Cycadaceae
Over Cycadaceae
Cycas familie, kenmerken, herkennen, nauw verwante familie, fossielen,
De opmerkelijke orde van Cycadinae die nog over is vormt de order der Cycadales of Cycadaceae. Die orde omvat 10 geslachten en een 100tal soorten. De meeste geslachten tellen niet meer dan een handvol soorten, enkele als het geslacht Zamia met een 40 en Cycas een met een 20 soorten, uitgezonderd.
Ze zijn wijdverspreid in Tropisch Z. Azië, Afrika, centraal Amerika en Australië.
Historie.
In de voorwereldlijke tijd hebben ze een wezenlijke bijdrage aan de steenkoolformatie geleverd. Ze hebben hun oorsprong in de tweede helft van het Carboon-, tot aan het begin van de Juratijdperk. Dit was zoծ 250 000 0000 tot 60 000 000 jaar geleden.
Palmvarens zijn tropische planten van antediluviale oorsprong, fossielen zijn gevonden in geologische resten van vooral vroeg Mesozocum, een tijd bekend als de Cycadstijd. Omdat ze qua vorm vrijwel niet veranderd zijn worden ze levende fossielen genoemd. Fossielen uit het Tertiair zijn gevonden van Pterophyllum, Dioonites, Zamites en Cycadites.
Dit zijn meestal onvertakte en opgaande planten. Ze hebben een dikke en cilindrische stengel of een knollige stam. Die stam is aan de bovenzijde dicht bezet met bruine bladnerven en draagt op de eindknop palmachtige bladeren. Die stam bevat drie of meer concentrische zones van stevig en zetmeelhoudend merg en een dunne houtachtige zone van houtvezels, waarvan het buitenste gedeelte bestaat uit de basis van de gevallen bladeren.
Bloei.
Ze zijn tweehuizig. De zaadknoppen zitten of aan kleine bladeren die direct aan de hoofdstam voorkomen, bij Cycas, of aan aparte zijassen die op grote dennenkegels lijken en wiens schubben meestal 2 zaadknoppen zitten.
Ze behoren tot de klasse van de gymnospermen, de naaktzadigen, en staan dichter bij de coniferen en de varens dan bij de palmen. Honderden miljoenen jaren terug zijn de eerste Cycadales uit varens ontstaan, en wel uit de zaadvarens die uit de sporenvarens zijn voortgekomen. Deze tegenwoordig uitgestorven zaadvarens behoorden tot de eerste zaadvormende planten. Stangeria, een geslacht van de Cycadales, is dus niet voor niets jarenlang als een varen beschouwd.
Ze behoren dus tot de naaktzadige planten, de eicellen liggen nog onbeschermd op de voortplantingsorganen. De manlijke planten dragen zonder uitzondering de stuifmeelhokjes aan de schubben van dergelijke kegels. Na de bestuiving komen uit de stuifmeelbuis beweeglijke spermatozoden tevoorschijn die een tijdlang kunnen rondzwemmen in een vloeistofmassa die zich in een bepaalde holte aan de top van de zaadknop heeft verzameld om zich daarna met de eicel te verenigen. Dit wonderlijke gebeuren werd ontdekt door een Japanse student S. Ikeno. Onder de Phanerogramen komen alleen nog bij Ginkgo dergelijke beweeglijke en dus op die van varens gelijkende spermatozoden voor, bij alle andere hogere planten zijn de manlijke geslachtscellen onbeweeglijk.
De manlijke plant heeft in de regel meerdere hoofden. Na de bloei, die op de top van de stam plaats vindt net als bij de vrouwelijke vorm, zal de langgerekte bloeiwijze verhouten en in zijn geheel aan de plant blijven staan. De bloeiwijze van de vrouwelijke vorm is kleiner maar vooral dikker. Net als de meeste naaldbomen hebben Cycadales kegels.
Bloeien deden de vroegste Cycadales vertegenwoordigers maar 1 keer, waarna ze puur vegetatief bleven voortleven. Een voorbeeld is Paleocycas. Veel later ontwikkelden ze het vermogen om meerdere keren te bloeien. Toch zijn de Cycadales in het geheel, in de vele duizenden jaren van hun bestaan, maar weinig veranderd.
Bladvorm.
Alle recente soorten hebben bij volwassenheid de samengestelde bladeren die zo typisch zijn voor varens of palmen. Maar toch zijn er verschillen, bijvoorbeeld in bladkleur, dikte, breedte en nervatuur. Soms is er per blaadje maar 1 lengtenerf, bij anderen een veernerf met vertakte zijnerven en bij weer anderen een groot aantal zijnerven. Hun groei heeft plaats op een karakteristieke en primitieve wijze waarbij na een periode van bloei of rust vaak opeens een hele grote groep nieuwe bladeren tegelijk gevormd worden. Het groeipunt van de dicht opeen geplaatste nieuwe bladeren groeit dan (bij Cycas soorten) dwars door een krans van vrouwelijke vruchtbladen heen of duwt bij het ouder worden uiteenvallende kegels weg.
Deze familie heeft soms een palmachtig gewas, Cycas, of met bladeren die frappant op varens lijken, Stangeria paradoxa.
De meeste planten lijken op palmen, maar de nieuwe bladeren ontwikkelen zich eerst als varens en komen spiraalsgewijze uit.
De eerste Cycadales hadden lange en enkelvoudige bladeren en bloeiden met voortplantingsorganen die op speciale vruchtbladen lagen. Ook deze vruchtbladen tonen de verwantschap met varens en verschillende soorten hiervan produceren eveneens fertiele bladeren voor de sporenontwikkeling net als bij Osmunda, Onoclea, Mattheucia, Botrychium etc. Bij de Cycadales treffen we dergelijke vruchtbladen nog aan bij de Cycassoorten die geen kegels vormen.
Oude vormen.
Ze kunnen over het algemeen vrij oud worden, volgens schattingen meer dan 1000 jaar maar groeien vrij langzaam. Sommige soorten komen niet boven de meter uit en anderen halen een maximale hoogte van 10m. Zulke grote planten zijn evenwel schaars. De meeste soorten zien er uit als corpulente palmbomen of dwergheesters, enkele soorten nemen een uitzonderingspositie in doordat ze in staat zijn zich te vertakken.
Voedselbehoefte.
Om in hun voedselbehoefte te voorzien hebben enkele soorten speciale omhoog buigende vertakte wortels gevormd waarin intercellulaire holten een blauwwier leeft die atmosferische stikstof bindt en dit zo voor de plant opneembaar maakt. Iets dergelijks kennen we in ons land van de vlinderbloemige en elzen.
Rariteiten.
De zogenaamde rariteiten zijn vooral bekend geworden door de VOC. Ze werden meegevoerd als rariteit maar ook als ballast om het schip in evenwicht te houden. Vooral Simon van der Stel, die als gouverneur op de Kaap werd benoemd door zijn neef en belangrijke VOC man Johan Huydecoper, zond hem regelmatig materiaal. Huydecoper op zijn beurt stuurde regelmatig materiaal naar Jan Commelin van de Amsterdamse Hortus. Die twee waren de eerste commissarissen van de Hortus Medicus te Amsterdam. Commelin zou in 1690 al zaden van een Cycadae ontvangen hebben. De scheepschirurgijn Batenburg verzamelde in Hispanolia zaden en vruchten van Zamia pumila die in 1690 in Amsterdam werden afgeleverd en met succes opgekweekt. Dit was het begin van een collectie Cycaspalmen die wereldberoemd zou worden.
Pas in 1772 werd de eerste cycas palm verzameld in Z. Afrika door de Zweedse botanist C. Thunberg. Die zag op een van zijn expedities hoe de Hottentotten een grof soort brood bereidden uit de stam van een plant. De volksnaam broodboom is ook aan deze gebeurtenis te danken. Hiervan werd een exemplaar naar Kew gestuurd, Encephalartos longifolius, die er nog staat.
Eerst werden de stammen verpakt in zakken en doeken, tot men er achter kwam dat de planten te droog aankwamen. Later vervoerde men ze in houten kisten. Rond 1830 kwam de beste manier, dit was met de zogenaamde Wardse kist, naar de uitvinder N. Ward, een hermetische sluitende kist met ramen zodat de vochtigheid constant bleef.
In Z. Afrika is deze plant veel geroofd en diende daar als statussymbool. Gelukkig zijn ze daar nu allemaal beschermd. Je moet nu een vergunning hebben om ze te verhandelen of te kappen. Ze zijn ook te zaaien, maar pas op dat de kiemwortel niet beschadigd wordt.
Overigen.
Verder komen voor: Bowenia en Ceratozamia uit Mexico en Stangeria uit Z. Afrika.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl