Agaricus

Over Agaricus

Champignon, vorm, paddenstoelen, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, planten,

Agaricus is een groot en belangrijk geslacht van paddenstoelen die eetbare en giftige vormen omvat met mogelijk over de hele wereld een 300 soorten. Melanosporae, donkersporige.

In Midden-Europa komen een 40 soorten voor. Ze hebben een vlezige kap of pileus waar aan de onderkant radiale plaatsjes groeien waarin naakte sporen geproduceerd worden die hier chocoladebruin zijn. Tot dit geslacht behoort een van onze bekendste paddenstoelen, namelijk;

=Agaricus bisporus, Pilat. (2 sporen)de gekweekte champignon.

Komt voor in graslanden en velden van Europa en N. Amerika.

De wilde vorm heeft een meer bruine hoed en bruine plaatjes.

Die werd vroeger veel geteeld in de donkere onderaardse gangen als de mergelgrotten. Nu wordt ze ook in klimaatkamers gekweekt. Als voedingsbodem diende vooral gefermenteerd paardenmest.

Naam.

Champignon, Zuchtchampignon, Zweisporiger Egerling, Champignon de Paris worden ze in het Frans genoemd. Ze werden ook het eerst in Frankrijk geteeld, eerst in het veld en dan opgegraven en in compost verwerkt. Dat gaf veel infecties zodat ze vaak niet opkwamen. Dat duurde tot 1893 toen men begon te steriliseren door het Pasteur instituut te Parijs. De originele vorm was lichtbruin. In 1926 vond een farmer van Pennsylvania een witte vorm die al gauw populair werd. De ‘Portobello mushroom’, is een grote bruine vorm van dezelfde fungus, grotere vorm, dikkere hoed en een aparte muskusachtige geur.

Rassen van Agaricus bisporus worden in drie groepen verdeeld, te weten: grove, traag knoppende hybriderassen, middel grove, snel knoppende tussenhybriderassen, fijne, snelknoppende hybriderassen. Deze rassen worden bijna niet meer geteeld. Rassen kunnen niet alleen in grote verschillen, maar ook in kleur (wit en bruin), vorm, gladheid (geschubtheid) en houdbaarheid na de oogst. De schubben zijn de resten van het velium universale. Vroeger werden champignons geteeld in de fluweelgrotten in Valkenburg en in de St. Pietersberg bij Maastricht.

Champignons worden vermeerderd via een reincultuur van mycelium op graankorrels dat broed wordt genoemd.

Het hele kweekproces van de champignon duurt bij elkaar zo’n zes weken. Hieraan voorafgaand wordt in ongeveer twee weken tijd compost geproduceerd. De compost bestaat uit kalk, paardenmest en kuikenmest. De kweekbedden worden tegenwoordig veelal met reeds met mycelium doorgroeide compost gevuld. Vervolgens komt er een deklaag van veen op de compost. De dekaarde zorgt ervoor dat de luchtvochtigheid en temperatuur niet teveel schommelt.
Er wordt afhankelijk van het ras een temperatuur tussen de 16 en 22C aangehouden.

Uit mushroomexpert.com

Agaricus arvensis, Schaeffer. (van de akkers) (Psalliota arvensis) De akkerchampignon is een voortreffelijke consumptiesoort die in weiden, stallen, wegbermen, parken, plantsoenen en grazige bossen op humusrijke bodem gevonden kan worden. Het vormt fairy rings.

De hoed, die naar anijs of amandel ruikt, is half bolvormig tot uitgespreid, groot, 8-20cm, crme wit, glad, heeft een wittige en bij ouderdom gelige opperhuid.

Steel is 8-10cm lang en 2-3cm breed, crème wit, geel verkleurend, met een dubbele, de onderste stervormig opensplijtende, witte ring en een knotsvormig verdikte basis.

Aanvankelijk zijn de lamellen bijna wit, later chocoladebruin en tenslotte bruinzwart.

Deze soort kan gemakkelijk verwisseld worden met de giftige groene knolamaniet.

Naam, etymologie.

Anijschampignon, akkerchampignon, Duitse Weien Anischampignon, Gemeiner Anisegerling, SchafBachpilz, Schafchampignon en Wiesenschwamm, Engelse cheesroom, flaps, horse mushroom, mushroom snowball.

Uit mykoweb.com

Agaricus bitorquis Sacc., (twee ringen)zijn kort, gladde hoed die meestal vuil is.

Deze rassen worden vooral gebruikt voor teelt in de zomermaanden in de gematigde streken omdat ze immuun zijn voor de afstervingsziekte. Ze zijn minder goed dan de rassen van Agaricus bisporus en worden bijna niet meer geteeld. Straatchampignon, Stadtchampignons, pavement mushroom..

Uit J. Kops, www.BioLib.de.

Agaricus campestris, L. (van de velden) De weidechampignon is te vinden op grazige plekken, in gemeste weilanden en vormt vaak heksenkringen.

De hoed heeft een doorsnede van 4,5 tot 8 cm en is half bolvormig tot gewelfd, wit en licht geschubd in het centrum.

De steel is 4 tot 6 cm hoog en 1 tot 1,5 cm dik, kort, stevig en onderaan toelopend.

Manchet is bij deze soort weinig ontwikkeld, in tegenstelling tot bij de anijschampignon en vaak is er slechts een smal randje zichtbaar.

Lamellen vrijstaand, eerst roze, later purperbruin. De sporen zijn purperbruin. Het vlees is wit, soms wat roodachtig als in de steel gesneden wordt. Leeft te kort om geteeld te worden.

Naam, etymologie.

(a) Weidechampignon of akkerchampignon Duitse echter, gemeiner of Wiesen Champignon, Tafelschwamm, Engelse common mushroom, field mushroom, meadow mushroom of champillion, Franse agaric champetre van het veld, champignon de couche: liggend.

(b) De naam champignon komt voor het eerst voor in 1692. De Franse champignon betekent eetbare paddenstoel. Oorspronkelijk is het uit braakliggend land (Latijn campania, hier tot Gallo-romaans campaniolus) groeiende paddenstoel gevormd.

(c) Een inlandse naam is egerling, Duits Agertling, Angerling of Egerling, dat uit oud-Bayers egert: onbebouwd land stamt.

(f) Drisschling, aan de Rein heet het Drieschling, van dries: braakliggend land.

(g) Blatterling en Blatter-pilz, Kukenmucke, de vorm en Pappeljung, groei op populieren.

(h) In het Engels wel St. Georgeճ mushroom, naar zijn verschijning in het voorjaar op zijn dag.

(i) In het Italiaans agarica esculente en fungo ordinario.

(j) Agaricus is zo genoemd naar Agaria, een plaats in Sarmatia, een district in Rusland. De naam komt ook voor in het Grieks ἀγαρικ[3]όν als een soort van boomfungus.

(Dodonaeus) ‘Tricholoma psammopus is de soort die op lork groeit en vroeger Agaricus genoemd werd, Plinius in het 8ste kapittel van zijn 16de boek zegt dat aan de eiken en diergelijke vruchten voortbrengende bomen het Agaricum meest plag te groeien. Maar het zijn voorwaar geen eikel dragende bomen daar het Agaricum aan groeit, maar andere bomen die lange noten voortbrengen die in het Latijn coniferae genoemd worden en zelfs in het getal van die brengen alleen de lorkenbomen het Agaricum voort’. Dat is de Lrchenschwamm, Fomitopsis officinalis. (zie Polyporus officinalis Fries)

(k) De andere naam voor dit geslacht, Psalliota, is ontleend aan het Griekse psalion/ψάλιον, Ҳingen werd het eerst gepubliceerd door Fries (1821) als Psalliota. Later werd het geslacht gesplitst en kreeg niet deze naam, maar Agaricus.

Uit fourlangwebprogram.com

Agaricus silvaticus Schaeff. (van het bos) die vooral in vochtige naaldbossen voorkomt.

De hoed kan een doorsnede van 10cm bereiken, helder gekleurd en met bruinachtige vezels bedekt, kogelvormig en later meer plat.

De steel is 8cm lang en 5mm dik en loopt rood aan bij verwonding, de basis kan verdikt zijn en diep in de grond steken.

Mallen zijn eerst roze en dan donkerbruin tot zwart.

Het vlees is wit en bij verwonding direct rood, later bruin. De reuk is aangenaam, smaak is zoet.

Komt voor van juli tot oktober in naald en loofbossen, meest kalkgronden, vooral onder dennen.

Naam, etymologie.

Kleine of schubbige boschampignon, Duitse Kleine Waldchampignon, Kleine Waldegerling of Kleine Blut-Egerling, scaly wood mushroom of blushing wood mushroom.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl, en: volkoomen.nl