Fumaria
Over Fumaria
Duivenkervel, aardrook, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,
Uit J. Kops, www.BioLib.de.
Er zijn een 40-50 soorten in het M. Zeegebied, Centraal-Europa en Z. Afrika.
Meestal zijn het eenjarige kruiden met samengestelde en veel gedeelde bladeren, soms klimmend en blauwachtig.
Nauw verwant aan Adlumia en Corydalis. Sommige botanisten plaatsen dit geslacht onder Corydalis. In tegenstelling tot Corydalis zijn de vruchten van de duivenkervel enkel zadige nootjes.
Fumariaceae, duivenkervelachtige aardrookgewassen.
=Fumaria capreolata L .(klimmend) is een liggende of kruipende eenjarige kruidachtige plant van 20-100cm hoog.
Die 10-15mm lange bloemen zijn vrijwel crème wit, later helderwit en uiteindelijk roze, aan de punt zit een donkerrode vlek, maart, mei.
Komt voor in M. Zeegebied tot W. Europa op muren en cultuurland.
Rankende duivenkervel, Duits Ranken-Erdrauch, Rankende Erdrauch of Weisse Erdrauch.
Uit G. Oeder.
Fumaria densiflora DC. (dicht bloemig) (Fumaria micrantha, Lag.) (met kleine bloemen)
Een eenjarige en kleine plant van 30cm die bloeit van juni tot augustus in vochtige plaatsen.
Bloemtrossen zijn zeer dicht en worden later losser, roze, aan de top zeer donker zwart.
Small of dense flowered fumitory. Dichtbloemige duivenkervel.
Uit G. Oeder.
Fumaria muralis Sond. (van de muren) Is een zacht en veel vertakt kruid.
Bladeren zijn veel verdeeld, segmenten plat en lancetvormig tot ovaal.
Bloemen in trossen van meestal 15 stuks, roze rood of de binnenste bloembladeren en vleugels zwartachtig rood.
Uit Europa.
Middelste duivenkervel, Engelse wall fumitory, common ramping fumitory, Mauer-Erdrauch, Frans fumeteree des murailles.
Deze plant komt bij van Ravelingen voort; ‘Sommige van de nieuwe kruidbeschrijvers (als Matthiolus) noemen dit kruid Splith en menen dat het Corydalis kruid is daar Galenus van vermaant in zijn elfde boek van de krachten van de ongemengde geneesdingen waar hij de kracht van de vogel Corydalis verhaalt, maar, naar mijn weten denk ik dat het kruid Corydalis geen andere is dan de echte Fumaria of grijsecom waar we van vermaand hebben en wat onder zijn andere bastaard toenamen Corydalion genoemd wordt. Het schijnt dat dit kruid eerder zou wezen hetgeen dat van Plinius Capnos prior genoemd is en (als hij zegt) Pedes gallinacei van andere genoemd wordt want de voornoemde Fumaria of grijsecom wordt van dezelfde Plinius voor Capnos altera gehouden in het 13de kapittel van zijn 25ste boek waar hij twee soorten van Capnos beschrijft. De eerste, zegt hij, die Pedes gallinacei genoemd is, dat is kippenvoeten, groeit aan de oude muren en hagen en heeft heel dunne verspreide takjes met purperen bloemen en groen van bladeren. Met deze heeft dit ander gewas, (zegt dezelfde Plinius die zijn woorden vervolgt) wat nochtans een ander soort van Capnos is, enige grote gelijkenis en niet alleen van naam, maar ook van gedaante wat heesterachtig is, heel dun en teer en met bladeren van koriander, askleurig, met purperen bloemen en groeit in de hoven en in de velden daar de gerst gezaaid is.’
Werking.
Dodonaeus ‘Plinius zegt ook dat alle beide deze kruiden een zelfde kracht hebben, want van de eerste schrijft hij aldus; Ԩet sap verheldert de schemerende ogen en daarom doet men dat in de medicamenten die men maakt men tegen de gebreken van de ogen. Van de andere zegt hij alzo; ‘Het maakt de ogen helder als men die daarmee bestrijkt.’
Deze kruiden zijn zeer krachtig en nuttig om vele gebreken van het lichaam te genezen en zijn met recht onder de gebenedijde gewassen gerekend geweest van onze voorouders en voorwaar er is niets dat men van dit gewas zou mogen klagen of waarom dat men het met recht zou mogen verachten of in geen grote waarde houden dan alleen (als Joannes Mesue zegt) dat het al te gewoon is en veel te mild en overvloedig zichzelf overal laat vinden.
Sommige plegen dit kruid te gebruiken om de maag te versterken en lichte kamergang te hebben, maar eerst leggen ze dat gedroogd weg en als ze dat gebruiken willen om kamergang te hebben maken ze dat nat met hippocras, maar om de maag te versterken nemen ze dat met gewaterde wijn.
De vrouwen gebruiken dat sap ook om de haren die te wijdt uitlopen boven de neus, tussen de twee wenkbrauwen of onder het voorhoofd, te bedwingen als die te lang en te dik groeien, maar ze trekken die haren eerst uit en dan strijken ze de grond met dat sap, wat belet dat het haar daar niet meer groeit.
Om de melancholie uit het lijf te jagen neemt men het sap van grijsecom met sap van bingelkruid en men maakt daar een siroop van met suiker.
Het poeder van de gedroogde stelen geneest de hoofdpijn.’
Folklore.
Vroeger was er ook een gezegde voor jonge trouwlustige meisjes. Draag duivenkervel op je boezem en de eerste de beste man die je tegenkomt zal je echtgenoot worden.
In Duitsland werd het tegen onweer in het vuur geworpen.
Tovenaars wierpen onder andere duivenkervel in hun offervuur om zich onzichtbaar te maken.
Uit O. Thome, www.BioLib.de.
Fumaria officinalis, L. (geneeskrachtig) duivenkervel is een eenjarige plant.
Een zacht en sappig kruid die voorkomt uit een vierkante weke stengel waaruit, van elke kant, vele gebogen zijtakken leunen, 10-50cm.
Die zijn bezet met fijn gesneden en gerande bladeren van een witachtige of meer blauw/zeegroene kleur.
Aan de toppen van de takken staan vele kleine bloemen in lange trossen van meer dan 20 vleeskleurige bloemen, roze kleurig en getipt met purper. De top is meestal iets donkerder gekleurd.
Groeit in W. en centraal Europa.
Naam, etymologie.
Een interessante familie is de Fumariaceae. Die worden duivenkervelachtige of aardrookgewassen genoemd.
(Dodonaeus) (a) ’Grijsecom wordt dit gewas in het Nederduits genoemd.’
Soms wordt de plant zoals bij Dodonaeus en Dyetsche grisecom: genoemd, midden-Nederlands grijnzen of wenen, in Belgi grijzekom, grijzekol, grijzende ogen en grijzorie, gebruikt bij oogziekten, Duits Griseum.
(Dodonaeus b) ‘En soms wordt het duivekervel genoemd, in het Hoogduits Taubenkropffծ
Fuchs noemt het Duvenkrop, bij Bock Daubenkropf of Taubekreppche, Taubenkerbel, bij P. de Hondt in 1621 Duyve kervel. Frans pied de gelinotte: hoendervoet. Ҧumitory, op de takken staan vele kleine bloemen als een lange aar, de een boven de ander die gemaakt lijken te zijn van kleine vogeltjes’. Duivenkervel omdat het graag door duiven gegeten zou worden, in Drenthe duivelskervel, waarschijnlijk een vervorming van duivenkervel, zo vind je ook duwelskropf naast duivenkrop. Fries remke.
Dodonaeus ‘Het heet ook in het Hoogduits Katzenkervel of Taubenkervel.’
Voor de bloei lijkt het gewasje op planten van de schermbloemigenfamilie en vandaar de naam kervel, Charenchorbel in oud-Hoogduits, Duitse Kattenkerbel, Chatzenchla: kattenklauwen.
Dodonaeus (d) ‘In het Hoogduits Erdtrauch en is in sommige plaatsen van Nederland met de naam van aardrook meer bekend dan met die van duivenkervel of grijsecom, in het Italiaans fumoterra of fumosterno, in het Spaans palomilha, in het Frans en Engels fumiterre en in het Boheems Polnyrutka. In het Grieks noemt men het Capnos en Capnion, soms ook Capnites, in het Latijn Fumus terrae en Fumaria en in het Grieks Capnos genoemd omdat als het sap daarvan op de ogen gestreken wordt de tranen daaruit laat lopen, min of meer dan of er enige rook in de ogen gekomen is en zoals Galenus en Plinius ook betuige de apotheken Fumus terrae. Ze heeft ook sommige Griekse namen die nochtans onder de bastaard namen verworven zijn, te weten Corydalion, Corion, Marmarites en Candatis.’
De naam Fumaria komt van fumos: rook. Volgens Plinius heet het gewas zo omdat het waterachtige sap zo’n vloed van tranen brengt dat het gezicht verduisterd wordt, net als bij rook.
Dioscorides noemde het kapnos of kapnogorgion: dit betekent rook of hevige rook en schreef dat de rook en het sap het gezicht sterkt en de ogen doet tranen. Of dat de rookkleur slaat op rookkleurige of asgrauw bladeren, naar de tekst van Dioscorides. Bock zegt; ‘Dit kruid is bitter zoals staafkruid, het sap drijft de ogen over en reinigt ze. Wanneer dit kruid gesneden wordt zo druppelt en weent het zoals de gesneden druiventakken in maart.’
Of dat men geloofde dat de plant zich uit de damp of rook die uit de aarde opsteeg, zich zou kunnen ontwikkelen. Het kruid werd geproduceerd zonder zaad, door vampiers die opstegen vanuit de aarde. Dit wordt bevestigd door het feit dat de wortel, net gerooid, een gasachtige reuk afgeeft. De rook van deze plant zou bij de oude uitdrijvers de kracht hebben om geesten uit te drijven.
Het is ook mogelijk dat het aardrook genoemd werd omdat het blad alle stof van het land vasthoudt, wanneer er tegen het blad gestoten wordt verdwijnt de stof gelijk rook.
Een andere verklaring was dat men dacht door in de rook te gaan staan onzichtbaar te worden, ideaal voor heksen. Door het prikkelen van de ogen zag je zelfs niets meer en als je zelf niets zag zagen anderen ook niets. Een mogelijke verklaring van al die ‘rook’ is dat deze blauwachtige planten met hun fijn verdeeld loof in de verte wel de indruk van een grondnevel geven. Ook is het sap scherp bijtend, het scherpt het gezicht maar veroorzaakt eerst tranen.
Aardrook, Duits der Erdrauch, Alprauch, Fimistern, Fimisteert, Engels earthsmoke, eertroock bij Dodonaeus, als ertroich verscheen het in vroeg middeleeuwse glossaria. Het woord is afgeleid van apothekers fumus terrae, in oud-Frans werd het fumeterre, het tegenwoordige Franse fumee de terre, wat de Engelsen verbasterden tot fumitory, in Itali fummosterno en de palomilla van de Spanjaarden.
Een rook en mistig gordijn, de aardgeboren wolk.
(e) Duitse bijnaam is Melancholiekraut. In de bloementaal symbool van wrok, woede en haat, ook zwaarmoedigheid.
(f) Engels God's fingers-and-thumbs, wax dolls, bloemen hebben een wasachtig uiterlijk als de Victoriaanse poppen.
In Groningen heet ze rooie remke, remko of remke, een jongens-meisjenaam, in Z. Vlaanderen (witte) kruidnagels.
Oude Duitse namen zijn; Ackerraute, in midden-Hoogduits, Grindkraut, Brudigamskrut, scoene Cutte, Nunnekraut, Nonnenro, schone Vrowe, Fule Gret, Leefkrut, Gopper, Sperrmauler, wilder Weinkraut, namen voor ook erop gelijkende soorten
In Wales Mwg y ddaear cyffredin, in Ierland Cuman Scarraigh. Ook lijkt het blad veel op dat van Venushaar.
Historie.
In de tijd van Gessner was het gewas nog zeldzaam. Maar de plant volgt de cultivatie van de wereld op de voet en komt nu algemeen voor. Mogelijk is de duivenkervel afkomstig uit Oosterse landen.
Het plantje komt nu ook zoveel voor dat ze de naam rook van de aarde wel verdient.
Shakespeare ziet het op verwaarloosde gronden, King Lear:
‘Grown with rank fumitor and furrow-weeds
With burdocks, hemlock, nettles, cuckoo flowers
Darnel and all the idle weeds that grow
In our sustaining corn.’
Rank fumitory in King Henry V, v, 2,45.
Fumitory mag gezien worden als een teken van slechte huwelijken en in die zin geïntroduceerd door Shakespeare in King Lear.
De fumitory is een plant van Saturnus die het aan de wereld presenteert als een geneesmiddel tegen zijn eigen ziekte. De plant versterkt die delen van het lichaam die hij beheerst, de lever en milt.
Vondel, De Heerlijckheyd van Salomon;
‘En wat vreemde dracht? Zijn mantel kakelbont
Gevoerd met beekjes van kwikzilver schijnt in 't rond
En elke streep, die men door 't scharlaken ziet zwieren
Trekt tot een vlok aan ‘t einde agaatsteen of porfieren
Een koppel honden vangt vervolgens hier een das
Daar zien we een loze vos, daar ‘t geitke snel en ras
De leeuwerik, nachtegaal en sijsje ongevangen
Getekent op ‘t schijngeboomte, de vlerken laten hangen
Haar keel schijnt te zwellen en met zoet veldgeschrei
Al kwinkelerend beschaamt ze de schalmei
De aardrook, de pimpernel en peterselieblaren
Beschaduwt 't gevlochten loof van zijn gekronkelde haren.’
In de middeleeuwen werd het gewas gekookt in melk en gebruikt als cosmetisch preparaat door de schonen. Verzameld in trouwdagen en gekookt in water en melk was het een wasmiddel voor de gelaatskleur van landelijke meisjes. Tegen langdurige huidziektes werkt het en zou maagversterkend werken.
Het kruid ruikt vers verwondt weerzinwekkend en smaakt zout/bitter, iets scherp. Maar daarom heeft het sap machtige krachten. Gedroogd is het reukloos en smaakt iets bitter. Al vanouds werd het gebruikt in de artsenij, zo ook bij Dioscorides voor vele kwalen.
Zo was het gebruik vroeger. (141, 164, 310, 309) ‘Tegen verstopping van het ingewand, geelzucht, scheurbuik, lang durende koortsen en schurft: Neem van dit kruid vier handen vol, kook het in een mengsel wei totdat een derde deel verkookt is en laat hiervan enige dagen achtereen drinken. Galenus, Aegineta, Brunfelsus, Pandecta, Platearius.’
Tegen slecht zien: Neem het sap van dit kruid en druppel het in de ogen. Dioscorides.
Paulus Egineta zegt dat het de galachtige plas overvloedig laat voortkomen en de verstopping en langdurige kwaal van de lever geneest, de maag versterkt en de buik week maakt.
Als je het sap van aardrook met het poeder van witte steenbreek, of met het kruid dat steenbreek heet mengt, laat het plassen.
Dit gewas wordt voorgeschreven in dranken om het bloed te zuiveren en is bitter van smaak, maar zonder reuk. Het laat de afgang zachtjes af gaan en beneemt de verstopping van de ingewanden en daardoor de geelzucht, slijmzucht en scheurbuik, wordt veel tegen de schurft gebruikt. Hiertoe worden daar goede kooksels van gemaakt en gedronken of men dampt het sap zachtjes uit en men maakt het dik waarvan men dagelijks twintig greinen van kan innemen. Uit het as wordt ook een zout gebrand om te zweten.
Uit J. Sturm, www.BioLib.de.
Fumaria parviflora, Lamk. (klein bloemig)
Een eenjarige die gevonden wordt in korenvelden, maar zeer zeldzaam.
Roze kleurige bloemen die getipt zijn met purper in juni tot september.
Naam.
Kleinbloemige duivenkervel of least flowered fumitory, fineleaf fumitory, Duitse Kleinblatiger Erdrauch.
Fumaria schleicheri, Soy (Zwitserse plantenverzamelaar J. Chr. Sleicher, 1768-1834) is een in Midden Europa zelden voorkomende plant.
Eenjarige kruidachtige plant van 15-30cm.
Helder groene bladeren zijn zwak berijpt, dubbel geveerd, blaadjes zijn lijn of eivormig die drie maal zo lang als breed zijn.
Bloemen in trossen van 8-20 bloemen van 5-6 mm lang, donkerroze en met een duidelijke donker purperen spits, juni-september.
Uit O. Europa tot W. Azië.
Dunkler Erdrauch, Schleichers-Erdrauch.
Uit J. Sturm, www.BioLib.de.
Fumaria vaillantii, Loisel. (Franse botanist Sebastian Vaillant, 1669-1722) Is een eenjarige kruidachtige plant van 10-30cm.
Recht opgaande stengel is vertakt.
De bladeren zijn dubbel geveerd en hebben bladpunten die 2-6maal zo lang als breed zijn.
Bloemen in trossen van 6-15 stuks, 5-6mm lang en zijn witachtig rood, donkere vleugels en aan de top een donker purperen vlek, mei-oktober.
Groeit in W. Azië, O. Middellands Zeegebied.
Subsp. schrammii, (Duitse botanist Jacob R. Schramm, later president van de American Botanical Society in 1925) Schramms Erdrauch.
Blasse Erdrauch, Buschiger Erdrauch of Feinblattriger Erdrauch.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl