid werd de onreinheid van de wereld weggenomen.

Van Beverwijck geeft een andere mogelijkheid. In vroegere tijden gebruikte men het vet van ongewassen wol om de pijn te verzachten en te stillen. ҈et woord hysop bij de Evangelisten daar zij schrijven hoe de krijgsknechten onze Heer bespottelijk laafden te nemen voor Oisop, wat in het Grieks ongewassen wol beteken, als hetgeen sommige goede harten aldaar mee gebracht hadden om de pijn van de veroordeelden wat te verzachten die de lieden de vuile wol met de azijnachtige spons uit schimp aan de stok gestoken hadden.

Hysop werd in Bijbelse tijden als Aspergill, Latijn aspergere; besproeien, gebruikt, een wijwaterkwast die in de liturgie voor het besprenkelen met wijwater gebruikt wordt, Psalm 51;9. De oorsprong van deze liturgische besprenkeling komt van Exodus 12,21-22 waar Mozes de oudsten van Israël de opdracht gaf om een bos hysop met bloed te strijken. In de Gregoriaanse tekst van ‘asperges me ‘wordt nog een hysoptwijg vermeld.

Shakespeare heeft dit kruid een bijzondere plaats toegedacht in Othello I, 3,325: Onze lichamen zijn tuinen, waarvan onze wil de tuinier is, zodat, als wij brandnetels willen planten of sla zaaien, hysop poten en tijm wieden, er een enkel soort gewas in brengen of er verschillende in verdelen, of wij hem onvruchtbaar maken door verwaarlozing of ontginnen door de handen uit de mouwen te steken, wel, dit alles afhangt van de macht van het besturend gezag van onze wil.’ De zuivere levensbalans.

I.

Ilex aquifolium (scherpe bladeren) hulst.

De hulst is meer verbonden met de kerst dan met het bos, net zoals de meidoorn verbonden is met de mei. In het woud staat de hulst als een kleine boom van opeengestapelde luchters. De lange afhangende takken komen op het eind sierlijk omhoog en dragen daar een toefje bladeren. Het donkere en matzilveren van de stengel contrasteren met de heldergroene twijgen en jonge voorjaarsbladeren.

De latere donker glanzende bladeren zijn gepolijst alsof het spiegels zijn. De bladeren geven in het bos een reflectie van licht weer alsof elk blad gevernist is. Ze zijn geprikkeld en hard alsof ze uit blik gesneden zijn.

Het blad wordt vaak beschadigd door een mineerder die magische tekens op het blad laat verschijnen. Ook de bast is van een opmerkelijk lichte kleur en zeer geschikt voor de vestiging van een uitzonderlijk dun Lichen, Opegrapha scripta, die zwarte lijnen in het hout maakt als een oosters schrift. Het donkere groen wordt bestrooid met een blos van natuurlijke koralen die het een individuele charme geven. Van de hulst zijn er manlijke en vrouwelijke bomen. Dit kun je zien aan de vorm, goed kijken, de zachte stekels, maar vooral doordat het vrouwtje opgetuigd is met rode koralen. Het mannetje kleedt zich in effen groen.

Zijn doornige bladen en bloedrode bessen suggereren een verbinding met Christus. De bloem is wit als melk of als een lelie en kan verwijzen naar de geboorte van Christus. De prikkelige bladeren symboliseren dorens, de rode bessen zijn het bloed van Christus. Rood als bloed, met de stekels zo scherp als dorens en de bast bitter als gal, staat de hulst voor lijden.

In het Duits wordt de hulst Stechpalme genoemd naar de sage dat de palm gebruikt zou zijn bij Jezus intocht in Jeruzalem. De Stechpalme stamt van de palmbomen af en had daarom vroeger geen dorens. Toen Jezus feestelijk in Jeruzalem ingehaald werd haalde het juichende volk twijgen van de struik af en strooide die op de weg. Na enkele dagen riep datzelfde volk, ‘kkruisig hem’. Daar kreeg de palm medelijden met de Heer en om zijn weerstand te tonen kromde het zijn bladeren tezamen, zo dat de rand nog spitse dorens vormt. In herinnering daaraan zijn ook nog steeds in de strenge winters de altijdgroene bladeren met scherpe dorens bezet.

Deze twijgen werden wel achter het kruis gestoken. Met Pasen werden ze verbrand als uitdrukking van vreugde dat Christus nu van alle lijden verlost was. Op andere plaatsen zegt men dat de doornenkroon van de hulst genomen zou zijn. Volgens de christelijke iconografie betekent de hulst boetvaardigheid.

Indigofera tinctoria (verf leverend) indigo.

Bij Plinius wordt een indicum (pigmentum) vermeld. Een blauwe verfstof die na purper het hoogst gewaardeerd was. De stof kwam eerst na de waterweg naar O. Indië in gebruik, daarvoor zelden en zal wel door karavanen meegebracht zijn. Plinius kende ook de rode damp die de indigo in de ververij veroorzaakt, ook zijn medisch gebruik.

Marco Polo beschrijft in 13de eeuw de bereiding en herkomst van Indigo naar eigen waarneming, hij wijst Plinius terecht met de mededeling dat de stof niet uit het schuim van de zee ontstaat, dat zich aan planten en rottende stoffen vasthecht. Tot in de 17de eeuw bleef het middel onzeker, men hield het toen nog voor een delfstof.

Dat bedreigde de inlandse blauwe verf van wede of Isatis. In Duitsland was het eerste verbod in 1577 van Frankfurt uit en werd meerdere malen, de laatste nog in 1654, in herinnering gebracht. Die van Nürnbergs lieten elke verver jaarlijks zweren dat hij geen Indigo gebruikte en bedreigden hem met de doodstraf bij overtreding. Toch vond er uitbreiding plaats en in 1699 kon Colbert alleen nog maar bevelen dat Indigo niet zonder wede gebruikt mocht worden. De volledige vrije handel dateert van 1737. Tijdens het continentale stelsel heeft men in Frankrijk weer zijn toevlucht moeten nemen tot de wede of pastel.

Inula helenium (plant van Helena)

Alant of Helenakruid wordt soms meer dan 2m hoog, als een dubbele zonnebloem, hoewel de bloemen klein zijn in verhouding tot de plant. Gevestigd op massieve voeten vormt het door zijn sterke groei een nobele plant met brede bladeren, een bladplant. Daardoor onderdrukt het zijn buren, de nederige.

Inula is een woord van twijfelachtige afkomst, mogelijk een verbastering van Helenium, naar Helena van Troje. Toen zij door Paris geschaakt werd zou ze haar handen vol gehad hebben met dit kruid. Of de plant zou ontsprongen zijn uit haar tranen.

Als we omzien naar het bericht van Plinius is het interessant om van hem te leren dat de Helenium fris­heid van de vrouwelijke natuur betekent en iets toevoegt aan de sierlijke uitstraling van een persoon. Uiteindelijk wordt er verhaald dat Helena het eerste het effect van de helenium tegen bijten en steken van venijnige beesten ontdekte. Dan zou Inula ook van het Griekse inaein: reinigen, afgeleid kunnen zijn, dit naar de geneeskrachtige werking.

Alantwortel is zeer goed om de schoonheid van de vrouwen te vermeerderen en de huid helderder en rein te maken en het gedistilleerd water van die wortel neemt weg alle plekken van het aanzicht als men dat dikwijls er mee wast

Anders zo moeten deze wortels vers gegeten worden (zegt Lobel) om de geest te verfraaien en te verblijden en de zwarigheid of droefheid te verdrijven om welke deugd die van de ouders zeer veel geacht werd die meenden dat het van die alleen gemaakt was de droefheid verdrijvende medicijn van Egypte.’

De koning van Sparta, Menelaos, bezat een door haar schoonheid beroemde vrouw. Helena heette ze en tijdens een afwezigheid van de koning werd ze door de Trojaanse prins Paris geschaakt. Menelaos verzamelde een leger en begaf zich tegen Troje in de strijd. Zo was Helena de oorzaak van de Trojaanse oorlog en was er diepbedroefd over. De sage zegt dat uit de tranen die ze weende de alant ontstond die naar haar Helenium genoemd werd.

Een andere sage vertelt dat Helena tijdens haar tocht in Egypte zou zijn achtergebleven en in een schijngestalte (eidolon) naar Troje zou zijn gegaan. In Egypte vertoefde ze bij koning Proteus en daar leerde ze om de alantwijn te bereiden. Dat was bijna een toverdrank want die genas alle ziektes, alle gif en leed. Helena vergat dan ook haar leed en toen Menelaos haar weer mee naar huis nam, leerde ze de Grieken alantwijn te bereiden en weldra was die drank beroemd. Er waren er, volgens de geschiedschrijvers, bij de Grieken en Romeinen die deze raad trouw opvolgden, vooral bij de rijken want het was een kostbaar middeltje.

Ipomoea batatas.

Een kruidachtige meerjarige klimmer. Hartvormige of palmachtige gelobde bladeren. De eetbare wortel is lang en toegespitst met een zachte huid en een kleur tussen rood, purper, bruin en wit. Het vlees is wit tot geel, oranje en purper.

De patattenwinde werd bekend toen Columbus deze knollen meenam naar Spanje in 1493. Pigasetta berichtte in 1519 over zijn cultuur. Vlak daarop kwam het gewas naar de Canarische eilanden. De knol kwam eerder dan de aardappel in Engeland, in 1577, maar werd later door de aardappel verdrongen, maar zijn naam is in sommige streken blijven hangen. Het is de potato van Shakespeare en van vroegere schrijvers en onze naam patat is ervan afgeleid.

Iris x germanica var. florentina. (uit Duitsland en Florence)

De wortelstok van de Florentijnse lis was de beroemde viooltjeswortel van de oudheid.

Als je de wortel ziet is dit vrijwel niet voor te stellen. De verse wortel ruikt weerzinwekkend en smaakt bitter scherp en ziet er niet uit. De geur komt dan ook pas nadat die geschild is en in de zon gedroogd wordt waarna ze viooltjesachtig begint te ruiken. De smaak is dan mild. Op deze ‘vingers’ kauwden de kinderen waarvan de tanden begonnen door te komen. Voor dit doel werden er bij Parijs in de vorige eeuw meer dan 20 000 000 wortels geteeld. Ook sneed men er rozenkransen uit. Plinius verhaalt dat van de iris alleen de wortel werd gebruikt voor medische doelen, bij kinderen worden ze bij het tanden krijgen om de hals gehangen. Ook in geurzakjes, tandpoeders.

Verder werd de wortelstok wel tot poeder gestampt en als strooipoeder gebruikt en in dekenkisten gedaan vanwege de geur. De Griekse dames verfraaiden al hun gezicht met dit poeder, door dit een lange tijd op de huid te wrijven ontstaat een lang blijvende rode kleur, een kleur die in latere tijden zo mooi harmoniseerde met de witte, gepoederde gezichten. Dit komt omdat de wortel kristaalnaaldjes van oxaalzure kalk bevat die de huid irriteren en zo voor een korte tijd rood maakt.

Iris x germanica (Germaans, Duits) Duitse lis, die het veel kweekten.

Het Griekse woord Iris betekent regenboog en is een verwijzing naar de uiteenlopende kleuren en de schoonheid van de bloemen. Of is zo genoemd omdat de buitenste bloemdekslippen gebogen zijn als een azuren regenboog.

In de mythologie was Iris degene die door haar vroege wijsheid en schoonheid de snelvoetige boodschapper van Juno was geworden en de zielen van de gestorven vrouwen naar de hemel mocht brengen. (Hermes bracht de manlijke zielen weg) Omdat Iris voornamelijk maagden en vrouwenzielen naar de hemel vervoerde, zo was men gewoon om de Duitse lis op de graven te planten. Iris is zo een symbool van licht en hoop. Dat ze als dochter van de zeegod Thaumas aangeduid wordt, vindt zijn verklaring in het feit dat de regenboog schijnbaar uit zee opstijgt. Gelijk de boog zich van het ene einde der aarde tot het andere uitstrekt, zo snelt zij ook met de vlugheid van een vogel door het heelal en daalt zelfs af in de onderwereld om ook daar bevelen te brengen. Op haar tochten naar de aarde liet ze een veelkleurige sjerp achter die de mensen regenboog noemden. Die sjerp had ze van Juno gekregen omdat ze de verleiding van Jupiter en Mars weerstaan had. Uit verering voor haar schiep Jupiter een bloem uit ambrozijn die gedrenkt was in Iris zo zoete adem.

Een bloem waarin zij voortleeft en die sindsdien het voorbeeld is van het genie, opgekomen uit de lage modder om zich tot zuivere schoonheid te ontplooien. Aan Juno, de hemelkoningin was de bloem opgedragen als symbool van licht en welsprekendheid. De blauwe lisbloem, die in menigte op de Macedonische bergen groeide was bij de Grieken om haar stralende rijkdom ook een zinnebeeld van welsprekendheid, vandaar het distichon: ‘in u zagen de ouden het beeld van het zwaard des geest.’ ‘Van de welsprekende mond en de bezielende kracht.’ Ook werd zij als lentebloem met bijzondere ceremoniën, door de hand van een kuise maagd geplukt, om daardoor de aarde te veroveren. Anakreon heeft haar in een gedicht als zinnebeeld van versmade liefde getekend en daarvoor gaat zij nog in het Oosten door.

Naar de bloem menen sommigen dat het de viool van de ouden is, een donkerkleurige en geurige soort die als symbool van de dood gold. Ze is het zinnebeeld van Faam (Fama) die is even veranderlijk door haar nieuws als de bloem door haar kleuren.

Sinds oude tijden is de lelie het symbool van kracht en koningschap. Zijn silhouet gaf vorm aan de scepter, de driebladige vorm betekent vertrouwen, wijsheid en dapperheid. Als een heraldisch embleem heeft de bloem van het licht een belangrijke rol gespeeld. In die afbeeldingen zien we 3 bloembladen waarvan er een rechtop staat en van boven verbreed is, terwijl de 2 zijdelingse naar buiten omgebogen zijn en hun punten naar buiten keren. Die vorm slaat zo niet op de lelie, maar op de iris, volgens sommigen stellen ze zelfs lanspunten of de werpspies voor.

Over het ontstaan de iris in het Franse wapen gaat het volgende verhaal. Koning Clovis was met een Christin getrouwd en vocht bij Keulen tegen de invallende Goten, 465‑511 na Chr. Hij bad tot de Christen god, dat als die hem de overwinning schonk, hij christen zou worden. Hij zocht naar een plaats om de Rijn over te steken en zag een lis in een bocht groeien (=ondiepte). Hij stak daar over en won en zijn mannen sierden zich daarna met de lis. Hij plaatste de gouden lis op zijn blauwe banier, semee de lis dկr. De naam lis zou dan ook een verbastering kunnen zijn van iles (eiland).

De lis groeit ook al sinds overoude tijden aan de oevers van de Lys, een rivier van O. Vlaanderen, die bij Gent in de Schelde vloeit en aan wier oevers de Fransen lang gewoond hebben alvorens het eigenlijke Gallië te betrekken. Het is dan ook niet onwaarschijnlijk dat ze, ter herinnering aan hun vroegere woonplaats, de bloem van de Lys als middel daarvoor gebruikten en die bloem fleur de Lys noemden. Dat moet dan in de Brusselse deelstaat zijn. La Lys is de Romaanse naam van de Leie. De bloem wordt afgebeeld in de vlag van Brussel en dat al sinds historische tijden omdat Saint Gaugericus Island daarin lag wat het grootste eiland in de Senne of Zenne was in Brussel.

De irisbloem wordt op een blauw veld geplaatst omdat dit een waterbloem is en daardoor de blauwe kleur van het water wordt teruggegeven. Zo werd de bloem de nationale bloem en symbool van Christelijkheid in Frankrijk. Symbool van kracht en koningschap.

De drie grote buitenste bloembladen van de iris betekenen in de legers van Frankrijk wijsheid, vertrouwen en moed. Op een medaille van Dagobert I uit de zevende eeuw wordt deze koning met drie scepters in de hand afgebeeld die in de vorm van een iris zijn samengebonden. De drie scepters verbeelden Austrasië, Normandië en Bourgondië, of drie als symbool van de H. Drie-eenheid.

Iris pseudoacorus (valse kalmoes) pseudo Acorus, omdat die net als de kalmoes een geurige wortelstok bezit. Lis.

Daar staat met vorstelijke gratie de edele gestalte van onze gele lis, de prinses van de slootoever flora, de vorstin van de waterkant. Hoog en slank met voornaam gebaar laat ze haar citroengele bloemen in gedurige opeenvolging ontluiken aan de stevige stengels. Ook zij wordt in vele streken ‘Pinksterbloem, genoemd. Het is begrijpelijk dat het volk dit prachtige bloemenkind gedoopt heeft naar het feest van de herleving van de natuur, naar de uitstorting van de Heilige Geest. Met Pinksteren domineert dan ook de gele lis de hele flora van de vochtige weide. Ze praalt met tientallen op orchideeën gelijkende grillige bloemdeken. Ze is het symbool van hoogtij in onze inheemse wilde bloemenflora.

Isatis tinctoria (verf leverend) wede.

Dit is een tweejarige plant met grote blauwgroene bladeren die lancet- en soms pijlvormig zijn. Wortelbladen zijn veeltallig, gesteeld en omgekeerd eivormig, getand en glad of licht harig. Bloeit vroeg in de zomer met een statige wolk van geel.

De hauwtjes lijken op de zaden van een es en zijn gevormd als een tong, plat en gevleugeld. Ze zijn lang en aan de top breder, hangend. Als de zaden gekauwd worden geven ze een azuren kleur af.

Dodonaeus (b) ‘In het Latijn heet het ook Glastum. Julius Caesar schrijft in het 5de boek van zijn oorlog tegen de Fransen dat alle Engelsen zich met Glastum plegen te bestrijken wat een blauwe kleur maakt. Hetzelfde betuigt Plinius ook in het eerste kapittel van zijn twee en twintigste boek en zegt aldus; ‘In Frankrijk is er een kruid wat van gedaante op de weegbree lijkt en daar Glastum genoemd wordt waarmee de gehuwde vrouwen en jonge dochters in Engeland hun gans lichaam bestrijken en gaan dan zo heel naakt en bloot in sommige feesten of kerkgangen.’ Sommige willen nochtans en zo wel in deze plaats van Plinius als in de andere van Caesar, die we boven verhaald hebben, dat woord Glastum wat in het Diets glas betekent, veranderd hebben. Bij Plinius heet het glastum en vandaar stamt de naam Glastonbury. De Wells naam glas betekent blauw, Keltisch glas betekent grijs/groen, het is een verwijzing naar de kleur van de velden rondom Glastonbury. Vergelijk de naam Douglas, het eerste lid betekent stroom en met het glas: blauw, is dus een donker water, een riviernaam. Bij de komst van de Romeinen zagen die dat de ouden Britten zich er mee verfden om hen schrik aan te jagen. Het woord Brittain zou dan afgeleid zijn van het oude Keltisch woord brith: dat verven betekent, vandaar stamt de naam Britons en Britten. Dat woord was te ruw voor de Romeinen, dus noemden ze de stam met de meer welluidende naam Britannia. De Picten, een andere Engelse volksstam, werden zo genoemd door de Romeinen omdat zij, net als de Britten, zichzelf beschilderden en zo naakt naar het slagveld gingen, naar het schijnt om er aantrekkelijker uit te zien, later een soort barbarisme of terreur en de blauwe kleur werd gebruikt om vijanden af te schrikken. Mogelijk deden ze dit ook om insecten weg te houden. Die blauwe kleur werd nog lang in stallen gebruikt waardoor er geen insecten kwamen. Picti betekent dan ook geverfde of getatoeëerde mensen.

J.

Jasminum, jasmijn.

De eerst jasmijn zou gebracht zijn door de Spanjaarden in 1560. In 1699 verkreeg de groothertog van Toscane een grote dubbelbloemige. Zijn tuinman kreeg een strikt verbod om de plant maar aan te raken of te verzorgen, dat deed hij zelf. Deze tuinman had een vriendin en op haar verjaardag schonk hij haar heimelijk een takje. Bekoord door de charme en geur van de zo liefdevol aangeboden plant zette ze de tak in de verse aarde en tot haar grote vreugde groeide die op tot een krachtige plant. Later, onder haar vriend raadgevingen, verkocht ze stekplanten tegen een hoge prijs en was zo in staat de trouwe tuinman te trouwen.

In gedachtenis aan deze periode dragen Toscaanse meisjes kransen van jasmijn op hun bruidsdagen en hebben een gezegde: ‘Degene die waardig is om een jasmijnkrans te dragen, die is voor haar man een fortuin waard.’ Vanwege zijn zuiver witte, heerlijk riekende bloemen is het een symbool van lieftalligheid en minzaamheid.

De jasmijn is onschuldig als de morgen, de lieflijke bloemen worden gebruikt bij jonge bruiden en werd een bekende verschijning in boeketten en kransen.

Jasminum nudiflorum (zie nudist: het betekent naakt, florum: bloei). Naakt staat de struik te bloeien, het is de winterjasmijn.

Elk jaar in november vloeien de lange gele knoppen uit de met rood overtrokken groene takken. De buigen de twijgen met de gele vijfpuntige sterren stralen boven de met purper overwaasde winterbladeren van de mahonie. Jasmijn geurt oosters, waarin we een slanke en goed geparfumeerde dame in herkennen. Het zijn delica­te kleine bloemen, niet zo groot maar sterk in kleur. Ze lijken wel beter te bloeien als ze goed gesnoeid worden, snoei als ze bloeien en geniet van het snoeien. Mooi hangen de takken in een chocoladebruine vaas.

De jasmijn is ook een teer plantje die gesteund moet worden om rechtop te staan anders buigt het naar je toe. Wordt er niets gedaan gaan de takken wortelen, verder groeien en verder groeien en overweldigen de tuin. Oude takken goed terugsnoeien stimuleert de vorming van jonge takken met bloemknoppen.

Juglans regia (heerser of koninklijk) walnoot.

Bij gewone boompjes is de wortel gewoonlijk dun en vezelachtig, maar bij de walnoot zo dik als een lange radijs die zich diep in de grond boort, vandaar dat de walnoot moeilijk te verplanten is. Een oplossing zou zijn om dit soort bomen in een container te kweken. Gewoonlijk plant je een walnoot op de plaats waar die tot boom kan uitgroeien. Als babyboom is de walnoot wat koude gevoelig en moet wat toegedekt worden in de winter.

De takken beginnen dicht bij de grond en grote takken spreiden zich uit en toveren een fraaie kroon. Ook de jonge en olijfgroene twijgen zien er ruw en krachtig uit, dit zijn ze niet want in hun kern zit een sponsachtig merg waardoor het zeer zacht is, je drukt ze eerder plat dan dat je ze doorbreekt.

De fijntjes behaarde knoppen komen als laatste van de lente tevoorschijn. Elk beginnend blad van de 5-9 blaadjes is eerst dof of roodachtig van tint, onder een loep zien ze eruit alsof ze met goud bestrooid zijn. Die gouden plekjes zijn doorschijnende looizuurklieren, die eigenaardige geur bij het ontluiken is dan ook afkomstig van de bladeren. Het blad zelf ruikt (on)aangenaam als je erover wrijft. Door die geur zouden muggen verdreven worden. Om die reden werd de boom wel geplant rond boerenerven. Het laatste blaadje is de grootste en eivormig, de andere ei/lancetvormig.

Vlak onder de ontplooiende bladeren verschijnen de katjes. Die zijn zo dik als een vinger en zo lang als een hand, een koninklijk katje die de walnoot indrukwekkend maakt.

De naam heeft een lange geschiedenis. Het oud-Hoogduits Wahl was de oorspronkelijke naam voor de Kelten. De Angelsaksen bestempelden de voor hen uit vliegende Kelten als Wells. Dit woord werd later na verdrijving van de Kelten voor Romeinse volkeren en Italianen gebruikt. De naam wal, waal, welsch, walsch of waalsch staat zo voor buitenlander. In de 9de eeuw wordt de zin vertaald: ‘stulti sunt Romani,’ ‘de Romeinen zijn gek,’ met’sғtulti sint Walha.’

Nog staat de naam Welschen in Duitsland bekend voor onverstandig praten, zie Rotwelsch: dieventaal of bargoens, Kauderwelsch betekent koeterwaals en hier vinden we hetzelfde woord terug in onze taal. Zie verder de waal in Walloni, Walcheren, Waalwijk, Wales en Cornwall, maar ook in de zegswijze: ҷat wals is, vals isӬ wat door de Vlamingen in de tijd van de guldensporenslag ge­bruikt werd. In het Engels is dit woord bewaard gebleven in de noten, walnut, (ook Welsh nut) wat een vreemde noot betekent, nuts genaamd, voor iemand die niet goed bij zijn hoofd is.

De noten waren vruchtbaarheidsbrengers omdat ze de kiem van nieuw leven in zich droegen. Met de noten spelen was kinderwerk. De noten te verlaten, door ze bij het trouwen uit te strooien was een teken dat men zijn kinderschoenen ontgroeid was. De levensvrucht is zo ook als de noot in een schil gehuld. Door dat strooien zou Zeus tevens vruchtbaarheid schenken. Een gebruik dat we met het strooien van pepernoten bij St. Nicolaas nog steeds zien. Dit is ook zo met het strooien van rijst, een vruchtbaarheidssymbool, de plantaardige vruchtbaarheid zou overgaan op de mensen, op de bruid.

Als geboorte- en levensboom was ze vaak een huwelijksorakel. In Oostenrijk gooien meisjes houtstukjes in de boom om te zien hoe gauw ze een man krijgen. Als de stukjes namelijk bij de eerste gooi in de boom blijven hangen is dat een teken dat ze nog in hetzelfde jaar trouwt

Tussen het bovenste deel van een mannenhoofd en een halve walnoot bestaat veel overeenkomst. De harde bolster is de kale schedel, de dunne bruine schil is de bruine huid en het gelobde witte vlees zijn de hersenen. Volgens de signatuurleer zou het zo hersenziekten genezen en ongemakken van het hoofd. Symbool van intellect, sluwe zet.

Juniperus communis (algemeen, groep) jeneverbes.

Met hogere leeftijd wordt de struik boomachtig en als onderhout groeit het in wouden. De door schapen geschoren jeneverbessen liggen als ronde vlakke schilden op de bodem, als het midden onbereikbaar wordt schiet hier een scheut omhoog en ontwikkelt zich verder. Nu staan ze in grillige vormen als stoere wachters van de heidevelden. Daar staan ze stil, somber en gesloten te wezen als een ernstige kluizenaar die jaren staat te peinzen, in wiens hart een verborgen mystiek vuur brandt. Teruggetrokken uit een vreemde wereld staat de kluizenaar op de heide als een vriend van alle dieren. Zijn sap bevat een opwekkende levensstroom, het meest in de bessen. Slapen onder zo’n boom bevrijd je van alle kwalen. De bes en de geur van de boom werkt slaapverwekkend, waardoor je gauw in slaap kan vallen als je in de buurt van zo’n boom ligt.

Dit geloof dat op een reis vermoeide reiziger door slaap onder de jeneverbes nieuwe kracht opdoet heeft lang standgehouden. De Indiërs weten zelfs van een verjongende kracht te spreken. Luther zette in 1 Koningen 19:4,5 een op de Horeb groeiende bremsoort dan ook over met jeneverbes ҅lias zette zich en sliep onder een jeneverbes.

Als we de wacholder in een sprookje beschrijven gaat dat zo:

Grote vlaktes zijn bedekt met het bruine heidekruid. Schaars groeien daar gagel en jeneverbes op de arme grond. Hier en daar staat wat knarrig eikenhout, wat heuvels en sompige veentjes, in de zomer wuift het witte wollegras, dit is de enige afwisseling van de eentonige stilte. Eenzaam en verlaten. Slechts hier en daar doorkruist een mulle zandweg het grote veld. Onbewoond en verlaten, reeds eeuwenlang.

Als een slanke zuil staat de wacholder aan de eenzame heide weg en betovert de argeloze wandelaar in de schemering als een grauwe spookgestalte. De zon verzinkt als een gloeiende bal aan de horizon en legt de avond in een loden gloed. De stilte daalt neer over de roze bloeiende heide.

Bij de bergjes in de heide kun je ze vinden. In de zwoele voorjaarsnachten zwerven ze rond en dansen over de heide. Bij de hunebedden, daar wonen ze en bergen er hun geld en hun schatten. Bij het moeras, daar zijn ze ook graag. Wees voorzichtig en zie niet om als je er heen gaat, ook al hoor je geruis, ook al zingt het om je heen. ‘t Zijn de witte wieven die op je loeren om met je te dansen, om je mee te nemen naar hun holen. In de najaar nevels zijn ze gehuld in lange nevelsluiers. Overal op de heide zweven ze, zo tussen licht en donker, als je maar net kunt zien. Bij helder maanlicht trekken ze voort in lange rijen. Hoog wuiven de sluiers en zwieren door de lucht, als fijne nevels schijnen ze zich over de weide te liggen. Boven de sloten en stroompjes stijgen en dalen ze, nu in dichte rijen, dan verspreid over een grote ruimte. Hier hoor je het zachte zingen dat door de bladeren gaat, langs de struiken glijdt en in de bossen wegsterft als de tonen van wonderbare muziek, niet te volgen en nauwelijks te onderscheiden van het windgesuis. Dat zijn de witte wieven die met hun lange kleren langs je en al wat zich op hun weg bevindt heen strijken met zachte, fijne geluiden.

De afgescheiden mensenzielen waaieren weer uit over de velden. In deze benauwende, verklammende stilte lijkt het alsof er zo’n nevel uit die eenzame boom opstijgt. Het zou ook best een geest geweest kunnen zijn die daar met zijn sluier waaide. Een eenzaam staand bosje duikt plots in het donker als een spookgestalten op. Verschrikt sta je stil. Recht in die nevel brandt het vuur van de ondergaande zon. Vuur zie je ook uit de boom komen. Plotsklaps zie je uit die boom een gouden vogel opvliegen. Dan hoor je vreemde geluiden, een satanisch gelach stijgt op uit de bosjes, geesten verwekkende lichten verschijnen op het sompige moeras. Schurende muziek stijgt op die in schrille dissonantie klinkt met de stille nacht.

Deze duistere, eenzame plaatsen zijn de ideale plaatsen om moorden te bedrijven realiseer je je stil. Onder die alleenstaande bomen werden de knoken van dierbaren begraven.

Verborgen door het loof was daar de ingang van de dwergen, kobolds, die de krachten van de plant kenden en zo de doden weer tot leven wisten te brengen. Goud en geluk konden ze geven, maar ook afnemen. Bevangen door de enge gezichten maak je een boog om die spookachtige groepen en kom daardoor in een laagte terecht, waar de heks van Դ moeras huist die je voeten omlaag trekt en ze samenbindt met lianen van kamperfoelie en braam, waar de klagende en gillende uil gehoord wordt zodat je met nat voorhoofd en kloppende slapen thuiskomt.

Dit soort sprookjes is, door vergelijking, te vertalen.

Witte wieven, waarbij witte de betekenis heeft van weten, dus wijze vrouwen, komen overeen met de kennis van bomen en planten en werden in oudere tijden gelijkgesteld met heksen zodat het woord een ongunstige uitdrukking kreeg. Laagtes en donkere duistere plaatsen waren vaak moerassig en met klimplanten begroeid die het lopen moeilijk of onmogelijk maakten.

Over de wegen zie je vlammetjes, de zielen van de ongeboren kindertjes. Dit is al een oud geloof. Dit komt ook bij de Katholieken voor. De zielen van de kinderen die nog niet gedoopt zijn komen in het voorgeborchte, een aparte plaats in de hemel. Ze worden ook op een aparte plaats op het kerkhof begraven. De betekenis is gewoon dat de kinderen nog niet door de gemeente zijn aangenomen, geaccepteerd, geen naam hebben zodat ze nog rusteloos ronddolen. Ze krijgen pas een naam als de ziel, de geest, in hen is gevaren. Dat is op de derde dag als het zijn oogjes opendoet en je aankijkt. Dan is de ziel er door de ooievaar gebracht.

Juniperus sabina (Sabijns)

De plant groeit soms boomachtig, maar komt meestal voor als een zeer gedrongen struik met liggende en opstijgende takken.

De struik heeft verschillende namen die afgeleid zijn van het Latijnse sabina. De sabijnse boom, naar de Sabijnse volksstam, was bij hen veel gebruikt, onder andere bij de roof van de Sabijnse maagden in Italië.

Serapio gebruikte het als een afdrijfmiddel. Zo wordt in wat oudere boeken dan ook geregeld vermeld dat deze plant niet op openbare plaatsen geplant dient te worden, omdat het inwendige loof nadelig is voor zwangere vrouwen. Verboden boom, maagdenboom en zelfs kindermoord waren zijn deel.

Sabina wordt dan ook wel hoerenboom genoemd omdat de medewerksters van het oudste beroep ter wereld er een papje van maakten dat gebruikt werd om abortus op te wekken. In het Engels wordt de plant dan ook wel bastard-killer genoemd.

De bladpunten leveren bij destillatie met water een weerzinwekkend verdovend ruikend bitter, een sterk kamferachtig smakende, kleurloze en vluchtige olie. Die olie werkt stevig in op de huid en werd gebruikt bij reuma en als cosmetica. Innerlijk gebruikt werkt het sterk giftig en werd gebruikt voor abortus. Zoveel als dat er verscheidene meisjes het aan de zevenboom te danken hebben dat ze voor de ogen van de wereld nog als onschuldig lijken.

L.

Laburnum, gouden regen.

De plant heeft een mooie schutkleur, alles is groen, de bast, de twijgen en het blad tot diep in de herfst. In die groene omgeving baadt de bloem zich de zomer in een gouden pracht. De opvallende schoonheid komt het beste tot ontwikkeling tegen een donkere achtergrond of blauwbloeiende seringen. Symbool van verlaten, zwaarmoedige schoonheid.

Alle delen zijn giftig en het in de mond steken van jonge twijgen of bloemen kan al blaren veroorzaken. De onschuldig uitziende peulen, die lang aan de boom blijven zitten en vaak op grijphoogte hangen, zijn dodelijk. De peulen bevatten zwarte zaden, de kleur des doods. Opmerkelijk is evenwel dat sommige dieren er geen last van ondervinden. Vooral paarden, maar ook varkens kunnen er slecht tegen, schapen en geiten kunnen er wat beter tegen, hazen kunnen de bast zonder problemen afknagen. Dat is te zien in de winter, dan is de bast een geliefd voedsel voor de konijnen. Runderen gaven na het eten verdovingsverschijnselen en werden onstandvastig, dan kwamen er verlammingen, slaperigheid, verwijdering van pupillen en na 12 uren speekselvloed en braakneigingen, herstel was er na 4 dagen.

Ook geiten eten er wel eens van. Er zijn wel eens vergiftigingsverschijnselen opgetreden bij mensen die geitenmelk gedronken hadden die daarvoor van de gouden regen gegeten hadden.

Het harde hout met zijn dichte nerven werd wel vals ebbenhout genoemd en werd gebruikt voor kleine huishoudelijke voorwerpen.

Lactuca sativa. (tam, gekweekt) sla, is een eenjarige plant.

Het zijn koud weer planten, met warm weer gaan ze bloeien, maar ze zijn nu zo veredeld dat ze uit zichzelf het hele jaar door bladkroppen vormen. Sommige selecties geven zelfs goede bladvorming bij warmte.

Sla bloeit in het geel, de bloemen openen om 7 uur en sluiten tegen 10‑12.

Het is een ideale groente en is er nu in vele vormen, krop-, bind-, wintersla, sla-andijvie etc.

Lactuca ‘s werken narcotisch en verdovend. Alleen de gecultiveerde sla, met een paar soorten, is eetbaar. De kropsla of botersla die nu minder gebruikt wordt omdat de ijsbergsla beter houdbaar is, de naam komt van het Amerikaanse ras ‘Iceberg.’

In de late middeleeuwen heette sla bij ons ook sla, dit is een samentrekking van de Franse salade wat weer stamt uit het Italiaans waar het insalata heet. Dit stamt van het werkwoord insalare: inzouten, ingezouten sla. De kern van het woord is dus het zelfstandige naamwoord sal: zout. Dit lijkt nu vreemd, gezouten sla. Vroeger werd sla met zout, olie, azijn en wat kaneel of peterselie aangemaakt. Men meende dat sla slecht verteerbaar was, maar aldus klaargemaakt wel goed verteerd zou worden. Het eetgebruik was anders dan nu en er werd vooral veel minder groente gegeten. Veel werd de groente gekookt, vandaar de warmoezerijen, (kwekerijen) van warme moes, die tot warmoes gekookt werden.

Plinius noemt al de meeste van de bij ons gekweekte var. De oude Grieken kenden er minstens 2. Voor hen was sla een lievelingsvoedsel van het gewone volk.

Van deze plant, vooral Lactuca virosa, wordt een kalmerend middel, bekend als lactuarium gewonnen. Dit is afkomstig van de bloemstengels waar de verdovende eigenschap op zijn grootst is, het witte melksap dat spoedig bruin verkleurt en aan de lucht verhardt. Je bereikt dit door insnijdingen te maken in de stengel. Dit lactuarium benadert de eigenschappen van opium. Het is licht slaapverwekkend en verdovend en wordt daarom ook wel sla-opium genoemd. De ouden waren ook bekend met het narcotische principe, de Romeinen gebruikten het als salade en medisch. De oude poten beschreven een bed sla voor de slapeloze, het zou slaap veroorzaken. Als je erg veel sla eet krijg je slaap, ook al is de tijd er nog niet voor. Als je gewoon een beetje neemt in tijden dat je gaat slapen, verzacht het en kalmeert de geest en vermindert nerveuze zenuwen. Dus als je gaat rusten, neem wat sla. We zijn dan eigenlijk opiumeters, gelukkig kunnen we nooit zoveel eten dat het gevaarlijk voor de hersens wordt.

Het zaad van sla veel en lange tijd gebruikt verdroogt dat mannelijk zaad en verdrijft de lust van bijslapen. Sla houdt vleselijke lusten tegen en voorkomt kwade dromen. Bij de oude Grieken heette het op grond van de sedatieve werking Plant der eunuchen. Dioscorides raadde het gebruik aan ter bestrijding van excessieve geslachtsdrift. Dit komt goed over, als je sla eet, dan vergaat je trek in wat anders. Symbool van een koude hartelijkheid.

Lamium, dovenetel.

Voor een ‘dood’ plant is het een verheerlijking. Een en al zachtmoedigheid ontwapent zich met kransen van mooie lippen. Paars, geel, purper, gevlekt of wit staat de plant net zo goed. De zonnige en gapende bloemen zijn van een lichte kleur.

De verfrommelde bladeren zijn van een doffe groene kleur. Dovenetel omdat ze niet branden of dood zijn zoals de erop gelijkende brandnetel.

Hun hoofdgebruik is voor vrouwen, het is een kruid van Venus.

Lamia is een vampier, vergelijk Griekse laimos: keel of muil dat verbonden is met Latijn lemures of nachtgeesten. Een verterend monster met hoofd en borst van een vrouw en lichaam en staart van een serpent, een vampier of heks.

Waarschijnlijk is het woord verbonden met Lamia: de koningin van Libië, wiens naam door de Grieken werd gebruikt om kinderen af te schrikken die ze zou verslinden. Lamia was de mooie Libische koningin die door Zeus bemind werd. Uit jaloersheid roofde Hera al haar kinderen en sinds die tijd rooft Lamia de kinderen van anderen om ze te doden. Daarom werd haar naam gebruikt om kinderen bang te maken.

De Lamien waren vrouwelijke spoken wier geschiedenis, net als elk andere spookgeschiedenis, duister en verward is. Men verhaalt dat zij zeer begerig waren naar mensenvlees en vooral naar het bloed van kinderen. De verbeelding stelde zich deze wezens voor als lelijke vrouwen met ezels poten die de bakers van de kinderen verschrikten en zich in allerhande gedaantes hervormden en vertonen konden. Ook reizigers ontmoetten die wezens dikwijls en die konden hen alleen door schelden en schreeu­wen verjagen.

Onzeker is de afleiding, in ieder geval is de naam naar een schrikbeeld van kinderen genoemd. Symbool van wreedheid.

De bloemen bezitten veel honig. Om dit te proeven moet je er in de morgen vroeg bij zijn, anders zijn de bijen je voor. Die zijn met hommels de enige insecten die de honig eruit kunnen halen omdat een scheef opgerichte haarring de toegang voor kleinere insecten afsluit.

Adam en Eva heet het, draai de bloem om dan zie je de twee meeldraden naast elkaar liggen als man en vrouw, daarom heeft ze liefdeskrachten. Of omdat als je de bloem naar beneden houdt de zwarte en gouden meeldraden zijde bij zijde ziet liggen als twee slapende mensen in een doorzichtige zijden tent.

Larix decidua (afvallend), lork.

De lork is vlug met zijn juwelen en al vroeg ontluikt het emerald van zijn groene bladknoppen en het robijnenrood van zijn bloemknoppen. De lork begroet het voorjaar uitbundig met een helder leven zoals geen andere boom. Het blad is zuiver en lieflijk van kleur, een vreugde voor kleurenliefhebbers. Uit de knoppen komen er zachtroze rode voorwerpjes tevoorschijn, de vrouwelijke bloemen, roosvormige kuifjes die de lork bepluimen en een hoogtepunt zijn in de liefelijkheid van de lork. Een eenhuizige boom. De manlijke zijn ronde, gele bolletjes die vaak hangen, de vrouwtjes staan en zijn rood. De rechtopstaande kegels rijpen in een jaar tijd en bevatten gevleugelde zaden, maar kunnen wel langer aan de boom blijven zitten.

In Oostenrijk gold de lork als schutboom van het huis en staat daar dichtbij in de buurt. Larix heet in Hoogduits Lierbaum, het gezegde: ‘branden als een lier’ kan hier vandaan stammen of heeft er verbinding mee.

Hiernaar heeft de Larix zijn naam van de ‘lares.’ de huisgoden gekregen omdat ze als schutboom bij de huizen geplant werd.

In de bergen zijn vele sagen in omloop over jonkvrouwen die hoog in de bergen leven. De ‘zaligen’ heten zij in de volksmond. Zij wonen in ijsgrotten van gletsjers en hebben altijd blonde haren en blauwe ogen en zijn altijd in het wit gekleed. Wonderschoon zijn deze berg feeën en wonderschoon is hun gezang, wie het eens gehoord heeft, vergeet het nooit. Wanneer heel boven om de toppen van de bergen kleine witte wolkjes drijven, dan hangt daar de was te drogen en wordt het mooi weer, Գ avonds zitten de zaligen dan onder de lorkenboom en zingen. De kracht van de zaligen gaat op de lorkenboom over en even heilig als zij waren, even heilig is de boom. Onder die bomen bad men tot de Goden, geen lawaai werd er in de omgeving gemaakt en geen hout weggehaald.

Beroemd was in de vorige eeuw een Larix bij Nauders (Tirol). Dit was een oeroude gegaffelde Larix met een mooie ronde kroon waaronder eens tot de goden gebeden zou zijn en waar de priesters recht gesproken zouden hebben. Niemand haalde hout uit de buurt van de boom, zelfs niet als het als geschenk kwam. Men bewaarde een ernstig zwijgen in zijn nabijheid, jammeren en schreien gold daar als onvoeglijk, vloeken als misdaad. Werd de boom verwond dan gaf hij bloed, wie het gewas wilde beschadigden, bezeerde zichzelf en werd niet eerder gezond dan nadat de wond van de boom overgroeid was. Dicht bij deze Larix bevond zich een rune die als gevolg van een verwensing ten gronde is gegaan. Ondanks zijn heiligheid en verering, die men voor deze Larix geërfd had, werd het door een zekere Alois Prantner gekapt in 1855.

Laurus nobilis (edel, nobel), laurier.

Altijd groene donkergroene, leerachtige en wat golvende bladeren. Als het blad tegen het licht wordt gehouden zijn er veel stippen op te zien, die stippen bevatten een vluchtige olie.

De bloei is in het voorjaar met geelachtige bloemen die gevolgd worden door de purperachtige, kersachtige vruchten.

De laurier voor het huis vertelt van de stromen in Griekenland, waar het vocht zoekt in een dorstig land tezamen met de olijf en aardbeiboom. Deze laurier is de laurier van de alle poten en artiesten ter wereld. De boom van Apollo. Toch zijn er in al die tijd maar weinig variaties ontstaan, blijkbaar is de boom volmaakt.

De boom wordt in het Grieks Daphne genoemd naar een jonge maagd die Daphne heette, dochter van Ladon en Godin van de aarde, en die beminde Apollo en door haar liefde ontstoken volgde hij haar al om na totdat hij haar tenslotte gegrepen en vast gehouden heeft wat ze voelde en haar moeder de aarde aangeroepen heeft die haar terstond ingenomen heeft en verborgen en in een laurier boom veranderd wat Apollo zeer verwonderde en heeft die boom naar zijn beminde Daphne genoemd en er een takje van af getrokken dat hij ineen gevlochten heeft en maakte er een kroon van die hij op zijn hoofd stelde. En van die tijd af is de Laurus boom altijd een teken geweest van waarzeggingen en aan de God Apollo, dat is de zon, toegeschreven.

Van een tak maakte Apollo zijn kroon. Zo’n kroon is sindsdien het zinnebeeld van roem en eer. Hoofden van overwinnaars werden met eren: Laude, dat is met de laurier of lauwerboom omvlochten. Studenten die dan ook een graad behaald hadden werden met de bes dragende laurier onderscheiden, Bacci Lauri, (bes van laurier) vandaar het woord Baccalaureaat.

Bachelor en laureate. Studenten die een graad gehaald hadden aan de universiteit werden bachelors genoemd, dit van Frans bachelier en dat van Latijn baccalaureus: laurierbes. Die studenten was het niet toegestaan te trouwen, hun taken als echtgenoot en vader zou hen weghouden van hun literaire overpeinzingen en zo werden in de loop der tijd vrijgezellen jongens bachelors genoemd. Verder zijn nog een aantal uitdrukkingen op laurier gebaseerd, bijvoorbeeld ‘op zijn lauweren rusten,’ ‘gelauwerd zijn ‘lauweren oogsten.’ Bakvis: een vis groot genoeg om te bakken. In de betekenis van een jong meisje. Gebakken jonge vissen zijn lekkerder dan volwassen vissen. Vanwege de gelijkheid van klank met baccalaureus heten onrijpe studenten bakvissen.

Apollo bezag de schitterende plant en beval dat deze altijd groen moest blijven en geen bliksem het gewas mocht treffen. Vandaar het gezegde: ‘het land dat laurier draagt kent geen onweer.’ Keizer Tiberius droeg bij het uitbreken van onweer een dubbele laurierkrans omdat men geloofde dat het behoedde tegen bliksem. Daartoe legde hij ook altijd een tak onder het bed. In latere tijden werd het ook aan zolders gehangen of rondom hoven aangeplant om onweer af te weren of af te schrikken. Takjes in het koren geplant zouden beveiligen tegen roest en brand. Culpeper zegt dan ook: nog heks, nog duivel, nog donder of bliksem zal een mens beschadigen in een plaats waar de laurier is.

Apollo liet de plant vereren en aanbidden zodat de dichters en poten er hele verzen aan wijdden. Zo gaven de muzen Hesiodus de laurier in de hand zodat hij met een godenstem de toekomst en het verleden verkondigde. Het vervult en zo werd de lauriertak en krans het teken van de zangers, het muzikale begeestering wekkende tovermiddel. Dit omdat de dichters ook zieners zijn en Apollo de muzenvorst is.

Lavandula, lavendel.

Lavandula, van lavare: wassen. In de oudheid baden de mooie vrouwen daarin en ze zouden daarna zo bekorend geroken hebben dat de latere Europese dames hun gelijke wilden worden en ook gebaad wilden worden in lavendelwater.

De reuk van lavendel wordt geassocieerd met frisheid en schoonheid, nog gebruikt om linnen en de planken te laten geuren waarop linnen bewaard wordt.

Heilige Hildegard gebruikte Lavendula als ogengeneesmiddel en voor verdrijving van ongedierte, ook zou het kuisheid brengen. De reden is misschien omdat de geur van de plant slaapverwekkend is en werd door de vrouwen wel in de slaapkamer gehangen zodat de mannen gauwer zouden inslapen. Symbool van ontmoedigen.

Dit in tegenstelling tot de grafelijke residenties waar het gebruikt werd om mannen in bed te krijgen, een dropje uit de flacon l’eau de lavande zou harde mannen zwak maken. Gebonden in bundeltjes werd de lavendel gebruikt om de motten in de bedstede weg te houden en die meer geurend te maken.

Nog belangrijker is dat het kruid het boze verdrijft, de duivel en zijn kennissen. Op sommige plaatsen werd het zelfs heilig kruid genoemd omdat het tegen satan opgewassen was. Ziekte kwam van de duivel zodat vele ziekten het gevolg waren van duivelsstreken. Die kon men verbannen door lavendel te dragen. Duidelijk zal zijn dat een kruid dat geneeskrachtige werking heeft, een antiseptische werking, zo krachten bezit tegen duivelse werking. In de Alpen geldt het lavendelkruid voor heilig, het helpt tegen de duivel en kan zelfs heksen redden die door de duivel vervolgd worden, ze hoeven zich er alleen maar op te zitten.

Een verhaal vertelt ons hoe de lavendel aan zijn geur gekomen is. Terwijl ze keek naar een plaats om de kleren van Haar kind neer te leggen zag Maria een grijze bos lavendel. Hierop spreidde ze de sneeuwwitte babykleren. De zon en de wind droogden de kleren en toen Maria ze weer oppakte geurden de bosjes naar de heldere geur van de hemel. Een geur die ze nog bezitten.

Legousia speculum‑veneris. (Venusspiegel) spiegelklokje.

Deze bloempjes gaan open naar de zonsopgang en omtrent de zonsondergang sluiten ze wederom toe en trekken zichzelf in zodat ze vijfhoekig schijnen te wezen net als ze ook doen eer ze volkomen of volwassen en noch niet open geweest zijn wat in de ander soorten van klokjes ook plag gezien te worden.

Het is een oude spiegel. Ja, het is de spiegel die Venus in haar bezit had, de magische spiegel die schoonheid toevoegde aan wat erin te zien was. Ze verloor die schat op een keer en die werd toen door een herder gevonden die, plotseling verbaasd over zijn eigen schoonheid in de spiegel stond te gapen. Cupido, die het glas zocht, kwam naderbij en half verbaasd, half verontwaardigd dat zijn moeders schat zo behandeld werd door een joker, stootte hij die uit zijn handen en liet hem verbaasd achter. Maar het object, van een goddelijke natuur, liet zijn indruk achter op de bloem die hem het eerst ontvangen had, de klokjesbloem. Symbool van vleierij.

Leontopodium alpinum (uit de Alpen) edelweiss of edel wit.

De naam edelweiss komt voor sinds 1785 via R. Moll in zijn brieven over Oostenrijk. De naam volgt het voorbeeld van de Edelraute en met beiden rookten, naar Moll, de Zillerthalers de stal uit als een koe een gezwollen uier had. De uit het Zillertal stammende naam Edelwei is zo pas sinds 1785 bekend geraakt en in de 19de eeuw in andere talen. Edel betekent nobel en wei: is wit.

Edelweiss werd geleidelijk aan het teken van de bergvereniging en zo in 1862 ook van Duitse en Oostenrijkse alpenvereniging, bergpensions, jagers en het souvenir. Het werd het symbool van zuiverheid.

De meeste legendes en liederen stammen zo pas uit de laatste honderd jaar.

Bij de Zwitserse maagden was het een heilige bloem. De arme bergbewoner had voor zijn geliefde waarschijnlijk geen andere gift dan deze bloem en zo beklimt hij op zaterdag een berg, een gevaarlijke risico. Gewoonlijk krijgen deze bergbeklimmers van hun meisjes een dankbaar onthaal. Deze wolken geboren bloemen zijn een bewijs van grote moed en onwankelbare verering. Volgens Zwitserse legende was er een maagd zo mooi, zo puur van hart, met zoծ nobele geest dat, hoewel elke man haar liefhad, geen een werd gevonden die waardig was om haar te winnen en toen ze nog steeds ongetrouwd op een bergtop tussen sneeuw en ijs stierf, veranderde ze in een bloem. Zo kan ze alleen met veel moeite, bravoure en opwaartse strijd gewonnen worden.

In een legende is er een verwijzing naar de hemel, waar het zo dichtbij groeit. Een engel in de hemelse wereld wilde de bitterheid van de aarde proeven. Zij kreeg permissie om haar aardse vorm aan te nemen, maar, onvoorbereid als ze was om tussen de mensen te komen die, zelfs in haar ogen, in een samenspel leven van tragedie, armoe, misdaad en ongeluk, koos ze als huis de hoogste en wildste Zwitserse bergen waar ze op de wereld kan neerkijken, maar er niet af komt. Haar ziel verlicht haar gezicht en vormt haar lichaam tot een prachtige schoonheid. Als ze gezien wordt door een moedige klimmer, en door de ijzige vastheid waar ze haar liefelijkheid verbergt, wordt hij aangemoedigd om haar te winnen en door de vreugde haar te bezitten, wordt hij veroordeeld om van haar te houden. Ze is vriendelijk maar koud voor allen, onmogelijk is het om haar in ‘t gezicht te zien zodat je je afwendt. Haar aanbidders baden tot God dat ze haar niet konden bezitten en dat ze wegkwijnen vanwege haar lieflijkheid. Hun gebed werd verhoord, de engel is terug naar de hemel en liet haar menselijke hart in het edelweiss, als een memento van haar aardse verblijf.

De bloem staat op Oostenrijke euromunten. De Edelweiss is gevestigd in 1907 als teken van de Oostenrijkse/Hongaarse alpine troepen door Franz Joseph I. deze oorspronkelijke 3 regimenten droegen de edelweiss op de kraag van hun uniform. Tijdens wereldoorlog I mocht de Duitse Alpine troepen het dragen vanwege dapperheid. Nog is het een teken van Oostenrijkse, Poolse en Duitse Alpine troepen.

Het insigne van Zwitserse generaals heeft een edelweiss in plaatst van een ster, een korpscommandant heeft bijvoorbeeld 3 bloemen.

Leucanthemum vulgare (vulgair of gewoon) margriet.

Leucanthemum betekent letterlijk witte bloem, leucos: wit, hoewel de margriet twee kleuren heeft, wit en geel. Zo is wit/goud een grote madelief en representeert de volle maan die onderscheiden wordt van de zon door zijn zilve­ren stralen, dus is dit een maanbloem. Het is eigenlijk een grote madelief.

Margriet is een orakelbloem die bestemd over het huwelijk, non worden of naar de hemel of hel gaan. Pluk een bloemblaadje, en spreek, zeg me de waarheid: Ik trouw wel, trouw niet etc. het laatste blaadje geeft aan of het wel of niet lukt, zo ook met non worden, naar de hemel of hel gaan. In de taal van de bloemen betekent de plant: verlaat me niet. Men neemt de gele buisbloempjes en werpt ze in de lucht en laat ze vallen op de omgekeerde hand, ieder bloempje dat er op blijft liggen telt voor 10 jaar (wachten voor je gaat trouwen en dergelijke).

De margriet is op dezelfde dag geboren als het goddelijk kind. Het was het teken voor de wijzen dat ze de plek bereikt hadden waar de ster ze naar toe geleid had. Toen ze tegen de avond de smalle straatjes afzochten was er geen opwinding, geen welkomstmuziek, geen dans of feest. Alles was stil en donker tot koning Melchior hen liet stil staan. ‘Hier is het,’ zei hij, ‘het is de plaats, kijk, hier is een bloem die op de ster lijkt die ons geleid heeft en daarboven ons hoofd staat.’ Toen Melchior de bloem wilde plukken ging de staldeur vanzelf open en liet hen binnen. Melchior plaatste de bloem in de hand van de nieuwgeboren baby en allen gingen op hun knien voor de lichtende verschijning, hij droeg de bloem als een scepter met de vorm van een ster. Symbool van een zinnebeeld, herinnering.

Leucojum, lenteklokje.

Aan de naam te horen zou het lenteklokje later moeten bloeien dan het sneeuwklokje, maar vreemd genoeg bloeit het zelfs eerder. De Engelse naam, snowflake, klopt beter. Dit is een naam gegeven door W. Curtis in 1798 om de plant te onderscheiden van het sneeuwklokje. Ook vele Duitse namen wijzen op zijn verbinding met de sneeuw. Bovendien heeft het grotere bloemen dan het sneeuwklokje. Toch wordt dit klokje niet met de sneeuw in verband gebracht en wordt weinig gebruikt, eigen­lijk is het niet eens bekend. Waarschijnlijk komt dit omdat het de kuisheid van het sneeuwklokje mist, ook zit er op het eind van elk van de 6 gelijke bloembladeren een speelse kronkel. Hoe het ook zij, het lenteklokje heeft nooit die verering gekregen als het sneeuwklokje.

Deze bloem is het symbool van hoop en vriendschap in tegenspoed. Een oude legende verhaalt hoe de goedhartige Hoop huilend over de witte, dode kussens van de aarde dwaalde en treurde om de bloemen en het liefelijke groen die begraven waren in de koude, harde grond. Maar zie, waar dikke en vaste druppen van haar hete tranen op de bevroren sneeuw druppelden smolt het en daar verschenen de boodschappers van vriendschap, de bloemen van Hoop.

Levisticum officinale (geneeskrachtig) maggi.

Maggiplant is zo genoemd naar een fabriek die het als specerij gebruikte, de fabriek van Julius Maggi die bouillonpreparaten, vooral van soepen maakte. Een plant die genoemd is naar een fabriek, heel opmerkelijk.

In Capitulare komt het voor als Liebstockel, Walafridus Strabo, gestorven in 849 noemt in zijn Hortulus het in een leergedicht, ‘onder de welriekende kruiden raden we voor de liefde aan om in de kleine tuin het krachtige Liebstockel te vermelden. Zo men meent dat deze plant door haar sap en geur beide ogen schaadt en slecht zien bewerkt, toch pleegt men de kleine zaden bij de geneesmiddelen te zetten en ze in een roep te brengen door vreemde verdienste.’

Er ontwikkelden zich midden Latijnse nevenvormen als luv-lub-, lev-, livisticum en libestica. Een omvorming tot het oud-Hoogduits stecco: steken, werd Lubestecco. In midden-Hoogduits verscheen zo het woord Lubestecco en (met de gedachte aan lief) Liebstuckel, Liebstckel bij. Zo verbasterde het verder en komt ook in andere namen voor als Luststock en Manskracht.

Een gelijk uitgangspunt heeft het Angelsaksische woord, lufu: liefde, en werd zo lufestice, of met love: liefde, ontstond het woord lovage. Bij ons lavas, lubbestok en manskracht.

Gebruikt als liefdestoverij. Niemand kan als die het kruid bij zich draagt kwaad zijn en de geliefde ziet er onweerstaanbaar uit.

Het oud-Hoogduitse Liebstockel heeft niets met liefde of stok te doen. Zijn naam zou het als liefdesplant gebruikt laten worden.

Toch draagt men in Silezi om liefde te verkrijgen de Liebstockel bij zich. Zo zien we ook in Slavische namen dit gebruik, hun naam voor deze plant is ljubcac, in ouds-Sloveens betekent ljuby: liefde en men draagt het bij huwelijk mee of in liefdestoverij en kijkt de bruid door het kruid om zeker te zijn dat haar man zich in vrede met haar in liefde zal zijn. Op andere plaatsen dragen de meisjes om geluk in liefde te hebben de gewijde plant mee. Zou dit toch het liefkruid van de Ouden zijn?

De vluchtige olie van wortel en kruid bevorderen het doorbloeden van het bekken en daarmee ook de toegangsorganen.

Ligustrum vulgare (gewoon of vulgair) liguster.

Op een hete dag, langs eindeloze hagen worden we verrast door het overweldigende en zware parfum. Een bijzondere geur vloeit om de struik, van een ouderwetse zoetheid, een wat ziekelijke geur.

Kleine witte syringetjes of elfjes pronken te midden van het taaie leer. De flikkerende lichten te midden van groene schaduwen zijn van bezoekende vlinders. Na hun visite worden de bloemen roestig bruin en gevolgd door groene bessen. Die worden tot duivels zwart en zijn gevuld met een purperen sap. De bessen worden niet gegeten door vogels zodat ze de haag nog lang kunnen sieren tot vrijwel alle andere bessen op zijn, dan zijn zij aan de beurt.

De wilde vormt een dikke bos met vele stengels die statig in een rij staan. Het is de saaiste en meest karakterloze van alle heesters. Blijft gedeeltelijk groen maar wordt in het voorjaar, geheel tegen de natuur in, opeens vuil, dor en kaal. Het gewas vormt hagen zonder fleur of heerlijkheid, hard glanzend groen aan rechte takken die gauw iets bezemachtigs krijgen.

Het hout is hard, glad en taai en wordt gebruikt voor draai- en snijwerk en voor schoenmakerspennen. De buigzame jonge twijgen voor korven. Ligustrum komt van ligare: binden, het is een verwijzing naar het gebruik van de flexibele scheuten.

Lilium candidum, (wit) witte lelie.

Een plant met zo’n fiere, edele houding, een bloem zo rein, schoon en geurig moest van meer dan gewone, wel van goddelijke oorsprong zijn. Als symbool van zuiverheid en majesteit droegen de Grieken de lelie op aan Hera, de hemel-moeder waar de lelie aan ontstaan zou zijn.

Jupiter die verlangde dat het kind Hermes onsterfelijk zou zijn vroeg aan de god Hypnos, de god van slaap, een narcotische drank klaar te maken die hij aan Hera gaf om op te drinken. De koningin-moeder viel in een gezonde sluimer en Jupiter legde de kleine Hermes in haar handen zodat die kon drinken van de goddelijke melk die zeker onsterfelijkheid zou verlenen. Het kind, verheerlijkt met het goddelijke voedsel, dronk sneller dan hij kon slikken zodat hij wat van de melk morste dat op de aarde viel. Onmiddellijk ontsprong daaruit de witte lelie die de zuiverheid en majesteit weerspiegelt. Met een deel werd de hemel besproeid waarvan de Melkweg of Via Lactea in de hemel zijn oorsprong zou hebben. Zo ook bij de Romeinen, waar Juno de melk leverde.

Ook de schrijvers van de Griekse oudheid vermelden de lelie. Bij Homerus wil Hector de leliezachte huid van Ajax met een speer doorsteken. De stemmen van de cicaden en die van de muzen heten leliestemmen. Anakreon bezong de cicaden, een zittende cicade gold als symbool van muziek. Vergilius en Ovidius vermelden deze plant.

De Grieken en Romeinen kroonden hun bruiden met lelies, wat een puur en vruchtbaar leven zou symboliseren. Diana, Venus en Juno werden dan ook met deze bloem afgebeeld.

Zo ging het ook in het Christendom over. Van Juno werd het de maagd Maria, het embleem van sterfelijke schoonheid en zuiverheid. De buitenkant van de bloem bestaat uit onschuldige witte bloemblaadjes, ‘maar in haar hart schijnt goud.’ Vandaar de gewone naam als Madonna lelie. De stuifmeeldraden werden verwijderd omdat die de bloem bevlekten en zo werd de bloem maagdelijk gehouden. Bij schilderingen in kerken is de lelie altijd zonder stuifmeeldraden opgenomen. Zeer bekend is de lelie dan ook geworden door de leden van de H. Familie.

Maria, als symbool van reinheid, kreeg van de engel Gabriel die haar de geboorte meedeelde, de lelie als het symbool van onbevlekte ontvangenis. De staf van de engel der verkondiging was al in de Byzantijnse tijd met leliën gekroond. Daardoor omkranste men een Mariabeeld met Madonna leliën, (ook rozen). Met de lelie onder de dorens werd door de kerkvaders Maria bedoeld en zo werd in de vroegchristelijke beschouwingen de lelie tot attribuut van Maria, het symbool van onschuld en mateloze reinheid. Sinds die tijd geld de lelie in de christelijke kunst voor alle voorstellingen die zich op de moedergodin betrekken. Bij de verkondiging waar engelen haar bezingen houden ze leliën als kaarsen in de handen. Waar de madonna met het kind op de schoot zit bloeien in de buurt zeker witte leliën. Maria wordt nooit met een lelie in de hand afgebeeld, maar die wordt wel als zinnebeeld bij haar geplaatst.

De bloem werd bij de Romeinse troonopvolgers het symbool van hoop. Op Romeinse munten met de kop van de troonopvolgers bevinden zich leliën met de woorden: ‘spes populi Romani,’ ‘hoop van het Romeinse volk.’

De lange witte lelie is altijd in strijd geweest met de roos om de titel koningin van de bloemen. Neem de hele lelieplant in je handen, met blad en al, de witte lelie is de mooiste plant op aarde. Alleen de roos heeft een aangenamere geur.

Het symbool van maagdelijkheid en reinheid. Breek zo’n plant niet. Vooral als een man dit doet brengt hij hiermee de reinheid van zijn vrouwelijke gezinsleden in gevaar.

Veelvuldig werd het tot de 17de eeuw als medische plant gebruikt. Brunfels, Bock en anderen prezen de geneeskracht van deze lelie. Een beet van schorpioenen of slangen, neem de witte lelie, verstarring van spieren? Pijnen van baarmoeder? Witte lelie. Lelie olie bevorderde de geboorte en verzachtte harde knobbels in de borst, gedestilleerd leliewater werd gebruikt tegen hals gebreken en melaatsheid. Gekneusde bollen zouden ontstekingen verkoelen. Het gewas gold nog lang als urinedrijvend middel en werd tegen wisselkoortsen (malaria) aanbevolen. Zelfs de gekneusde meeldraden zouden een snelle genezing van een wond geven.

Als wondmiddel stond de plant hoog aangeschreven, een been wond die door een bijl veroorzaakt was, zou evenals een ernstige wond aan de hand genezen zijn door bloembladen van de witte lelie, nadat die vooraf in brandewijn geweekt waren.

Een gelijke werking zou het water hebben die uit de bloem en ook uit de bol gemaakt werd. Deze plant is dus eigenlijk meer een kleine huisapotheek. Niet alleen een huisapotheek maar de lelie was ook beroemd als cosmetisch middel.

Linum usitatissimum (usitatissimum is overtreffende trap van veel gebruikt) vlas.

Het smalle blad is meestal lancetvormig en vorstgevoelig. Vlas is er met witte en helderblauwe, spoedig verwelkende bloemen. De bloemen sluiten tegen de avond en bij het komen van de zon openen ze weer hun blauwe ogen. Bij vlas is het getal 5 belangrijk, 5 meeldraden, 5 kroonbladen, 5 kelkbladen en de vrucht zit in twee hokjes van elk 5 zaden. Het is een eenjarig plantje met een zwakke stengel die echter zeer veerkrachtig is.

Linum is de Latijnse naam voor vlas. Het woord stamt van het Griekse linon, een naam voor draad of lijn. Dit woord is mogelijk weer afgeleid van het Keltisch lini (draden of lijn) dat wel verbonden is met het Latijn linea, streep of lijn. Dat dit woord door alle Germaanse stammen is aangenomen ziet men aan de taal, men spreekt niet van vlasgewaad of vlaszaad maar van lijnwaad, lijnzaad en lijnolie. Ons lijn komt in midden-Nederlands voor als line in 1262 en betekent eigenlijk van vlas gemaakt touw.

Wat de granen zijn voor de voeding, is het vlas dat voor de kleding. Spinnen behoort tot het oudste ambacht en komt onmiddellijk na de dierenvellen.

De kunst was om een zo gelijk en lang mogelijke draad te maken.

In de oudheid kan die draad ook bezien worden als de ‘Levensdraad’ die gesponnen wordt door de Noorse Nornen, de Romeinse Parcen en Griekse Moiren, die op elk moment af kan breken. Klotho’s spindel wordt gesponnen (begin van leven) die door Lachesis wordt afgemeten (leeftijd) en door Atropa wordt afgeknipt (dood). Op de spindel werden de draden getrokken die verschenen in de religieuze beelden van het levenslot. Achilles zal moeten dulden wat de noodlotsgodin bij zijn geboorte met de linnendraden toe gesponnen had Ilias 20,128 en 24, 209, gelijk ook Odysseus 7,198. In de Bijbel staat dan ook in Spreuken 21:6 ‘of in de snaren des doods,’

Aanvankelijk weefden de spinsters hun eigen garen. Vlas werd geweven door de vrouwen, Spreuken 31:13. De tijden zijn voorbij dat de boerenmeiden een stuk land kregen om er vlas op te bouwen. Het werk is vrij zwaar en ging van de vrouwen op de mannen over, vooral in de steden. Die vormden op den duur de weversgilden in de steden.

Aanvankelijk weefden de spinsters hun eigen garen. Vlas werd geweven door de vrouwen, Spreuken 31:13. Het was een teken van rijkdom, de linnenuitzet bij het trouwen voor elkaar hebben was een teken dat men het goed voor elkaar had. De tijden zijn voorbij dat de boerenmeiden een stuk land kregen om er vlas op te bouwen. Het werk is vrij zwaar en ging van de vrouwen op de mannen over, vooral in de steden. Die vormden op den duur de weversgilden in de steden.

Lijnzaad is een andere belangrijke opbrengst van vlas. De uit de bruine, glanzende zaden gewonnen olie wordt gebruikt om ervan te eten en er vernis voor verven uit te bereiden. Dit vormt een harde en waterdichte bedekking, verder voor een drukinkt en vloeren, linoleum. Uit de restanten worden lijnkoeken gemaakt die als veevoer gebruikt worden.

Lodoicea maldivica (uit de Maldiven) dubbele kokosnoot.

Naar de vorm wordt het ook vergeleken met de achterkant van een vrouw, ‘weiberhintern.’ De oude naam was Lodoicea callypiges, Grieks voor mooi achterwerk.

De vrouwelijke bloem lijkt op borsten, ook de manlijke voortplantingsorganen zien er menselijk uit, als een fallus, de vrucht geeft te denken. Volgens een legende zouden de manlijke bomen bij volle maan hun plaats verlaten om de vrouwelijke kokosnoten met een bezoek te vereren. Een mens die dit samenkomen zou bijwonen komt niet levend of gestoord uit het woud terug.

De noot gold als een product van een in het midden van de wereldzee groeiend gewas en men noemden ze dan Coco de Mer of zee kokosnoot. Daarvoor zorgden ze al eeuwenlang voor grote opwinding als ze aanspoelden op de kust van de Maldiven, Sri Lanka, India en Indonesië. Doordat ze aanspoelden op de kust van de Maldiven werd de noot ook wel Maldivennoot genoemd. Maar nergens vond men een spoor van die raadselachtige boom. De koning van Bengalen ondernam zelfs een krijgstocht naar de Maldiven om zich van dit kostbare product meester te maken. Het poeder ervan zou mannen potent maken en zou alle vergif weerstaan. Het land werd onderworpen maar de gezochte vrucht vond men niet. Met de doodstraf werd men geboden om elke gevonden noot aan de koning te brengen.

Later berichtte een Fransman, die schipbreuk geleden had en daar 6 jaar als gevangene geleefd had, dat de noot niet op de Maldiven groeide, maar aanspoelde op de kust. Lege noten spoelen aan, vruchtbare niet, vandaar dat ze niet op andere eilanden voorkomen.

Nu weefden men vele sagen om die begeerde schat wat zijn roem tot in het ongelofelijke vermeerderde. Al gauw vertelden Oost-Indische kooplieden dat de Salomonsnoot, een naam die algemeen gebruikelijk werd, groeide op een boom die midden in de zee stond. Ieder de een blad of stam aanraakte zou daardoor doodgaan.

Waar kwam die mysterieuze vrucht vandaan? Er werden expedities uitgestuurd. Die leidden echter allemaal tot niets wat weer aanleiding gaf tot steeds meer absurde verhalen.

‘In de buurt van het eiland Java groeit diep onder de blauw/groene zee een woud van bomen waarvan de takken en bladeren op zekere tijd boven het water uitrijzen, deels om de vruchten te laten rijpen, deels om de fabelachtige vogel Greif tot nest te bieden.’ Chinese en Maleise zeelieden hebben deze bossen een enkele keer op windstille dagen aan de kim aanschouwd.

‘De bewoners van de Indische Archipel mijden de bomen. Dit omdat tussen de stekelige takken en bladeren een monsterachtig wezen huist, de griffioen. ‘s Nachts vliegen deze verschrikkelijke vogels naar het eiland om daar olifanten, tijgers en rinocerossen te doden, in stukken te scheuren en mee te nemen naar hun nesten. In die tijd was ook de scheepvaart gevaarlijk, alle stromingen trokken naar de wonderboom toe en namen de boten met zich mee. De opvarenden werden boden van het kwaad.’

Zulke verhalen vonden algemene verspreiding. Vooral de geschriften van de Franse Francois Pyrard de Laval maakte de noot in Europa beroemd. Hij strandde in 1601 met een schip op de Maldiven en schreef dat de koning daar bevolen had dat iedereen die zo’n noot vond die bij hem moest brengen. Deed hij dat niet zouden zijn handen afgehakt worden.

Niet alleen de mysterieuze oorsprong en niet hun grootte, nee, het was hun vorm die zo sterk op het onderlichaam van een vrouw leek dat aan de vruchten onmiddellijk grote liefdes stimulerende krachten werden toegekend. De noot was van hoge aanzien en er werden fabelachtige prijzen voor betaald en waard om aan koningen gepresenteerd te worden. Ze leverden dus veel geld op, vooral nadat Clusius in zijn Rarorium Plantarum Historica de vrucht omschreef als nux medica, als middel tegen allerhande ziektes. De noot werd zeer vereerd en als wondermiddel tegen allerlei ziektes gebruikt. Een beetje vorst liet de vrucht uithollen en de harde schil bedekken met goud en diamanten, een dergelijke kelk maakte vergif onschadelijk.

Lonicera, kamperfoelie.

De kamperfoelie is het bos van de Moeder Maagd, Mater silva. Versierd met welriekende bloemen die van honing overvloeien. Maria is de ware honingbloem van de hemels.

Kamperfoelie is een vaste vereerder van poten en wordt aanbeden om de groei in de boom die het omhelst en omarmt. Zijn vroege verschijning van blauwgrijs over de nederige gronden gaf het de naam van Moeder van het Woud, de Madresalva: moeder van het bos, van de Italianen en Spanjaards. Vormt in het woud lianen die naar het licht willen en die de gastheer, die de plant toegestaan heeft om op zijn rug te klimmen, tegelijk de hals snoert en die dreigt te verstikken. De kamperfoelie windt zich op en de gastheer nog meer.

De eerste bloem verschijnt en wordt sterk geurend onge­veer ­om zeven uur in de avond en met acht uur zijn de meeste wel open. Als nachtbloem is de kamperfoelie in een licht kleed gehuld en maakt zich ‘ avonds stralend gereed om bezoekers te ontvangen. In dit duistere en stille uur stroomt zijn zoete geur naar buiten zodat het bloempje door zwevende nachtvlinders geliefkoosd wordt.

Zwoele zomeravonden zijn zoete kamperfoelieavonden en ze verspreiden een heerlijke geur voor nachtvlinders. Bij kamperfoelies spreken we over kleuren waarom nooit over geuren?

De tuinkamperfoelie is een embleem van aanhankelijkheid en betrouwbaarheid. Als woodbine bindt het en omarmt het struiken en bomen als de lieflijke’ Queen Titania fluistert tot de arme betoverde Nick Bottom, de wever:

‘Sleep thou, and I will wind thee in my arms.

So doth the woodbine the sweet honeysuckle

Gently entwist.’

De bloem van de kamperfoelie was bij de schepping opzijgelegd en vergeten totdat een lieflijke engel hem opnam en zijn adem erin bracht, een geur die ze meebracht van de geopende bloemen uit de tuin van Eden. Een ander nam haar penseel, waarop elke kleur van de regenboog was aangebracht, en gaf de lichte bloem een gouden en rode tint en een derde druppelde er een drop van de zoetste honig in. Een vierde, rond haar slanke middel waren twijgen van allerlei vormen gewonden, nam de langste en bevestigde het hoofd van de kamperfoelie daarop. Groot en sierlijk stond ze op van haar plaats en draaide de plant rond om haar heen. Toen de zon geverfde bloem op haar amberkleurige schouders rustten zei ze: ‘Ik zal deze plant overal in het wilde bos brengen, waar ze zal groeien overgroeit ze de bomen totdat haar bloemen begraven zullen zijn tussen het groene loof van de bomen. Alle zoete geuren van de zomer zullen rond haar vloeien. Waar de kamperfoelie gezien zal worden zal ze genegenheid tonen, getuigenis van een goed hart dat opklimt tot wat het liefheeft tot die sterft, maar ze zal niet gaan naar diegene waar ze niet aan getrouwd is, want eens omwikkeld door zijn aanhankelijkheid zal ze daar groeien, leven en dood gaan.’ Symbool van de liefdesband, broederlijke liefde, banden van liefde, lieflijkheid van gezindheid.

Lunaria annua (eenjarig) Judaspenning.

Judaspenning die ontstaan zouden zijn nadat Judas als loon voor zijn verraad de zilverlingen weggooide, op die plaatsen waar ze op de grond kwamen ontstonden deze planten die alle jaren weer de zilverlingen laten zien als een herinnering aan het verraad van Judas. Symbool van ongeloof. In Brussel wordt nog altijd een muntstuk bewaard die een van de dertig zilverlingen van Judas geweest zou zijn toen hij zijn meester verraadde. Die wordt door de Kapucijners bewaard in de kerk van de Karmelieten. Die munt is oud en versleten en heeft op de kop enige en door ouderdom onduidelijke Hebreeuwse letters. Op de zilverling liggen ook enige houtsplinters van elk een 1.5 duim lang en een strobreed die van het kruis afkomstig zouden zijn.

Het 'geld van de paus, heet de plant hier en daar in Brabant, dit naar het Franse monnaie de Pape, omdat de tussenschotten van de hauwtjes op zilveren muntstukjes gelijken. Symbool van eerlijkheid, oprechtheid.

Vele alchimisten en andere onderzoekers van de verholen kunsten hebben dit kruid zeer gezocht en gebruikt en hoopten daarmee enige wonderwerken uit te richten zoals ze meestal plegen met alle andere soorten van kruiden die de naam Lunaria of maankruid voeren (Luna; maan) want sommige er van gebruiken het zaad van dit kruid wat door de velletjes van de platte penningvormige hauwtjes te zien is, sommige gebruiken alleen het middelste velletje wat zilverkleurig is en eerder op het maagdenperkament dan enig deel van een kruid schijnt te wezen want ze geloven dat die zeer geschikt zijn om hun zegels van Mars en ander dolende sterren te maken waarmee ze vreemde kunsten hopen te doen. Maar deze zullen we bij hun goeddunken laten en schrijven niets anders dan hetgeen ons wel bekend is en door lengte van tijd en lang gebruik van de oude en nieuwe meesters waar bevonden is geweest.

Lupinus, lupine.

Lupinus, is afgeleid van het Latijnse lupinum, van lupus: een wolf, de plant vernietigt het land zoals de wolf het woud. Letterlijk vertaalt, vernietiger. Of van droefheid omdat de lupinen vanwege hun bitterheid verdriet maken. Het zou ook naar de wolf genoemd kunnen zijn om de grijsachtige wollen bekleding van de peulen. Symbool van verslindend.

Merkwaardigerwijs is dat de lupine een lievelingsgerecht bij Romeinen vormde. Geplet werden ze tot een soort van penningen geslagen die gebruikt werden bij schouwspelen. De geplette peulen werden numeri comici genoemd. Plinius beval een dieet ervan aan dat gezond en licht was dat een frisse kleur en plezierig uiterlijk gaf. Daarvoor moeten ze wel speciaal voorbereid worden, het gif wordt verwijderd door koken en ze worden dan zoetachtig van smaak. De oude wijsgerige zouden ze zelfs in hun knapzak gehad hebben. Plinius zegt dat een dieet van gedroogde lupines de geest actiever maakt en de verbeelding laat toenemen, dat ze de persoonlijkheid liet toenemen. Vele van de oude geheime recepten om schoonheid te laten toenemen bevatten lupinen. Vaak werden ze tot een pasta gemaakt en enkele uren gebruikt als een gezichtsmasker.

Lupinen doen het land daar ze groeien veel deugd, want ze maken het land vet en doden alle onkruid dat er groeit en ze mogen gezaaid worden in de wijngaarden en op land dat uitgemergeld en vermoeid is.

Deze bijzonderheid wordt aan de lupinen gemerkt dat ze elke dag zich keren naar de omloop van de zon zodat de werklieden daarbij kunnen weten hoe laat het is al is het geen mooi of helder weer.

Lycopus europaeus (uit Europa) waterandoren.

Bladen zijn diep en onregelmatig ingesneden, vrijwel geveerd en gezaagd, golvend en staan kruisgewijs tegenover. De verkrommelde ruige bladeren zijn van een doffe harig groene kleur, van een goede reuk, maar onaangename smaak. Gapende witte bloemen met purperen vlekken staan in bundels in de oksels van de bovenste bladeren in juli/augustus.

Een plant die opduikt op vochtige plaatsen en moerassen en is dan lastig door de kruipende wortel. Vee eet het niet en is niet sierlijk in de weide.

Zigeunerkruid ontving de oude naam van Egyptisch kruid omdat schuinsmarcheerders en oplichters, die zichzelf Egyptenaren noemden, zich zwart kleurden met dit kruid. Het kruid levert een donkere olie die gebruikt kan worden om de huid donkerder te maken of om er een bruine kleur mee te verkrijgen. Het kruid zou door zigeuners of Egyptenaren gebruikt zijn om geroofde kinderen hun huidkleur te geven waardoor ze op hun eigen kinderen zouden lijken.

Want het sap van deze malrove plag al hetgeen dat er mee bestreken wordt een dusdanige zwarte kleur te geven die er zo vast in blijft dat men het met wassen en wrijven er geenszins uit kan doen op die manier dat de linnen doeken die daar eens in gedoopt of geverfd zijn geweest die kleur daarna eeuwig behoudenծ

In Frankrijk werd het gebruikt om een goede bruine kleur te geven aan zijde, wol en linnen.

Lysimachia vulgaris (gewoon of vulgair) wederik.

Wilde wilg of wederik, een naam van meerdere planten wiens bladeren op die van de wilg, Weide, lijken, zo ook voor Lythrum en Epilobium. Of het wordt wederik genoemd naar de wede, de verfstofplant, omdat van deze plant verscheidene kleuren te bereiden zijn. Uit de stengel een gele en uit de wortel een bruine verfstof. De gele kleurstof werd ook gebruikt om goud te vervalsen.

Lysimachus heeft het kruid Lysimachia eerst gevonden en van hem houdt het zijn naam wat van Erasistratus zeer geprezen en gebruikt is geweest. Dan daar zijn sommige die menen dat het zo genoemd is omdat de ouders in Griekenland door enige valse en ijdele mening of bijgeloof geloofden dat dit kruid door zijn verborgen en heimelijke eigenschap kracht heeft om de twist van de dieren te stillen en op te laten houden en vooral van het vee als van ossen en schapen en ook van de bijen, maar alleen als het tussen de hoop geworpen wordt en dat (zo zij zeggen) hebben de woorden Lysis en Mache betekend wat zoveel te zeggen is als scheiding of stoppen van twist, al of men dat kruid scheidde twist noemt. In de loop der tijd bleef het woord in twee componenten bestaan, namelijk strijdt en eindigen. Tijdens Plinius, de naam was nu Lysimachia, verkreeg het de opmerkelijke en legendarische eigenschap om alle vliegen van het juk te verwijderen waar het op was geplaatst. Rook van verbrand loof zou de vliegen en wantsen eveneens doden en verjagen. Vlooienkruid.

M.

Magnolia stellata (stervormig) stermagnolia.

De stermagnolia is afkomstig van de bossen die om de Futsjiama zijn gelegen. De eeuwige sneeuw op de top van deze heilige berg wordt weerspiegeld in de witte bloemen van de stellata. Ze overdekken de stevige en dicht gedrongen piramide met maagdelijke witheid. Zijn bloemen zijn als witte waterlelies, half gevuld met een aangename geur. Na de bloei dwarrelen de blaadjes alsof er een hemelse sneeuwbui losgebarsten is. Jammer genoeg heeft deze bekende lentebode vaak last van de vorst met ijsheiligen. Het noemen van zijn naam roept herinnering op aan nachtvorsten, striemende regens en aanhoudende wind. Ook de koude witte kleur werkt hier zeker aan mee.

De Amerikaanse vormen worden beverbomen genoemd omdat de bevers de schors van de bast vreten en het hout gebruiken voor hun bouwwerken.

Magnoliaճ zijn kenmerkend vanwege hun bittere, helende en aromatische delen. De bast zou de gewoonte van het tabak roken afleren als het gekauwd wordt. Het wordt tegen koorts gegeven, reuma en malaria. Het hout laat zich goed bewerken. Het daaruit gesneden hout lijkt op dat van Liriodendron, alleen is het magnoliahout 20% zwaarder. Het is prima voor pianoճ en orgels, voor buiten- en binnenbekleding. Vrijwel geen ander Amerikaans hout laat zich zo goed politoeren.

De Indianen verhalen ervan dat, als je onder deze boom gaat slapen als die bloeit, je nooit meer wakker wordt. Of iemand dat ooit geprobeerd heeft, weet ik niet, maar ja bij ons vertellen ze dat van de Taxus en in Azi van de upas boom, Antiaris.

Malus, appel.

Met een mooie voorjaarsdag schemert het in de boomgaarden van de witte sterren. Maar koele snijdende oostenwinden geven een terugval en brengen weer vorst. Na enkele boze dagen lokt eindelijk weer de blije lucht en komt het sterretje weer ongeschonden tevoorschijn. Alleen het wit heeft de bloem afgelegd, tenminste aan de buitenkant is die met rood overtrokken, een overigens uiterst lief perzikrood zodat het bloempje eruitziet als een bakvis met blozende wangen. Waar de perelaar altijd in het wit gaat is daar het verschil met de appel die ook rode of roze tinten kan hebben. De appel is meer beschaamd, van buiten een blos en van binnen wit. Գ Nachts verspreidt de appelaar zijn geur het sterkst zodat ze bezocht wordt door vele nachtvlinders. De appel met bloemen als rozenknoppen vormt een schitterend gezicht. Fris en vredig groen siert het blad deze boom.

Malus, bloem: Symbool van voorkeur. Een witte appelbloem geven betekent zoveel als ‘ik geef de voorkeur aan je zuiverheid, frisheid, een roze ‘meer aan opwinding.’

De naam Malus werd bij de oude Latijnse meesters van vele soorten van vruchten begrepen en zo betekent het woord appel zeer veel van elkaar verschillende vruchten en dat meest naar de gelijkenis die ze alle enigszins hebben met de gewone appels die zo eigenlijk heten. In de Griekse mythologie was echter de appel niet de appel van nu. In alle talen die de invloed van de Romeinen hebben ondergaan dragen vruchtbomen namen die aan het Latijn zijn ontleend. Alleen met de appel was dit niet het geval. De appel werd als enigste vrucht hier al gekweekt voor de komst van de Romeinen. De appel kreeg zijn naam door de Germanen. Malum betekent ook het boze, slechte, vergelijk Frans mal-, en bonusmalus; bonus; goed, malus; slecht.

Die geur, smaak, grootte en vorm heeft de appel pas de laatste paar honderd jaar verkregen door cultuur.

In de oudheid was de oude appel maar klein, zuur en onaanzienlijk, een soort bos appel (Malus sylvestris). Onbewust zal je ook reageren met h, vreemd, altijd gedacht dat de appels er vroeger ook goed uitzagen en groot en lekker waren. Die gedachtegang is mogelijk beïnvloed door de mythologie waar over begerenswaardige en gouden appels wordt gesproken. De verboden vrucht uit de Bijbel wordt ook geassocieerd met de appel.

Dionysus zou de ontdekker van de appelboom zijn geweest die hij aan Aphrodite (godin van de liefde) schonk waardoor de appel een erotisch uitstraling kreeg. Aphrodite schonk de 3 gouden appels aan Hippomenes die daardoor de snelvoetige Atalanta tot vrouw kreeg. Atalanta wilde alleen trouwen met diegene die sneller dan zij kon lopen. Hippomenes bereikte dat doordat hij de gouden appels op haar weg legde en Atalanta, als een echte vrouw, kon ze niet laten liggen en werd zo ingehaald door Hippomenes. Zie Atlantis.

Eris (Eris appel) wekte, door de gouden appel die ze bij de bruiloft van Peleus en Thetis onder de gasten wierp, met de woorden: ‘voor de mooiste’ de jaloezie van 3 godinnen op. Paris moest een oordeel vellen. De drie godinnen beloofden hem alle goeds, maar de koningin van de liefde beloofde hem de mooiste vrouw ter wereld en won. Op haar aanraden maakte hij een reis waarop hij Helena, de mooiste vrouw ter wereld, schaakte. Daaruit ontstond de Trojaanse oorlog die 10 jaren duurde.

Het is een appel waar de ongelukkige Tantalus naar grijpt, waar hij de helse pijnen mee kan verlichten, maar de takken springen telkens omhoog als hij ze zowat vast heeft, net als de stroom van hem wegvloeit als hij stopt om te drinken.

De appel lijkt meer door zijn ronde vorm als een symbool van volmaaktheid gekozen door de Europeanen. Voor de Romeinse keizers was ze het symbool van wereldlijke macht. Zo ook in de middeleeuwen. De rijksappel was een volkomen bol met boven op de beeltenis van Nike, de godin van de zege, die beeltenis werd later vervangen door een kruis. Als Reichsapfel is de appel in Middeleeuws keizerdom het symbool van bezit aanspraken en de scepter het teken van beschikkingsrecht. Maar deze appel, met zand of as gevuld, bedoeld als Memento Mori, tot teken van vergankelijkheid van alle aardse macht. Gevat is het in een Christelijk kruis als teken van heerlijkheid van de macht aanspraak van een hogere macht, maar staat er onder.

Als aan een willekeurige Nederlander gevraagd wordt met welke vrucht Eva Adam verleid heeft, zal het antwoord in vrijwel alle gevallen luiden: de appel. Als we de Bijbel er echter op naslaan, zien we dat in de betreffende tekst helemaal geen appel genoemd wordt. Gesproken wordt over de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad. In Genesis 3: 2, 3, 6, wordt alleen over een vrucht gesproken, Peri.

Appelflauwte kan veroorzaakt worden wanneer zenuwachtige mensen in een vertrek zitten die met kwee- of appellucht is gevuld. Door die geur vallen zij licht om. Ook verscheidene snijbloemen kunnen die geur slecht verdragen. In Bromelia ‘s kan echter een stuk appel, die in de met water gevulde koker wordt gedaan, ervoor zorgen dat de plant eerder begint te bloeien.

De pitten van appels bevatten een lichte hoeveelheid blauwzuurverbindingen. Normaal kan dit geen kwaad, maar bekend is het verhaal van de man die de pitten lekker vond, ze verzamelde en in een keer opat en overleed.

Plinius verhaalt al van reukwerken die vervaardigd werden uit appels. Vroeger werd er ook een lippenpommade van gemaakt, pommade cosmetique, die ook wel bij gebarsten handen of lippen gebruikt werd. Pommade komt van het Franse pomme: een appel, een geparfumeerd vet voor cosmetische gebruiken. Vroeger stak men kruiden in een appel en na enige dagen werd dit gemengd met vet dat de reuk uit de kruiden opnam.

Malva, kaasjeskruid.

Malva betekent verzachten, week maken, naar de verzachtende slijm van de bladeren.

Kaasjeskruid omdat de vruchten op kaasjes lijken of op shirtknopen.

Broodjes, Franse broodjes, in België mastellenkenskruid, mastel: rond koekje, keeskruid, paternosterkruid. Dit omdat Jezus ze aangeraakt had, waarna ze in goudklompjes veranderden zodat zijn moeder geld had om brood te kopen. Van die tijd af aan kunnen de vruchten als broodjes gegeten worden, kerkbloem.

Het zijn de originele marshmallows. De marshmallows die gemaakt worden van meel, stroop, gelatine en suiker werden oorspronkelijk gemaakt van de wortels van deze plant. Die plant groeide in moerassen, de marshes van de Thames. Symbool van weldadigheid, zaligheid.

Peppel of pappel komt naar het gebruik om te pappen op brandwonden en verzachtende werking op de verharde slijmvliezen. Varro verhaalt dat priesteressen van Apollo in Rome de voeten met deze zalf insmeerden en dan op blote voeten door de kolen liepen. Zo ook Albertus Magnus dat de magiërs er hun handen mee insmeerden en dan allerlei dingen uit het vuur konden halen. Deze plant werd zo gebruikt in lang vervlogen, donkere tijden. Als men toen beschuldigd werd van een misdaad kon men een beeld van hun onschuld of misdaad verkrijgen door een oordeel. Personen van zwakke gezondheid of licht gestel, vooral monniken en schrijvers, waren vrijgesteld van de normale methode van een gevecht. Die konden hun onschuld aantonen door een gloeiende ijzeren staaf vast te houden. Dat gebeurde in de kerk en tijdens de dienst werd hij in de gaten gehouden door een klerk. De verdachte, hij kon vrienden bij zich hebben, werd beschut door zijn handen te bedekken met een dikke laag van zekere substantie die hem toestonden de hitte te weerstaan. Een soort van pasta van die substantie werd in de 13de eeuw beschreven. Het sap van de Malva en de slijmige zaden van een soort vlooienzaad samen met het wit van een ei werden gemengd, de handen waren daarmee even goed bedekt als met een paar handschoenen.

Mandragora, mandraak, alruin.

De meeste schrijvers handelen bij deze plant meer over het bijgeloof door de vorm van de wortels.

De wortel heeft de vorm van een naakte mens, de vier worteltakken waren de twee armen en benen. De manlijke vormen bezitten een baard en zouden de mannelijkheid stimuleren, de vrouwelijke, die zeldzamer waren, werden met lange haren afgebeeld en zouden de vruchtbaarheid bevorderen. (De haren kwamen er wel bij doordat men gerst- of haverkorrels in de wortel drukte en kiemen liet) Door de vorm van de wortels werd het in de loop der eeuwen met allerhande mythen omgeven.

Diegenen die het aanraken sterven op staande voet. Als men dit uit de aarde halen wil moet men Գ nachts een teken of stok in de aarde bij zijn wortels steken en daarna moet men aan die wortels een hond met een touw of sterke koord vast maken en de hond door de reuk van gebraden vlees van die plaats lokken op zo’n manier dat hij de hete reuk van dat vlees in de neus heeft en met grote haast en geweld de wortels uit de aarde rukken en gans uithalen zal.

Of dat het groeide onder een galg en werd door een alwetende vrouw onder zekere bezweringen uitgegraven in de tijd van de zonnewende en het laatste maandkwartier, dan klinkt alleen nog maar een klagend gejank uit de bodem van de bezworene op. De alwetende vrouw neemt de wortel in haar armen en zie, de wortel strekt zich reeds, ze draagt het naar huis en zet het op een bed. Maar hoe ziet het eruit. De haren vallen lieflijk naar beneden als een mensenkind en daar verschijnen borsten op het vreemde lichaam. Als vervanging voor de ogen steekt de vrouw een paar jeneverbessen op die betreffende plaats, die bessen worden al gauw echt, niet ovaal maar rolrond. Sinds de vrouw eenmaal de vreemde vorm uit de weerspannige aarde heeft gehaald en het vormsel leven heeft gegeven hangt het met lijf en ziel aan haar, ondanks dat het qua grootte met een driejarig kind vergeleken kan worden. Als ze verzuimt om het schepsel te baden huilt het zo luid en verschrikkelijk dat het niet om aan te horen is. Daarbij moet het in onvermengde en zuivere wijn gebaad worden. Uitgewassen tekent het wezen zich in zijn ganse duivelse boosheid. Daar springt het over huizen en daken, een angstige bewoonster achterlatend, om haar zorgen lachend en honend, dan weer vertoont het in de schoot der aarde een verborgen schat die de vrouw uitgraaft en haar met rijkdom overspoeld. Maar aan deze rijkdom hangt een hellevloek, ze wordt niet gelukkig in het bezit, het geld brengt onvrede, ja moord en doodslag in haar familie, haar vader sterft wegens hoogverraad, haar man en haar broer vechten tegen elkaar om de alruin, die om haar tranen spot, het brengt haar met zijn duivelse streken tot waanzin zodat ze tenslotte onder dezelfde galg haar ziel uitsteekt. Symbool van kwaad, verschrikking.

Matricaria, kamille.

ռ/span>Weinig inheemse planten zijn bij het volk meer in gebruik dan deze plant. Al de oude kruidenboeken geven van zijn grote geneeskracht vermelding. Bock zegt dat de gewone kamille in de doktersrecepten is en zonder die kunnen ze niet veel uitrichten, het wordt vrijwel overal voor gebruikt.

Matricaria, een naam die afgeleid is van de Latijnse matrix: moeder, matricis is de baarmoeder, een verwijzing naar zijn gebruik en de holle bloembodem, carus: dierbaar, dus tot de zorg van de moeder behorende. Moederkruid.

‘Het kruid behoort tot de oudste artsenijmiddelen. In de 16de eeuw geloofde men dat Moeder Maria ze eigenhandig voor de vrouwen uitgezaaid had en uit dankbaarheid voor de aan de weg staande kamille moesten ze een knik maken. Een specifiek vrouwenkruid. Symbool van rust, sterkte, nederigheid en volgzaamheid.

De uit de bloemen gedroogde bloemknoppen, liefst jonge bloemknoppen die na het verzamelen uitgespreid en zo snel mogelijk gedroogd worden, gemaakte kamillethee is de meest gebruikelijk huis kruidenthee. Het afkooksel, 5 gram op een kwart liter water, dient als pijn en krampstillend middel bij innerlijk maar ook uiterlijk bij baden, omslagen en klisters. Zuigelingen kregen de thee met melk. Uit gelijke delen kamillen met lijnzaad of roggemeel werd met water een dunne brei gemaakt die bij vingerziektes gebruikt werd, als omslag bij maagkramp, koliek, buikpijn, blaas en baarmoederpijnen. Zweren komen daardoor sneller te rijpen. Wonden en open voeten werden er mee uitgewassen, zo ook ogen, zou ook goed zijn als hoofdwater.

Het is soms bekend als plantendokter omdat het de groei en gezondheid van andere planten helpt en vooral die geurende oliën geven.

Medicago, luzerne.

Een mooie struik met harige bladen en gele bloemen die lang bloeien. Een struik die door de dieren graag gegeten werd en als heilzaam door de oude dichters bezongen werd. Hiertoe topte men de struik om het gewas laag te houden, de uitschieters werden gegeten door de dieren. Niet alleen het vee maar ook kippen en bijen gaven meer. Door de specifieke vermeerdering van melk werd het zelfs aan zogende vrouwen in een aftreksel met wijn gegeven waardoor het kind sterk werd en zijn groei bevorderde. Zo werd het ook gebruikt als een middel om zwaarder te worden, speciaal om de borsten in omvang te doen toenemen. Dat goed werkt kun je bij de uiers van koeien zien.

Medicago, Grieks: uit Medië.

Medicago soorten worden rupsklavers genoemd omdat de peulen sikkel- of slakkenhuisvormig gebogen kunnen zijn.

Het kruid was vooral goed voor paarden. Bij de Grieken verschijnt eerst onder Aristophanes en wel als paardenvoer. De paard vererende Perzen, (Medië) zouden het verspreid hebben, vooral met de veroveringstocht van Darius. Medica uit Media, zoals Plinius schrijft dat wanneer Darius Hystaspes zijn leger in Griekenland bracht hij een grote menigte zakken met dit zaad bij zich had tot voedsel voor zijn vee en zo werd de plant in Griekenland gestrooid.

De plant wordt alfalfa genoemd en nog zo in Spanje. De peul beschrijft twee en een halve cirkel en vormt als het ware een dubbele Griekse a, alfa. Het Spaanse alfalfa kan afgeleid zijn uit Arabisch al-fakfakah: het beste voer. Tijdens de Arabische overheersing kwam het opnieuw in Spanje en door de Spaanse overheersing in de rest van Europa, vandaar de naam Spaanse klaver. Van Spanje uitkwam het gewas in de 16de eeuw naar Frankrijk en in 1565 naar België, Franse klaver.

De Provenalen haalden het uit Italië en noemden het naar een Italiaans oord Lauzerne, waaruit luzerne ontstaan is.

In Bourgondië groeit deze Herba Medica zo overvloedig dat het daarom in Frankrijk overal foin de Bourgoigne, dat is Bourgondische hooi.

Bij de Romeinen werd het al eeuwige klaver genoemd omdat het gewas jaren achtereen op hetzelfde veld kan blijven staan en kan wel 20 jaar oud worden. Eeuwige klaver. Naar de zeer lange penwortel kan ze daardoor lang leven, ook met droogte, vandaar symbool van leven.

Melilotus officinalis (geneeskrachtig) melilote.

Melilotus is afgeleid van Grieks meli: en Latijns mel: beide namen beteken honig, de naam lotus werd veel gegeven aan mooi bloeiende planten.

Het zijn lengtegroeiers die zoet ruiken, honigklaver.

Het kruid was aan Apollo opgedragen. Bij hoofdpijn vlochten zij een krans die op het hoofd gezet werd.

Groeiende heeft het kruid een sterke en wat onaangename geur. Door drogen gaat het kruid sterker ruiken en werd zo in linnenkasten gelegd om motten weg te houden. De geur trekt op den duur in het hout zodat het effect nog langer bewaard blijft. Het is een onderdeel van de Gruyère kaas.

Ruikt sterk honingachtig, zoet en smaakt bitter slijmig. Het diende voor de bereiding van melilote pleisters. Die werden tegen duizelingen, braken en bij reumatische pijnen gebruikt. De cumarine bevattende plant werkt urinedrijvend en zuiverend, werd uitwendig gebruikt in baden tegen jicht en reuma afkooksel dient bij wassingen en omslagen van etterende wonden, tegen klieren en zwellingen van de leden en zweren. Het met een pleistermassa tezamen gesmolten verpoederde kruid is de week makende melilote pleister voor builen en zweren. Het grof gestoten kruid is een bestanddeel van week makende kruiden die uit gelijke delen gemengd zijn van heemst, Malva en melilote bladeren, kamillebloemen en lijnzaad. Zulke mengsels worden in kruidzakjes gewarmd en opgelegd of met heet water laten broeien om ze bij builen, bloed en tandzweren te gebruiken.

Melissa officinalis (geneeskrachtig) citroenplant.

Melissa is Grieks voor een honingbij. Het is de naam van een nimf in de Griekse mythologie die de jonge Zeus zou hebben opgevoed. Ook de priesteressen van Demeter droegen deze naam. Demeter had een oude vrouw, Melissa, in haar mysteriën ingewijd. Toen zij de nieuwsgierigheid van haar vriendinnen niet wilde bevredigen werd zij door hen gedood. De moordenaressen werden met de pest gestraft. Uit het lijk van Melissa liet Demeter haar trouwe dienaressen ontstaan, de bijen. Melissa is de nimf die de mensen het gebruik van honing leerde, bijenbloem. Later werd het een meisjesnaam in Griekenland die door de dichters van de 16de eeuw herleefde.

Melissa werkt zacht en lieflijk op de maag en hart en geeft daardoor lieflijke dromen en maakt de mens zacht van gemoed. Versterkt de geest en verdrijft melancholie. De bekende karmelietergeest, melissegeest of -extract, Eau des Carmes, werd oorspronke­lijk door de karmelietenmonniken tegen onpasselijkheid, lichte flauwtes en verlammingen gebruikt. Paracelsus beval het aan voor een complete renovatie van de mens, een soort verjongingskuur. De renovatie werd vooral aanbevolen voor zwartkijkers. Symbool van sympathie.

Mentha, munt.

De schitterende nymf Mentha was de dochter van de rivier Cocytus en geliefd door Hades, de god van de onderwereld. Persephone, jaloers, vertrapte haar en veranderde haar in een onaanzienlijk kruid dat langs haar wateren groeit. Daar geniet ze de eeuwige bescherming van Hades. Hoewel ze nu zoveel van haar schoonheid en vorm verloor ontving de nimf een nieuwe charme, die van de geur, die zelfs die delen van haar lichaam overdekt die verborgen zijn in het rijk van haar koninklijke geliefde.

De zoet geurende olin worden bewaard in haar ondergrondse delen als wel in de groene stengels en bladen die blootgesteld of tentoongesteld worden aan lucht en licht. Ze voert haar geur over de golven en mengt het in de kabbelende stroom, gekleed in groen en lila. Mint geurt in de akker alsof er een wind door de kamer waait, een frisse zuivere jonge wind.

Bij Grieken was dit een heilig kruid en men gaf de doden een bosje munt mee. Zo komt het ook voor ook in oud Egyptische graven 1200-1600 v Chr. Hades bezat een tempel aan de voet van de berg Menthe in Elis, zijn verkrachting van Minthe is waarschijnlijk afgeleid van het gebruik van munt tijdens begrafenisriten om de geur van verrotting tegen te gaan.

Mentha wordt het ook genoemd van mens: de ziel, omdat deze plant het hart versterkt.

Hier voortijds was het niet geoorloofd de munt te eten in tijden van oorlog, als Aristoteles betuigt, omdat ze de mensen tot onkuisheid verwekt en hen zo zwak en slap maakt dat ze niet alleen de krachten des lichaam verliezen door het dikwijls boeten van de vleselijke lust, maar ook hun moed en kloekheid des verstand gans kwijtraken en daarom onbekwaam worden en niet alleen om te vechten, maar ook om raad te geven en iets met dapperheid en kloekmoedigheid in de oorlog te beginnen.’

De munt moest, volgens de ouden, niet gebruikt worden in tijden van oorlog omdat ze het lichaam koud maakt wat zou blijken doordat ze het zaad verminderde.

De meningen hierover waren echter verdeeld. Volgens anderen zou het juist potentieversterkend werken waardoor de mannen die zich aan Amor hadden overgegeven verzwakt aan het oorlogsvoeren mee deden. Dioscorides meent dat ze het ontvangen zouden beletten, waardoor de vrouwen dan niet zwanger werden en zo schadelijk zou zijn voor oorlogen ‘als veel Volxc verslindende, daer wederom andere in de plaetsche dienen te komen.’ Symbool van kracht.

Mentha x piperita (peper of pepermuntachtig). De pepermunt heeft de sterkste geur van alle muntplanten. Wordt 40-70cm hoog. Is onvruchtbaar en moet vegetatief vermeerderd worden. Pepermunt is niet eerder ontdekt dan in de 17de eeuw, eerst in Hertfordshire door een Dr. Eales, dan in Essex bij de geneesheer en botanist S. Dale. De nieuwe plant werd vermeld door J. Ray in 1696 als een munt: ‘Sapore fervido piperis,’ met de fiere smaak van peper, vandaar pepermunt. Een merkwaardige omschrijving. Maar peper gold altijd als warm en pepermunt is ook eerst verwarmend maar later zeer verkoelend. Symbool van warmte, hartelijkheid.

Mercurialis, bingelkruid.

De genezende kracht van de plant zou door Mercurius ontdekt zijn.

Of omdat de plant in 2 vormen voorkomt die aanzienlijk verschillen en zo genoemd naar de veranderlijke god Mercurius.

De god Mercurius toonde de sterfelijke de goede kwaliteiten van een kruid dat naar hem genoemd was. Plinius verhaalt van de goddelijke geste en voegt toe dat plant onder de Grieken bekend was als kruid van Hermes, bij de Romeinen wordt het algemeen Mercurialis genoemd, zijn Latijnse equivalent. Symbool van goedheid.

Is tweehuizig, mannelijke en vrouwelijke planten. De vrouwelijke plant werd wel als krachtigste zijnde, manlijk genoemd.

Dioscorides vertelt dan ook dat de vrouwelijke plant overvloedig zaad geeft in de aren. Het mannetje zou kleine ronde zaden hebben die als steentjes twee aan twee liggen. Het is te verwonderen, als Plinius ervan ook schrijft, hetgeen dat men van deze twee kruiden zegt, te weten dat de vrouwen door het gebruik van bingelkruid mannetje knechtjes ontvangen zullen en door het wijfje meisjes ter wereld zullen brengen.

Maar aangaande dat Dodonaeus vermaant dat de bingelkruiden kracht hebben om de vrouwen knechtjes of meisjes te laten ontvangen zo is het dat Plinius schrijft dat de bladeren van de vrouwelijke Mercurialis of bingelkruid wijfje gestoten en het geslacht van de mannen met dit sap bestreken de vrouwe een dochter laat ontvangen als het werk van het huwelijk kort daarna volbracht wordt, maar de vrouw moet van dit sap tevoren gedronken hebben met goede wijn nadat ze haar stonden gehad heeft of dat ze gekookte bladeren met olie en zout of ruw met azijn gegeten heeft. Andere geven de vrouwen te drinken het water daar deze bladeren in gekookt zijn en geven haar het kruid te eten daags nadat haar stonden ophouden de tijd van drie dagen lang en op de vierde dag nadat ze in het bad geweest zijn moet de verzameling gebeuren. Maar als de bladeren van de mannelijke Mercurialis, dat is bingelkruid mannetje, alzo gestreken worden aan het mannelijk geslacht en als de vrouwe er drie keer van drinkt als tevoren, dan zal ze niets anders dan zonen ontvangen. Dan op zulke dingen is zeer weinig te betrouwen.

Mespilus germanica (Germaans, van Duitsland komend) mispel.

Mispels zijn tweevormig, als Dioscorides schrijft. Het eerste geslacht groeit op dorens en is niet zo algemeen, maar wordt van hen Aronia genoemd daar wij de Azarolus (zie Crataegus azarolus) voor houden, de andere groeit in Italië en dat zijn onze gewone mispels.

De vruchten lijken wel wat op een grote, bruinachtige tol, waar de kelkslippen een fraaie kroon op vormen. Hierop slaat het raadseltje: vijf harten, vijf staarten, prik in Դ gat, ra, ra wat is dat?

De vruchten zijn eerst groen en kleuren later in oktober roodbruin. Laat ze maar hangen tot diep in het najaar dan krijgen ze een betere smaak of nadat de vorst er overheen is gegaan worden ze zacht. Het vruchtvlees gaat dan gisten, wordt sappig en geurend. Ze zijn dan niet rot, het gezegde vermeldt wel, zo rot als een mispel, maar ze hebben dan een opmerkelijke, zuurzoete en wijnachtige smaak. Dan kunnen ze gekonfijt of tot jam of gelei gemaakt worden.

Je moet de vrucht uitzuigen, net als kruisbessen, waarna de pitten en het taaie vel overblijven.

Gekonfijte mispels werden wel gegeten, maar niet iedereen waardeerde de vrucht. De Spanjaarden zeggen:

‘Wie mispels eet

bier drinkt

en oude vrouwen kust

die heeft nooit gegeten, gedronken of gekust.’

Gelderse roos wordt Viburnum opulus genoemd naar de sage van F. W. van Eeden: deel 2, blz. 111‑112.

‘In zulk bosmoeras huisde eens een vreselijke draak, die werd door Wichard van Pont verslagen en liet al stervende een luide kreet, Gelre, gelre horen.’ De streek waar dit gebeurde kreeg later de naam hertogdom Gelre, nu Geldern in Duitsland. Ter nagedachtenis aan die overwinning op de draak nam Wichard een bloem mee, die daar bloeide in het bos, en plaatste die op zijn schild. En nog heden heet die bloem door de hele wereld Gelderse roos.

In 878 voerden de Graven van Gelre 3 mispelbloemen in hun wapenschild. De bloem staat als versiering afgebeeld op de houten raamlijsten en deuren in oude Gelderse boerderijen. De oude Graven van Gelre en Zutphen voerden als teken op hun banier en schild een bloem met 5 bladen, dit teken is op de gemeentewapens bewaard gebleven van Lochum, Bommel, Goor, Beek en Donk en St. Odiliënberg. Uit die versieringen en tekens is echter niet de Gelderse roos te halen, meer een rood bloeiende roosachtige.

Het probleem is dat de mispel daar, in die tijd, nog niet bestaan zou hebben. Volgens Albertus Magnus 1193‑1280, was de mispel wel goed bekend. Die mispel zou dan Crataegus azarolus zijn.

Mimosa pudica (schaamachtig of zedig) kruidje roer mij niet.

Het kruidje roer mij niet is afkomstig uit Brazilië waar grote uitgestrektheden met dit gewas begroeid zijn. Het kan wel voorkomen dat een dief zich in dit struikgewas wil verstoppen en zich dan duidelijk verraadt omdat alle bladeren zich opvouwen. De bewegingen zijn het best in jonge planten. Galopperende paarden geven genoeg trilling om ze te laten slapen.

Mimosa, Grieks mimeo: ik maak een beweging, Latijn mimus: mimisch, het is een verwijzing naar de prikkelbaarheid van sommige soorten alsof ze dierlijke gevoeligheid kunnen nabootsen. Nabootser omdat ze een verwelkt blad nabootsen

In de Griekse legende was het kruidje roer me niet de maagd Cephisa die Pan inspireerde tot zo’n kwaadaardige passie dat ze bang van hem werd en wegvluchtte. Hij achtervolgde haar en nam haar in zijn armen juist toen haar gebeden aan de goden werden verhoord. Die transformeerden haar in een Mimosa.

Naar een oud geloof is het dat men dacht dat de plant zo gevoelig was dat als een maagd voorbij ging, na een zonde, het zijn bladen zou vouwen alsof ze geraakt was. Symbool van gevoeligheid.

Monarda didyma, L. (dubbel, de bloem heeft vaak twee bloemen, de een in de ander) bergamot.

Dunne en gesteelde bladeren zijn ei/lancetvormig en toegespitst, gezaagd en donker groen, wat behaard.

Het is een mooie plant voor borders maar kan ook als snijbloem gebruikt worden en laat de hele ruiker, de hele kamer erdoor geuren. Het meeste effect en geur krijg je als je ze in massa plant. Loop eens door de tuin en pluk zo’n blad en wrijf het wat tussen de vingers. Nog lang hou je de geur van een aangename eau de cologne bij je.

Bergamotplant groeit in het wild op de stroombanken van rivieroevers en kan daar breed uitgroeien. Daar licht de plant op tegen de donkere achtergrond van het woud. Dit geeft zijn plaats in het tuinlandschap weer. Een vochtige lichte grond waar ze kruipen kan, kruipt vrijwel sneller dan de munt en is daarom moeilijk op zijn plaats te houden. Op een vaste plaats wordt de groei ook minder, ze moet kruipen en nieuwe grond ontdekken. Is daardoor gemakkelijk te vermeerderen.

Monarda is zo genoemd naar een Spaans arts en botanist, Nicolas de Monardus uit Sevilla die in 1571 een boek over Amerikaanse producten schreef, 1512-1588.

Bergamotplant is zo genoemd vanwege de gelijkenis in geur met de bergamot sinaasappelen, Citrus bergamia, deze sinaasappel wordt gebruikt om er een eau de cologne van te maken.

Morus, moerbei.

Pyramus en Thisbe: beroemd Babylonisch liefdespaar, waarvan de tragische geschiedenis dankzij de Metamorfosen van Ovidius tot de wereldliteratuur behoort. In de munster, de hoofdkerk, te Bazel ziet men deze geschiedenis in beeld gebracht.

‘Pyramus en Thisbe mochten van hun vaders elkaar niet ontmoeten. Ze spraken elkaar slechts door een spleet in de gemeenschappelijke muur van hun aanpalende huizen. Op een dag spraken ze af ergens buiten de stad. Thisbe kwam als eerste op de afgesproken plaats. Geschrokken door een toevallig voorbijkomende leeuwin vluchtte ze en verloor daarbij haar sluier die door de leeuwin met haar bebloede muil besmeurd werd. De later komende Pyramus vond de sluier en dacht dat zijn geliefde door een wild dier was verslonden. Wanhopig doorstak hij zich met zijn zwaard. Thisbe, die was teruggekeerd, vond de stervende jongeling en benam zich eveneens het leven. Het bloed spatte op een daar groeiende moerbeiboom. De vruchten van deze boom, die voordien wit waren, zijn sindsdien zwart als teken van de rouw.’ Symbool van ‘ik zal je niet overleven.’

Het was een symbool van wijsheid omdat ze zich niet haast en bladeren en vruchten niet vroeg laat uitkomen zodat ze door de vorst niet beschadigd worden. Het is een voorbeeld van een wijs en verstandig man die zich niet haast, alles overziet en niet alles tevergeefs in het werk stelt. ‘De late moerbei bloeit wanneer de kou verschiet. Veel mensen heten wijs op aarde, al zijn ze ‘t niet. De dwaze schamen zich, de moerbei kent haar tijd.’

Musa, banaan.

De vruchten bestaan uit samengestelde onderdelen van 5‑15 stuks. In het Engels wordt zoծ onderdeel hand genoemd en een enkele vrucht vinger. Er kunnen 5‑15 handen aan een bloeiwijze komen met een totaalgewicht van 10‑35 kg of meer. In onrijpe toestand worden de bananen afgesneden, verpakt en verscheept. Het na rijpingsproces vindt na aankomst plaats in speciale pakhuizen. Bij het geel worden van de rijpende vruchten ontwikkelt zich het fijne aroma terwijl zetmeel in suikers wordt omgezet. Begint de lading tijdens transport te rijpen kan dit niet meer gestopt worden. Koelautoճ die een dag zonder koeling zitten, moeten snel lossen anders is hun lading waardeloos. Door het vervoer is ze pas laat bij ons bekend geworden.

Alexander de Grote ontdekte de vrucht in India, 327 v. Chr. Ҕheophrastus van een deze Bananen gewag makende, beweert dat het de geleerden van Indi tot voedsel strekte, waarom men die soort nog steeds Pisang der Geleerden of Musa sapientum (wijze mensen) noemt.

Berekend is eens dat een veld met bananen, vergeleken met dezelfde oppervlakte aan grond met tarwe bezaaid, staat als 133 tot 1, tot aardappelen als 44 tot 1. Voeg hierbij dat de meelrijke vrucht rauw, gebakken of gekookt gegeten kan worden al naar de soort en smaak, dan kan je de waarde van dit gewas nu en vroeger voor de mensen begrijpen. Het is dan ook een van de oudste cultuurplanten. Het merg van de stengel, de bloemtop en de scheuten kunnen ook nog als groente gegeten worden.

Volgens sommigen is deze boom een fallische boom, wat ook bij ons tot uitdrukking komt in de zin van Զan de verboden vrucht etenծ Bakbananen, bacove, zijn bananen met een hoog zetmeelgehalte waardoor de onrijpe rauwe vrucht moeilijk verteerbaar is en wordt gebakken.

Myosotis, vergeet mij nietje.

Kleine blauwe of purperen bloemen levendige dit gewasje op, de bloemen zijn met een gele ster versierd. De purperen kleur hebben ze meestal als de bloei net begint en worden blauwer naarmate de bloei vordert.

Bij vele soorten steken in het midden van de sierlijke bloemen een anders gekleurde punt uit waaromheen de kroonbladen in een rond vlak liggen, een iris. Het vergelijk met mensenogen bevordert zulke bloementaal. De verliefden zagen in de bloemen het lichte blauw de kleur van trouw, de afbeelding van de ogen van de vriend(in). De verliefde schonk ze aan het meisje waardoor zij zich hem steeds herinnerde. De zoete vergeet me niet groeit voor gelukkige geliefden.

Symbool van herinnering, echte liefde, vergeet me niet. Deze plant wordt dan ook gebruikt als het zinnebeeld van trouw en terugkerende liefde.

Vergeet me niet ogen werden graag met rozenmondjes en lelieblanke huid samengebracht.

Al sinds oude tijden zijn die blauwe bloemen met de ogen van de geliefde vergeleken. ‘Zo dikwijls als gij dat bloempje ziet, zo zal het spreken beginnen, vergeet mij niet, vergeet mij niet, ik zal u altijd minnen.’ Als je van de bloem droomt betekent het dat iemand van je houdt. Wie het vrijwillig bij zich draagt zal zijn geliefde nooit vergeten.

De legende verhaalt van de stervende knecht die een hand vol van deze bloemen naar zijn meesteres wierp met de woorden: ‘vergeet mij niet.’ Of een verliefde die de plant wilde plukken, verdronk en zijn laatste woorden waren’’’. Bij de Italianen is deze kleine liefdesbloem de verpersoonlijking van een jonge en lieflijke maagd die in een rivier viel en verdronk, ze werd veranderd in een vergeet mij nietje.

In Oostenrijks is een romantisch tragische gebeurtenis de aanleiding geweest om het bloempje vergeet me niet te noemen. Eens zou een ridder met zijn bruid aan de oever van de Donau hebben gewandeld toen haar oog een kleine blauwe bloem ontdekte dat zij nog nooit gezien had. Maar ze bevond zich op een steilste helling van de rots die zich over de rivier uitstrekte. De ridder, ziende dat ze met vurig verlangen naar de blauwe bloem staarde, wilde het onmogelijke doen om die haar te schenken en hij verwijderde zich snel om de schat te halen. Ze volgde hem, maar op het moment dat hij de blauwe struik in de hand had, gleed zijn voet uit en, terwijl hij zijn bruid de bloemen toestak, sprak vergeet me niet en een draaikolk deed hem voor haar ogen in de diepte verdwijnen. Uren ver van de plaats werd zijn lijk teruggevonden. De bruid plantte op zijn graf de blauwe bloemen die zij vergeet me niet noemde.

Bij de Duitsers werd het vergeet mij nietje veel gebruikt op de graven. Ditzelfde gebruik komt bij de Italianen voor die het flor di morto noemen. Er werd verteld dat na de slag van Waterloo een enorme hoeveelheid vergeet me nietjes ontloken op verschillende plaatsen waar het land met het bloed van de helden gedrenkt was.

Deze tragisch poëtische bloemen roepen nog heden ‘vergeet de geliefde doden niet.’

Myrica gale (zoete gal) gagel.

Op een gagelstruikje kijk je neer. Een klein onopvallend bosje dat in de vochtige en zompige heidevelden groeit en het liefst nog onder de bescherming van een berk.

In de winter vallen de wratten op aan zijn toppen die bedekt zijn met rijp en daardoor de plant wat sprankelends geven.

De schalen van de katjes zijn glanzend roodbruin en samen met de korte vertakking geeft dit een karakteristiek gezicht. In de zomer ziet het gewas er dof en onaanzienlijk uit, hoewel er bij de wortels een stikstofvormende bacterie leeft, net als bij de els. De struik leeft zoals dat heet in symbiose. Mensen die dit woord niet kennen denken al gauw aan een soort Latrelatie, vooral omdat er mannelijke en vrouwelijke vormen bestaan. Het is een plant met een minderwaardigheidscomplex, grauw, eenzaam en duister onder de schaduw van anderen in zure gebieden. Van zo’n minkukel verwacht je niets positiefs.

Toch zitten de dofgroene blaadjes vol met aromatische harspuntjes, zelfs de stengel ruikt aromatisch.

Sommige noemen het op het Latijn Myrtus Brabantica, dat is Brabantse Myrtus. Het groeit veel in Brabant waarnaar Dodonaeus het de naam geeft, maar ook zeer veel in de venen of moerasachtige landen van Holland daar men turf uit haalt.

Het was vroeger moeilijk wat nu Myrtus heette, ja, een geurende plant. Daar leek onze gagel wel wat op.

Vroeger werd het blad gebruikt als smaakmaker in de bierbrouwerij, ook zou men er gauw dronken van worden. De olie van de bladen is licht giftig en roesverwekkend. De gagel werd daarvoor gekweekt, de naam Gagelkamp is daarvan afkomstig. Volgens een oorkonde werd in 1253 door verschillende edelen aan het kloos­ter van Buurlo, bij Winterswijk, het gebruik van zulk gagelkamp toegestaan. Hieraan is het toe te schrijven dat in de vorige eeuw op de Veluwe tussen Voorst en Apeldoorn nog sporen van oude gagelkampen te vinden waren. Streeknamen zijn verder; De Gagel en Gageldonk.

De strijd tussen de gagel en hop heeft lang geduurd. Gagelbier was koppiger (hoofdiger) dan gehopte bier, vergelijk Duitse Rausch; verdovend.

Bekend als grut bij het bierbrouwen. Zo was er een Grutstraat in Dordrecht die volgens een gravure van 1743 eindigde bij de Gruytpoort, verder is het Gruuthuus in Brugge bekend. In 1365 wordt in Gouda nog ca. 111 mud gagel verwerkt, dit werd betrokken uit Zwolle, Deventer en Arnhem, zelden uit Utrecht. Na 1400 werd het hoppebier definitief ingevoerd. Maar in zware tijden, vooral in oorlogstijd kwam het grutenbier weer terug en tijdens de tachtigjarige oorlog werd het in grote hoeveelheden in het garnizoen gebrouwen. De geslachtsnaam De Gruyter verwijst naar de ambtenaar die over de gruit ging.

De geslachtsnamen Grute- of Gruitebrouwer zouden erop kunnen wijzen dat het gruitebier het oudste bekende bier was. Thomas a Kempis verhaalt dat een van zijn medebroeders zo vroom was dat hij vastte op bier en brood (vergelijk de naam Bierenbroodspot, roggenbrood gebrokkeld in dun bier of scharrebier wat verwarmd werd).

Zoals alle welriekende planten werd ze gebruikt om het ongedierte weg te houden. Een vlooienvrij bed werd er van gagel gemaakt waaromheen een linnenkleed gedaan werd. Hiertoe werden in Wales takken onder het bed gelegd. In de Jura tussen linnen gelegd om motten weg te houden.

Myristica fragrans (geurend) muskaatboom.

Het vruchtbeginsel bevat slechts een zaadknop, na de bevruchting ontstaat dus een eenzadige vrucht. De vrucht barst met twee kleppen open en vertoont het zaad dat omgeven is door een rode foelie, dat is een netvormig weefsel (arillus) met onregelmatige mazen. De foelie omsluit het zaad. Deze laatste heeft twee zaadhuiden, een broze buitenste en een veel dunnere binnenste. Bij het verwijderen van de foelie verwijdert men ook het buitenste zaadhuis, zodat notenmuskaat niet eigenlijk het complete zaad is, doch slechts de zaadkern met binnenste zaadhuis.

Opvallend is het gemarmerde binnenste deel van het zaad. Dit is een gevolg van het voorkomen van 2 verschillend gekleurde weefsels, perisperm en endosperm die door elkaar zijn heen gegroeid en waarvan het perisperm olie bevat die aan het zaad zijn aroma geeft. Ook de foelie bevat een dergelijke olie. Deze boom brengt dan ook twee specerijen voort.

Het glimmende, bruine en vettige zaad wordt uitgeperst en als muskaatnootolie in de handel gebracht. De vluchtige olie wordt gebruikt in banket, sausen, snoepgoed, parfums, cosmetica, gebak en dergelijke. Om insectenvraat te voorkomen worden de zaden vaak behandeld met kalk. Deze kalk doodt tevens de kiem, een gebruik dat dateert uit de tijd van de O.I.C. die het wenselijk vond dat er geen aanplant buiten Banda ontwikkelde.

De Portugezen ontdekten de boom in 1512 op Banda en hielden de handel met de noten zelf vast.

Ze werden daar in 1602 door de Hollanders verdreven. Die vonden op Banda een vrij uitgebreide cultuur. Ze rooiden alle bomen op de andere eilanden, buiten Ambon en Banda en bij rijke oogst werd het teveel verbrand. De aanwezige notentuinen werden in ‘perken’ verdeeld en uitgegeven aan verschillende personen, perkeniers geheten, onder voorwaarde dat zij uitsluitend muskaatnoten zouden telen en hun product tegen bepaalde prijzen aan de compagnie zouden afstaan. Verder zouden zij tegen uitbreiding van de aanplant ‘buiten de perken’ moeten waken. Aanvankelijk ging de cultuur vrij goed, maar door verschillende rampen nam de compagnie op het einde van de 18de eeuw deze perken over, met hun schulden, en stond het aan de vroegere eigenaars in bruikleen af. In 1824 kregen ze het bezit van hun eigendom terug.

Oorspronkelijk had de VOC een monopolie op de handel in muskaatnoten. In 1621 begint Jan Pieterszoon Coen met de zogenaamde ‘extirpatie ‘van de Banda-eilanden die tegen het verbod van de VOC in toch muskaatnoten bleven verkopen aan Portugezen en Britten. Deze eilanden vormden destijds de enige plek ter wereld waar deze gezochte specerij voorkwam. Wie Banda bezat, had het monopolie. De gouverneur-generaal Coen arriveert in 1621 op de eilanden met 2000 man, waarna hij de gehele bevolking van het eiland liet uitmoorden om het geheim van de nootmuskaatteelt veilig te stellen.

Na verloop van tijd kwamen Nederlandse slavenhandelaren, die zowel slaven als nootmuskaat vervoerden erachter, dat de slaven de noten aten om er high van te worden. Zo kwam men achter de hallucinogene werking van myristicine. Toen de scheikunde hier ver genoeg voor gevorderd was kon men de stof uit de noot isoleren en tenslotte zelfs namaken. De stof werd in pillen verwerkt en belandde onder de naam XTC (ecstasy) in het housecircuit.

Vruchten etende duiven brachten de noten op nabijgelegen eilanden.

In 1770 smokkelden de Fransen de boom naar Mauritius. De Britten bezetten de Molukken in 1796 en brachten de cultuur over naar Penang en Benkulen, later ook naar Singapore. Hier brak in 1860 een ziekte uit die binnen enige jaren talrijke bomen aantastte en vernietigde. In 1864 stelde de Hollandse regering de cultuur op Java in. In 1802 kwam de boom op St. Vincent in Brits W. Indië. Er was een bloedige strijd om de notenmuskaateilanden en op 18april 1667 ruilden de Britten het kleine eiland Run in de Oost-Indische archipel tegen een veel groter eiland aan de Amerikaanse Oostkust die tot dan toe in Nederlandse handen was, Nieuw Amsterdam. In 1667 had dat eiland niet eens 1000 inwoners met een kleine handelsstad die Manhattan heette. Tegenwoordig vind je het eiland Run en andere Banda eilanden nauwelijks meer terug op de kaarten die in de 17de eeuw nog met grote letters geschreven werd.

Myrtus communis (algemeen) mirt.

Mirt heeft sinds de oudheid een associatie met vrede, liefde en onsterfelijkheid. In de Bijbel is ze het beeld van de heerlijkheid van het Beloofde Land in tegenstelling met de toestand in Exodus. Jesaja stelt tegenover de doornstruik dan ook de mirt.

Met de mirt is niet alleen hoop, maar ook het geluk en ongeluk van het leven verbonden. Zijn aanblik werpt een doorschijnend licht op het verleden en een zonnestraal van hoop in het hart van de bruid, de mirt is uit het paradijs afkomstig.

De mirt stamt uit het Paradijs. Adam en Eva werden door een engel met vlammend zwaard uit het paradijs verdreven en gingen wenend de laatste maal door de vruchtbare tuin, naar de vrucht beladen bomen en de schitterende bloemen. Aan de weg stond de vriendelijke mirt, Adam strekte zijn hand uit en brak een twijg af om een aandenken aan die zalige tijd mee te nemen. Buiten plantte hij die twijg in de aarde en begoot die met hete tranen. En daar groeide het op tot aan de huidige dag, een herinnering aan gelukkige tijden. En daarom draagt ook de gelukkige bruid op haar huwelijksfeest de mirtenkrans die ze een heel leven lang zal bewaren als een herinnering aan deze gelukkige dag. De altijd groene bladeren zijn een zinnebeeld van de hoop op een paradijs van geluk, dat wij op aarde alleen in de liefde kunnen vinden.

Bij de Grieken komt de mirt niet uit de aarde voort maar uit een verheven godin, Aphrodite, aphros: schuim, ze ontsprong uit het schuim van de zee waar ze begroet werd door de seizoenen die haar omkransten met een regenboogkleurige sjerp en waar ze haar naaktheid verborg achter een mirtenkrans. Als symbool van reine liefde was de plant aan Venus (Aphrodite) gewijd, die dan ook getooid werd met het symbool van jeugd en schoonheid.

Later toen Aphrodite van Paris de prijs ontving van schoonheid en van Hera en Pallas won, baadde ze in alle bloesems die de seizoenen brachten en kleedde haar sier­lijke vormen in een gewaad dat de gratiën wrochten, het was de mirt waarmee de lieflijke godin haar rondingen bedekte. Toen ze overweldigd dreigde te worden door een groep saters, die haar zittend vonden bij de golven terwijl ze haar aan het kammen was na het baden, was het een bos mirt die de angstige godin vond ter bescherming.

Ook bij de Romeinen was het een erotische plant en opgedragen aan Venus en aan Hymen, de god van het huwelijk. Het was een embleem van pure liefde en vruchtbaarheid als de Romeinse bruidegom zichzelf kroonde op haar trouwdag. Op de eerste dag van april waren de Romeinse dames gewoon om te baden onder mirtenbomen en zich te kronen met zijn bladen en aan Venus offers te geven.

Het gebruik van de mirtenkrans bij de bruid stamt van de Joden. Joodse vrouwen droegen sinds hun Babylonische gevangenschap steeds een mirtenkrans.

De bruidskrans van twijgen met de aan Venus geheiligde mirt is van heidense oorsprong en burgerde bij het christelijke trouwen in de 4de eeuw in. Sinds Karel de Grote bestaat in Frankrijk de bruidskrans uit mirt. Dit was een heidens gebruik dat heftige weerstand van de kerk ondervond

Het is een Venusplant, de reden is duidelijk. De bruidskrans was oorspronkelijk een anticonceptioneel middel tegen verhindering van zwangerschap. Hiervoor werden vooral planten gebruikt die etherische oliën bevatten. Het gebruik in volksleven was levendig. Het schijnt dat de olie inwerkt op het uiterst zachte eiwit van het bij de ovulatie lozende ei. Dit gaat enkele weken na de geslachtsdaad over. Om zeker te zijn drinken de meisjes dit soort thee veel in de menstruatie tijd.

Dit gebruik schijnt zeer oud en zeer verbreid geweest te zijn. De rozemarijn werd door bruidslieden op de borst gedragen. De mirt werd als krans gebruikt. Beide gebruiken zouden symbolisch zeggen dat de bruid op de trouwdag voor de nakomelingen een betrouwbare behoeder gevonden had. Ze heeft het daarom niet meer nodig om in menstruatietijd rozemarijn en mirtenthee te drinken.

De op huwelijksdag van de bruid geplukte en gebruikte rozemarijn en mirtenstruiken werden op deze dag afgesneden en uitgetrokken. De bruidsgasten werden met de overbodige takken bestrooid. Diegene van de bruidsmeisjes die de krans opving zou nu spoedig gaan trouwen. De reden is hetzelfde, zij is nu in staat om een voorbehoedmiddel te nemen en zo vrijer met een vriend om te gaan zodat een huwelijk meestal snel volgt.

Op vele plaatsen is het gebruik bewaard gebleven dat het meisje de andere meisjes een stekje van de bruidsmirt schonk en dat de bruid zelf de mirt gekweekt moest hebben die ze als sier op de huwelijksdag gebruikt. Ook het volksgebruik om de mirt aan die vrouwen te verbieden die al een kind hadden is de oorspronkelijke zin van het gebruik bewaard gebleven.

Men kan zich voorstellen de bruid in de loop der tijd nog maagd wilde blijven tot het huwelijk en zo kon de mirt tot symbool van maagdelijkheid worden.

In het normale leven worden deze kruiden weinig als kruid gebruikt omdat ze onvruchtbaarheid tot gevolg kunnen hebben. Daarom is ook de mirt gewijd aan de liefdesgodin Aphrodite. De mirt is het hoofd van de passie- of liefdesplanten en bezit niet alleen de kracht om te inspireren maar ook om liefde te behouden.

N.

Narcissus, narcis.

De plant is oorspronkelijk Perzisch en heette nargis. De naam kwam in het Grieks. Maar omdat de Grieken verband legden met narkao ‘ik wordt stijf, verdoofd’ veranderden zij het woord in narkissos. Tot dit woord behoren ook narcose en narcotisch. Zo ontstond de Narcis van Homerus en andere schrijvers dat sinds Vergilius als narcissus in het Latijn verschijnt. Het was een doodsbloem in de oudheid, zoals Narcissus in een narcis veranderd werd, toen hij stierf en zo plukte Proserpina deze bloem om die in de onderwereld te brengen waar ze dan de verdovend ruikende narcotische bloem in haar krans opnam. Zo bekranste ook de gelovige Griek het geliefde hoofd van een gestorven familielid met deze doodsplant.

Narcissus kwam op een dag aan bij een heilige vijver, waarvan het water kristalhelder was, waar de herders nooit langskwamen met hun kuddes, waar geen berggeit of ander dier zich vertoonde. Zelfs bladeren en takken van de bomen durfden er niet in te vallen. Overal rondom groeide het gras mooier dan elders en de rotsen beschutten het tegen de zonnestralen. Moe van het jagen besloot Narcissus om daar even tot rust te komen en zijn dorst te lessen met het water. Toen hij zich voorover boog zag hij zijn weerspiegeling in het wateroppervlak, maar hij dacht dat het een mooie geest was die in de vijver leefde. Zo bleef hij daar zitten, in bewondering starend naar de heldere ogen, het krullend haar, de ronde kaken, de ivoren hals, licht gescheiden lippen, en de blakende gezondheid en conditie in het algemeen van deze verschijning. Hij werd verliefd op zichzelf.

Hij bracht zijn lippen naar het water in een poging om de verschijning te kussen, hij stak zijn armen uit om het beeld te omhelzen. Zijn geliefde vluchtte weg maar kwam terug toen het water weer kalm was en trok opnieuw zijn aandacht. Hij kon zichzelf er niet meer toe brengen om van het water weg te kijken, hij dacht niet meer aan eten en drinken, of aan rust, enkel aan de verschijning in het water. Hij probeerde ermee te spreken, maar kreeg geen antwoord. Hij begon te huilen maar zijn tranen verstoorden het beeld, waarop hij begon te schreeuwen en vroeg of de verschijning wou stoppen met hem steeds te verlaten. Zo ging het een hele tijd verder, en Narcissus takelde af. Hij verloor zijn kleur, zijn levenskracht en zijn schoonheid die eens zo betoverend was voor de nimf Echo. Die bleef echter dicht bij hem en bleef zijn verdrietige kreten herhalen. Uiteindelijk kwijnde Narcissus helemaal weg en stierf. De nimfen rouwden om hem, vooral de waternimfen, en bereidden zijn lijkverbranding voor, maar het lichaam was nergens te vinden. Het enige wat van hem overbleef was een bloem (volgens sommigen was dit door toedoen van Aphrodite, die hem uit medelijden toch nog liet voortleven, zij het als bloem), paars vanbinnen, en omringd met witte blaadjes, die nu nog steeds herinnert aan Narcissus. Tot op de dag van vandaag vinden we restanten van dit verhaal in de bloem narcis en ook in het woord narcisme dat gebruikt wordt om iemand te benoemen die vervuld is van eigenliefde of een ziekelijke interesse voor zichzelf vertoont, een narcist.

Bob Dylans lied ‘license to Kill’ verwijst indirect naar de Narcis: Ҏow he worships at an altar of a stagnant pool. And when he sees his reflection, he ‘s fulfilled.;’

Die fabel zou op de dichtersnarcis slaan, Narcissus poeticus (van de poëten). Die werd door Homerus, 860 v. Chr. en andere Griekse dichters bezongen, vandaar de naam poeticus of dichtersnarcis. Die heeft een gele met rood omboorde bijkroon midden in een krans van zuiver witte bloemen en doen aan de pronker denken die door een kring van schonen omringd is waarmede hij geen gemeenschap heeft. De rode vlek, die veroorzaakt werd door zijn vuistslag op zijn blanke borst, wordt gesymboliseerd door die rode krans midden in de witte bloem. Een bloem die eeuwig droomt van ijdelheid en liefde.

De bloem bezit een bedwelmende geur en is zo geplaatst dat die alleen naar zichzelf kijkt. Als je goed kijkt zie je dat de kop zich met tranen vult. Symbool van zelfliefde. Symbool van egoïsme, zelfverheerlijking.

Nelumbo nucifera (nootdragend) Indische lotus.

Dodonaeus noemt het geslacht Lotus in 1608, wat stamt uit Latijnse lotus wat weer komt van het Griekse lotos. Lotus, Grieks lo: ik wil of verlang, een plant waar de huisdieren verlangen naar hebben, of wensen, dus de gewenste.

De curieuze zaaddozen zijn waarschijnlijk de oorspronkelijke hoorn des overvloed van de ouden. De hoorns des overvloed, de cornucopia van Ceres in Griekse en Romeinse afbeeldingen, zal wel ontleend zijn aan de zaadvormen van Nelumbo in de hand van Isis.

Deze plant geeft uiting aan het idee van bovenmenselijke oorsprong omdat de plant groeit op de oppervlakte van de wateren zonder in contact te komen met de massieve aarde en, ongeacht hoe modderig het water ook mag worden, zijn onbevlekte zuiverheid behoudt. Daarom is de lotus een symbool van zuiverheid in het hindoeïsme en het boeddhisme. Het zelfreinigend vermogen van de bladeren wordt wel het lotuseffect genoemd.

De Nelumbo is werelds grootste reproductieve kracht, de kribbe van creatieve macht, de kribbe van de goden.

De lotus is een plant met persoonlijkheid, met charisma.

Een embleem van mysterie en heiligheid.

Ze heeft een prachtige bloem, vol met de mysteriën en de charmes van de oost, ook met een zuiverheid en zachtheid zoals nog nooit gevonden is in oost of west. De lotus is overladen met roem in de oost en waarschijnlijk meer dan enige plant ooit gehad heeft of zal krijgen.

De kelkvormige holte van de bloem is een triangel en zijn basis is een cirkel. Dit is een embleem van eeuwigheid en van drie-eenheid. De lotus heeft een zeldzame vruchtbodem die gevormd is als een tol die men in het midden doorgesneden heeft, in het vlakke deel zitten ronde gaten waar de zaden ingegraven zijn, elk zaad heeft zijn eigen woonkamer met vaste wanden, het is een klein soort woonboot. Deze woonboot laat zich ronddrijven op het water als de ark van Noach. Als de zaden rijp zijn ratelen ze in hun holtes als kinderrammelaars.

Lotus heeft zich als kunstuitdrukking over de volkeren van de oost verspreid. Bij de Suriërs als een symbool des doods en zien we de bloemstengel op de kop afgebeeld. Een bosje met 3 lotussen krijgt hier soms de vorm van een omgekeerde levensboom, een symbool dat we nu zien in de ban de bom teken.

Nepenthes, vangkokerplant.

In de duizelingwekkende rijkheid van de tropische jungle en het noodlot, een fantastisch sprookjesland van de mos wereld, staan die vangkokerplanten in de spotlichten van opwinding. Een solide wal van groen omgeeft hen, een nooit eindigende hemelbedekking van bladen die over de wateren reikt staat daarachter.

Er was duisternis en mysterie in die gebieden en meer en steeds meer planten. Nestelend tussen de kussens van het mos vinden we de Nepenthes, de oude godin van slaap en vergetelheid, de plant geeft zeker vergetelheid voor de insecten die hun weg vinden in de beker, verdrinken en langzaam verteren.

De zoon van Odysseus, Telemachus, wachtte al jaren tevergeefs op zijn vader Odysseus die door de goden veroordeeld was om de zeen te omzwerven en door rampen getroffen werd. Telemachus reisde de oude strijdmakkers van zijn vader af om een spoor of gerucht te ontdekken. Zo bereikte hij ook Menelaos die met de mooiste vrouw ter wereld was getrouwd, Helena, die ook het begin was van de Trojaanse oorlog. Helena schonk Telemachus een kop Nepenthes, een verkwikkende drank, een mengsel dat mannen verlichtte en hun zorgen wegnam.

...Helena, die nu de rouw verbant

Mengt kruiden in de wijn die spijt en smart verdrijven

En zelfs geen schaduw van de zorgen bij doen blijven

Wie van dat mengsel drinkt gevoelt zijn rampen niet

Terwijl de ganse dag geen traan zijn oog ontvliedt

Al was zijn vader en zijn moeder hem onttogen

Al was zijn broeder of zijn kind hem voor zijn ogen

Door Դ moordend zwaard ontrukt,’

Nepenthes komt van Grieks ne: niet, en penthos: rouw, zo is het een treur- of kommer verdrijvende plant, Homerus IV 220.

Nepenthes was een drug die alle leed en pijn wegnam. Nepenthes is dan ook te vertalen als weg pijn. Zoals Telemachus zich liet wegglijden in een gelukzalig gevoel zo laten duizenden insecten zich wegglijden in de beker der vergetelheid.

Linnaeus gaf deze plant deze naam en verklaarde erbij: ‘als het niet Helena ‘s Nepenthes is, zal dit het zeker zijn voor alle botanici. Welke botanist zal niet met verering vervuld worden als hij na een lange reis deze prachtige planten zal vinden?’

Nepeta cataria (kat), kattenkruid.

Nepeta is zo genoemd naar de stad Nepi in Toscane waar veel van deze planten zouden voorkomen.

Kattenkruid heeft iets liefelijks met zijn grijsgroene blaadjes en losse ongedwongen groeiwijze. De gehele plant is gehuld is donzige haartjes die het een grijze look geven, vandaar het Engelse gezegde; ‘as white as nep.’

Deze planten bezitten een typische geur die katten aantrekt, het graag eten en erin gaan liggen. Ze kunnen er zo in te keer gaan dat er van de plant weinig over blijft. Een oud spreekwoord zegt dan ook: ‘t uitgezaaide kattenkruid wordt de katten nooit tot buit, hoe anders het ook wordt geplant, wordt het door hen aangerand.’ Het groeit ook gewoon in de hagen waar katten het vrijwel niet lijken op te merken, maar in huis of de tuin gebracht lijken ze er wel verdoofd door te worden.

Ratten schijnen er een hekel aan te hebben. Katten worden wild van dit kruid. Dit werkt ook bij mensen. De gekauwde wortel heeft het alarmerende effect om rustige mensen kwaad te maken. Kauwen op de wortels zal de meest rustige en aardigste man kwaad en gevaarlijk maken. Er wordt verteld dat een zekere beul nooit een man liet hangen voordat hij gekauwd had op een wortel van Nepeta.

Katten werden vroeger als heksendieren beschouwd. Iedere heks bezat het liefst een zwarte poes. Dus was het kattenkruid ook een heksenplant. Ze toverden er wonderlijke dingen mee.

Nerine, Guernsey lelie.

Morrison vermeldt in 1700 dat een uit Japan afkomstig schip bij het eiland Guernsey schipbreuk lijdt. De aan boord aanwezige bollen spoelden aan op het strand van Guernsey en de bewoners plantten ze vervolgens in de tuin. Ze noemden de plant Guernsey lily. Het betrof hier Nerine sarniensis Herb. Het tweede deel van de naam is afgeleid van Sarnia, de oude naam voor het eiland Guernsey.

Rondom de mythe van de aangespoelde bollen doen meer verhalen de ronde. John Bryan vermeldt in zijn boek ‘bulbs ‘dat in 1659 een schip van de Verenigde Oost-Indische Compagnie uit O. Azië zeilde naar Europa. In de Kaap laadde men kisten met Zuid Afrikaanse bollen in. Op thuisreis naar Nederland werd het schip door de storm op het strand geworpen. De golfstroom wierp de bollen aan het land, het zand dekte ze toe en in het milde klimaat van de golfstroom voelde ze zich goed en groeiden. Ze bloeiden daar zo mooi dat ze als snijbloem populair werden en men noemde ze Guernsey lelies, de bloem van dit eiland. De zoon van de toenmalige gouverneur van het eiland, C. Hatton, was een groot plantenliefhebber en bracht de bollen tot bloei. Later zond hij de bollen naar diverse botanische tuinen van Engeland.

Omdat het schip uit het verre oosten kwam en niemand wist dat er bollen uit de Kaap ingeladen waren heette het lang, tot deze eeuw, dat de Nerine uit Japan stamde. De Engelse plantenliefhebber en dominee Joseph Jacob voegt nog meer wonderlijks aan deze historie toe. Hij schreef in The Garden van 27 oktober 1917 eveneens over het aanspoelen van bollen op Guernsey. Alleen dachten de bewoners volgens hem, dat ze te doen hadden met een nieuw soort consumptie-ui. Het verhaal dat de bollen uit Japan afkomstig zouden zijn, houdt lang stand. Linnaeus schrijft in 1784 over de Japanse Amaryllis sarniensis. Linnaeus denkt daarmee het bewijs te leveren, dat Japan het land van herkomst moet zijn. Maar hij is vermoedelijk de eerste die over het werkelijke land van herkomst rept. Aan het eind van zijn beschrijving vertelt hij dat volgens ene Burmann ‘die ook in het Voorgebergte (Kaap) van de Goede Hoop voorkomen.’ Nog op het einde van de vorige werd vermeld dat Amaryllis sarniensis thuishoorde in Japan waar Thunberg ze aantrof op de heuvels van Nagasaki, ook aan de Kaap de Goede Hoop komen ze voor en dat zijn bollen giftig zijn.

Tegenwoordig weet men dat deze planten op de tafelberg in Z. Afrika groeien waar ze op het einde van de 18de eeuw ontdekt werden door de Engelsman Masson.

De verwarring met Japan wordt opgelost omdat we nu weten dat Japan ook een Nerine-achtig gewas bezit. Zo maakten Thunberg, Linnaeus en anderen geen vergissing, de Japanse Nerine heet Lycoris radiata (Nerine japonica). De bloemen zijn vrijwel gelijk aan de echte Nerine, het verschil zit hem in de zaden, van de Japanse zijn ze zwart en de echte Nerine heeft groene. Verder is dit gewas ook herfstbloeiend.

Nicotiana, tabak.

Tabak. Tabak is zo genoemd omdat de eerst ingevoerde tabak uit het kleine eiland Tobago kwam.

Nicotiana is zo genoemd naar Jakob Nicotius, consul van de Franse koning te Lissabon. Hij ontving in 1560 als een van de eersten zaden van een Hollandse koopman en gebruikte de plant om de Franse koningin, Catharine de Medici van haar migraine af te helpen. Vermoedelijk was dit Nicotiana rustica, L. de eerste soort in Europa.

In de beginjaren werd als geneesmiddel hooggeschat en daarom werd het wel Herba Sancti genoemd. Tabak was bij de Indianen een bekend geneesmiddel voor vele ziekten en zo werd het eerst in Europa ook gebruikt.

De Spanjaarden die zich in Mexico vestigden namen al gauw het roken over. Het eigenlijke roken leerden de Europeanen van de negers die later als slaven in de nieuwe wereld te werk gesteld waren. Die hadden het Indiaanse gebruik overgenomen om lastige insecten, muskieten en dergelijke te verdrijven met roken.

In 1586 werd het roken door Engelse kolonisten uit Virginia naar Engeland overgebracht, mogelijk door Sir Walter Raleigh. Hij had de gewoonte aangenomen om zich dagelijks in zijn kamer op te sluiten om ongestoord en buiten medeweten van zijn huisgenoten te kunnen roken. Eens werd hij verrast door een knecht die hem een kan ale binnenbracht en hem, toen hij zag dat er rook uit zijn mond kwam, de kan ale in het gezicht wierp. Hij liep naar buiten en riep luidkeels dat zijn meester in brand stond en tot as zou vergaan als er niet snel hulp werd geboden. Raleigh was toen genoodzaakt niet meer in het geheim te roken. Het voorbeeld, door zoծ voornaam persoon gegeven, werd spoedig nagevolgd. Zo de koningin Elisabeth al zelf geen gebruik maakte van de tabak, werd het spoedig algemeen aan het hof zodat de ladyճ als wel de gentleman zich niet schaamden overal een pijp mee te voeren. Men rookte in de schouwburgen en tot zelfs in de kerken. Deze buitensporigheid ging zo ver dat Paus Urbanus VII kwam tot het besluit van zijn bul.

Jacob I belastte als eerste in Engeland de tabakshandel met hoge belasting. Het recht op tabak werd gesteld op twee pence per pond, maar per decreet van 17 augustus 1604 vermeerderde Jacob I die met 6 shillings en 8 pence. Dit in de mening dat hij hiermee de handel al gauw weg zou hebben of in ieder geval sterk verminderde.

Dit hielp niet, wel de schatkist. De regeringen zagen voortaan in tabak een prima financieringsbron, de verkoop werd sterk belast. Enige moedige mannen durfden niettemin, zelfs tijdens het leven van Jacob I, ten voordele van de tabak opkomen. Robert Harcourt verhaalde, in zijn beschrijving van zijn reis naar Guyana in 1608, dat niet alleen Engeland, maar ook Ierland, Duitsland en alle oosterse landstreken en zelfs Turkije deze plant hoogschatten. Hij voegde eraan toe dat de Afrikaanse kust meer dan 60 000 ponden had gebruikt en dat deze handel aanzienlijke voordelen aanbood, niet alleen de handelaren, maar voornamelijk aan de vorsten die de invoer toestonden. Niettemin wilde Karel I, die de haat tegen tabak van zijn vader had gerfd er eerst niet aan ofschoon Harcourt hem bewees dat de mooiste zilvermijnen van de Spanjaarden mindere schatten opleverden dan de handel in deze ene plant.

De tabak werd nu spoedig algemeen in Engeland en was de voornaamste bron van rijkdom van sommige steden, bijvoorbeeld van Gloucester. Toch bleef de wet de tabak vervolgen. Karel II gaf een wet uit waarin verboden werd in Engeland tabak te zaaien of te planten en dat de nu nog te velde tabak staande onmiddellijk verbrand zou worden.

Nigella damascena, juffertje in Ԡgroen. Damascena (uit Damascus), damast naar de fijne vormen van deze plant.

Fijne blaadjes, als venkel, die verdeeld en lancetvormig zijn. De behaarde stengel ruikt bij wrijven aardbeiachtig.

De bloembouw is wat bizar. Apart is verder de kokervrucht. Er zijn blauwe, maar ook roze en witte juffertjes.

Omdat zijn bloeiwijze zich uitspreidt als de spaken van een wiel werd het St. Katharina bloem genoemd, naar St. Katharina die de marteldood stierf op een wiel.

Juffertje in ‘t groen, jongvrouw in haren, Engels girl in green, love in a mist, love in a puzzel, Jack in a prison, lady in the bower, Duits Gretchen in busch en de Gretel in bush, Jungfer im Grnen, Frans cheveux de Venus: Venushaar. Al die namen zijn zo genoemd omdat de bloem aan de buitenkant groen is en omgeven door fijne groene omwindselblaadjes. Een liefelijke naam, de helblauwe bloemen worden door groene vezels omgeven als het hoofd van een maagdelijke bruid met een weelderige haardos. Alleen maagden mochten in oude tijden hun haren los laten hangen. Overal is de naam Gretel gelijkbetekenend met een maagd, de bruid. De grote blauwige bloemen zijn alleen aan de binnenkant blauw en worden juffertje genoemd omdat de stamper in het midden van de bloem troont en zich niet vervaardigt naar de stuifmeeldraden om te kijken. Zo kan het daar dagen blijven staan, de stuifmeeldraden die hun vrachtje wel kwijt willen zijn tegen het eind van de bloeitijd dan ook wel genoodzaakt zich naar de stamper toe te buigen die als een trotse juffer blijft staan en zich niet verroert. Na die beweging keren de stuifmeeldraden vol trots weer in hun fiere en rechte houding terug. Symbool van verlegenheid, ook verwarring.

In een dorp woonde een rijke, maar gierige herenboer. Hij had een mooie dochter, Grete. Tegenover hen woonde een arme boer en die had een zoon, Hans. Hans en Grete konden goed met elkaar opschieten en zouden wel met elkaar willen trouwen, maar daar wilde Gretes vader niets van weten. Hij verbood de omgang met de buren en lette scherp op zijn dochter. Zo staat Hans dan in de tuin en kijkt met liefdevolle blikken over de weg, daar waar Grete staat die op dezelfde manier naar hem kijkt. Zo staan ze dag in dag uit totdat ze door de liefde verteerd worden en ze beiden in bloemen veranderden. Uit Grete kwam Gretel in Bush en uit Hans Hansel am Weg, het varkensgras.

Nuphar lutea (geel). De plomp heeft drijvend eirond blad van 10-30cm lang met een hartvormige, ingesneden voet met afgeronde slippen, alle bladeren frisgroen. Het bezit huidmondjes boven op de bladeren, miljoenen per blad, waardoor er lucht wordt vervoerd via de holle stengels naar de wortelstok. Dit is goed te zien door een stengel door te snijden en er rook in te blazen waarna die rook aan de bovenkant van de bladeren eruit komt. Het onderwaterblad kan net zo ademhalen als de vissen en zo zuurstof aan het water onttrekken. Onder water zie je de grote en lichtgroene golvende bladeren.

De gele bloem van 3-5cm groot opent als een vuist alsof die denkt dat goud kostbaarder is dan de zilveren tint van de witte, stempelschijf met 10-20 stralen in juni/augustus. Ze lokken veel insecten aan en bloeit het beste in de volle zon. De bloem is niet zo mooi als de witte Nymphaea, maar meer algemeen, met dikke en kopachtige bloemen en zo succulent dat het niet te gebruiken is voor herbariums. Het heeft een sterke geur, te sterk voor een kamer, maar geurig genoeg als het gedragen wordt op de wind in de velden. De besvrucht laat bij rijpheid los en blijft zo lang drijven totdat die verrot is. Dat geeft niet, de zaden zijn ingebed in waterdichte schotten en bij rijpheid komen ze omhoog als duikboten.

Plomp. Waarschijnlijk zijn de planten zo genoemd naar het dialect plomp: stok, waarmee in het water geslagen werd om de vissen in het net te jagen.

De cirkelvormige bladeren bezitten een hartvormige voet. Het zijn zwaanvormige bladeren. Ze staan als versiering afgebeeld op de Friese vlag, de 7 waterleliebladeren. De Friezen namen 7 waterrozenbladeren als zinnebeeld van hun 7 eilanden in hun wapen op. In dit waterrijke gebied konden zij slechts winnen onder dit teken.

Het blad komt nogal eens voor in familiewapens. Het is het embleem van waarheid en trouw. De familie van der Meer voert drie bladen in haar wapen. Het blad verkondigt in de wapensymboliek, kuisheid, vreugde en scherpzinnigheid. Dat ze trouw vertolken komt doordat de bladeren als het ware beschermend over het water uitgespreid worden, waarmee wordt aangeduid dat ook de wapenvoerder voor de bescherming van het vaderland en voor het hooghouden van de eerbare naam, waarin uiteindelijk de deugd wortelt, zal instaan. Het begrip waarheid ligt ingesloten in de hart vorm van de plant.

Dit is een van onze nimfen.

Nymphaea alba (wit) witte waterlelie.

De waterlelie is van een haast duizelingwekkende witheid. Ze leggen hun statige hoofden op het waterbed en golven zachtjes mee, als hoofden van zwemmers steken ze boven het water. De waterlelie is mooi vanwege zijn rondingen en geeft plezier aan de ogen en gedachten. Er zit een kleine tint van crème in het wit wat de bloem goed staat, vooral in combinatie met de gouden massa van meeldraden in het hart. Het hart, het blij gouden hart, ‘zoals Frederik van Eeden poëtische zegt in zijn wonderschoon: ;ik heb de witte waterlelies lief,’ Het zijn de waterkoninginnen die bloeien in juni en juli.

Deze maagdelijke nimfen van de nacht baden hun schoonheid in het meer zodat ze fris en helder oprijzen als hun geliefde zon ontwaakt. Ze openen om 7 uur in de morgen en sluiten om 4 uur of relatief later. Գ Nachts vouwen ze hun zoetheid op en duiken naar de bodem van het meer om de volgende morgen weer open te gaan, maar een uur later dan de dag ervoor.

De bloemen van elke soort gaan open op de voor hun specifieke tijd en elke dag, zodat in een vijver met een 20tal soorten er elk uur wel wat verandert. Elke bloem opent vanaf het eerste dag tot de volgende 5‑7 dagen telkens een uur later en gaat weer een uur later dicht.

Uit het Grieks kwam het Latijnse nubo: huwen. De oorspronkelijke betekenis is bruid of maagd, de naam werd al vroeg gebruikt de betekenis voor de lagere vrouwelijke godheden. Ze zou groeien op plaatsen waar de nimfen of najaden woonden. De sage gaat naar de in planten veranderde nimfen of omdat de nixen onder hun bladeren loeren en in de maneschijn op hun bladeren schommelen.

Waterlelies zijn geen waternimfen, zij houden zorgvuldig hun bloembladen droog, het blad is bedekt met was waarop angstige waterdruppels afvloeien als kwikzilver.

Plinius spreekt dat dit kruid zijn naam heeft van een Griekse godin die door Hercules bemind werd en uit grote liefde stierf en daarom heet de wortel ook wel Herculeswortel. De clava herculis is de knots van Hercules die hij op de grond zette toen hij van Atlas zijn taak overnam om de wereld te dragen. Volgens sommigen is die knots veranderd in de witte waterlelie naar de dikke wortelstok.

Plinius verhaalt dat als de wortel 11 dagen lang gedronken wordt het de nieren koud maakt en alle manlijke zaden wegtrekt en doodt. Daarentegen geeft het een goede en vaste stem en zou het een goed mondkruid zijn. Later aten over hete mensen in de tijd van Elizabeth de zaden en gepoederde rizomen in brood en vlees om kuisheid te krijgen. De witte is vooral het kruid van de monniken, het symbool van de kuisheid en werkt negatief op de geslachtsdrift. Om die reden werd het vroeger gegeven aan mensen die daar moeite mee hadden of kuis wilden blijven. Het klooster Tegernsee voert de plant in zijn wapen. Monniken hielden de zuivere witte als goed werkzaam tegen het lonken van Venus. Die werking zou in 1943 wetenschappelijk bevestigd zijn. In Scandinavië werd van de wortels de Europese Nymphaea een kuisheidslikkepot, een kuisheidsmiddel gemaakt.

Niet verwonderlijk is het dat deze plant onder het beheer van de Maan staat en daarom geeft het koelheid. De plant heeft een aversie met liefde, mogelijk naar de puurheid, het dragen van een waterlelie is genoeg om de liefdesband te breken. Symbool van vervreemde liefde. Maar het blad is: Symbool van herroeping.

De fijne witte bloem is ook een symbool van, zuiverheid van hart.

Nymphaea lotus.

De Egyptische lotus (Nymphaea) was bij de oude volkeren het beeld van de schepping uit het water en de bevruchtende werking van het water op het land. Door haar weelderige groeikracht was ze het symbool van leven en van de vruchtbaarheid van de aarde. Ze was ook het symbool van de zon, oprijzende te midden van de golven van de oceaan.

De dichters beschouwen de lotus als een zinnebeeldige voorstelling van de ziel die gered is voor de inblazing van een kwade geest en over de kracht van de zinnen heeft gezegevierd. De bladeren worden vergeleken met de manen van leeuwen, waarover het water stroomt zonder ze te bevochtigen. Een Oosters spreekwoord vergelijkt ook het blad van de lotusplant bij de mens die bestand is tegen de aanlokkelijkheid van de driften en tegen de verleiding van de kwade geest.

Het ronde blad stelt de beweging van het intellect voor en vermogen om schoon uit te groeien boven de modder waarin het groeit. Het geeft een overheersing van goddelijke wijsheid weer, symboliseert schoonheid, gratie en goddelijkheid. Egyptische, Assyrische en Indische tempelwanden zijn dan ook met lotusafbeeldingen bedekt die in directe betekenis tot de Godgeschiedenissen treden.

In den beginne was er een lange en vlezige wortelstok. Die was verankerd in de oerzee Nun, die alle leven bevatte. Uit de wortelstok ontsproot een steel, die zich uitrekte en langzaam een knop door de oer blubber naar de oppervlakte duwde. In de knop gloeide een geheimzinnig licht dat mysterieus blauw naar buiten scheen en zachtjes bleef smeulen toen de knop de oppervlakte had bereikt. In de absolute stilte van de eerste dag scheurden de beschermde schillen om de knop uiteen. De bloembladen van een blauwe waterlelie, de heilige lotus, werden zichtbaar en de bladen ontvouwden zich tot een gave kelk, waarin de zon al die tijd had gerust. De lotus schonk de wereld zijn zonnegod en zo was het een bloem die de tijd in gang zette en de Re-zonnegod, oppergod en schepper tegelijk baarde. Aan het eind van de eerste dag wilde Re rusten. Hij ging in de kelk van de blauwe lotus zitten. De bloembladen sloten zich geleidelijk boven zijn hoofd en beroofden zo de aarde van het licht en toen zakte de geheimzinnig stralende bloem geleidelijk in de oersoep weg.

Volgens overleving zou de bloem met het vallen van de zon zo diep in het water zinken dat ze met de hand niet meer geraakt kan worden en bij opkomst van de zon, Re die ook wel Horus genoemd wordt, die uitgerust het licht weer bracht en uit de vloed opstijgt en weer naar boven komt om zich te verheffen boven de wateren tot een merkwaardige hoogte om haar bloem naar de zon toe te spannen. Horus, de god van stilzwijgendheid, zit, als Boeddha op een lotus met een vinger aan zijn lippen en beveelt stilte.

Zo gaat dat door van dag tot dag, van jaar tot jaar sinds het begin der tijden. Dit is het begin van het scheppingsverhaal van de Egyptenaren zoals die in vele varianten wordt verteld.

In oud Egypte was ze de bloem het zinnebeeld van de zon, licht, begrip, vruchtbaarheid en overvloed terwijl men geloofde dat het de gunsten van de god Ra opwekte. Later wordt de lotus omschreven als de pure lelie van de hemelse oceaan, het symbool van Isis, die soms wordt aangeduid als de Witte Maagd. Ze was aan Isis gewijd, waarschijnlijk omdat de bloem haar zuivere gezicht in het water reflecteert. De plant werd kenmerkend voor maagdelijkheid en zuiverheid, omdat het de dubbele deugd van kuisheid en vruchtbaarheid belichaamde en werd zo evenzeer geprezen voor maagdelijkheid als moederschap.

De zon was almachtig, Ramses II wordt afgebeeld al zittend op een lotusbloem en stelde zich met die god gelijk. De naam van de dode in de graven wordt meestal gevolgd door een bundel van 3 lotussen, die opgericht een soort levensboom vormen. Zie Nelumbo.

O.

Ocimum basilicum (koninklijk) basiel.

De latere Griekse naam was basilikon: koninklijk. Men neemt aan dat het die naam kreeg vanwege het gebruik van het aromatische kruid in zalven, bad of medicijn. Men geloofde dat het op de plaats groeide waar St. Constantijn en Helena het Heilig Kruis ontdekten.

Van de aangenaam kruidige en vluchtige olie worden likeuren gemaakt, het is een van de bestanddelen van de likeur chartreuse. Dit doen de monniken van het oude klooster ‘La Grande Chartreuse.’ Een plant voor parfums, wel koninklijke, de Plantagenest zouden ruiken naar basiel. Ook wordt het gebruikt om de motten en vliegen uit slagerijen te verdrijven en slaapkamers.

Basiel behoort tot de sterke clan van basiel die in de keuken gebruikt worden. De koninklijke basiel, de overweldigende, de glorieuze is een schitterende decoratieve plant. Zijn aroma is pompeus, zijn bladeren geven de finishing touch aan groene salade, basiel-boter voor de sandwich, bij eieren, gekookte tomaten en uien. Het is stimulerend als een fijne likeur.

Ook is het een smaakmaker, de bladeren worden gebruikt bij soepen.

De oude Grieken kenden het een sinister karak­ter toe. Zij zagen het als typisch hatelijk kruid en ze vertegen­woordigden armoe door een vrouwenfiguur uit te beelden gekleed in vodden en gezeteld bij een basiel plant. Als men het kruid zaaide was het een gewoonte dit kruid uit te schelden, anders zou het niet bloeien. Waarschijnlijk is hiervan het Franse spreekwoord: ‘semer le basilic,’ wat gelijk is aan, ‘verspreid en belaster,’

Boccaccio ‘s Decameron is een onaangenaam verhaal en vertelt van Lisabetta wiens broers haar geliefde slaan. Hij verschijnt bij haar in een droom en laat haar zien waar hij begraven is. In het geheim haalt ze het hoofd eraf en begraaft die in een pot basiel die ze dagelijks nat maakt met haar tranen. De pot wordt door haar broers weggenomen en ze sterft niet lang daarna van verdriet. Boccaccioճ verhaal is de bron van John Keats poem Isabella or The Pot of Basil. Ze houdt de pot vochtig met haar tranen.

Een gelijk verhaal wordt verteld van de Langobarden koningin Rosalind.

Oenothera, teunisbloem.

De bloemknoppen staan gewoonlijk omhoog, maar zo gauw als ze beginnen te bloeien krommen ze zich plotseling naar beneden. Dit is goed te zien bij een bloem die op uitkomen staat, maak die voorzichtig open, waarna je de bloem zo naar beneden ziet gaan. De bloemen bloeien maar een dag en gaan tegen 6 uur soms onverwacht open met een hoorbare slag en beginnen dan ook te geuren. Ze worden bestoven door nachtvlinders als het pistooltje en meekrapvlinder en overdag, als de bloemen nog open zijn, door hommels met lange tongen. Tegen 1‑2 uur gaat de bloem dicht om nooit meer open te gaan. Juli tot herfst.

Geven Grote Gloeiend Gele Gouden Geurende lichtgevende bloemen. Dat grote geel weerkaatst het ultraviolet licht, behalve aan de voet zodat het hart donker afsteekt voor insectenogen.

Oenothera is een naam waar de ouden een plant mee aanduidden die met wijn gedronken de mensen tot meer wijn drinken zou stimuleren, mensen vrolijk en de dieren mak maakten. Of dat het woord afgeleid is van Oenanthe: een wijngaard en bloem, de ouden noemden alle planten Oenanthe die op dezelfde tijd bloeiden met de wijngaard of wiens bloemen dezelfde geur hadden.

Zevenslaper, om vier uur begint de bloei en duurt zeven uur.

Nachtkaars.

Teunisbloem zo naar St. Antonius, de kluizenaar die vaak afgebeeld wordt met vlammen in zijn handen, die zouden lijken op de felle kleur van de bloemen.

Olea, olijf.

In de Homerische wereld lijkt de boom niet bekend, de olie wel, men zalfde de lokken met olijfolie. De olie werd gebruikt als een exotisch product voor zalving van de huid. De olie voor het zalven van het lichaam was een voorrecht voor rijken en edelen. Vermoedelijk werd de olie uit de Oriënt ingevoerd en waarschijnlijk zijn het de Feniciërs geweest die van de vrijwel nutteloze wilde vorm een van de belangrijkste bomen hebben gemaakt.

Volgens de Atheense legende had de stadsgodin de olijfboom geschonken aan Athene en aan het omliggende land Attica als tegenhanger van Poseidons gift, het paard. Dit om een naam te geven aan de hoofdstad. Diegene die won zou zijn naam geven. De wijze goden die hierover beraadslaagden en over de waarde van elke gift moesten oordelen verklaarden dat de olijf, als symbool van vrede, de voorkeur verdiende boven het paard omdat die voor strijd en gevecht gebruikt werd. Zo kreeg de stad de naam Athene. Op de berg, waar de olijf stond, bouwde men een prachtig gebouw waarin men een uit puur goud en ivoor gemaakte beeldzuil van Athene oprichtte. Maar in nog groter aanzien als die was een plastische afbeelding van de godin uit oeroude tijd die uit olijvenhout gemaakt en naar de sage uit de hemel gevallen was. De heilige olijfboom die op de burcht stond en door de Perzen, 400 v. Chr. verbrand werd heette onsterfelijk te zijn want de dag na de brand sproot het alweer uit. De olijf werd dan ook levensboom genoemd en is zeer sterk en hoe het ook beschadigd wordt of met spijkers ingesla­gen, de boom blijft leven en groen. De inwoners van die stad geloofden dat hun bestemming met die van de olijf verboden was. Zo werden de lampen van het Parthenon verlicht met zijn olie en werd er rondom geplant. Dit algemene gebruik leidde er toe dat Solon een wet voor het planten afvaardigde als het symbool van vrijheid, dankbaarheid, gebed, zuiverheid en orde. Nog steeds staat er daarom een olijfboom op de Acropolis.

Het is een van de belangrijkste bomen van de oudheid, mislukken van de oogst stond voor armoe, hongersnood, en geen medicijn. Waar de olijfboom beschut en verzorgd werd, daar heerste rijkdom en als gevolg daarvan vrede. Als er oorlog en moord woedde kwam de boom in verval en vergetelheid. Op deze grond is de olijf sinds de oudste tijden het symbool van vrede en symbool van verzoening is het door Genesis 8,11.

Ook in de Bijbel is de olijf een symbool van vrede. De duif die bij Noach met, volgens sommige vertalingen een olijftak, twijg of blad, terugkeert kan gezien worden als een symbool van Gods vrede en verzoening met de mensen. Het is een zeer opmerkelijke passage gezien het feit dat van een duif niet verwacht mag worden dat die bladen van bomen aftrekt of takken, maar eerder zou terugkomen met een strootje of een graankorrel. Sommige schrijvers maken uit die tekst dan ook op dat de zondvloed snel gestegen en gedaald moet zijn omdat de bomen bewaard zijn gebleven. Ook dat de olijf al goed bekend moet zijn geweest, omdat bij het zien van een enkel blad het gewas al herkend werd.

Op de grafstenen van oude Christenen wordt dit symbool van vrede, duif met olijventak, wel gebruikt.

Sinds de duif een olijftakje bracht is dit het symbool van vrede. Overwonnenen die om vrede kwamen vragen droegen olijftakken in de handen. Een olijf werd dan ook met een oorlog gespaard, wat had je aan een land zonder olijfbomen? Dit gebruik stamt van Pallas Athene die een groot aandeel gehad zou hebben in de vrede en einde van de oorlogen en daarvoor de olijftak gebruikt zou hebben.

Eveneens zien we dit gebruik bij de Romeinen waar Mercurius de drager van de vredesstaf was, een olijftak met witte band omwonden. De prijs der overwinning bestond in een olijfkrans, omdat men geloofde dat Athene (Minerva) de olijfboom het eerst gekweekt had. Dit werd jaarlijks op de twintigste maart gevierd en duurde vijf dagen. Minerva was, als godin van de oorlog, gewapend. Als teken van overwinning kregen de soldaten die uit de oorlog kwamen ook een olijfkrans op zodat er al gauw weinig meer over was van het schone symbool.

De olijf was al sinds de oudheid een symbool van reinheid. De brandbare olie uit zijn vruchten gaf het ‘reinste licht’ en in de boom lag dus de kracht van dat licht besloten. De olie die licht in de nacht verspreidt, als leven in de dood, geest in de stoffelijkheid. Zo is ook Athene als de geest en wijsheid van de god des hemels, ook de uil die bij Athene hoort, met zijn stralende ogen, is het geconcentreerde licht in de diepste nacht.

De olie drijft op het water en mengt zich niet gemakkelijk. De olie was bij de ouden het zinnebeeld van maagdelijke zuiverheid en reinheid, reden waarom olijventuinen geplant en bewerkt moesten worden door maagden.

Ononis, prangkruid.

Het is een krijger onder de planten, de opgerichte stengels zijn vertakt met in doornen uitlopende takken en twijgen en 1-2rijige klierachtig behaard. Het is een meerjarige en een lastig onkruid door de sterke wortels.

Dan dit kruid wordt in onze taal stalkruid genoemd omdat het water daar het of de wortel in gekookt is de paarden te drinken wordt gegeven en hun lang opgehouden plas laat voortkomen. Stal is een oud Duits woord voor urineren en werd om die reden gegeven aan vee, een goed plaskruid.

Prangwortel, omdat de wortel bleef prangen of knellen in de oude ploegen. Symbool van hindernis omdat het bij het maaien de maaier hindert. Ononis moest uit de weg voor de ploeg, symbool voor uit de weg gaan, zwichten. Symbool van ik ben tegen jou, obstakel.

Onopordum acanthium (als Acanthus) wegdistel.

Bladen zijn ovaal, getand en doornig en wollig aan beide kanten.

Het is de katoendistel die bij de highway groeit. Daar is het een stoere wachter van enkele meters hoogte. De gevleugelde stengels en de zeer grote en grijs behaarde, met stekels bezette bladeren geven het een indrukwekkend en vreesaanjagend uiterlijk. De bloei is bescheiden in kleine lila roze hoofdjes, bloemen die meestal alleen staan en soms met 2 of 3 bij elkaar.

De distel is een symbool voor onaantastbaarheid, vandaar dat het in diverse ridderwapens voorkomt. Distels gelden als symbool van weerspannigheid.

Het is de Scotch thistle.

In 1579 vinden we de distel op een munt van James VI, maar het motto zie je pas onder James IV. Er is geen authentieke vermelding van de bloem als teken van Schotland voor James VI. Omstreeks het midden van de 15de eeuw, tijdens de reformatie, voegde de town council van Edinburgh de distel op de banier van hun oude patroon St. Giles.

Volgens de traditie kwam een company van baardige mannen met hoge kronen binnen de muren van het oude Council House te Edinburgh. Het object van hun gesprek was de plaatsing van de distel op hun banier ter ere van St. Giles, die vele stormen eeuwen daarvoor doorstaan had en menig slagveld had aanschouwd. Het besluit was ten gunste van de distel en kort daarna droeg elke banier van Schotland de distel. Dit was omstreeks het midden van de 16de eeuw. De dragers droegen linten en een medaillon waarop St. Giles stond afgebeeld. De kraag van de orde is goud, met distels en takjes ruit ingelegd en omfloerst met groen, de 2 oude symbolen van de Picten en Schotten. Oorspronkelijk bestond de orde uit 12 ridders. Tijdens de regering van George IV werden het er 16. Op 30 november, de feestdag van St. Giles, komen de geridderde mensen naar de Thistle Chapel in Edinburgh. Het ordeteken is een gouden keten van distels waaraan het beeld van de Heilige Andreas met het kruis, dat de gedaante heeft van de letter X, ook wel als het geschilderd is op het Bourgondisch wapen, het Bourgondisch kruis genoemd wordt.

De traditie zegt dat de distel met het motto in gewoon Schots: ‘Who daur meddle wiՠme.’ ‘Niemand raakt mij en gaat scot-free weg,’ (niemand tergt me ongestraft) als Schots symbool geadopteerd werd na een invasie van de Denen. De Denen wilden de Schotse legers bij verrassing overvallen. Dit was tijdens de regering van Malcolm I, 938-958 toen ze Slaines Castle beslopen. Geluidloos en onder bedekking van het donker kropen ze naar het kamp, tot een van de solda­ten met zijn naakte voet in een distel trapte. Een kreet van pijn bereikte de Schotten die terstond de wapens grepen en de aanvallers terugdreven. Sommigen zeggen dat het met de Battle of Largs was, een slag die het begin van het vertrek van de Viking koning Haakon IV van Noorwegen markeerde. Doornige planten als bramen en distels zijn al sinds onheuglijke tijden gebruikt rond een fort. Zo werd het de militaire speerdistel, een beschermdistel tegen kwade machten. Naar het voorgaande is de distel ook een symbool van wraak nemen.

Het insigne van de Orde der distel is een gouden keten met distels en een takje ruit. De ruit is waarschijnlijk in de betekenis van herinnering, meestal vind je op kunstwerken de distels zonder ruit.

Orchis, orchidee.

Orchis heeft zijn naam gekregen van Latijn orchis en dit van Grieks orkhis: literair testikel, onder welke naam orchideesoorten bekend en aanbevolen waren door Dioscorides als een opwekkend middel. Met de bloeitijd bezitten de meeste van deze soorten twee knollen, de oude van het vorig jaar die nu klein en voos is en een nieuwe verse knol.

Andere houden de soorten van Orchideeën en standelkruiden voor het Satyrium van de ouders die wel enige kracht hebben om de onkuise lust aan te jagen. (Dodonaeus) Ԅe wortels van het eerste geslacht van standelkruid dat we hondskulletjes noemen hebben grote kracht om de mens tot onkuise lusten te verwekken en door haar grote winderigheid ritsig en begeerlijk om bijslapen te maken en vooral als die met enig nat of drank ingenomen wordt of het afkooksel ervan genomen en gebruikt wordt. Dat kleinste worteltje van de twee dat slapper en gerimpeld is mag gebruikt worden om de wellust van het vlees te bedwingen en te verkoelen. Dioscorides schrijft, dat als het grootste klootje van de wortel de voor vermelde orchidee van de mannen gegeten wordt knechtjes laat voortbrengen en dat kleinste klootje van de vrouwen gegeten meisjes laat ontvangen. Onze inlandse werden wel knapenkruid genoemd, men kon met die knol knapen of jongetjes verwekken.

Ze werden wel Satyrium genoemd, naar de saters. De Saters (apen) die bij de ouders gehouden werden voor veld Goden waren zeer wellustig en ritsig en zeer genegen om de vleselijke begeerlijkheid te volbrengen en daarom zijn ze oorzaak geweest dat men deze kruiden de naam Satyrium gegeven heeft, gemerkt dat hun kracht zulks is dat ze de mens heet en ritsig maken kunnen en zo vol van onkuise lusten dat ze niet meer redelijke mensen, maar ritsige en hete Satyrs daar de poten veel van versieren, gelijk schijnen te wezen.

Sommige zeggen er noch meer bij dat de vrouwen van Thessali deze wortel die noch vers en teer of vol sappig is met geitenmelk te drinken plegen te geven om de lust van bijslapen te laten komen en de dorre of droge om die te bedwingen of achter te laten blijven.

Origanum dictamnus(een struik die op berg Dicte op Kreta groeit) diptam. Zie ook Dictamnus, zelfde afleiding en folklore

De geiten in het eiland Kreta waar het beste en meeste groeit en vooral groeit het op de berg Dicte, als mede aan een andere berg die Ida heet en daarvan schrijft de poet Vergilius dat de geiten als zij geschoten zijn dat kruid eten waardoor de pijlen terstond uitvallen en de wonden genezen. De flitsen of pijlen daar zij mee geschoten waren vielen er gemakkelijk uit en dat heeft de zwangere vrouwen gelegenheid en oorzaak gegeven om op te letten en aan te merken dat het dezelve kracht had om de vrucht af te drijven. De bladeren en de wortel zijn geschikt om de stonden af te zetten, laten gemakkelijk baren, verzachten de naweeën, drijven de nageboorte en dode vrucht af, hetzij met wijn ingenomen of op het vuur gelegd en de rook daarvan ontvangen en wordt ook gebruikt tegen de vergiftige beten en steken als ook tegen de kwaadaardigheid van pestachtige koortsen’ (Als het tegen vergif werkte was het ook goed om het ander vergif, de pest, te weerstaan) Symbool van geboorte.

De vrouwen die gauw van kind misvallen moeten zich wel wachten van dit kruid over zich te dragen of te gebruiken want het zou ze gemakkelijk laten misvallen wat de lichte vrouwen van sommige landen al te bekend is. Plinius zegt dat het gebruikt kan worden bij een misgeboorte of een dood kind. Hij zegt dat het zo gevaarlijk is dat het niet in huis gehangen moet worden waar een zwangere vrouw is.

Hetzelfde sap gegoten in de wonden of kwetsingen die met ijzeren wapens geslagen zijn of van vergiftige dieren gebeten zuivert en geneest die zeer gauw en vooral als men dat straks daarna met enige drank inneemt.

Men prijst dit kruid veel tegen vergif en ook tegen alle toverijen en kwade belezingen en vooral als de nieuw gehuwde mannen gebonden of ergens in beschadigd zijn.

Origanum majorana (majoraan)

Volgens de Griekse legende was Amarakus een jongeman van die naam die in dienst was van Cinyras, koning van Cyprus. Op een dag droeg hij een vaas met kostbare parfum. Hij ging langzaam naar de koning toe waarbij, in zijn nervositeit, zijn voet slipte en zo de vaas uit zijn handen liet vallen. Een moment van schrik, angst, dan trok hij wit en stil weg en de eerst lachende page lag nu levenloos naast de brokstukken van de vaas. Zijn jonge lichaam geurde van de fatale parfum en hieruit ontsprong de zoete majoraan.

Als je een tak majoraan vast­houd krijg je het gevoel van verrukking. Vanwege zijn heerlijke geur werden de bladeren vroeger op kerkvloeren gestrooid. Majoraan werd veel gebruikt in de geurende watertjes en poeders en al die dingen die voor sier en verheerlijking bestemd waren. In de Grieks- Romeinse tijden was dit het symbool van geluk.

Origanum vulgare (gewoon of vulgair) is de wilde marjolein.

Het kruid wordt veel verwisseld met de marjolein of majoraan, Origanum majorana. De wilde marjolein geeft op afstand een roodachtige gloed, het bloost, de ander schemert wit. Symbool voor een blos.

Origanum, een naam die afgeleid is van Grieks oros: een berg, en ganos: schoonheid of glorie, een verwijzing naar de natuurlijke groeiplaats. Aphrodite, godin van de liefde, plukte deze vreugde van de bergen voor de aardse stervelingen om hen wat meer plezier en geluk in hun leven te brengen. Zo’n bloem die door de godin van de liefde geplukt werd is een gelukkige bloem, in Duits heet het daarom Wohlgemuth.

Origanum heeft een ondefinieerbare charme, het is de marinade voor lamsvlees en gevogelte, het brengt onmiddellijk nieuwe geuren. Het is een warm kruid, een strooikruid en wordt gebruikt voor geurzakken. Het is een onmisbaar kruid voor de Latijnse kok en de Oriënt. Het is het kruid van de pizza. Volgens Dioscorides is het een van de beste eetlust opwekkers. In Egypte en Griekenland is het geliefd als toekruid bij vis, vlees, wijn en groenten. Groene delen kunnen in stamppot en soepen gedaan worden.

Ornithogalum, vogelmelk.

Vogelmelk is een bekend bolgewas waarvan de bollen, hoewel giftig, klaargemaakt zoals schorseneren te eten zouden zijn. Zijn naam duivenmest zou al teruggaan tot in de historie en al door Dioscorides gebruikt zijn. De gedroogde bollen zouden meegenomen zijn op reizen, vooral tijdens pelgrimage naar Mekka. Het groeit er dan ook zo veelvuldig dat ze de kliffen witten, als uitval van duiven. Dioscorides vermeldt dat het wel gedroogd en aan meel toegevoegd werd. In tijden van schaarste zou het in Italië nog gegeten worden. Linnaeus noemde de plant zo omdat hij geloofde dat dit de duivenmest was als bedoeld in 2 Koningen.

De naam zevenslaper en slaapmuts hangt met de eigenschap van de bloemen tezamen die met zonneschijn pas tegen de middag openen en tegen de avond weer sluiten.

Aar van Maria, morgenster of ster van Bethlehem. De bloemen suggereren de gepunte ster van Bethlehem die over de geboorteplaats van Christus zou hangen. Want nadat ze de wijzen naar het kind heeft geleid barstte ze uit elkaar zodat de grote velden bedekt werden met deze bloem. Symbool van zuiverheid.

Oryza sativa (gekweekt) rijst.

Het is het hoofdvoedsel van de helft van de wereldbevolking. Rijst groeit in vochtige gebieden wat in Japan, China, Java en andere landen sinds alle tijden tot kunstige waterwerken geleid heeft die een grotere onafhankelijkheid van het regenseizoen mogelijk hebben gemaakt en tot 2 oogsten in het jaar geleid heeft. Die aanhoudende bewatering leidde licht tot moeraskoorts, malaria, reden dat de teelt in Europa in de buurt van woongemeenschappen verboden was. Symbool van wisselende kanten.

Naar oude heidense opvattingen bedwingt koren, rogge, de vijandelijke demonische machten. Ook korrels van ander graan en korrels rijst worden gestrooid over bruid en bruidegom als het huwelijk voltrokken is. Op de oude Drentse boerenbruiloft strooiden de kinderen voor het uit de baanderdeur naar buiten tredende bruidspaar bloemen, maar vroeger ook haver waarbij ze zongen:

‘Wij streien de bruud

Met haver en kruud.’

Het graan is ook een symbool van vruchtbaarheid. Ook met het strooien van rijst, een vruchtbaarheidssymbool, de plantaardige vruchtbaarheid zou overgaan op de mensen, op de bruid.

In de oost wordt rijst gestrooid over het hoofd van de bruid tijdens de hele trouwerij.

Osmunda regalis (koninklijk) koningsvaren.

De stengel is eerst roodachtig bruin en wordt daarna groen en contrasteert met de bruine vruchtbeginsels. Gewoonlijk gaat de stengel recht omhoog en de bladen overgroeien de bloemen die naast hen groeien, soms wordt het blad wat hangend.

Het grote blad is dun en bros, zeegroen en meestal dieper groen als de plant ouder wordt. Rondom het hart komen de onvruchtbare bladeren die wel 3m hoog kunnen worden. De koninklijke heeft dubbel geveerde steriele en driedubbel geveerde bloeibladen die boven aan een soort pluim vormen. De fertiele bladen vallen zeer op omdat de top volledig bezet is met roestbruine sporenhoopjes, het lijken wel bloemen.

De wortel is groot en dik en bedekt met vele schubben. In de harde wortels zie je in het midden een groot en hard houten deel met wat klein en witachtigs, dat is het hart van Osmund the waterman. Gerard, die de stengel van de plant beschrijft die doorgesneden een wit centrum laat zien, noemt dat gedeelte het ‘Heart of Osmund the Waterman.’ Een waterman van deze naam heeft, volgens de traditie, geleefd bij Loch Tyne. Toen deze brave man eens zijn familie verdedigde tegen de brute Denen schuilde hij onder de grote takken van deze geweldige plant die meer een struik is dan een varen.

Symbool van dromen. De dromen worden veroorzaakt doordat deze varen gebruikt werd om op te slapen in vroegere dagen.

Oxalis acetosella (zuur of azijnachtig) klaverzuring.

Wie bij de klaverzuring verwantschap zoekt tussen die familie en de klaversoorten komt bedrogen uit. Alleen de bladvorm vertoont enige overeenkomst, hoewel de blaadjes meestal verschillend zijn. In de slaapstand gedragen ze zich zeer verschillend. Bij de echte klaver buigen de blaadjes zich naar boven en vormen zo een trechter. Bij de klaverzuring maken de blaadjes een tegenovergestelde beweging, ze slaan neer en vormen een driezijdige piramide met de spits naar boven en zo herinneren ze aan de steek of ‘driemaster’ het geliefde hoofddeksel ten tijde van Frederik de Grote. Dodonaeus vergelijkt de blaadjes met harten en de bloemen met belletjes. De blaadjes vouwen zich tegen de avond en zo ook de bloem, maar ook bij regenachtig weer overdag, als de belichting tot onder een bepaald minimum daalt. Je kan dit zelf waarnemen door de planten schaduw te geven. Door er een donker voorwerp boven te plaatsen worden de blaadjes geprikkeld en binnen drie minuten gaan ze slapen.

Het blad komt wel gebeeldhouwd voor in de Gotische bouwstijlen, vooral in de opengewerkte omlijstingen en vensters in de kerken. De stad Kleve heeft de klaver in zijn wapen opgenomen.

Dit komt omdat het driedelige klaverbladen geluk zou brengen, nog meer geluk geeft het viertallige blad, dit is een speling van de natuur en komt weinig voor. Je moet het zoeken in de weiden op de knieën, maar als je het dan gevonden hebt,’ Het viertallige blad beschut de vinder tegen bedrog en toverij. Het klaverblad lijkt op een kruis en heeft daaraan zijn gelukbrengende kracht te danken. Zo werd het blad in de kerkboeken gedaan bij de heiligenplaatjes. Als een verliefde een klaver in zijn schoen doet blijft hij trouw, een verliefde plaatst ook een vierbladige onder de kussen van zijn sweetheart. Ervan dromen voorspelt een gelukkig huwelijk. Leven in weelde is als liggen in klavers. Daarom zoeken de koeien ook klavers. Vooral een viertallig klaverblad dat gekregen is verdubbelt het geluk. Dat komt omdat Eva zo’n blaadje uit het paradijs had meegenomen.

Klaverzuring, de klaverachtige bladeren die scherp smaken. Koekoeksbrood omdat de koekoek het graag eet en zijn stem ermee verbetert.

De Engelsman Gerard, 1569, gebruikte de naam alleluja om­dat het plantje bloeit met de komst van de koekoek op welke tijd het Alleluja in de kerken wordt gezongen. Halleluja, naar de legende van St. Patrick die een blad zag.

Het klaverblad komt ook voor op speelkaarten, het is de klaverkaart, hartenkaart is het lindeblad, schoppenkaart is eikel en ruit is de ruit of Ruta. De vier kleuren vertegenwoordigen de vier standen, harten de geestelijkheid, klaveren de burgerlijke stand, ruiten de wapenknechten en schoppen de adel.

Het is de shamrock van Sint Patrick. Die plukte een klaverblad en om de Drie-eenheid uit te leggen en het klaverblad werd de grondvorm voor het Keltische kruis.’ Sindsdien is de shamrock het nationale embleem van de Ieren en wordt gedragen op St. Patricks dag, 17 maart. 17 maart is het begin van het voorjaar en het einde van de winter. Een tijd dat de duivel verdwenen is.

P.

Paddenstoel.

De paddenstoel is vroeger waarschijnlijk niet zoveel verzameld, de naam is niet eens Germaans. In de middeleeuwen was het wel een gerecht van de monniken omdat die het op vele vastendagen zonder vlees moesten stellen, zo hadden ze een goede en lekkere vervanger.

Als zwamheilige kent men de H. Veit die op zijn naamdag, 15 juni, op een blind wit paard door de wouden reist en zwamzaden zaait. Daardoor oogst je in de herfst paddenstoelen.

Paddenstoelen pluk je niet zomaar, er moeten rituele handelingen verricht worden, doen we dit niet dan zal er zeker een vergiftigde paddenstoel meegenomen worden of een mindere oogst zal ons deel zijn. De eerste 3 paddenstoelen die we vinden stoppen we in een holle boom waarbij we 3 onze vaders bidden. Of, naar een ander gebruik, de eerst geplukte paddenstoel wordt achter je gegooid. Dit is dan al wel de tweede paddenstoel die we tegengekomen zijn, want de allereerste die zal je niet breken, maar laten staan. In al die gebruiken zijn overblijfsels van offers aan woudgeesten, de latere H. Veit, te zien. De paddenstoelen ontstaan als Odin of Wodan met zijn wilde heir of wilde jacht rond Kerstmis rondtrekt. Ze ontstaan uit het schuim van het paard dat op de grond valt.

De paddenstoelenzoeker weet dat geen enkele paddenstoel verder groeit als hij eenmaal gezien is, de aanblik van een menselijk oog verjaagt de zwamgeest.

Sommigen mensen zijn gewoon gelukkig om veel paddenstoelen te vinden. De oorzaak lijkt bij het dopen te liggen, wie niet goed gedoopt is, dus een tekort aan doopsel over zijn hoofd heeft gehad, die vindt vele paddenstoelen, die heeft nog een beetje heidens bloed in zich. Vele paddenstoelen vind je ook als je ongewassen en slecht gekleed naar het bos gaat, ook zou het goed zijn om je schort om te keren en blootsvoets het woud te betreden. Dit is mogelijk een aanwijzing dat de meeste paddenstoelen niet keurig bij de weg groeien maar verscholen liggen in het woud, gemakkelijke houding en kleding is dan meegenomen.

Het zoeken naar paddenstoelen begin je als je de eerste donderslag hebt gehoord en beste zoekdag is donderdag. Na de eerste donderslag volgt ook meestal regen waarna normaal gesproken de paddenstoelen zich beginnen te ontwikkelen.

Bij paddenstoelen denk je al gauw aan iets mysterieus, giftige soorten, heksen, sinistere plaatsen waar ze groeien, de stoel van een giftig dier, de pad, vreemde geluiden en drukkende stiltes in het bos.

Ook komen sommige soorten voor in zogenaamde heksenkringen, zoals de weidekringzwam. Vooral de hoefvormige soort is berucht, alle jaren groeit die vanuit een cirkel steeds verder naar buiten, waardoor in het midden een steeds groter wordende plek ontstaat. Die plek is door die verrotte wortels min of meer bemest en daardoor zeer vruchtbaar. Tegen de binnenzijde van die cirkel, die door de zwam vaak grijsbruin is, komt zo een heldergroene strook tot ontwikkeling.

In Berg en Wolde zou eens een soort van weidechampignon (of reuzen bovist) een kring van 75m opgeleverd hebben. In Engeland zijn kringen van meer dan 100m gevonden. De grootste kring die deze eeuw gevonden werd was 150m groot.

Als de heksenkring aan een kant openblijft is dat een fout teken, dan sterft namelijk binnenkort de eigenaar van de betreffende grond.

Elfenringen werden de paddenstoelenringen genoemd omdat de elfen op hun nachtelijke zwerftochten er hun spelen en dansen hielden en zo het gras bedierven. Als een sterveling in het midden van een dezer elvenkringen stond, kon hij, volgens populair geloof in Engeland, de feeën zien en hun gunst verwerven, maar de Scandinaviërs en Teutonen beweerden dat de ongelukkige mens sterven moest.

Paeonia, pioen.

Paeonia is zo genoemd naar Paeon, de heelmeester van de hemel en leerling van Aesculapius, het stilt de pijn en heelt de wond. Volgens sommige verhalen was de plant een geschenk aan hem. Doordat hij er de goden mee genas wekte dit de afgunst op van zijn leermeester die het plan opvatte om hem te doden. Pluto redde hem op tijd door Paion te veranderen in een pioenroos.

Bloeitijd, ze staat met Pinksteren in volle bloei en zou, naar de sage, met Pinksteren in het donker oplichten. Omdat de pioen zijn pracht in mei ontvouwt, de maand van Maria, siert het in die tijd ook de kerken onder de naam Mariaroos of altaar bloem en vaak de weg van de processies. De Pinksterroos is een symbool van Maria want de volheid van haar bloemen kan vergeleken worden bij de volheid van de genade van de H. Maagd. Op Sinksendag (Pinksteren) liet men langs gaten in het beukgewelf de vuurrode bladeren van de bloemen in de kerk over de gelovigen vallen. Ze verbeeldden de vurige tongen die nederdaalden over het volk.

Wordt ook wel koralenpioen genoemd omdat de vruchten in de herfst op koralen lijken.

Matthiola beval deze korrels nog bij kinde­ren aan. Als parelsnoer werden de zaden wel gedragen om zo het tanden krijgen van kleine kinderen te verlichten. De namen tandkraal en tandkoraal hebben hierop betrekking. De zaadkorrels zijn dan ook gewijd aan de Heilige Apollonia die gestorven is in 249. Omdat die door een geweldige strijd haar tanden verloren zou hebben, volgens anderen zouden ze haar tanden voor haar dood met een tang uitgetrokken hebben, is ze de patrones van tandlijdende geworden.

De grote kracht die deze wortel heeft om de vallende ziekte te genezen als het aan de hals gehangen wordt is van Galenus bevonden en met ervaring onderzocht geweest. Dan Galenus toont aan dat met diergelijke navolgende woorden en zegt: ‘Ik heb een jong kind gezien dat soms acht gehele maanden mits het deze wortel aan de hals hing vrij was van de vallende ziekte en als de wortel later door ongeluk afgevallen was zo kreeg het van stonden af aan wederom die ziekte, maar als de wortel en het zaad wederom aan zijn hals gehangen werd dan werd het daarna niet meer mee gekweld en daarom om noch meer verzekerd te wezen van deze kracht leek het me goed om die weer van de hals te nemen en nadat het gedaan was is het kind wederom neer gevallen als tevoren en dus heb ik dat niet meer zonder de wortel willen laten blijven, maar heb een groot stuk van de verse wortel wederom aan zijn hals gehangen en is daarmee geheel en volkomen genezen geweest en is niet meer met de vallende ziekte gekweld geweest. Zo moet er dan wel reden wezen, zegt hij erbij, en zijn voornemen vervolgt dat enige delen of dampen die uit deze wortel komen en door de adem van dat kind ingetrokken weer die de zieke en gebrekkige delen van het lichaam genezen kunnen en de gesteldheid van het hoofd en de hersens verbeteren of dat de lucht die voor de ontstelde hersens schadelijk was eenparig door deze wortel veranderd en verbeterd zijn en de vallende ziekte in dit kind niet meer veroorzaken konden.’

Al is het zaak dat de wortel van dit gewas zo wonderbaarlijke krachten tegen de vallende ziekte betonen kan, als gezegd is, nochtans willen sommige verzekeren dat ze veel krachtiger zullen wezen als men daar wat maretak bij doet en vooral als ze in het afgaan van de maan geplukt wordt of in de hondsdagen voor de opgang van de zon.

In de volksmond komt de naam jichtwortel jichtbloem of -roos voor. De zaden werden als een koraalketting aaneengeregen en zouden de jicht verdrijven.

Dan zo het schijnt wordt deze aard Aglaophotis van Josephus, de schrijver van de Joodse oorlogen naar de plaats daar ze veel gevonden wordt. Ook Aelianus schrijft dat de aardse Aglaophotis niet zonder gevaar en angst uit de aarde getrokken wordt en dat een die dat kruid niet goed kent en dat aanraken of uitrukken wil er van gestorven is en daarom, zegt hij, als men dit uit de aarde halen wil moet men ‘s nachts een teken of stok in de aarde bij zijn wortels steken en daarna moet men aan die wortels een hond met een touw of sterke koord vast maken en de hond door de reuk van gebraden vlees van die plaats lokken op zoծ manier dat hij de hete reuk van dat vlees in de neus heeft en met grote haast en geweld de wortels uit de aarde rukken en gans uithalen zal. Hetzelfde schrijft Josephus ook en zegt dat het omtrent de avond als een ster of glinster blinkt, maar dat het van diegene die er bij komen nochtans niet gemakkelijk uit de aarde gehaald kan worden, maar dat men daar vrouwenpis of bloed van hun maandstonden over moet gieten of dat men daar een hond aan moet binden die eerst de aarde rondom los graaft en weg trekt en zo de wortel wat los maakt en dat het dan uit de aarde gerukt kan worden wat anders zeer moeilijk en gevaarlijk om te doen zou vallen.

Panax ginseng (gelijk als de mens) ginseng.

De plant groeit eerst op met een stengel waaraan 5 zijbladen zitten. Na vier of 5 jaar komt een tweede stengel met hetzelfde aantal bladeren en na een tien jaar een derde, later een vierde en als het dan begint te groeien komt er een stengel uit het hart. Dit wordt met een Chinees woord vertaald als Ԡde honderd voeten.

Panax is afgeleid van de Griekse pan: alles en voedsel, en akos: genezing, een panacee, een verwijzing naar zijn stimulerende krachten.

Het is de Ginseng waar de Chinezen miraculeuze krachten aan toe schrijven.

Het gewas levert de ginsengwortel die qua vorm op een mens lijkt. ‘Ginseng wil zeggen, gelijk als de mens,’ dit naar de gevorkte gedaante van de wortels. Ginseng heet in Chinees Jenshen, van jen: een mens, en shen: waarschijn­lijk afbeelding, naar de wortel.

Elk deel van de wortel geeft bijzondere krachten en wordt daarom bij verschillende ziektes gebruikt. Zo zal het bovenste deel oogziektes helen. Het tweede deel algemene zwakte en het derde en vierde deel, de zogenaamde armen en benen, maagziektes en vrouwenkwaaltjes.

Bij het verzamelen moeten talrijke, op bijgeloof rustende voorschriften, in de gaten gehouden worden. Ze passen er wel voor op, dat bij het rooien de plant niet met ijzer in aanraking komt. De werking wordt dan pas verzekerd als de wortel in de eerste dagen van de tweede, vierde en achtste maand geoogst wordt.

De Ginsengwortel lijkt door broei doorschijnend te worden omdat het dan een barnsteen gele kleur krijgt. Als de bijzondere en op mensen gelijkende wortels gevonden werden moesten ze aan de Keizer geleverd worden, die ze verdeelde als bijzonder waardering aan hoogstaande personen. Zulke menselijke wortels houdt men voor een wonderbaarlijk tovermiddel.

Door de Chinese dokters wordt het kruid als een onfeilbaar geneesmiddel aangewend en zou door zijn vorm stimulerend werken. Tevens is het een universeel middel tegen allerhande ziektes en werd zelfs bij rijke Chinezen, als ze vrijwel op sterven lagen, nog voorgeschreven. Ze heeft de kracht om de stervende nog enige dagen hier te laten. De ginseng zou het leven oneindig verlengen, het is een onsterfelijkheidsmiddel. Zo hoog wordt de ginseng gewaardeerd dat het in andere landen gecultiveerd wordt om naar China geëxporteerd te worden. Want de keizer heeft een claim op alle ginseng die in zijn land ligt en krijgt er het meeste van.

Als schutmiddel werd het tegen boze geesten gebruikt. Elke rijke Chinees droeg dan ook in een ivoren doos een stukje ginseng bij zich als talisman.

Papaver rhoeas (vloeien, stromen, vanwege het snelle afvallen van de bloem)

Dit is de klaproos met rode bloemen, meestal met een zwart hart. De bloembladen zien eruit alsof ze in een broekzak gezeten hebben. Ze geven op de dunne stengel een wuivend of zwaaiend geheel in de wind. De opvallende kleur is een typisch voorbeeld van verwaandheid. De plant is de onafscheidelijke begeleider van koren, zodat slaap en eten samen gevonden worden.

Een ideaal korenveld is bezaaid met onze driekleur, rood wit en blauw, het rood van papaver, blauw van korenbloem en wit van de margriet. Is er een schitterender kleur in de wereld dan het helderrood waarmede het tegen het gele graan afsteekt? Wanneer de knoppen openbarsten en 't rode kroontje, dat daarin met duizenden kreukels opgesloten zat, zich losmaakt dan valt reeds de groene kelk, die het beschutte, af en de vier blaadjes zijn aan de wisselvalligheden van het seizoen overgeleverd. De bloem verwelkt snel en weldra zie je ze dan ook her en derwaarts zweven, zijdeachtig alsof ze nog op hun stengels zaten en dienen Գ nachts tot dansrok­jes van de elven.

De bloemen kunnen klappen als de bloemblaadjes bovenaan vastgepakt worden tussen duim en wijsvinger waardoor eronder een ruimte ontstaat, door er dan hard op slaan scheurt die met een knal middendoor. De bloembladen geven een knal, een test voor geliefden, dit werd al gedaan door jonge Griekse meisjes. Knalde het met stevig geluid was het een goed teken, zonder geluid of gescheurd, betekende zonder vertrouwen. Vandaar dat ze in Engeland tell-tales heten. Van Griekenland kwam deze liefdestest naar Italië, waar dit nog in gebruik is en naar andere Europese landen. Als een meisje in Zwitserland het blad in haar hand houdt en erover wrijft met haar rechterhand, om een krakend geluid voort te brengen, betekent dit dat haar lief oprecht van haar houdt. Het kraken lijkt op het geluid van een kus. In sommige delen van Duitsland en Nederland zijn de traditionele krachten zo bekend geweest dat ze bekend waren als krakende- of bekentenis rozen.

De klaproos heeft een zittende stempel, de stijl is niet aanwezig. De stempel zit als een ster boven op het vruchtbeginsel. Bij de zaaddozen zie je de ster er duidelijk bovenop zitten. Kinderen doopten de zaadbol in inkt en drukten dan dit op hun voorhoofd. Zo ontstond het kruisje, gelijk als het askruisje dat op Aswoensdag in katholieke streken op het voorhoofd wordt gedaan.

De vuurrode bloemen zouden ontstaan zijn op de slachtvelden. Bloed uit bloed. Talloze legenden zijn er hoe zijn hoofd verbonden is met mensen en vooral de rode kleur met gevallen strijders. Sinds de oudste tijden is de klaproos het symbool van gevallen strijders vanwege de bloedrode kleur die gekomen zou zijn van het bloed van de gestorven helden.

Daarom zou het slagveld van Waterloo bezaaid zijn geweest met papavers. De bloem drinkt het bloed van de gesneuvelden in zijn bloembladen, zo ook na de eerste wereldoorlog.

Na de eerste wereldoorlog werden de rode papavers uit de Vlaamse velden (Papaver dubium) het symbool van de wapenstilstandsdag, 11 november in de VS is Poppyday.

J. MacCae schreef in 1915 vanuit Ieper een gedicht dat hij opstuurde naar het Engelse maandblad Punch;

‘In de velden van Vlaanderen waaien de klaprozen tussen de rijen kruizen, die onze plaats merken. En in de lucht zingen de leeuweriken steeds dapper vliegend. Nauwelijks tussen de kanonnen gehoord.

Wij zijn de doden. Zojuist leefden we nog. Voelden we de dauw, zagen we het avondrood, hadden lief en werden geliefd. En nu liggen we hier in de velden van Vlaanderen. Ga door met onze strijd tegen de vijand. Uit falende handen werpen wij u de fakkel. Aan u om hem hoog te houden. Wanneer u de eed aan ons die sterven zult breken, zullen wij niet slapen. Ondanks dat er klaprozen groeien in de velden van Vlaanderen.’

Hierop reageerde de Amerikaanse Moina Belle Michael met een gedicht en besloot daarna, in overeenstemming met McCrae, altijd een klaproos te dragen. Op een vergadering vonden enkele vrouwen dit een goed voorbeeld en zij zouden voortaan klaprozen gaan verkopen. Met het geld zouden vrouwen en invalide soldaten geholpen worden. In Frankrijk begon men in 1921 dit gebruik over te nemen en Engeland een jaar later. Hier is nog elk jaar de Poppy-day met als slagzin: ‘The memory fades but the suffering doesnt,’ ‘De herinnering vervaagt maar niet het lijden’. Dit is op de tweede zaterdag van november. Ook in België is er een klaprozen dag in november met hetzelfde doel. De non-profit organisatie die zich bekommert om oorlogsslachtoffers en hun nabestaanden heet Poppy Appeal.

Papaver somniferum (slaapverwekkend) opiumpapaver.

Dit is een melksap bevattende plant met blauwgroen, gedeeld en getand blad.

De plant heeft een grote bloemknop. De slaapmaker is een wit bloeiende eenjarige die aan de voet van de bloemen dikwijls met een donkerder en blauw blok gekleurd is. De bloemen zijn vaak knikkend, bij het opengaan komen ze recht te staan. De opiumpapaver heeft 4 verkruimelde kroonbladen die zeer groot zijn en spoedig afvallen, soms al met hevige wind. Wordt wel donderbloem genoemd omdat de bloem met donder zou trillen. Midden in de bloem staan vele witte en ronde draden verzameld om een rond groen hoofd die een kroon of sterachtige bedekking heeft.

De zaden worden uit de plant geschud door middel van een capsule die op de stengel staat en op een soort peperbus lijkt. Bij papaver is de pot zo groot dat die wel op een kleine kookpot lijkt. Die pot kan enorm veel zaden bevatten. Van een goed ontwikkelde plant kan er in een jaar tijd 33 000 zaden komen.

Slaapbol is het symbool van de slaap. Vader Odin kende reeds de slaapbol en legde er een onder het hoofd van Brunhilde, opdat zij zou insluimeren. Deze slaapbollen hield men hier en daar voor nestels van vrouw Holle, het bewaarde kinderen voor betovering en kramp, ook diende het als behoedmiddel tegen watervrees, waanzinnigen werden ermee tot rust gebracht.

Van opium wordt morfine gewonnen dat gebruikt wordt als een verdovend middel bij operaties en werd wel Slaep‑kruyt genoemd: Heulzaad heeft de kracht om te laten slapen als je een pleister maakt van heulzaad, van vrouwenmelk en van het wit van een ei, en dat op de slapen van het hoofd legt. Dat geven sommige ook aan kinderen. Sommige mensen geven dit ook of met melk aan kinderen te eten. Van Beverwijck; ‘Ik en sta steeds tegen de avond hier in de apotheek of daar wordt van talloze lieden gehaald kinderrust, een conserfje dat zijn voornaamste kracht uit de slaapbollen trekt. Een zeer boos en schadelijke gewoonte die ons mettertijd het land wel vol gekken mag brengen. Hier werd eens in een kraam onder de vrouwen gesproken hoe kwaad het was de kinderen te bollen omdat zij daar dom en gek van werden.’

Nog lang werden de bloemen verzameld en als volksmedicijn als rustgevend middel bij kleine kinderen gegeven. Marzell vermeld dat in zijn tijd, 1920, nog steeds het gevaarlijke gebruik bestond om kinderen een afkooksel van onrijpe maanvruchten als slaapthee te gebruiken. Het gebruik om huilende kinderen met papaver te laten inslapen was algemeen en heeft verscheidene kinderen het leven gekost.

De vele zaden zijn een symbool van vruchtbaarheid, voortplanting. Vandaar dat Venus soms afgebeeld wordt met in de ene hand een appel en in de ander een papaver.

De korenaar en de slaapbol worden ook vaak vergeleken met het hoofd van de mens en zelfs met een sterke stad die met vestigingswerken is omgeven. De grote hoeveelheid zaden in de slaapbol doen aan een hele bevolking denken.

Parietaria officinalis (geneeskrachtig)

Glaskruid vormt spreidende bosjes met korte gedraaide haren die vaak verdonkerd zijn van het stof van oud cement van de nabij liggende muur. De plant geeft rondingen op strakke lijnen.

De kleine en harige bloemen komen de gehele zomer uit de bladoksels. Ze zijn wat roodachtig. Net als bij de netels exploderen de rijpe meeldraden in aanraking met een vreemd lichaam of door een straaltje zonlicht. De helmdraden zijn veerkrachtig, het stuifmeel komt er met wolkjes uitgeschoten als de bloem wordt vastgepakt.

Parietaria is afgeleid van Latijn paries: wat een muur of wand betekent omdat het gewas op oude en vochtige muren voorkomt, een oude kerk of stadsmuur. Glaskruid omdat het zeer goed en geschikt is door zijn ruwheid om de glazen kroezen en bekers daarmee te wrijven en mooi te maken.

Paris, eenbes.

Dit geslacht is gewijd aan de Trojaanse koningszoon Paris. Hij was de zoon van Priamus en Hecabe en werd te vondeling gelegd en door een herder opgevoed. Als knaap viel hij op door zijn schoonheid en werd weer door zijn vader aangenomen.

Op de bruiloft van Peleus en Thetis wierp Eris, de godin van de tweedracht, een appel met het opschrift’voor de mooiste ‘tussen de feestvierders. Paris was de man die de twistappel of Eris appel moest toekennen aan de schoonste der godinnen, dit waren Hera, Aphrodite of Athene. (of de Romeinse Juno, Minerva en Venus) Hij gaf de appel aan Aphrodite omdat zij hem de mooiste vrouw ter wereld beloofde. Hierop schaakte hij Helena, wat de aanleiding werd tot de Trojaanse oorlog.

Dit verhaal komen we tegen in deze plant. De rijpe bes van deze plant zou de twistappel zijn, de vier bladeren zijn de drie godinnen en Paris zelf.

De vier bladen staan direct tegenover elkaar op de manier van een Bourgondisch kruis of liefdesknot, waarom de ouden het truelove noemden

Parnassia palustris (van het moeras) gras van Parnassus.

Het is een meerjarige met kantige recht opgaande stengel met 1 bloem met zittende tot stengelomvattende bladeren.

De room/witte bloem is 3cm groot en grijs/wit geaderd in juli/september. Groeit in de stille moerassen als een van de laatste zomerbloemen. De plant verbloeit nog later dan de herfsttijloos en vaak als de laatste bloem van de rivier. Het gras van de Parnassus kwam wel voor in blauwgraslanden, nu nog maar weinig meer zodat ze beschermd is.

Al vroeg werd dit kruid vereerd vanwege zijn elegantie en vorm die men fabelachtig vond.

Parnassia, is zo genoemd naar de berg Parnassus, het verblijf van gratie en schoonheid, waar deze plant ontstaan zou zijn en het eerst gebloeid zou hebben. Parnassus is een gebergte op het Griekse eiland Phocis en heet nu Liakura en is 2460m hoog, gewijd aan Apollo en de muzen, het rijk der poëzie.

Parthenocissus, wingerd.

Die windt zich zo vast dat, mocht je het willen verwijderen en een levensader doorknipt, de napjes daarna moeilijk te verwijderen zijn. Ook deze groeit goed op noordelijke hellingen en muren. Oude kerken en gebouwen worden door deze klimmer helemaal veroverd of overdekt met deze plant. Opmerkelijk is dat op de noordelijke kant de plant zijn bladeren langer houdt dan op gunstige plaatsen.

Parthenocissus komt van het Griekse parthenon: een maagd of vrijgezel, en kissos: de klimop. Een plant met veel eenslachtige, dus als het ware een vrijgezellenleven leidende bloemen. De Engelsen vertaalden dit als: een virgin: maagd, en een kruiper, virgin vine. Wel naar de virgin queen Elizabeth.

Onze naam wingerd is afgeleid van wijngaard. Symbool van steeds veranderen, naar de herfstkleuren die briljant zijn.

Passiflora caerulea (hemelsblauw) passiebloem.

De klimmer heeft okselstandige ranken en 5‑7delige, glanzende, donkergroene bladeren van 12cm breed. De ranken aan de top kunnen een cirkel beschrijven in iets meer dan een halve minuut. Kort gesteelde en klokvormige, 10cm grote, platte bloemen zijn samengesteld uit een witte tot licht roze/witte bloemkroon en een bijkroon die uit een krans van talrijke meeldraden bestaat die boven aan blauw, in het midden wit en onderaan purper zijn en samen een soort witte ring vormen. De vrucht is de passievrucht.

Passiflora, in dit woord zit het Latijnse passus: lijden, en flos: een bloem, literair de bloem van het lijden. (zie Arum)

De passiebloem is een wild bloeiende plant van de Zuid Amerikaanse bossen. Er wordt verhaald dat de Spanjaarden, toen ze voor het eerst de lieflijke bloem zagen zoals die aan rijke trossen van de woudbomen hing, een aanwijzing of teken zagen dat de Indianen tot het Christendom bekeerd moesten worden.

Passiflora caerulea is de plant van de legende die omstreeks 1600 door een pater botanicus in Peru werd gevonden. Dit was Monardus die in een in 1569 verschenen werk er melding van maakte. Dat wekte veel bewondering in die tijd en was een uitmuntend middel in de hand van de priesters om de devotie van het volk op te wekken, vooral nadat de plant op het eind van de 16de of begin 17de eeuw in Itali ingevoerd werd. Men zegt dat de eerste plant in 1605 aankwam en aan Paus Paulus V ten geschenke werd gegeven. De plant werd vaak bezongen en de gelovigen luisterden met eerbied en ontzag wanneer de priesters de verschillende bloemdelen en hun heilige betekenis verklaarden.

In 1609 werd door Simeon Palasca, Bologna, een werkje uitgegeven waarin de verschillende delen van de passiebloem met de folterwerktuigen uit het lijden van Christus vergeleken werd.

In 1610 was Jacomo Bosio bezig met een omvangrijke verhandeling van het kruis op Calvarie. Toen arriveerde in Rome een Augustijner monnik, Emmanuel de Villegas genaamd, een Mexicaan van geboorte. Hij had een tekening mee van een bloem, zo opwindend bijzonder dat hij zich haastte om dit in zijn boek te vermelden. Sommige andere tekeningen en beschrijvingen werden hem gestuurd door inwoners uit Nieuw Spanje. Ook enkele Mexicaanse Jezuïeten op hun reis naar Rome onthulden hem alle verbazende details van het bloemenwonder. Zelfs enkele Dominicanen uit Bologna tekenden de bloem, vergezeld van gedichten en omschrijvende essays. Bosio vond nu dat het zijn plicht was om de Flos Passionis bekend te maken aan de wereld als een van de meest uitzonderlijke wonderen van het Croce Triomfante: het zegepralende kruis, die in het woud was gevonden.

Omdat de bloem door verschillende reizigers beschreven is die in verschillende delen van het land reisden waar verschillende soorten groeien, komt het dat de bedoelde vergelijkingen ook verschillen.

De bloem vertelt ons, niet zo direct het Kruis, maar meer de mysteries van het lijden.

De bloem was duidelijk door de grote Schepper ontworpen zodat die, op zekere tijd, zou helpen in het christianiseren van de heidenen waar het groeide.

Naar het belvormige deel die de bloem het grootste deel van zijn bestaan heeft, d.i. als die opent en verwelkt, merkt Bosio op: ‘En het zal zo zijn dat, in Zijn onmetelijke wijsheid, het Hem verheugt deze bloem zo te maken dat die opent en sluit, als een aanwijzing dat de geheimen mysteries van het Kruis en Zijn lijden verborgen blijven voor de heidenen tot de tijd die aangegeven wordt door Zijne Hoogste Majesteit.’

De afbeelding in Bosio ‘s werk laat een kroon van dorens zien, gedraaid en gekronkeld, de drie nagels en de zuil van het kruis net zoals die verschijnen op oude christelijke vaandels. ‘De bovenste bloembladen,’ schrijft hij, Һijn in Peru geelbruin, maar in Nieuw Spanje wit met wat roze. De delen erboven lijken op bloedkleurige franje, suggereren de zweep waar onze Heer mee gegeseld werd. De zuil rijst op in het midden. De nagels staan erboven, de doornenkroon omcirkelt de zuil. Dicht in het centrum, waaruit de zuil verrijst, is een gedeeltelijk gele kleur te zien, ongeveer in de vorm van een real, waarin vijf vlekken te zien zijn met een bloedkleur, duidelijk de voortzetting van de vijf wonden van Christus die onze Heer aan het kruis ontving. De kleur van de zuil, de kroon en de nagels zijn heldergroen. De kroon zelf wordt omgeven door een soort krans, of zeer fijn haar van een violette kleur. De vezels, met het aantal van 72, beantwoorden aan het aantal dorens waarmee, volgens de traditie, de kroon van onze Heer was bezet. De bladeren van de plant, overdadig en schitterend, zijn gevormd als de punt van een lans of spijker, een verwijzing, zonder twijfel, naar die de zijde van onze Heer doorboorden, terwijl zij aan de onderkant gemarkeerd zijn met ronde vlekken die de dertig zilverlingen kenmerken.’ Symbool van lijden, geloof.

Naar het verhaal van de passiebloem ziet ieder zijn eigen verhaal. Tussen de bloemkroon en stuifmeel zittende zadenkrans werd aangeduid als doornenkroon. De drie nagelvormige stijlen als de kruisnagels en de vijf stuifmeeldraden als de wondsteken. De stijl van de stamper de geselpaal. De verdeelde of handlobbige bladeren, de handen van het volk. De enkelvoudige, ingesneden bladeren werden als lanspunten gezien. De 5 meeldraden en 5 bloembladen, de 10 discipelen (Petrus en Judas waren in het hof) Ook kan de speer en bloedvlekken in zijn bloemen gezien worden. De 10 kroonblaadjes konden ook de 10 apostelen zijn of de 10 geboden. De bladeren zijn opgebouwd uit 5 blaadjes, de 5 vernederingen van Christus, geboorte, hellegang, lijden, dood, begrafenis. De driekleurige krans is de purperen mantel waarmee Hij voor Herodes verscheen. Het midden van die krans is wit, het kleed waarmee hij van Herodes naar Pilatus werd teruggezonden. De binnenste bruine ring, de linnen rok zonder naad. De knop op de stamper, de spons. Onder die knop 5 puntjes, de 5 wonden. Het kruis op de knop, de 3 nagels. Het gesteelde vruchtbeginsel, de kelk des Heren.

Paulownia tomentosa (viltig behaard) Anna Paulowna boom.

De mooie bloemen rusten in de winter in een bruinviltig bedje in opstaande trossen. De tere bloemen zijn vaak niet bestand tegen de barbaarse koude van onze streken. Na deze beproeving doorstaan te hebben volgt nog een ijskoud ontwaken in het voorjaar samen met de ijsheiligen. De bloemen die dit overleefd hebben komen dan ook paarsblauw van de kou tevoorschijn. Anna Paulownia in feestgewaad is een succes. Het sieraad voor deze boom zijn de lippen die een lavendelkleurige bloemenzee vormen. Als vingerhoedjes van het voorjaar klingelen ze aan de boom. De gele belijning aan de binnenkant zorgt voor een mooi effect. Het is een koninklijke boom en voor de eigenaar een vorstelijk bezit. Anna Paulowna heeft een statige en fraaie vorm.

Naar Europa kwam de boom door de natuuronderzoeker, arts en Japanoloog Philipp Franz von Siebold uit Würzburg. Siebold stond in Nederlandse dienst en noemde de boom naar de Nederlandse kroonprinses en latere koningin Anna (Pawlowna) (Anna, Pauls dochter) die een dochter van de Russische tsaar Paul I was. In 1816 huwde ze met de latere Koning Willem II van Nederland en woonde na diens dood in Soestdijk. Zo ook de Anna Paulownapolder.

Het was in Japan een gebruik om een Paulownia te planten als een meisje werd geboren en er dan later een kleed van te maken als ze trouwen ging. Het is de badge van het gouverneurschap van Japan (de chrysant is de keizerlijk zegel van Japan) is een van de afbeelding in hun kaartspel en wordt geassocieerd met de maand december. De Paulownia-Zonneorde, kan als een Japanse Ridderorde maar ook als de Eerste Klasse van de Orde van de Rijzende Zon worden beschouwd. Dit ‘grootlint van de Orde van de Rijzende Zon met Paulownia bloesems’ werd op 3, andere bronnen noemen 4, januari 1888, dertien jaar na het stichten van de Orde van de Rijzende Zon ingesteld.

Pelargonium, ooievaarsbek.

Pelargonium komt van Grieks pelargos: een ooievaar, het is een verwijzing naar de bekachtige vorm van de rijpe zaadpeulen.

Linnaeus noemde ze ook onder de Geraniums, naar de gelijkenis van de ooievaars of kraanvogels. Toen er soorten ontvangen werden uit Kaap de Goede Hoop werd er, ondanks een overeenstemming in de vruchtjes, toch een verschil gezien tussen de Z. Afrikaanse en Europese Geraniums. De bloemen van de Z. Afrikaanse waren ook karakteristiek genoeg om ze te kunnen onderscheiden van de Europese zodat ze gescheiden werden. De Pelargoniums bezitten onregelmatige bloemen en de Geraniums regelmatige bloemen. De derde is Erodium met bloemen in groepen, reigersbek die net zoals de reigers in groepen verschijnen.

Toch bleef de naam Geranium voor de Pelargonium in het volksgebruik bestaan.

Doordat ze bij feesten altijd aanwezig waren, zijn hun bloemen en bladeren veel gebruikt om als symbool te dienen.

Een volle, bloeiende plant geven is het symbool van sierlijkheid.

De zonale, diegene met rond‑hartvormige bladeren die in het midden getekend zijn met een brede hoefijzervormige band die parallel met de rand loopt, met rode bloemen is het symbool van troosten.

Met roze bloemen is het symbool van voorkeur.

Een witte bloem, symbool van sierlijkheid.

Met zeer donkere bloemen, paars‑violet, het symbool van melancholie.

De dubbele rode, de zeer gevulde verliezen echter veel van de sierlijkheid en charme van de enkele vorm. Ze zijn nu meestal vervangen door half dubbele. De dubbelen zijn het symbool van teleurstellende ervaring.

De geranium met klimopachtig blad is het symbool voor’ ‘ik vraag je voor de volgende dans, bruid gunst.’.

Meestal wordt die soort gebruikt als hangende vorm, de zeer hangende vorm is het symbool van een zwaarmoedige geest.

De citroengeranium is het symbool van een verwachte ontmoeting.

Een smalbladige geranium een symbool van vindingrijkheid.

Een zilverbladige een symbool van herroeping.

De zeer grote geraniums, show- of fancygeraniums, een grote struikachtige plant die veel vertakt is, zacht en dicht behaard, maar kort bloeit en niet bestand is tegen warmte is het symbool van ‘De lady vervaardigt zich te glimlachen.’.

Persicaria bistorta (2x gedraaid) slangenwortel, de zwarte en duimdikke wortel is tweemaal gedraaid. Door de slangvormig draaiingen lijkt de adderwortel qua vorm op het esculaapteken van de artsen.

Als een slang wurmt de wortel zich in de sompige bodems en kruipt verder naar het zinderende zonlicht. Eivormige tot langwerpige bladeren en gegolfd, gewimperd, de onderste bladeren met gevleugelde steel, de bovenste toegespitst en half stengelomvattend. Het blad is aan de bovenkant van een blauwgroene kleur en as/groen aan de onderkant met wat purper doortrokken door verschillende nerven. Hieruit verschijnen diverse kleine en smalle stengels met een dichte en opstaande cilindrische aar van kleine vleeskleurige bloemen in juni/augustus.

Vanwege de gelijkenis met de om de stok gedraaide slang kreeg het de Latijnse naam viperina dat in 1351 tot serpentine werd, het levert de tweemaal gebogen slangen-, adderwortel. Symbool van kwaad, horror. Het kruid werd medisch ook gebruikt tegen slangenbeten.

Volgens oude overlevering zou adderwortel samen met watereppe in een glas gezet diegene beschermen zodat die niet verleid kon worden. Dit wordt als zodanig niet meer toegepast.

In het prachtige tapijt van de gevangen eenhoorn die in de Cloisters te New York hangt, geweven waarschijnlijk bij het huwelijk van Francis I van Frankrijk, komt de plant voor. Hier, in dit tapijt, herstelt de eenhoorn van zijn wonden binnen een haag, een wei getooid met bloemen. Als deel van de volkomenheid van het huwelijk is de eenhoorn met gouden kettingen gebonden aan een granaatappelboom, de boom van vruchtbaarheid. Naast zijn flanken en bij zijn achterste zijn er twee lustplanten afgebeeld, de purperen orchidee en de gevlekte aronskelk, Arum maculatum, de lords and ladies, de plant die zijn voorpoten raakt is de adderwortel, de plant van kracht in ontvangen en vasthouden.

Petasites hybridus (hybride) pestwortel.

Zijn sierwaarde ontplooit ze in het voorjaar, april, mei. Dan barsten er op de schuine helling knoppen open waaruit blozende roze/purperen toortsen verschijnen, vrouwelijke bloempjes zijn draadvormig. Hieruit stroomt een zachte vanillegeur. Als de bloemstengels zich een maand boven de grond hebben laten zien, vervagen en verdwijnen ze, weggeblazen door de wind.

Dan verschijnen de bladeren die vrijwel vanuit hun midden gedragen worden door ronde stengels. De dikke en vleesachtige bladeren hebben aan de onderkant een apart grijs­achtig vel. Het blad is rond, hartvormig aan de voet en ongelijk getand, 30-40cm in doorsnede. Het is meestal een tweehuizige plant, de vrouwelijke vorm komt maar zelden voor. Hybridus betekent bastaard, echte hybriden geven meestal geen nakomelingen, de plant wordt alleen verspreid door de wortelstokken.

Het was een van de pestkruiden waarvan de mensen redding verwachten tegen de zwarte dood. Pestwortel ze de plaag, pest, zou bestrijden.

Bij ons is het een pestkruid omdat je er niet meer vanaf kan komen. Eenmaal geplant in de tuin graaft het met zijn rizomen metersdiep en -ver en ontkomt zo aan elke achtervolging. Beter is het om ons niet te vermoeien en het kruid van de nuttige kant te bezien.

In het Latijn heet het Petasites naar de Griekse naam Petasites die het gekregen heeft naar de grootte van de bladeren die op een hoed of muts enigszins schijnen te lijken is. Dit komt van de stam pet: uitspreiden, zie petalon, een oude Griekse laagvormige, breed hoed met een rand die vooral door reizigers gedragen werd, een van de kenmerken van Hermes.

Het woord Pet is ons in ieder geval duidelijk. Deze plant is de ‘hoeddrager.’

Bij vele wateren zien we in de zomer een vreemd en exotisch uitziende plant. Nader onderzoek leert ons dat die vilten lappen hoeden zijn van macabere lieden. Het is de hoed van Satan. Natuurlijk moet ook de duivel zijn hoed hebben, maar dan een met een brede rand die geheel boven zijn gloeiende ogen getrokken kan worden zodat hij niet direct herkend zal worden. Waar die hoed voorkomt is het een duivelachtig oord. Niemand zal je door zo’n woud zien lopen. Het Grote Golvende Grauwe Groen Geeft Geheimzinnigs, wat beklemmends. Ongemerkt gaat het groen over in het donkere en kabbelende water, een plaats waar de waterduivel mensen naar beneden trekt. In Zwitserland wordt het blad dan ook tsaspi de diabion: duivelshoed genoemd, en in het Waals chapaeau de maqueralle: heksenhoed, Engels devil’s hat.

Kijken we eens naar de oude naam, Petasites officinalis, dan zien we medische krachten. Kijken we naar de bladeren dan zien we negen aderen of ribben, dit zijn 9 krachten die goed zijn tegen 9 ziektes.

Doordat het gewas op vochtige plaatsen voorkomt is het onder zijn bedekking altijd koel en fris. Het is een ideale plaats om er dranken onder te bewaren. Een koelkast is met zo’n tapijt van hoefbladeren niet nodig. Zo ook als het regent in de vakantie, een betere paraplu kan je je niet wensen.

Petroselinum crispum (gekroesd) peterselie.

Heeft het eerste jaar een bladrozet met heldergroene en driemaal geveerde bladeren. Het kruid wordt een 90cm hoog waarop gele bloemen prijken. De plant kan verward worden met de hondspeterselie, Aethusa, een zeer vergiftigde plant.

In de middeleeuwen was het een gebruik om kaas met verschillende kruiden te mengen als tijm en venkel. Er wordt van Karel de Grote verhaald dat hij, eens reizende zonder enige rust, op het bisschoppelijke paleis arriveerde op een feestdag. De bisschop had hier niet op gerekend en zette hem wat brood en enige kazen voor. De koning hield wel van de kaas en van tijd tot tijd haalde hij er enige voorwerpen uit met zijn mes waarvan hij dacht dat ze er niet in hoorde. Het waren peterseliezaden die erin gedaan waren om de kaas meer geur te geven. De bisschop fluisterde tegen Karel dat dit het bijzondere van de kaas was. Van nu af aan at hij het en vond het zo lekker dat hij de prelaat vroeg om hem geregeld wat toe te sturen. Dat de handelaren hem het goede zouden sturen beval hij dat de kaas gesneden moest zijn zodat de zaden zichtbaar waren.

Ook de wortel is gebruikt, het neutraliseert de slechte adem die verkregen wordt door uien of vis. Het is goed voor de spijsvertering en helpt tegen winden. Bevat veel vitamine a en is rijker aan vitamine C dan welke andere groente ook, driemaal meer dan sinaasappelen. Het bevat apiol dat van belang is bij de bestrijding van malaria. De ouden wisten het te gebruiken om reuma patiënten te behandelen en peterselie thee was een gewoon middel tegen die plaag, ook voor nierklachten.

De peterselie is altijd als ongeluksplant beschouwd, ook als bekende kruiderij, het is een schizofrene plant. Misschien dat daarom de legende van peter en selie op 2 personen slaat.

Er waren eens twee kinderen een jongen en een meisje. Het meiske heette Selie en de jongen Peter. Zo gauw ze samen waren hadden ze ruzie. Deze kinderen hadden een kennis, een tovenaar. De heibel tussen de kinderen ergerden hem en eens zei hij: pas op, ik zal jullie nog eens aan elkaar laten. Op een goede dag waren ze in de tuin en was het weer mis, Selie sloeg Peter en Peter sloeg weer terug. Dan kwam plotseling de tovenaar en beroerde hen met zijn staf, opeens waren ze veranderd. Peter groeide in de grond als wortel en Selie groeide boven hem als groen kruid. De tovenaar noemde hen samen peterselie.

Phaseolus coccineus (bes rood bloeiend) pronkboon.

Deze bekende groente is een knolvormige meerjarige maar te zacht om in onze winters over te houden.

Dit is een mooie klimmer die ook geschikt is om prilen te beklimmen. De stengeltop maakt een cirkelomtrek in een uur en 57 min. gaat van het westen naar het zuiden, dus links windend.

Deze soort behoort tot de Azteekse of prehistorische bonen en zouden gevonden zijn in prehistorische graven. Ze worden in vele vormen door de Mexicanen en Z. Amerikanen gekweekt en gegeten. Clusius zag de eerste pronkboon in een klooster te Lissabon. Die was vanuit Peru naar Spanje gebracht. Hij kreeg ze direct uit Brazili, schonk ze aan vrienden en zorgde zo voor zijn verspreiding. A. Munting; ‘Phaseolus americanus of zwarte Amerikaanse boon met een als brandende mooie rode kleur die het oog zeer bevallig is en die van velen Piet Hein bonen genoemd wordt omdat de admiraal Piet hein die in 1628 de Spaanse zilvervloot genomen heeft die eerst uit Amerika in deze landen bracht.’ De Piet Hein boon is nu bekend als Turkse boon, pronkboon of pronkerwt.

Phaseolus vulgaris (gewoon of vulgair) slaboon.

Phaeolus komt van Griek phaselos: een klein bootje of een lang snel schip omdat de peul hierop lijkt.

De dubbele zonder draad zou door een Andijker kweker ontdekt zijn tijdens het schonen van bonen, hij ging zijn hele veldje af om de boon zonder draad terug te vinden. Hij vond ze. Daarom worden de bonen doormidden gesneden, dan kan je de draad er gemakkelijk uithalen.

Slabonen heten ze omdat men ze koud opdient als sla. Sperziebonen omdat ze oudtijds geserveerd werden als asperges.

Bonifatius is de bonenman, met Bonifatius, 14 mei, is het goed bonen te planten, vooral met de middag als de klokken slaan, dan komen er vele bonen.

Bonen behoren tot Venus, gedroogd en tot poeder geslagen zijn ze zeer goed voor de nieren.

Sacramentsboon is een verscheidenheid van bontgekleurde snijbonen die in het departement Doubs (Frankrijk) haricots du St. Sacrament heten. Naar een legende werd een monstrans in een kerk gestolen en in ene tuin begraven. Ter plaatse werden gewone boontjes geplant. Allen, die ervan voortkwamen, toonden een bont vlekje dat de vorm van een monstrans had. Dat verwonderde iedereen en men groef en dolf en vond weldra het gestolen voorwerp. Sindsdien bleef men de bonen planten en werden H. Sacramentsbonen genoemd.

Philadelphus, boerenjasmijn.

Philadelphus, Grieks philo: houden van, adelphos: broer, uit de basis komen vele scheuten die onvertakt dicht naast elkaar groeien en samen een familie vormen. Het is de Griekse naam voor broeder en zuster minnend, dit was de bijnaam van Koning Ptolemaeus II van Egypte, die deze naam kreeg omdat hij zijn zuster tot vrouw nam, 285-247 v. Chr. Een woord dat ook gebruikt werd in Romeinen 12: 10. Ook de naam van een stad in Klein-Azië waar al vroeg een christengemeente gesticht was, Openbaringen 1: 11 en 3, 7-13. Het werd een geliefde puriteinse naam, vergelijk de naam van de stad in de VS.

Jasmijn, boerenjasmijn omdat het gewas bij vele boerderijen aangeplant werd, is vanwege zijn heerlijke geur genoemd naar de winterjasmijn, Jasminum.

De olie die men van de gewone Syringa bloemen zou kunnen maken zou misschien zeer goed kunnen wezen, dan die reuk is voor menig mens al te sterk. Nochtans plegen sommige vrouwen van Italië en Spanje hun handschoenen daarmee een goede reuk te geven (in plaats van die te laten parfumeren of beroken) door die tussen de voor vermelde bloemen te leggen in een besloten droge plaats en de bloemen elke dat te vernieuwen.’

Een zwoele avond krijgt nu een extra dimensie door een vleugje oosterse parfum, opwekkend en opwindend. Een romantische en doordringende geur vervult de maanverlichte avonden. De jasmijn is door die geur vrijwel ongeschikt als snijbloem. Symbool van lieflijkheid, naar de geur. De geur herinnert aan die van de oranje zodat de plant in Frankrijk wel valse oranje genoemd werd en in het Engels mock orange, ook omdat het gebruikt werd voor de bereiding van een goedkope oranjebloemen pommade. Symbool voor een bedrieger.

Phlomis herba-venti, brandkruid. De naam herba-venti betekent wind-kruid. Er wordt vermeld dat als de plant aan wind en regen wordt blootgesteld de bladen hun zachte bedekking verliezen en een netwerk van vezels achterlaten waar de wind doorheen speelt. Of windkruid, omdat het kruid op de bergen groeit en de bladeren door de wind ge­scheurd worden.

Phlomis is een oude Griekse naam die gebruikt is door Dioscorides. Een woord dat van Phlox komt, dat is vlam, vuur of licht dat de toortsen geven omdat de bladeren en de stelen van dit kruid nuttig zijn om lonten in de lampen te maken en daarom is het ook toortsenkruid genoemd in onze taal.’ Boeren branden in oude tijden die plant om hun kamers te verlichten. Brandkruid.

Phlox, vlambloem.

Phlox, het Griekse Phlox betekent een vlam, dit naar de schitterende, brandende of vlammende kleur van de bloem.

De flox is gewillig, groeikrachtig en betrouwbaar, de gestalte is eenvoudig en de bloemen op zichzelf zijn aardig, het zijn schijfjes bloemslippen op lange pijpen, de tuilen zijn zeer weelderig verdeeld over bundels van de opgaande stengels. Ze bloeien meestal omstreeks augustus. De herfstseringen groeien het liefst in de zon, of halfschaduw maar op humusrijke en vochtige gronden.

Er zijn geen echte blauwe vormen, sommigen worden als blauwe aangeboden maar ze zijn alleen blauw tegen de avondschemering. Door een kleurenspel met de zon vormen ze dan voor onze ogen een blauwe kleur. De pastelkleuren passen prachtig bij zijn gestalte en ook bij zijn bloeitijd. Wel zet het zijn bloei in tijdens de opwindende zomerdagen, maar beleeft ook nog de latere zomerdagen als de vroege ochtenden al zo herfstig zijn en overgoten van vloeidauw, met spinnenwebben en laag hangende nevels. De Duitsers noemen deze milde en stille bloem toch Flammenblume, een miskenning van hun aard, zoals ook het zoeken naar fellere kleuren dat is. De gedempte wat matte kleuren horen nu eenmaal bij de flox en passen ook beter bij zijn zachte, wat muffe geur die toch vol herinnering is, een geur uit opa’s tuin. Symbool van eenstemmigheid.

Phoenix dactylifera (dadel leverend) de dadelpalm

De waardevolste en mooiste boom moet aan de wieg van de mensheid gestaan hebben. Een boom die de mensen alles kon bieden en daardoor goddelijke verering ten deel viel en goddelijke kracht toegedeeld werd.

De palm groeit zo slank als de mens op, zo sierlijk en gracieus en is er in manlijke en vrouwelijke vormen. Slaat men het de kop af dan sterft die, als de kop lijdt, lijdt de hele boom mee. Worden zijn bladeren afgebroken dan groeien die maar weinig weer, als de armen van mensen. Zijn vezels bedekken de stam als de haren van de mens.

De dadel als belangrijke voedselbron werd de levensboom.

De oudste naam van de plant is El: dat is ‘De Sterke’ wat gelijk zijn godsnaam is. De boom is sterk, in grote sierlijkheid groeit ze op tot een koninklijke 40m. Zijn stam is vast en hard die zich ook op leeftijd wat kromt. Zijn bladeren zijn altijdgroen. Geen ziekte beschadigt zijn hout, blad of vruchten. Wordt de boom geveld dan schieten talloze spruiten op. De palmboom verjongt zich als nieuwgeborene en werd gelijk onsterfelijk.

Bij de opgang van de zon in het milde purperen licht van de morgenhemel en in het zonnegoud van de avondhemel doorsnijden de loodrechte lijnen van de slanke stammen en de fladderende bladerbundel de heldere hemel. Ze betekenen in het oosten het ontstaan van het leven in het paradijs, in het westen het begin van de eeuwigheid, naar het verlangde vredige land.

De boom brandt slecht vanwege zijn vele sap en geeft veel rook. Dat gaf wel aanleiding tot het bijgeloof dat in de boom een onheil afwerende schuttende kracht woont. Bij grote branden verkoolden de stammen en later droegen die toch gewoon vrucht alsof er niets gebeurd was. Andere boomsoorten waren tot stof en as vergaan.

Bij de Egyptenaren diende de palmboom als symbool van de zonnegod om de daarmee de steeds hernieuwende tijd uit te drukken. Aan de top van de stam bevindt zich een kroon van 40-60 donkergroene en ongeveer 3 m lange bladeren. Elk jaar vallen enkele van de onderste bladeren af en worden er ongeveer 12 nieuwe bladeren gevormd. Voor de oude Egyptenaren was de palmboom het symbool om zo het jaar in 12 maanden in te delen. De palm geeft 360 nuttige zaken, zo naar Babylonische en Perzische hymnes, een mythisch astrologisch getal dat al bij de Egyptenaren werd gevonden.

De vogel kwam alle 500 of 1461 jaren uit Indië naar Arabië, vlak bij een koele bron. Elke morgen baadt het in dit water en zingt een prachtig lied zodat de zonnegod zijn wagen stopt om te luisteren. Er bestond maar 1 Phoenix per tijdvak. Als hij voelde dat zijn stervensuur gekomen was, elke 500 of 1461 jaar, bouwde hij een nest van aromatische kruiden en stak die in brand waar hij en het nest verteerd werd door de vlammen. Uit de as ontstond hij dan verjongd weer op om weer 500 of 1461 jaar te leven. Het balsemde de as van zijn voorganger in een ei van mirre en vloog er mee naar Heliopolis (zonnestad). Daar legde het ei op het altaar van de zonnegod.

Ook de vogel was, als de palm, een symbool van onsterfelijkheid daarom betekenen de Griekse en Semitische namen beiden palm en vogel. Het is de zonnevogel en de boom de zonneboom.

De stam is zeer elastisch, een storm kan hem wel buigen of uit de grond rukken, maar niet breken. Die stammen werden wel als balken gebruikt waaraan men de eigenschap toeschreef dat ze bij belasting niet doorbogen, maar zich tegen de druk in gingen krommen. Waar dan mogelijk de uitdrukking vandaan komt, ‘de palm groeit tegen de verdrukking in.’

Aristoteles roemde de taaiheid van de palm omdat ze, net als een trotse krijger, zich niet buigt. Bij de vroege christenen werd de palm als levensboom op de graven geplant, in de tijden van vervolging waren ze wel te buigen maar groeiden tegen de verdrukking en braken niet. Tevens een symbool van wederopstanding, naar de telkens opschietende altijd groene spruiten.

Palmtwijgen dienden als zegeteken omdat de plant altijdgroen is, niet verwelkt, niet wijkt voor enige zwaarte, gebogen wordt maar daarna toch weer oprijst. De palm zou het langste leven en bevrijd zijn van ouderdom en ondergang. Overwinnaars ontvangen dan kronen van palmloof omdat ze door de kracht van tegenstand niet zullen bezwijken.

Phragmites australis (in 't  zuiden voorkomend) riet.

Riet was bij de Grieken het zinnebeeld van muziek. De legende zegt dat Pan de schone Syrinx achtervolgde tot aan de rivier Ladon waar de nimf de hulp van de stroom inriep om aan de bosgod te ontkomen en op haar verzoek in riet veranderd werd. Pan sneed toen verscheidene rietstengels af tot aandenken en bracht ze aan zijn lippen en ontdekte zo de beroemde herdersfluit. Athene zou de fluit hebben verworpen omdat die het gezicht van de musicus misvormt. Het is geen zinnebeeld van de hogere toonkunst. De lier, waarbij je gelijk de stem kan gebruiken, was het hogere instrument van de god Apollo.

Toen Petrus op het meer van Galilea voer en de Heer op het water wandelde, riep Hij hem. Toen Petrus over het water liep verloor hij zijn vertrouwen en begon te zinken. Wat nu ieder mens in zoծ toestand zou doen deed ook Petrus, hij greep namelijk naar alles wat maar enigszins als steun kon dienen. Dat was, in het huidige geval, een rietstengel die uit de meer bodem omhoog gegroeid was. Maar het riet kon hem niet weerstaan, het bukte zich onder de druk van Petrus hand naar beneden. Hij wilde zich evenwel met alle geweld boven houden en beet i