Dipsacus

Over Dipsacus

Kaardenbol, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt.

Uit L. Watson.

Dit is een geslacht van stevige twee- of meerjarige kruiden, waarvan enkele als onkruiden voorkomen.

Ze zijn prikkelig of ruigharig.

De bloemen zijn klein en staan in dichte hoofdjes, blauw of lila, 4-10cm lang en 306cm breed.

Bladen tegenoverstaand, getand of met pinnen, 20-40cm lang en 3-6cm breed.

15 of meer soorten komen voor in dit geslacht.

Ze groeien in Europa, N. Afrika tot Abessinië en Azië.

Dipsaceae, kaardenbolfamilie, nu Caprifoliaceae.

=Dipsacus fullonum, L. (fuller of volder) weverskaarde, is een tweejarige plant, het eerste jaar wordt er een bladrozet gevormd. In het daarop volgende vroege voorjaar staan rozetten van helder groen dicht bij de grond.

Die rozetten verdwijnen in de loop van het jaar waarna een stijve, opgaande en vertakte stengel tot zijn volle wasdom van 2m opgroeit.

Bladen zittend en onverdeeld, tegenoverstaand en kruisvormig, langwerpig en zien er ruw uit omdat ze in vakjes verdeeld zijn.

De hele plant is gestekeld. Lijkt veel op de wilde, maar heeft gehoekte stekels en de bloemen zijn wat lichter van kleur.

Dan openen de lila bloemen zich in de heldere zonneschijn. De dorens zwiepen uit het bloem­hoofdje, een band van bloesems omspant het midden van de bloemhoofd. De bloemhoofdjes zijn lang en met stekelige omwindselbladeren omgeven, waarin zich lila/blauwe bloemen bevinden. Dan verschijnen de bijen die rond het hoofdje op zoek gaan naar honig. De weverskaarde is een goede bijenplant.

Die lange en slanke planten geven een mooi verticaal effect in het landschap en tuinen. De dode bloemen sieren in de winter de tuin op en kunnen ook in een droogboeket gebruikt worden. Het zijn weermeters. Opgehangen in huis waar de lucht vrij in komt zal het bij koud en winderig weer glad zijn en met regen hun stekels opzetten. Wilde Karde.

Dipsacus fullonum L. subsp. sativus (L.) Thell. Is de gekweekte, Weber Karte.

Deze gecultiveerde vorm is afkomstig van Dipsacus ferox, Lois. (wild, woest) die afkomstig is uit zuidwest Europa, N. Afrika. Spiny teasel.

Deze vorm werd wel geteeld om de bijzonder stekelige kaardenkoppen, een ha levert wel 240 000 stuks.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ҄’ De tamme soort van dit gewas noemen we Dipsacus sativus, dat is tamme kaarde. De wilde soort heet Dipsacus silvestris, (D. pilosus) dat is wilde kaarde. Beide heten in het Latijn Dipsacus naar de Griekse naam en Labrum Veneris ook naar de Griekse Dipsacos en Aphrodites loutron, soms ook Carduus Veneris, te weten Dipsacus alsof men dorstig kruid zei omdat de bladeren zichzelf van onder zo dicht ineen sluiten dat ze de nattigheid die daarvan door regen of dauw valt zo lang behouden en bewaren al of ze dorstig waren en altijd water nodig hebben en Labrum Veneris omdat de voor vermelde zo tezamen gevoegde bladeren een bekken of spoelvat (in het Latijn labrum, in het Grieks genoemd) schijnen te lijken en ook altijd met water of vochtigheid voorzien zijnծ

Dipsacus is een woord dat afgeleid is van het Griekse dipsao: dorst, een verwijzing naar de holte die gevormd wordt door de bladeren, vergelijk diabetes met een symptoom waarvan men ook dorst krijgt.

Plinius XXVII. 47: ‘Dipsacos habet caulem duum cubitorum isdem spinis horridum, genicula eius binis foliis amplectentibus concavo alarum sinu, in quo subsistit ros salsus.’ In dit bekken komen kleine diertjes om het leven die mogelijk als een soort voedsel door de plant gebruikt worden, dan is de plant eigenlijk ook een carnivoor. Het is ook mogelijk dat het bekken alleen een watervoorziening van de plant is. In dat geval zou het woord afgeleid zijn van het Griekse dipsan akeomai: ik les dorst.

De bladeren verenigen zich stengelomvattend en vormen zo een dauw/regenreservoir, vandaar dat dit lijkt op een badkuip, het is de Venuswasbekken. De holte werd vergeleken met het bad van Venus en om die reden werd het door de Romeinen labrum veneris genoemd en bij Grieken Aphrodites loutron. In het Frans werd dit lavoir de Venus, in Engels Venus bath, bason of cup, Duits Frau Venus Bad, Venusbad of Immerdurst. Frans cabaret des oiseaux: vogelbad.

De kaardenbol heeft tegenovergestelde vergroeide bladeren waarin bijna altijd water staat. Daarom noemt men de plant benitier, dat is wijwatervat. Kinderen nemen van dit water met de toppen van hun vinger en maken het kruisteken. Dit vocht heeft, naar het volksgeloof, de kracht van wijwater. Wie er zich mee het gelaat wast, wordt schoon indien hij jong en jong indien hij oud is. Aan dat Venuswater werden wonderbare werkingen toegeschreven, het zou bijvoorbeeld wratten wegwerken en vlekken, gold als cosmetica en als kuur voor ontstoken ogen.

Dodonaeus (b) ‘De apothekers noemen ze Carduus fullonum. Hier te lande heten ze volders kaerden, in Hoogduitsland Weberkarten, in Frankrijk chardon de foullon’s.

Het werd gebruikt door vollers, vollers- of volderskaarde of wevers, weverskaarde, Duits Weberkarde, Tuchkart, Culpeper noemt de vollerճ kaarde, of fuller’s thistle als een plant van Venus, Frans chardon a foulon.

Dodonaeus ‘De apothekers noemen ze Carduus fullonum. Hier te lande heten ze kaerden en zo plag ze hier te lande ook kaarden om te rouwen genoemd te worden, in Hoogduitsland Karten Distell, in Frankrijk chardon carder, in Spanje cardencha en cardo penteador, in Itali dissaco, cardo da panni en cardo.’

Daarmee werd het wol of katoen gekaard, kaardenbol, kaardendistel, Kardendistel, Kartendisteln bij Bock, Farberkarte in Zwitserland. Ons kaarde of karde kwam in midden-Nederlands als caerde voor in 1293-94, vergelijk hierbij het midden-Hoogduits Karte en het oud-Hoogduits Charta. Het oud-Saksische Karda betekent kaardendistel en dit woord stamt eveneens uit volkslatijn Carduus: distel. Uit dit Latijnse carduus kwam verder carrere: wat wol omslaan betekent, hieruit ontstond het Italiaans cardo en Franse chardon. Verder komt voor in Frans cardre foulon of cardaire, Spaans cardeucha en Italiaans dissaco salvatico en scardaccione. Engels card thistle.

Van de kaardendistel ging de naam over naar het nagemaakte werktuig waarmee de doekmakers de wol uitvlokten, de ijzeren wolkarde. Kaarden heeft nu de betekenis van kammen.

Dodonaeus (d) ‘De apothekers noemen ze Virga pastoris. In Hoogduitsland Bubenstrahel. Ze hebben noch ettelijke andere, doch bastaard en oneigen namen in het Grieks zoals zijn Crocodeilion, Chamaeleon en Onocardion. De tamme soort van kaarden heeft de volgende namen bij Lobel (behalve de voor vermelde) Spina Selenitis Theophrasti naar de mening van Guillandinus, Galledragon Xenocratis naar de mening van Anguillara.’

In Duits Bubelstral en Hirtenstab, Franse verge bergier en verge pastour is gelijk met de Engelse shepherdճ rod of staff, en Italiaanse verga da pastore. Dit is een vertaling van de Latijnse virga pastoris. Schaapherders zouden de lange stengels gebruikt hebben om hun kudde de goede richting uit te drijven.

Dodonaeus (e) ‘In Engeland heet het tasel.’

Draperճ teasel of fullerճ teasel. De Engelse naam teazle of teasle gaat behoorlijk ver terug in de oudheid. In oud-Engels was het teasel, van taesan, to tease, in de zin van plukken of trekken, de naam betekent letterlijk een plukker. De bloemhoofden werden gebruikt op wollen kleren. Men begon met een enkele bloemhoofdje, een werk dat met de hand werd uitgevoerd. Later werd dit systeem verbeterd door verschillende hoofdjes in een houten frame te zetten en dit geheel werd een card genoemd en de tea­sels leefden verder onder de naam carddistel. Het woord card komt vanuit Latijn/Romeins en is een variant van Carduus: de distel, zo betekent de nieuwe naam carddistel, of distel distel.

(f) Agaleia, Ageleia of Ageley komt voor in oud-Hoogduits, een naam die ook op de meidoorn of akelei betrekking kan hebben. Rottdistel in midden-Hoogduits, weis Distelen, Hausdistel, guldin Skepter, Strumpfhosenkratzerli lijkt wel duidelijk, ook Walkerdistel en Krasskopf, Zeisel, Wilde-Larde, Frans: cardre sauvage, bonnetier sauvage, peigne de bourrique; ezelskam,

Uit Bock.

Gebruik.

De rijpe hoofdjes worden ontdaan van de vruchten en in de textielindustrie gebruikt voor het kaarden of gladstrijken van het geweven laken, dus voor het in 1 richting strijken van de aan de oppervlakte liggende wolhaartjes. Sinds deze bewerking meer en meer machinaal gaat is de teelt sterk achteruitgegaan. In 1904 wordt nog melding gemaakt van 25 ha.

De teelt was onzeker en wordt veel beïnvloed door het seizoen. Ook het drogen gaat niet gemakkelijk, je moet er om denken dat de hoeken er niet afbreken. De grote hoofden worden ‘Kings’ genaamd, de kleinere’ Princess,’ de laatste is meer voor fijne kleren. In Engeland zouden ze voor het eerst geplant zijn in de tijd van Edward III. Mogelijk zijn ze al gebruikt door de Romeinse fullers of vollers. De vollers kregen de ruwe kleden die gezuiverd, gewandeld en glad gemaakt moesten worden. Het wandelen gebeurde door er op te lopen. De ruige wol werd eerst wel gezuiverd met een egelhuid en kaarden-, of distelhoofdjes.

Voor het grovere werk werden later wel ijzeren kaarden gebruikt, maar zelfs nu nog, voor fijn werk als biljartlakens, wordt de natuurlijke kaardenbol gebruikt.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Deze distelachtige kruiden worden weinig gebruikt in enige gebreken of ziekten van het lichaam want de hoofdjes en vooral die van de tamme soorten die eigenlijk vollerskaarden heten worden alleen geteeld en in de bouwlanden onderhouden vanwege de grote nuttigheid die ze hebben om de lakens mee te kaarden en te bereiden. De wortel van kaarden, als Dioscorides schrijft, in wijn gekookt en daarna goed klein gestoten totdat ze op een zalfje lijken geneest de kloven en blaren of lopende gaten van de aarsdarm, daaraan gestreken of gehouden, maar om dit zalfje goed te houden moet men het in een koperen bus bewaren. De wormpjes die men in de bolletjes van de kaarden vindt zijn goed tegen de vierdaagse koorts in een blaasje of zakje aan de hals of arm gebonden en gedragen, voegt dezelfde Dioscorides er noch bij, en hetzelfde schrijft Plinius ook van de wormpjes die in de bolletjes van zijn Galledragon groeien. Dan zulke dingen schaam ik me hier te verhalen, gemerkt dat het niets anders dan loze praatjes en flauwekul is. De wormpjes worden van de vissers aan hun visangels gedaan om er vissen mee te vangen.

Die kaardenbladeren in azijn gekookt en met wit van eieren vermengt en op de buik of op de maag gelegd benemen de zwelling er van en stoppen de overvloedige maandstonden van de vrouwen en de buiklopen, ze stelpen ook de bloedende wonden. Het sap hier van is goed in de lopende gaten van de baarmoeder, volgens Pandecta en Serapio

Die bladeren met wijn gekookt en daarna gestoten en aan de aambeien gelegd stelpen de vloed en verdrijven de wratten er van.

Dan het water dat men tussen de holte van de twee kaardenbladeren vindt geneest de schemering en duisterheid en ook roodheid van de ogen en veegt af of verdrijft alle plekken en sproeten van het aanzicht.

Enige kauwen en zwelgen de gedroogde wortel van deze kaarden eer ze gaan drinken want ze heeft dat eigens dat ze een gedurige dorst veroorzaakt die niet geblust kan worden dan met veel en overvloedig drinken.

Van kaardenbol zijn er twee soorten, als man en vrouw.

A. Magnus; ‘Het derde kruid is genoemd in het Chaldees Lorumbor, van de Grieken Allomor en door de Latijnen Virga pastoris en door de Engelse mensen wylde tasyl. Neem dit kruid en temper het met het sap van mandraak en geef het een teef of een ander beest en het zal zwanger raken van hetzelfde soort en zal voortbrengen de geboorte in de eigen soort en als van het jong de goom (?) wordt genomen en gedipt in eten of drinken zal iedereen die daarvan drinkt een debat beginnen en wanneer u het wil stoppen geef hem het sap van valeriaan en vrede zal tussen hen zijn zoals tevoren.’

In een sage vertelt men hoe de kaardenbol op aarde kwam. Er was een arme man die eens twee vermoeide reizigers onderdak en te eten gaf. Na een paar dagen was zijn voorraad op en hij moest hen tot zijn spijt verzoeken om aan te kloppen bij zijn rijke buurman. Die scheepte hen met een enkel geldstukje af aan de deur. Toen veranderden de twee mannen, tot verbazing van de rijke en arme man, in engelen. De arme gaven ze onder dank een pakje zaad dat hij direct moest uitzaaien, de rijke ontving ook een pakje. Ze haastten zich te zaaien, verlangend te zien wat het zou worden. De arme man was teleurgesteld, distels waren het die opkwamen. Maar toen ze groot geworden waren droomde hij dat een engel tot hem kwam en hem aanried de distelkolven aan naburige volkeren te verkopen zodat ze er hun wol mee konden kaarden. Hij deed dat en vond grif aftrek en werd een rijk man. Uit het andere pakje waren bloemen gekomen, ze bloeiden mooi, maar de rijke had er geen winst van, het bleek op den duur zelfs een lastig onkruid en verwilderde zijn akkers zodat hij zijn welvaart verloor.

Ook de heksen kammen hun haar met deze stekelige kaardenborstel. Symbool van mensenhaat, overlast.

Het gedestilleerde water dat gedruppeld wordt in de ogen neemt de roodheid en mist weg dat het zien hindert: ‘and is often used by woman to preserve their beauty’.

‘Neem kaarden en week ze in mandragora sap. Geef dit aan een teef of enig vrouwelijk beest. Die zal daardoor zwanger worden en een jong van haar soort voortbrengen. Neem nu een maaltand van dat jong en raak er vlees of wijn mee aan, zij die ervan eten of drinken zullen kijven of vechten. Ze zullen opnieuw vreedzaam worden als men ze verbenasap ingeeft’. Kijk dit wisten wij nog niet. Ook Dodonaeus vindt dat dit maar beuzelingen en flauwekul zijn.

Uit; http://flickrhivemind.net/Tags/laciniatus/Interesting

Dipsacus laciniatus L. (diep ingesneden) Is ook een tweejarige plant of leeft totdat het begint te bloeien en sterft dan.

Wit roze bloemen zijn bleker dan van de grote kaardenbol.

2-3m hoog met opgande prikkelige stengels.

Tegenoverstaande bladeren, basis vormt een kop waarin vaak water staat.

Uit Europa en Azië.

Slipbladkaardebol, cutleaf teasel.

Uit J. Kops, www.BioLib.de

Dipsacus pilosus, L. (behaard) is een kleine en behaarde uitvoering van de vorige.

Bladen zijn gesteeld met een klein deelblaadje aan de basis van elke stengel. Blad is eivormig, gepunt en gezaagd.

De stengel is vierkant en ruig met kleine stekels die naar onderen buigen. 1m hoog, vertakt en bladig, de hele plant is zeer ruig.

De hoofdjes zijn meer bolvormig, zelden zo groot als een walnoot en geel/wit, augustus.

Tweejarig.

Deze kaardenbol valt ook op, maar lijkt meer op een Scabiosa.

Naam, etymologie.

De kleine kaardenbol, Engels small teasel, Duitse Borsten Karde, Behaarte Karde of Hirtenstab, Franse verge a pasteur is gelijk met de Engelse shepherdճ rod of staff, en Italiaanse verga da pastore. Dit is een vertaling van de Latijnse virga pastoris. Schaapherders zouden de lange stengels gebruikt hebben om hun kudde de goede richting uit te drijven.

Uit Fuchs.

Dipsacus sylvestris, Huds. (van մ bos (Dipsacus fullonum) stevige stengels van wel een anderhalve meter hoogte die in de bossen een aparte verschijning zijn.

Het lijken wel bezems die de lucht vegen, de landsman noemt ze wood broom of shepherd ‘s staff.

Bladen tegenoverstaand en verenigd aan de basis, onverdeeld.

De bloemen zijn in juli te zien en groeien aan lange, conische hoofdjes. Ze zijn van een purperlila kleur en openen niet allen tegelijk.

Tweejarig.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Het derde geslacht van deze distels noemen we Dipsacus tertius, dat is derde geslacht van kaarden of kleine kaarden. En deze wordt van sommige met goede reden gehouden voor het Galedragon daar Plinius van spreekt in het 10de kapittel van zijn 27ste bock:’Xenocrates, zegt hij, noemt Galedragon een doornachtig watergewas dat veel op Leucacanthus lijkt wat een venkelachtige holle hoge steel heeft en op wiens top een bolletje voortkomt van gedaante als een ei en daarin groeien op den duur kleine wormpjes, zo men zegt. De wilde soort noemt dezelfde Lobel eigenlijk Labrum Veneris. Dan in Italië heet de tamme soort ook soms labbro di venere. Maar ze heeft noch, behalve de voor vermelde, enige andere bastaardnamen, te weten Calix cardiacos, Cucoron, Meleta, Cinara rustica, Moraria, Statioros, Carduus Veneris, Veneris lavacrum en Sciara.’

Wilde kaardenbol, Engelse wild teasel of wild teazel, Duitse wilt Karden.

(b) Engels barber’s brushes, church brooms, shepherd’s rod.

Frauendistel en Margendistel bij Bock, Bubenstreel, Diessel, Flaschenputzer in Zwitserland, Schutt-Karde, Krasbarscht, Karl, Kamme, Karte, Kolb, Stechapfel, Wierboste, Wille, Wehedistel bij Bock , Spassծ kleppen.

Wolviszeisila in oud-Hoogduits, Wolfstral in midden-Hoogduits,Wolfstreel, Wollefsdeschtel, Wolfdisteln, Franse tete de loup en peigne de loup: wolfskop en wolfskam, de stekelige plant.

Planten.

Zaad stratificeren en in februari zaaien bij 20 graden.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl