Terminalia
Over Terminalia
Mirobalanen, vorm, bomen, soorten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,
Uit R. Wight.
Een geslacht van een 100 soorten die verspreid voorkomen in de tropen en vooral Z. Azië.
Bladeren staan afwisselend of zelden, tegenoverstaand en vaak op het eind van de takken.
Bloemen zittend of bijna zo, klein en staan in verlengde trossen, soms in hoofdjes.
=Terminalia bellirica Roxb, is een grote bladverliezende boom op vlaktes en lagere heuvels van zuidoost Azië.
Bladeren zijn ongeveer 15cm groot en staan op het eind van de takken in bosjes.
Bij sommige stammen in India wordt het gebruikt vanwege zijn hallucinerende eigenschappen, ze rokendroge kernen, teveel kan overgeven veroorzaken.
De zaden bevatten een 40% olie die gebruikt wordt als biodiesel.
Beleric, bastard myrobalan, bedda nut tree. Belerische Myrobalane, Baherabaum.
Uit Flora de Filipinas.
=Terminalia catappa, L. (Catappan) Bladeren zijn samen gegroepeerd aan het eind van de takken. Een rijke rode gloed doordrenkt de bladeren bij het uitkomen waardoor de aantrekkelijkheid van de boom sterk verhoogd wordt. Ze staan afwisselend en zijn gaafrandig en ovaal, een 24cm lang en 12cm breed, leerachtig en glad van boven, zeer fijn behaard aan de onderkant.
Horizontale takken verrijzen van de stam, is wat etagevormig opgebouwd die op latere leeftijd wat onregelmatiger en brede wordt.
De bast is glad en bruinachtig grijs.
Bloemen staan in eindstandige lange pluimen.
De vrucht is 5-6cm groot en van buiten met een vlezig omhulsel omgeven, dan een dikke kurk laag om de kern die steenhard is. Die drijft op water zodat ze overal langs de kusten van Madagaskar en Indië voorkomt.
De statige boom wordt een 10-24m. hoog. Is afkomstig uit de zandstranden van de Andaman eilanden in de Indische archipel. Is beschreven in 1778, country almond tree of the O. Indies, Malabar almond tree.
Symbool van ontbering.
Indian almond, umbrella tree.
Uit W. Roxburgh.
Terminalia chebula (Retz) is een altijdgroene boom van 30m met een stam van 1m. diameter. Afwisselend tot tegenoverstaande geplaatste bladeren zijn 7-18cm lang en 4.5-10cm breed met een 1-3cm lange steel. Besachtige zwartachtige vrucht van 2-4.5cm lang en 1.2-2.5cm breed met 5 lengtegroeven. Er zijn 2 var.; T. chebula var. chebula. Bladeren en scheuten zijn haarloos, alleen behaard in jonge toestand. T. chebula var. tomentella (Kurz) C.B. Clarke. bladeren en scheuten zijn zilverachtig tot oranje behaard. Die zijn eetbaar en gebruikt in compotes en jams. Het zaad is elliptisch van vorm en wordt in de Ayurvedische medicijn als een universele panacee beschouwd. Het heeft een reputatie om blindheid te genezen en belet de groei van inwendige tumoren.
Groeit in zuid Azië, van India tot Nepal en China.
Terminalia chebula var. chebula, Terminalia chebula var. tomentella (Kurz) C.B. Clarke. (kort viltig behaard)
Draagt vruchten en galnoten waaruit een uitmuntend zwarte verfstof van wordt verkregen.
Negroes olive tree, black myrobalan, inknut, black myrobalan of chebulic myrobalan, Chinees he zi, in Urdu en Hindoe heet het hardad, haritaki of harada, respectively inknut. In Sri Lanka aralu.
Duitse Chebulische Myrobalane.
Uit J. Weinmann.
Ook Terminalia citrina, Roxb. Ex Fleming, (citroengeel) hara nut tree, werd vroeger gebruikt.
De vrucht en galnoot van deze 3 zijn vanouds bekend onder de naam Myrobalanen. In 1878 werd dit product in Brits Indië bij 40 000 000 Nederlandse ponden verscheept.
Naam, etymologie.
(a) Terminalia is afgeleid van terminus: de bladen staan in trossen op het eind, terminus, van de takken. In het Nederlands wordt de plant hoedboom genoemd, Engels umbrella tree.
(Dodonaeus) (b) ‘Mirobalanen van deze tijden zijn bij de oude schrijvers niet bekend geweest dat we weten (want het Myrobalanum van Plinius is niets anders dan het Granum Ben) maar de Arabische meesters hebben ze eerst en het beste beschreven en noemden die dilegi of delegi en kwalijk halilig. Actuarius noemt ze in het Grieks Myrobalana en Myrobalani en daarnaar heten ze in het Latijn Myrobalana en Myrobalani, in de apotheken Myrobalani en Myrabulani en in onze taal Myrobalanen, maar hier vroeger ook wonderboom wat nu de naam van Ricinus is. Ze heten Myrobalani als welriekende noten of eikels, doch heel oneigenlijk, want het zijn geen soorten van eikels, zegt Lobel, en ook geen welriekende vruchten en ook niet geschikt om in zalven te gebruiken, maar behoren eerder onder de geslachten van perziken of pruimen gesteld te worden’.
Bij de Engelsen, Duitsers en bij ons zijn ze meer bekend als myrobalanen, van Frans myrobolan, van Latijn myrobalanum, van Grieks myrobalanos: een zalfachtige vrucht. (zie Prunus)
Dodonaeus © ‘De eerste soort heet in het Grieks Myrobalana xantha, in het Latijn Myrobalani flavae & luteae, in het Arabisch delegi azfar, in Indien arare, aritiqui, aratca of aretco, in de apotheken Myrobalani citrini, dat is gele mirobalanen. Deze zijn langwerpig rond (zoals de Kepula ook zijn) maar geel van kleur en van deze kiest men diegene die geelachtig zijn en naar groen trekken, zwaar, vol, gomachtig, groot en veel vast vlees hebben en een kleine steen. De boom daar ze op groeien heeft bladeren als de perzikboom of amandelboom of, zo andere zeggen, als de sorbenboom’.
Uit Ravelingen.
Dodonaeus (d) ‘De tweede soort, in het Arabisch quebulgi genoemd en daarnaar in het Grieks Kepoula, in de apotheken Kepuli of Quebuli, in het Latijn Chepula, Cepula of Cebula, wordt van de voorverkopers het meest geacht en is de allergrootste en heeft de gedaante van een langwerpig kleine limoen of perzik, vast, knoestig en zwart of bruinachtig van vlees die smaakt als een gekonfijte walnoot met een dikke schors en als die in water geworpen worden terstond te gronde gaan. Sommige zeggen dat deze op een boom groeien zoals de gele met bladeren van perzikboom of amandelboom. Ze worden zelden hier te lande gebracht, anders dan hard en slecht gekonfijt’.
Dodonaeus (e) ‘De derde heet in het Arabisch delegi afuat, in het Grieks Myrobalana Indica en Damasonia, in het Latijn ook Inda, Damasonia en Nigra Myrobalana en in de apotheken Myrobalani Indië, in onze taal zwarte mirobalanen naar hun zwarte of donkerblauwe kleur, ze hebben geen kern, maar hebben knoesten bijna zo hard als steen, de beste zijn de heel zwarte die het meeste vlees hebben, zwaar en als die gebroken worden vast gevonden worden. Ze zijn meest achthoekig en groeien op een boom als de perzikboom of, zoals andere zeggen, als de wilgenboom. In Indien heten ze rezannale’.
Dodonaeus (f) ‘De vierde wordt Empeliticae, Emblicae of Emblicae Myrobalani genoemd (naar het Arabische embelgi, embleg, amleg en ambegi) en van sommige ampelelix. Deze lijken meer op de stukken dan op de gehele pruimen, hoewel ze eigenlijk heel rond zijn en met ettelijke voren of groeven of enigszins driekantig. De beste zijn als ze in grote stukken gedeeld worden, dikker en zwaarder en dan meer merg of vlees hebben dan de steen of kern groot is. De boom daar ze op groeien heeft de bladeren klein gesneden en een tien cm lang of, als andere zeggen, als die van de wilgenboom. In Indien heten ze amnale. Deze worden vers en goed gekonfijt met grote menigte hier te lande gebracht’.
Dodonaeus (g) ‘De vijfde heet in het Arabisch bellileg, bellegi of beleregi, in het Grieks Belezica en in het Latijn Beleetzica of Beletzica, in de apotheken Bellirici en Belitrici. Avicenna noemt ze sinios, in Indien heten ze gotim of guti. Ze groeien op een boom met bredere bladeren dan de andere en lijken bijna op de bladeren van laurier en deze moeten de Empletitica bijna gelijk wezen van gedaante en een dikke schors hebben die rond en niet zeer groot is en mals om te eten. De namen van al deze soorten zijn in dit slecht Latijns gedicht begrepen:
Myrobalanorum species sunt quinque bonorum,
Citrinus, Kebulus, Belliricus, Emblicus, Indus’.
(h) Indische amandel of tropische amandel, naar de amandelsmaak, Duits Indischer Mandelbaum, Engelse Indian almond, Tropical almond, bij de inlanders heten ze ketapan. Duits Katappenbaum, Seemandelbaum.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (141, Dodonaeus) ‘Dan de eerste of gele Mirobalanen zijn de beste want ze jagen de gal gauw en gemakkelijk uit en helpen vooral diegene die zeer die heet van aard zijn. Men wrijft de Mirobalanen op een marmeren steen met wat sap van onrijpe druiven, rozenwater of venkelwater om te doen bij de oogzalven die men bereidt tegen de verhitting van de ogen en om de zinkingen die daarop vallen te beletten. Het poeder van deze gele Mirobalanen met mastiek gemengd is goed in de lopende of tranende zeren en zweren en is goed in de wonden gestrooid.
De tweede soort of kebulen jagen het slijm uit het lijf, versterken het verstand, verscherpen het gezicht en vooral in suiker gelegd en bewaart en ze zuiveren ook en versterken de maag en men geeft ze nuttig diegene die het water laden en met lange koortsen gekweld zijn. Die worden van vele gehouden voor de beste Myrobalanen omdat ze de maag meer versterken en de buik minder beroeren.
De derde of Inden, dat is de zwarte, jagen de zwarte vochtigheid of melancholie uit het lijf en zijn goed tegen de hartklopping en het beven, geven de mens een goede kleur en zijn goed tegen de melaatsheid, genezen de vierde daagse malariakoorts en verdrijven de droefheid en zwaarmoedigheid. De gekonfijte purgeren minder, maar versterken meer de lever en de maag.
De vierde of Emblici jagen ook het slijm uit het lijf en genezen de hartklopping, versterken het hart en de hersens, vermeerderen het verstand en zuiveren de maag van alle taaie vochtigheden en geven die kracht, verslaan de dorst en stoppen het braken. Het poeder met sap van wolkruid vermengt is goed op vijgbladeren, dat is op de spenen of aambeien gelegd. Ze worden nuttig in water in de zon geweekt totdat ze zwellen, maar ze worden ook in zout of pekel bewaard en gegeten als olijven. Sommige Indianen eten ze rouw om de eetlust te verwekken, maar meest gebruiken ze die om de vellen of leer mee te looien.
De Bellerici hebben dezelfde kracht van de Emblici. Beide maken het haar op het hoofd zwart als het hoofd met warm water gewassen is en daarmee bestrooid wordt en ze beletten het haar uit te vallen. Dan in gebreke van de een mag men de ander vrij gebruiken en vooral tegen de gebreken van de zenuwen, lever en slap ingewand.
Maar om in het kort alle krachten te vervatten, al deze Mirobalanen zijn geschikt om bij Scammonia en andere sterke dingen te vermengen die het lichaam slap maken om de kracht er van wat te matigen want alleen gebruikt worden ze gerekend onder de zachte dingen omdat ze de buik week maken zonder het lichaam enigszins de krachten te benemen en zelfs versterken ze de maag en het hele ingewand dat slap of vermoeid is, verkwikken het hart, de lever en het ganse lichaam en bereiden die en trekken alle leden bijeen om de schadelijke of overvloedige vochtigheden uit het lijf te drijven. Noch rouw worden ze niet geprezen of gebruikt, maar wel in suiker gelegd of gekonfijt en op die manier lange tijd gebruikt stellen ze de ouderdom achter en maken de mens jeugdig, geven hem een goede kleur en ook goede reuk over zijn lichaam krijgen en behouden, verheugen de geest, verkwikken het hart en geven het grote kracht net zoals ze ook doen met de lever en maag’.
Het hout is licht, maar sterk en duurzaam. De bladeren werken tezamen trekkende en bevatten een zwarte kleurstof. Door de inboorlingen wordt dit gebruikt tot het zwartmaken van de tanden.
Het is de g’angida, een vedische toverplant. De goden hebben ze driemaal geschapen en Indra heeft haar duizend ogen gegeven, ook de macht om alle ziekten te genezen en alle monsters te doden.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/