Hyoscyamus
Over Hyoscyamus
Bilzekruid, vorm, kruiden, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,
Dit zijn ruwe, kleverige en scherp ruikende een-, twee- of zelfs meerjarige planten.
Bladen staan afwisselend, spaarzaam getand, bloem is geaderd.
Ze groeien in Europa en Azië met een 20tal soorten.
Ze worden tot een meter hoog en geven mosterdgele bloemen met duivelachtige purperen strepen, de hele plant walmt een ziekmakende geur.
Solanaceae, nachtschadefamilie.
Uit Fuchs.
Hyoscyamus niger, L. (zwart) zwart bilzekruid, is een eenjarige, opgaande kruidachtige plant.
Door de vele klierharen heeft het kleverige, klamme stengels, bladeren en kelk.
De bladeren zijn langwerpig, eivormig en veerspletig en ruiken onaangenaam. De geur is dusdanig dat de insecten erdoor wegblijven en zo werd dit een gunstige eigenschap om er paarden mee in te wrijven.
Bilzekruid heeft vuil gele klokvormige bloemen die doorgroefd zijn met donkerpaarse aderen. Eenzijdig gerichte bloemtrossen die bloeien in juli/augustus.
Samengevat kan je zeggen dat het een hatelijke en kleverige stengel heeft met smerige gele bloemen die naar hondenpis stinken en op vuile plaatsen groeit.
De doosvrucht springt met kleppen open. De plant kan veel zaden produceren. In 1835 werd er een op een vruchtbare plaats uitgezaaid, die datzelfde jaar weer 286 770 zaden terug leverde.
Verder kan deze plant op elke gewenste tijd in bloei gebracht worden, normaal is dit in mei, maar door in een later stadium de bladeren eraf te plukken begint de plant na die behandeling weer te bloeien. Waarschijnlijk bevatten die bladeren bloei remmende stoffen.
Komt uit Europa.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘In onze taal heet dit gewas bilsen-cruydt of bils-cruydt, in het Hoogduits ook Bilsenkraut, Bilsam, Bilsen samen en Bilsamen.’
Bilzekruid, Dyetsche belsem en Duits Bilsenkraut, aan de grond hiervan ligt een Indo-Germaanse stam. In het oud-Hoogduits komt het woord voor als Pilisa of Belisa, in het Keltisch als belinuntia, door Dioscorides opgegeven Keltische naam, in het Russische als bjelna of belena en in het Pools als bielun, de Indo-Germaanse wortel zou bhel zijn wat fantasie of iets dergelijks betekent. Deze woorden gaan terug op de wortel bal: doden, zoals dit woord ook gevonden wordt in de Latijnse naam Belenus voor de Keltische zonnegod Beal, Beli. (201A) Belenus is gelijk aan de Grieks-Romeinse zonnegod Apollo wiens stralen niet alleen goed doen maar ook ernstige ziektes oproepen, dus niet alleen de god van leven en gezondheid, maar ook van de dood. Het kruid van Beal kan zo ook als iets dood brengends vertaald worden, vergelijk Homerus Ilias 1.10. Zie de bilwis (een naam afgeleid van Beal) die het graan verwoest. De bilwis is doorgaans een duister iets dat op een zwarte bok door het wuivende graan rijdt, wat hij berijdt is van hem en valt om.
In Keltische landen heette het kruid dan ook belenium, later heette het belinuncia, waaruit in 1500 belsen en later bilzekruid ontstond. Belisa, Belna, Bil, Bils en Bilsa bij Hildegard, Bilza, Bulsen, Byl, Bylsam, Pilisa, Pilsen (pils of bier).
Dodonaeus (b) ‘I Frankrijk heette het bellinuntia in tijden van dezelfde Apuleius.’
Het woord bilzen zou afgeleid kunnen zijn van de Keltische God Belenos, Bel of Biel, die ook vergeleken werd met de oud-Germaanse dodengod Henne. Hoenderdood werd het genoemd, in het Engels henbane, Frans hennebane, in middeleeuws Latijn van de 7de eeuw gallinaria herba, omdat het dodelijk zou zijn voor kippen, Duits Huhnertod, Frans heeft mort aux poules. Mogelijk en meer waarschijnlijker is dat het woord henne, dood betekent. In de Achterhoek is het hennekleed, het doodskleed, vergelijk Duitse Todtenblumenkraut, Mogelijk is hennebane een Scandinavisch en door de Noormannen gemporteerde betekenis.
Dodonaeus ‘In het Engels heet het henebane en henequalt of henbayne, in het Frans hannebane.’
Het enigszins verouderde woord (hen)bane komt ook voor, dit woord wordt ook gebruikt voor de giftige Actaea spicata, de baneberry. De naam bane wordt gebruikt voor nachtschadeachtige, evenals voor sommige Ranunculus soorten. Henbane komt al in de 13de eeuw voor als henne‑bone‑Jusquiamus en in de 15de eeuw als hennebane‑jusquiamus. Een oudere vorm zou hen‑bell zijn (Gerard in 1496) en in de eerste helft van de 11de eeuw geeft de Sinphoniaca, hennebelle, evenals een Apuleius bewerking van omstreeks 1000, ‘Sinphoniaca is Haenne belle’, het kruid is dus zo naar zijn belvormige bloem genoemd. Het is ook mogelijk dat dit woord samenhangt met het zeer oude Angelsaksische belene of beolone, wat mogelijk weer samenhangt met Belenos?
(Dodonaeus d) ‘In het Hoogduits noemt men het ook Teuffels augen;
Teufelsaug, de slecht uitziende bloem en zijn giftigheid, Teufelswurz.
Dodonaeus (e) ‘In het Frans heet het ook endormie als of men zei slaperig of slapend kruid. In het Hoogduits Schlafkraut.’
Het is een Schlafkraut of Taubenkraut, Medicinaal werd het gebruikt om er patinten mee te verdoven.
(Dodonaeus f) ‘In het Italiaans heet het hyosquiamo, in het Frans soms wel jusquiame, in het Spaans veleno en moimendro, in de apotheken noemt men dat nu meest Jusquiamus, in het Grieks Hyoscyamos, in het Latijn Hyoscyamus en Faba suilla, in Toscane (dat is het land omtrent Florence) Fabulonia of (als men in andere boeken leest) Faba Lupina. In het Hoogduits Seirborn, maar meest Sewbon of Sawbonen, dat is sochboone.’ (zogboon)
Hyoscyamus is afgeleid van Grieks hus: een varken, en kyamos: een boon, naar de vorm, de vrucht werd door zwijnen gegeten.
Aelianius: ‘Herba quaedam ex eo nominata, quod eius pastu resolvantur et convellantur apri.’
Het bilzekruid werd vroeger vaak zwijnenbonen genoemd, in het Grieks is dit hyoskyamos, in het Latijn faba suilla, wat in het Duits Saubohne, Saubon bij Bock, Saukraut, Swinekrud, Swienekruud, werd en in Engels hogճ bean. Frans jusquiame noir, Italiaans guisquiamo, Spaans beleno.
De ever, het mannelijke zwijn, heeft veel last van het bilzekruid. Als hij daarvan gegeten heeft wordt hij verlamd in zijn leden en kan nauwelijks meer lopen. Hij weet een goede arts en kruipt naar een distel waar hij de wortel van opvreet. De verlamming houdt op en hij gaat zijn gewone weg, daarom heet deze distel Eberwurz.
(Dodonaeus g) ‘In het Latijn eigenlijk Herba Apollinaris.’
Lobel: ‘Dit kruid is geheten geweest Sochboone omdat de zeugen en varkens door de reuk of eten van die neer vallen alsof ze dood waren, want het vervult de hersens van de dieren met een venijnige en stinkende damp die de mensen veel schadelijker is dan als zij gewone bonen gegeten hebben. Met welke damp het verstand van de mensen benomen wordt alsof zij met de razernij van Apollo geslagen waren waarom dat ook genoemd wordt Apollinaris herba en ook Altercum omdat zij zichzelf kwellen met messen en argumenteren die door het bilzekruid razend geworden zijn, hoewel dat ik gezien heb een jong vrouwtje van wie de tandpijn benomen was door het stoven met bilzekruid die bijna drie dagen lang blij was gelijk of zij dronken geweest was, maar niet kwellend.’
Als heksenkruid, een hallucinerend met visioenen en illusies gevuld kruid was het bilzekruid bekend als Herba apollinaris, Pythionion (Pythia, de priesters van Apollo die op de drievoet zat orakelde in Delphi). Apollokruid, Apolloniakraut, Duits Prophentenkraut, en Frans herbe de St. Apoline heeft het gekregen omdat de Pythia het als orakelplant gebruikt zou hebben in Delphi. Vergelijk, naar de waarzeggende kracht, de oude namen Pythonion, van Pithyos: Apollo, de waarzegger bij Dioscorides en Apollinaris bij de Latijnen. Of Apollo werd bij tandpijn aangeroepen wat bij Dioscorides iv 69 voorkomt.
Ook hennep, laurier en gerst werden op hete as gestrooid om zo bedwelmende dampen te produceren. Het is verder ook mogelijk dat de priesteressen op laurierbladeren kauwden, waarin bedwelmende stoffen zitten, en zo met de mond vol laurierbladeren verwrongen woorden uitspraken. In Karnten Apolloniakraut omdat deze heilige als patrones van tandziekten geldt, of van Apollo. Dioscorides beveelt het aan in azijn als mondspoelmiddel bij tandpijn. In Normandië was het Ste Appoline, de Sint die aangeroepen werd bij tandpijn. In ieder geval verdooft de rook de pijn in de mond. Er werden kettingen gemaakt van stukjes wortel en die om de hals van kinderen gelegd zodat de tanden gemakkelijk door zouden komen. Zahnkraut, tegen tandpijn. Op de te behandelen plek werd dan een spons die gedrenkt was met bilzekruid gelegd. Tegen kiespijn werden de zaden in een test met gloeiende kolen geworpen, hierboven moest men met geopende mond gaan staan, zodat men ‘de wormkes uit de kiezen kon jagen’. Zou dit gebruik veroorzaakt zijn door de vorm van de zaaddoos? Die lijkt op een haaientand. Blankaart ‘Tegen de tandpijn wordt de wortel gekauwd. De kwakzalvers bedriegen het volk met het zaad bij diegene die tandpijn hebben, want ze nemen een trechter die van binnen nat is gemaakt en houden die met de pijp aan de rand waaronder ze een test met vuur zetten en strooien dan van dit zaad op het vuur, dan barsten alle zaden open en springen aan de natte trechter waaraan ze vast kleven en laten dan een soort wormen zien, wat ze het volk wijs maken dat het wormen uit de tanden zijn, en aldus worden velen door een enkele inbeelding genezen.Ӎ Apuleius heeft als naam Dentana (tand).
Dodonaeus (h) ‘De Arabieren, zo Plinius betuigt, noemen het Altercum en Altercangenum. Het heeft bij andere ook de volgende namen die men onder de bastaard of oneigen namen vindt, te weten deze Griekse Dioscyamos, (of op het Latijn Jovis faba) Pythonion, Adamante, Adamenon, Hypnoticon (hypnotisch) emmanes, Atomon, Dithiambrion en van Pythagoras en andere Xeleon, van Zorastres Tephonion of Typhonion en deze Latijns zo Apuleius schrijft, Insana, Alterculum, Symphoniaca, Calycularis, Dentaria, in Phrygi Rementa, Mattheus Silvaticus noemt het Dens Caballinus, Milimandrum en Cassilago. Jacobus a Manlijs noemt het Herba pinula. Andere houden het voor Herba Herculea omdat (zo Plinius betuigt) de heidenen geloofden dat dit kruid de God Hercules toegeigend was. In onze taal mal-cruydt in het Italiaans ook disturba omdat het de mensen verstand beroert en ontstelt, in het Latijn en Grieks Mania, Insana en Fabulum.’
Insana werd bij ons malwillempjeskruid en zo;
(i) Bilzekruid heeft verschillende namen, behalve de voornoemde, te weten in het Latijn Priapaea en, in het Hoogduits, Dolkraut en in onze taal waarin dat ook zo heet,'
Dollkraut en Dullkraut, Dulldill, Duldilnsad, Dodiln, Dulldillen, Dullen-Dag, Malkraut, het maakt dol, Totenkrautl, Rasewurzel, in bekers gedaan, Becherlkraud, Trachterstaudծ, Mulkerstraub en Schufflerkraud.
(j) 'In het Frans heet het soms herbe aux tignes.'
In Frankrijk is dit kruid naar zijn kracht herbe aux tignes genoemd, want de boeren van Anjou en daar omtrent plegen het als het met rijp zaad geladen is uit te trekken en te drogen te hangen en ‘s winters als iemand de handen gezwollen zijn van kou en zeer jeuken werpen ze de zaadhuisjes op het vuur en laten die rook aan de handen komen en daardoor vergaat alle jeuk en gezwel.
(k) Zigeunerkraut, -korn, het werd bij hun kunsten gebruikt. Mogelijk is het vele voorkomen van bilzekruid hierdoor te verklaren. Zigeuners komen als rondtrekkend volk overal, het waren vaak kwakzalvers, tandenbrekers en cureerden met dit kruid de landbewoners, strooiden het in water om vissen te vangen, vogels kon men met de hand vangen, hoenderen vallen van de balken als ze rook gewaar worden, Huhnertod, Fettkrut, dieren bleven er rustig van en werden vet, Rindswurz.
Er worden drie soorten beschreven;
1. De eerste soort heet naar de bruine of zwartachtige kleur van de bloem zwart bilzekuid en in het Latijn Hyoscyamus niger, in het Grieks Hyoscyamus melas.
2. De tweede soort heet ook naar haar bloemen geel bilzekruid, Hyoscyamus luteus in het Latijn (Nicotiana of een vorm van Hyoscyamus muticus uit Egypte ?)
3. De derde soort heet Hyoscyamus albus, dat is wit bilzekruid, (Hyoscyamus albus L) en niet alleen naar de witachtige kleur van de bloemen, maar ook van de bladeren en van het ganse gewas. Het verschil van het zaad aangaande de kleur is niet zo groot niet dat men ze daarna de naam zou mogen gegeven hebben. White henbane.
Uit E. Blackwell, Hyoscyamus albus.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (562, 141, 164) ‘In het kort gezegd, bilzekruid is van krachten het opium en heulsap gelijk en is ook schadelijk en zorgelijk alzo wel als het opium of heulsap is.
Want, als Dioscorides betuigt, de bladeren van bilzekruid met moes gegeten maken de mens krankzinnig of licht van hoofd. Plinius zegt ook dat het verstand benomen wordt door deze bladeren als men er meer dan vier tegelijk van neemt of drinkt.
Het bilzekruid wordt tegenwoordig onvervaard in verschillende gebreken gebruikt want de bladeren, stelen, bloemen, zaad, wortels en sap van bilzekruid verkoelen alle verhitting, laten slapen en verzoeten alle pijnen en weedom, maar de voor vermelde verzoeting is niet altijd goed of geschikt want die bladeren of sap van bilzekruid teveel of te lang of ook daar ze niet behoren op enig lid gelegd te worden laten de ingeboren hitte er van sterven en vergaan en laten dat lid zwart worden, rotten en tenslotte afvallen en zijn soms zijn ze ook de oorzaak van de dood van de mens. Van binnen het lijf is het noch erger en niet alleen de mens, maar ook de beesten. Want men noemt het Sochboone omdat allerhande bilzekruid die van de varkens gegeten worden die ter aarde laat vallen al of ze dood waren want het vervult de hersens van alle dieren met een stinkende vuile damp die de mensen ook schadelijk is en het verstand wordt hun daarmee benomen al of ze razend waren. Sommige worden daardoor kwelend en kwakkelend en andere blij en verheugd zoals Lobel vertelt van een vrouw die nadat bij haar de tandpijn benomen was door het stoven met bilzekruid bijna drie dagen lang blij bleef al of ze dronken was. Dan de kippen of andere vogels die bilzekruid zaad of het kruid eten sterven daar gauw van en de bladeren met warme moes gegeten maken de mensen razend, de olie van bilzekruid zaad beneemt het verstand ook als men het hoofd daarmee bestrijkt.
Nochtans, als gezegd is, zo wordt dit kruid alleszins zeer gebruikt want de boeren laten allerhande zwellen vergaan met een pleister die gemaakt is van bilzebladeren met schaapkeutels en wat azijn en leggen die er op.
Het sap van bilzekruid met olie van rozen in de oren gedaan verdrijft de pijn en doodt de wormen en het gedronken geneest de pijn van de lever en longen, met saffraan gedronken van de vrouwen beneemt hun de pijn van de schaamstreek, als Apuleius betuigt. Het wordt ook ingenomen omdat het de mannen lustig en machtig om bijslapen maakt. Dit sap wordt in verschillende manieren uitgeperst en bewaard tot vele gebreken van de ogen, oren, baarmoeder, voeten en andere leden.
Het zaad is ook zeer goed tegen de hoest, lopende ogen, vrouwelijke vloeden en andere bloedgangen en met mede en honig ingenomen en het met wijn gestoten en opgelegd verzoet jicht en geneest de zwellen van de manlijkheid en laat zinken de dikke borsten.
Lobel vermaant ook van een bilzeolie van de geel bilzen. Dit geel bilzekruid wordt ook Priapea genoemd omdat het zaad er van de ziekte van de schaamdelen, Priapismus genoemd, geneest. Men zegt dat er een bisschop was die zo'n grote pijn had wat de wellust aan de leden deed en dat hij menige goede meester om raad daartegen zocht en hem niets helpen mocht, dat hij dit kruid liet stampen en zijn manlijke leden met het sap koud maakte zodat hem daarna laat of vroeg bekoringen, groot of klein, niet meer bijkwamen. De bladeren of sap van het kruid op de huid van de honden (en ook van de mensen) gestreken brengen de luizen en vlooien om.
Diegene die moeilijk kunnen slapen, neem van zijn bladeren of zaden en stamp en bindt het dan aan de slaap, is het wijf of man, hij zal rusten, is het dag of nacht, zijn zaad heeft zulke kracht om slaap en rust te geven. Men neme tarwekorrels en evenie (Avena strigosa) met bilzekruidzaad en laat dat tezamen vallen en laat het door de vogels eten, ze zullen slapen en alles vergeten zodat men ze met de hand kan nemen. Men geeft ze niemand die geen vijand is het zaad te eten want hij bleef dood of hij viel in zo grote slaap dat het met hem mis kwam en gemakkelijk tot lethargie kwam. Als je veel bilzekruid gebruikt is het venijnig omdat de rede veranderd wordt, het bederft de memorie en brengt kwaadheid van binnen.’
Uit A. Magnus; ‘Het achtste kruid is door de Chaldeeën Mausesa genoemd, door de Grieken Ventosin, door de Latijnen Jusquianus en door de Engelse mensen henbane. Neem dit kruid en meng het met realgar, en Hermodactylus (Colchicum) en doet het in de maaltijd van een dolle hond en hij zal aanstond sterven. En al je het sap er van met de voor vermelde dingen in een zilver kop doet zal het in erg kleine stukken breken. En al je de voor genoemde dingen zal mengen met het bloed van een jonge haas en bewaar het in de huid van een haas dan zullen alle hazen zich daar verzamelen totdat het weg gehaald wordt.’
Verder; 'De zesde is het kruid van de planeet Jupiter en het is Acharon genoemd en van zekere Jusquianus, henbane. De wortel er van als het op puisten gedaan wordt heelt het die en bewaart de plaats voor een bloedontsteking. Als iemand het draagt voordat de pijn komt zal hij nooit een puist hebben.
De wortel ervan is goed tegen de jicht in de voeten als het gebraden wordt en op de plaats gedaan die lijdt aan de pijn of grief. En het werkt via deze tekens die hebben voeten en naar hun voeten kijken. En als het sap er van wordt gedronken met honing of met wijn en honing die tezamen gekookt zijn is het goed tegen de pijnen van de lever en al zijn ziektes omdat Jupiter de lever houdt.
Net zo is het goed voor diegene die vaak de handeling van generatie willen doen en die verlangen door vrouwen geliefd te zijn, het is goed dat ze het bij zich dragen want het maakt de drager aangenaam en vreugdevol.'
Historie.
(411) ‘Bilzekruid behoort tot de oudst bekende en gebruikte gifplanten van de Indo-Germaanse volkeren. Het komt in geheel Europa en in een groot deel van Azi voor, tot China en Japan, zuidelijk tot de Himalaya en in N. Afrika. Mogelijk komt deze wijde verspreiding voor een deel door aanbouw. Naar Fonah is de kennis van het bilzekruid in de oudheid ook bij vele niet Indo-Germaanse volkeren als bij Babyloniërs, Egyptenaren, Indiërs, Perzen en Arabieren na te wijzen. Meestal handelt het hier niet om de het zwarte bilzekruid, maar meestal om de nauw verwante Hyoscyamus albus, (wit) Hyoscyamus aureus (goudkleurig) en Hyoscyamus reticulatus. (netvormig) Al is het al een opvallende plant door zijn bloemkleur, reuk hogere groei, zo heeft het door zijn werking de aandacht van primitieve mens op zich geladen. Het gebruik veroorzaakt hallucinaties, verdoving, zinloos praten, in grotere hoeveelheid komt er slaapdronkenheid en narcose bij. De schriften van Hippocrates uit de 5de eeuw v. Chr. kennen het bilzekruid, waarschijnlijk H. albus. Opvallend is het evenwel dat Theophrastus het niet vermeldt. Daartegen schrijft Dioscorides over vier soorten van ύοσχύαμ, hyoskyamos. Hij zegt dat het gebruik waanzin en lethargie verwekt en dat de omslag van verse bladeren pijn stillend werkt. Hetzelfde zegt Plinius. Konrad von Megenberg wijdt aan het pilsemkraut een uitvoerig kapittel, ‘Jusquiamus heet pilsemkraut.’ De zaden zal men aan geen mens te eten geven want het brengt vergetelheid en dat de mens alleen maar wil slapen en vergeet alles. Men schijnt van deze slaapverwekkende eigenschap een praktisch gebruik in de chirurgie gemaakt te hebben en als vervanger diende in de 15de eeuw in de Duitse operatiezalen van het chloroform, bij van Beverwijck in 1630 werd er nog niets verdoofd hoewel hij het kruid wel kende.
De verse, gekneusde bladeren en de zaden werken sterk slaapverwekkend als men ze in de nabijheid van de oren op de slapen legt. (dit is het verschil met Atropa, die is niet slaapverwekkend) De zaden verwekken bijzonder de slaap en zo kan men vogels die met bilzezaden gekookt koren of haver gegeten hebben, met de hand vangen.
Bilzekruid is zeer giftig, vrijwel net zo erg als de doornappel.
De wortels lijken op chicorei- en pastinaakwortels en werden er wel eens mee verwisseld, een dodelijke vergissing.
Uiterlijk werd het kruid als volksmiddel in de vorm van omslagen tegen klierzwellingen en verharding van de borsten gebruikt, 20 gram verpoederde papaverkoppen, 40 gram bilzekruidpoeder werd met 80 gram lijnzaadolie of gerstemeel met heet water of hete melk tot een brei gemaakt.
Bilzekruidpleister uit 50 gram poeder en 150 gram pleistermassa geeft bij klierzwellingen en scrofulen goede dienst. Een zalf tegen aambeien wordt door mengen van 1 tot 2 gram bilzekruidextract, in 1 tot 2 gram water opgelost, met 20 gram glycerinezalf gemaakt. Een andere zalf van gelijke werking krijgt men door het smelten van 50 gram zwijnenvet, 30 gram was met 1 gram opiumpoeder, 1 gram glycerine en 50 gram bilzekruidolie.
Tegen reumatisch, ook tegen oren en tandpijnen is inwrijven met bilzekruidolie alleen of met dezelfde mengsels te gebruiken. Bij astma werd het zout gebruikt.
Door occultisten werd het gebruikt, net als Atropa, om verwijdering van de oogpupil te bewerkstelligen.
De oude botanici schrijven ondeugend dan men de wortel van deze plant gebruikte om aan het hof lastige klanten kwijt te raken. Men deed een weinig in hun eerste gerecht waarop zij niet meer slikken konden en de dis moesten verlaten.
Vreemde volkeren, als zigeuners, zouden vroeger voor verbreiding van de plant gezorgd hebben die ze gebruikten voor hun kunsten, zigeunerkruid.
Baby's die gedronken hadden van moedermelk, die daarvoor wat bilzekruid hadden gehad, zouden getroffen zijn door heftige krampen.
Bedevaartgangers stopten zaden in de schoen zodat ze onvermoeibaar werden.
Een grote rol speelde in de vroeger volksmedicijn en al sinds oudste tijden gebruikte bilzekruid. De zaadkorrels werden in badhuizen op de ovenplaat gestrooid, dit maakte dat de badende mensen elkaar aanstootten, dus zeer blij en vrolijk werden waarbij het hete bad de narcotische werking bevorderde. Bilzekruid, of doornappel, was in Assyrië en Babylon bekend als een hallucinaties opwekkend middel. De zaden werden ook in bier gegeven, toxische hallucinatie. Gebruikt in Duitse pilsener bieren als geurstof tot de Beierse zuiverheidswet dit in 1516 verbood en alleen het gebruik van hop toestond. De naam is etymologisch verbonden met de Tsjechische stad Pilzeň en pilsen bier, zie bij de naamgeving. Een politieverordening uit 1507 te Eichstatt beveelt dat de brouwer op straf van 5 gulden geen bilzaden of as of andere de kop dol makende stukken of kruiden in het bier mengen zou.
In de 13de eeuw schreef Albertus Magnus dat geestenbezweerders bilzekruid gebruikten om demonen op te roepen. De brandende zaden kunnen ook een staat van opwinding veroorzaken, het is een vervanger van opium.
Bij de Egyptenaren en in Babylonië zou het gebruikt zijn bij in barensnood verkerende vrouwen. Bilzekruid komt voor op de Eberspapyrus.
Apianus vermeldt dat de bewoners van Pompeï in hun strijd met de legaat Curio het drinkwater van de vijand met bilzekruid vergiftigden.
Volgens het boek Susruta van de Hindoes werd het gebruikt als een verdovend middel. Al 2000 v. Chr. zou het in gebruik zijn geweest als medisch middel bij de Sumeriërs.
Bij de Grieken en Romeinen was het een ingrediënt van magische dranken. Homerus beschreef zulke dranken die waarschijnlijk bilzekruid als ingrediënt hadden. In oud Griekenland werd het als vergif gebruikt of om krankzinnigheid na te bootsen. Plinius schrijft de plant aan Hercules toe en noemt vier soorten Hercules ontdekte in de onderwereld het bilzekruid dat kolder en waanzin veroorzaakt. Het nymphaische herakleon, dat een knotsachtige wortel heeft, werd genoemd naar een of andere nimf die door Hercules in de steek gelaten werd en van jaloezie stierf. Het kruid maakt mannen in 12 dagen impotent.
Plinius associeerde het met de dood en gebruikte het bij begrafenismaaltijden en strooide dit uit over tombes. Plinius en Dioscorides vermeldden niet de zwarte, maar de witte, Hyoscyamus albus L.
Bilzekruid kenden de Galliërs al, ze bestreken er hun pijlen mee en werpspiezen. De druden gebruikten het om de patiënten ermee te benevelen.
Men mag het niet aan mensen geven omdat het dodelijk giftig is en de ziekte van vergetelheid oproept. Dit lijden heette in het Latijn lethargia. Het kon totale vergetelheid teweeg brengen. Het werd gebruikt om het lijden van gemartelde en ter dood veroordeelden te verzachten. Ook werd het gebruikt om bekentenissen van gevangenen af te dwingen. Symbool van gebrek.
Hamlet.
Henbane, Hyoscyamus, zou de insane root van Shakespeare zijn geweest toen Macbeth en Banquo de drie heksen ontmoetten op de heide;
‘Or have we eaten on the insane root
Tha takes the reason prisoner?’
De insane root, (krankzinnigheidswortel) die de rede gevangen neemt, veroorzaakt delirium en gekte.
Shakespeare laat de vader van Hamlet doden door wat sap ervan in zijn oor te gieten. (Maar bilzekruid werkt voornamelijk door de huid, vooral door de slijmvliezen, in principe kon de vader van Hamlet zo niet gedood worden)
‘Upon my secure hour thy uncle stole
With juice of cursed hebenon in a vial
And in the porches of my tears did pour
The leperous distilment’. Wat Shakespeare dan bedoelde Hamlet 1,4, 60 met ‘cursed Hebona,’ Commentators doelen op een bijzondere plant met dodelijke effecten, in plaats van een plant die de dood aangaf. Hoe maken poten woorden en wat bedoelen ze? Zonder te weten wat het precies betekende moet Shakespeare het sap van Hebenon of Hebona opgepikt hebben van de’yҹouce of Hebon ‘uit Marlows The Jew of Malta, 1590. Barabbas hoopte dat het vergiftigde voedsel, dat hij naar zijn dochter zond, zou werken als de wijn van de Borgiaճ en het bloed van de Hydra en de youce of Hebon, het gif van de Styx en de adem van zijn bewaarder, de Cocytus. Marlow en Shakespeare zijn beiden wel bekend geweest met The Garden of Proserpina uit Spenser ‘s Faerie Queene, II, 51-6, die bewaakt werd door de Cocytus waarin bomen en planten stonden.
‘Fireful deadly blacke both leafe and bloom
Fit to adorne the dread, and decke the drery toombe met de ‘heben sad’, en de ҭournfull Cypresse’.
‘Dead sleeping Poppy, the blacke Hellebore,
Cold Coloquintida, and tetra mad
Mortall Samnitis, and Cicuta bad,
Spenser, op zijn beurt, zal Gower ‘s ‘Hebenus that slepy tre, which furnished the boards of the couch of Sleep ‘gekend hebben. Zo is Hebenon of Hebona simpelweg afgeleid van het Latijnse ebenus, het zwarte ebbenhout dat gebruikt werd in begrafenisrituelen.
Dr. Crippen, de bekende Engelse moordenaar, gebruikte het sap.
Zie Conium, die werd in de middeleeuwen Hebenus genoemd.
De slang onder de planten.
Het bilzekruid zou ontstaan zijn door de slang die Eva bekoorde in het paradijs. Uit woede vanwege zijn vervloeking spuwde de slang zijn gif uit waaruit het bilzekruid met grote bloemen ontstond die als een slangenhuid zijn bezoedeld met donkerrode strepen. De droefgeestige bloemen lijken op zwart geaderde open muilen. De plant heeft een somber kleed van dicht bijeen staande en stinkende bladeren.
Bilzekruid verschijnt op eenzame en verwaarloosde plaatsen, het meest op vochtige, zandige gronden. Het is een slang onder de planten of heeft er associatie mee. De doden in de Hades zijn er mee gekroond als ze daar hopeloos verblijven naast de Styx.
Uit L. Watson; Hyoscyamus niger.
Regen.
(349) Overoud is het gebruik een met lover beklede man of meisje met water te begieten om hierdoor het hemelse water naar beneden te toveren, vallend water lokt vallend water.
Regen maken, zie Jacobus V: 17 en 18: , komen we af en toe tegen in de oudheid.
҅lias was een mens van gelijke beweging als wij en hij bad om een gebed, dat het niet regenen zou, en het regende niet op aarde in drie jaren en zes maanden. En hij bad wederom, en de hemel gaf regen, en de aarde bracht haar vrucht voort. Hiermee is te vergelijken 1 Koningen XVII: 1, XVIII: 41 en 45.
Deze wonderbare profeet werd onder de christelijke heiligen opgenomen en door de Karmelieten bijzonder vereerd omdat hij lang op de berg Carmel zou hebben gewoond, zijn feest is op 20 juni.
Grimm heeft aangetoond dat Slavische en enige Aziatische christenen hem aanriepen om bij langdurige droogte regen te verkrijgen. St. Adelbert van Praag zou bij grote droogte met goed gevolg op een berg gebeden hebben. Dit is mogelijk de enigste Germaanse overlevering.
De Grieken en Romeinen baden tot Zeus of Jupiter om regen. Zo roepen de Christenen de hulp van God in door plechtige ommegangen en processies, volgens het voorschrift van Rituale Romanum waarin Psalm 147, vs. 7 en 8 opgenomen is. De hervormden bidden om regen door het opzenden van gebeden of het zingen van liederen in hun kerken.
De Romeinen geloofden dat Jupiter de regen uit de hemel liet vallen en daarom heet hij ook wel Jupiter pluvius. Zo werd aan Freya de sneeuwval toegeschreven als de storm.
Maria nam later de plaats van Freya of Holda in. Notre dame aux neiges, Onze Lieve vrouwe ter Sneeuw heet ze en Maria ad Nives, de 15de augustus op welke dag de Brusselse kantwerksters Maria bidden hun werk zo wit als sneeuw te maken. In tijden van droogte smeekte men Maria om regen.
In het begin van de 13de eeuw hadden de geestelijke alle heiligen aangeroepen om regen, maar Maria, de eigenlijke regengeefster, vergeten. Toen daarop de heiligen bij God kwamen om regen te vragen verzette Maria zich eerst. Pas, toen een hernieuwde ommegang en een plechtig Salva Regina was gezongen viel de gewenste regen neer.
Regenkruid.
Ons heidens voorgeslacht gebruikte bilzekruid. Om het tijdens een aanhoudende zomerdroogte te laten regenen nam men een bilzekruidstengel en doopte die in een bron en besproeide daarmee het door de zon gloeiende zand. Burchard, Bisschop van Worms, overleden in 1024, gebood in een verzameling decreten het volgende: ҅en maagd staande in het water moet door haar metgezellen met een afkooksel van bilzekruid besproeid worden.’
Uit de 9de eeuw stamt het gebruik, dat duidelijk van heidense oorsprong is, om regen te toveren. In een tijd van aanhoudende droogte scholen de meisjes samen en kleedt er zich 1 naakt uit en zoeken de anderen bilzekruid, herbam jusquiamum quae Teutonice belisa vocatur. Die moest het ontklede meisje met de kleine vinger van de rechterhand wrijven en dan werd het aan de kleine teen van de rechtervoet gebonden. Hierna voeren enige meisjes de ontklede naar een dicht bij gelegen water en besprengen haar met water. Op die manier zou de regen gevraagd worden.
Of geheel in groen gekleed waarbij alle huizen nat gegooid wordt en een gift in geld of goederen ontvangt. Dan werd het meisje dat als een krab achteruit terug moest gaan weer terug gevoerd. Haar metgezellen zingen een regenlied waarvan de regels telkens eindigen op: ‘oj, dodo, oj, dodo le’. Het meisje is de Dodola, de watervraagster.
‘Tot God bidt onze dodo, oj dodo le
Dat regen neervalle,,,,
Dat nat worden onze akkers ,,,,
Alle akkerlieden , alle spitters ,, ,,
Zelfs in huis van alle knechten ,, ,,’
Op die manier lok je regen uit.
In 1825 was er nog het gebruik om met bilzezaad water te vragen in een dorp bij de Rein door, dit naar Montanus. Is dit naar het gebruik van bilzekruid dat in het gehoor een illusie geeft van stromend water? Het komt meer voor. Op het eiland Halmaheira, N.W. van N. Guinea werd er bij te kort regen zekere kruiden en houtsoorten onder zekere formules in water gedoopt en met de druppels die daar aan vast zaten de aarde besprengd. Ook de regenmakers in Kamasia en de Nandi in O. Afrika bezitten een toverwortel die bij tekort tegen in water gelegd wordt en dan regen voort zou brengen.
Folklore.
Bilzekruid bezit duistere krachten. Bilzekruid werd als een verdoemde plant beschouwd die toch onontbeerlijk was voor magische riten. Door heksen werd het als een tovermiddel gebruikt. Oude vrouwen, zegt Lonicer, gebruiken dit kruid bij toverijen, ze zeggen dat wie de wortel bij zich draagt niet verwond wordt. Niet alleen mensen, zelfs voor levenloze tegenstanders kan het kruid gevaarlijk worden. Als men het met hermodactyle (Colchicum) en rode arsenicum mengt en dit mengsel in een zilveren beker doet, breekt de beker vanzelf stuk. Als een haar besprenkeld wordt met het sap zullen al de andere haren verdwijnen alsof ze gedreven worden door een onzichtbare kracht. Bilzesap is zo krachtig dat zelfs een zilveren tas, waarin men het bewaart, aan stukken springt. Dan nog een tovertoertje van wildstropers. ‘Als ze bilzesap vermengen met het bloed van een jonge haas en het mengsel in zijn huid doen en het op zekere plaats leggen, zullen alle hazen van de streek daar vergaderen.’
Men kent de echte toverkruiden aan Դ volgende kenmerk. Nauwelijks geplukt beginnen ze, onder de heldere hemel, te koken en te verdampen.
Herkenning van heksen.
Albertus Magnus weet al te berichten dat tovenaars, nigromantici, zich van het bilzekruid bedienden, qui autem in nigromantici student tradunt characterum iusquiami pictum debere esse in homine, quando faciunt daemonum invocationes, als men bilzekruid kookt en dar afkooksel aan iemand ingeeft dan zal die alles doen wat men zich bij het koken gedacht gelooft men in Litouwen.
De verschijnselen van vergiftigingen zijn; moeilijk slikken en spreken, duizeligheid en een reeks zintuigstoornissen die voor de beoordeling van de heksengetuigenissen van het grootste belang waren. De vergiftigde krijgt visioenen en hallucinaties, neemt kleine dieren en kleuren waar en ziet de voorwerpen dubbel. De zieke verliest het vermogen zich juist uit te drukken en geeft de dingen verkeerde namen. De patiënt begint automatische bewegingen te maken alsof hij wil vliegen, danslust en lachkrampen overvallen hem. Soms verschijnen er ook heftige geslachtelijke begeertes, voor de bevrediging waarvan de vaktaal van de heksenrechters de uitdrukking incubus en succubus heeft uitgevonden. Tenslotte volgt een op de dood gelijkende slaap, waarna de verschijnselen langzaam verdwijnen.
De bekentenissen van de heksen zijn zeker niet allen afgeperst, maar verhalen van mensen die in een roes verkeerden, door plantengif bedwelmd en zich licht voelden. De dingen gaan in elkaar over men ziet dingen die er niet zijn en werkelijke dingen ziet men niet.
De middeleeuwen loste het probleem van verslaafden op zonder het te weten door heksenverbrandingen. Tot de brandstapel veroordeelden kregen in Zwitserland een aftreksel van bilzezaad te drinken en gingen zo lachend en zingend naar de brandstapel.
Heksenkruiden.
Het provinciaal concilie van Bourges (1528) beveelt de pastores of rectors van de parochiën te zeggen aan hun bisschop of zij in hun parochie tovenaars kenden die ten behoeve van hun heksenwerken bijzondere kruiden plukten. Zo zijn er vele voorbeelden. Priesters, klerken en anderen werden in de ban gedaan als ze tijdens ziekten brevetten, gaven of gordels, of briefjes met kruiden, woorden of tekeningen of andere dingen bewaarden of zegenden. Zo ook het dragen of plukken van zekere kruiden op bepaalde dagen of uren, die door de Heilige Decreten veroordeeld zijn.
Heksen verbranding.
Calvijn liet naar Exodus 22:18: ‘De tovenares zult gij niet laten leven’ te kennen geven dat dit gebod nog geldig was. In zijn tijd kwamen veel heksen om.
Uit de Vierschaarboeken van de Stad Antwerpen, Vrijdag 22 Aug. 1603. Het proces tegen de heks Clara Goessen, geboortig van Straatsburg.’en dat sy in diverssche nachtsvergaderingen van den boosen vyandt, haer heeft laten vervueren, by middel van eenen Stock, die met salve was bestreken, die zekere vrouwe genaempt Berbel tusschen haer ende der gevangene beenen hadde gestoken, ende eerst tot Hanurit ontrent eenen Lindeboom gestaen ontrent een ure verre van der plaetse daer sy gevangene met chrysvolk (Gebeurde tijdens het beleg van Nieuwpoort, Clara was dus een soldatenmeid). Ende dat sy in de vergaderinghe den vyandt die in eenen stoel sat aen een tafel, onder eenen Lindeboom heeft geeert, aldaer gedanst, ende metten voers. Roelandt (de duivel) oyck gebouleert. Dat sy oyck met de voors. Berbel, by middel van den voors. Stock haer heeft laten vervueren tot by het gerechte gestaen ontrent Halle, wesende twee uren gaens van daer sy wasliggende, hebbende sy aldaer den boosen vyandt, die in eenen stoel aen eene tafel was sittende, geeert, met hem gheeten en gedanst, ende metten voors. Roelandt gebouleert. Heeft oock de gevangene, by middel van de voors. boosen vyandt tot Lembeke, wesende dry uren van daer sy lach, by middel als boven, alwaer sy hem oyck heeft geert, gedanst, ende eenen bock die daer was, gecust ontrent synen steert, gelyck oyck deden alle dաndere die daer waren, welcken bock daer naer wert verbrant, ende een iegelyck van degene die daer waren, namp van de asschen, maer sy gevangenen nyet om dat se daer ane nyet en conste geraken’
Heksenzalf.
Het negenkruidige heksenzalf bestond uit:
1) Koningsvaren, Osmunda regalis.
2) IJzerkruid, Verbena officinalis.
3) Bingelkruid, Mercurialis annua.
4) Donderbaard, Sempervivum tectorum.
) Vrouwenhaar, Adiantum capillus veneris.
6) Zonnewende, Heliotropium europaeum.
7) Bilzekruid, Hyoscyamus niger.
8) Doodkruid, Atropa belladonna.
9 Monnikskap, Aconitum napellus.
De laatste drie zijn giftig en brengen de hersenen op hol.
Porta, de befaamde Italiaanse astroloog, kende een paar formules.
1) Heksenzalf bestond uit zeker vet (waarschijnlijk kindervet), gekookt met kalmoes (Acorus calamus) populierbladeren, selderij (Apium graveolens) of helioselinum (aldus bij Plinius) monnikskap (Aconitum napellus) nachtschade (Solanum nigrum) en vleermuisbloed. ‘Neemլ zegt Porta, ‘kalmoes, kruipende ganzerik of pentaphyllon (vandaar 5 vingerkruid) slaapverwekkende nachtschade (Atropa belladonna) vleermuisbloed en olie, alles dooreen gekookt en vermeng dit tot een zalf.’
2) Of, de Tooveressen nemen heimelijk een gewijde Hostie, geven ze aan ene Pad tot voedsel en verbranden daarna het beest. Deze asch wordt vermengd met het bloed van een ongedoopt kind, met zekere Kruiden -de schrijver duidt ze niet aan- en met Beendermeel van eenen opgehangene.’
3) Of, ԉn een welgesloten vat doet men 100 gram van een geitenbokje (d.i. in heksentaal een kindje) 5 gram beste has, hennep en kollebloemen, (Papaver rhoeas) van elk gelijke hoeveelheid en genoeg om het vat te vullen, een vingergreep van gestampt zaad van zonnewende, (Heliotropium europaeum) een vingergreep van poeder van nieskruidwortel. (Helleborus niger) Alles wordt op een zacht vuur gezet gedurende twee uur. ‘s Avonds, voor het naar bed gaan, moet men zich met die zalf achter de oren strijken, over de neus langs de halsaders, dan onder de oksels, in de streek van de grote sympathische zenuw naar de linkerkant toe, over de knie-oksels, de voetzolen en de laatplaatsen van arm en pols. Vergelijk Shakespeare Macbeth IV, 2, over heksenzalf.
Heksensabbat.
In de middeleeuwen maakten ’Toovenaars philters en zalven met het vet en het bloed van lijken, die zij uit de graven haalden. Zij vermengden het met monnikskap, doodkruid en giftige paddenstoelen. Dat ijselijke mengsel werd gekookt en afgeschuimd op vuren die men stookte met doodsbeenderen en aan kerken ontstolen kruisbeelden, zij deden er nog bij het poeder van verdroogde padden en de as van gewijde hostiën. Daarna besmeerden zij, met die helse zalf, hun slapen, handen en borst, maakten het diabolisch pentakel, bezwoeren de doden onder de galgen en in de verlaten kerkhoven. Men hoorde van verre hun gehuil, en de late reizigers meenden legioenen spoken te zien. Het scheen hun dat de Bomen zelf zich vervormden in gedaanten die hun schrik aanjoegen, zij ontwaarden in de struiken vurige ogen die akelig glinsterden, en de kikvorsen schenen met schorre stem de mysterieuze woorden van den Sabbat te herhalen. Het was een magnetische begoocheling en zinneloze besmetting.’
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/