Viscum

Over Viscum

Mistel, mythologie, vorm, kruiden, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,

(406) De 70-100 soorten maretak (Viscum) zijn bijna over de gehele aarde verspreid, het aantal is omstreden, sommigen komen tot 500 soorten.

Het zijn houtachtige half parasiterende struiken met takken van 15-80cm lang die op andere bomen groeien.

Bladeren staan tegenovergesteld of in kransen en zijn groen. De plant trekt zijn mineralen en water van de gastboom. De verschillende soorten trekken naar verschillende bomen, sommigen hebben meerdere gastheren.

Bloemen zijn onaanzienlijk, groengeel, 1-3 mm diameter.

De vrucht is een bes, wit, geel of oranje en rood wanneer die rijpt die verschillende zaden bevat dat in een zeer slijmerige massa ligt die verspreid worden door vogels.

Viscaceae, volgellijmfamilie, nu Santalaceae.

Uit L. Reichenbach.

=Arceuthobium oxycedri Bieb (groeit op Juniperus oxycedrus) (Viscum oxycedri, DC.)(Arceuthobium oxycedri) de jeneverbesvogellijm groeit op Juniperus oxycedrus in het M. Zeegebied. Die wijkt van de Europese vogellijm af doordat de bladeren tot kleine schubben gereduceerd zijn waardoor de vertakkingen een geleed aanzien krijgen.

Een hele reeks van met deze soort verwante en bladerloze vormen vind je in O. Indië, Japan, Java, Reunion, Mexico, Brazilië en Kaapland. Dat zijn bijna allen kleine struikjes die van de takken van de voedselplanten uitgaan en soms in zo grote getale dat de takken van de moederplant er helemaal door worden verborgen.

De enigste soort die bij ons en over een groot deel van Europa voorkomt, is Viscum album, L. (wit)

Groei.

Uit Bock met vogel.

Dit is een half parasiet waarvan de gladde en altijd geel/groene tong/lepelvormige bladeren zelf ook bladgroen bezitten. De stengels zijn gaffelvormig vertakt en de eindstandige, tweehuizige groene bloemen staan in groepjes. In de herfst kleuren de eironde bladeren geelgroen en is dan opvallend met de witte bessen.

Het mysterie van haar groei gaf aanleiding tot mooie sagen. Toen men toch aantoonde dat het zaad van de mistel, in vochtige aarde gebracht, wel begon te kiemen maar dat de plantjes spoedig afstierven bleef de voortplanting raadselachtig. Het is iets goddelijks.

Opvallend is de maretak in de winter met zijn door parels getooide stengels. De parels zijn glanzende witte schijnvruchten. Opvallend detail is dat er in elk zaad twee kiemen zitten, normaal is dit maar 1. De bessen worden met behulp van vogels verspreid en na de passage van de vogelmaag kiemen ze ook beter. De uitwerpselen vallen dan op een tak, van waaruit het weer zal kiemen.

Virgilius verhaalt dat de plant, naar het aanzicht in de oudheid, “non sua geminat arbos”, dit is, zonder zaden getooid en zonder zaden zich voortplant en dat ze de wortels niet in het aardrijk had. De vogellijm is een half parasiet, hoewel ze kan assimileren door middel van de groene bladeren, moet de plant water en de daarin opgeloste voedingsstoffen uit de vaatbundels van zijn gastheer halen. Sommigen beschouwen de maretak als een last voor de boom en anderen menen dat de maretak speciaal op zieke bomen groeit en hen het gif afzuigt.

(141, Dodonaeus Viscum komt eerst van Grieks dat vasthouden betekent en met Vitis en Cissos: klimop, verwant is, dat vanwege zijn parasitaire levenswijze. Dan van viscus: vogellijm, de bessen bezitten een kleverige stof die gebruikt werd als een vogellijm. Het vruchtvlees van de bessen is zeer kleverig of slijmig zodat de zaden blijven plakken aan de snavels van de vogels. Die brengen de zaden naar andere takken en bomen doordat ze hun snavel afvegen aan de zijkant van een ruwe schors. Daaronder blijft het zaad plakken. Het zaadje raakt vastgekleefd en zuigt zich vast als een hechtschijfje. Uit het midden daarvan groeit nu een fijn en dun verlengstukje in de schors van de gastheer, door boort die en dringt door tot op het houtlichaam, zonder er echter in te groeien. Dit naar binnen dringende gedeelte heeft men de naam van duiker gegeven, je moet het beschouwen als een eigenaardig vervormde wortel. (Dit is ook weer opvallende eigenschap van de Viscum, de plant heeft geen doorgaande penwortel. Normaal gaat die kiemwortel altijd recht naar beneden). Met de ontwikkeling van deze duiker is de groei voor het eerste jaar afgelopen. De tak groeit in dikte door en rondom het hout van vorig jaar vormt zich een nieuwe laag houtcellen, de jaarring. Die groeiende houtmassa legt rondom de punt van de duiker zijn houtcellen, zodat het wigvormige worteltje tenslotte vast in de houtmassa wordt verzonken. Als een paal, die aan het strand van de zee staat en met opkomende vloed al hoger wordt omsloten, zo wordt ook de duiker steeds hoger en hoger ingesloten. Gelijktijdig met het oprukkende hout vormt zich bij de voet van het worteltje een reeks cellen die eveneens steeds hoger wordt zodat de duiker zich naar buiten verlengt, met de nieuwe bastlaag mee.

In het tweede jaar ontstaan er ook vertakkingen opzij, zogenaamde schorswortels. Die lopen parallel met de lengteas van de tak. Soms vertakken die zich nog vorkvormig, maar wijken spoedig uiteen om daarna weer de lengteas van de tak te volgen. Zo komt het dat de schorswortel van de maretak als evenwijdige dikke en groene draden of strengen langs de aangevallen tak van de voedsterplant omhoog of omlaag lopen, maar zich er nooit omheen leggen. Elk van deze schorswortels kan op den duur nieuwe duikers ontwikkelen die net als de eerste groeien. Zo is de eerste duiker het verst in de houtlaag gekomen en hieraan is ook de leeftijd te bepalen, soms een 40 jaar.

Nadat de eerste duiker vastzit en in staat is uit de sapstroom van de gastheer voedsel op te nemen komen de eerste bladeren. Van nu af aan houdt de ontwikkeling van het gewas buiten de tak gelijke tred met die in het gewas. Waar de hoeveelheid voedsel overvloedig is als bijvoorbeeld bij populieren, groeit de plant zeer welig, bij mindere aanbod ook mindere groei. Bij goede groei kunnen er ook uit de schors van de gastheer knoppen komen die zich tot nieuwe vogellijmplanten ontwikkelen, een soort wortelspruiten zoals die ook voorkomen bij de onder de grond voort kruipende wortels van populieren. Op zulke gastheren kan een vogellijm gerust afgesneden worden, er lopen zo weer nieuwe planten uit. Zo kan ook de kruin van een hele boom bedekt zijn met eigenlijk dezelfde maretak.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Dit gewas wordt hier te lande marentacken genoemd’.

Maretak, waarvan mare in oude Germaanse talen het woord voor spook en heks is af te leiden, zou zijn naam mogelijk te danken hebben aan het vermogen om maren en andere boze geesten af te weren, hiertoe werd het in de stal opgehangen. Of om met een marentakken in de hand was je in staat geesten te zien en zelfs met hen te spreken.

Mahr is genomen van het oud-Noors en oud-Hoogduitse mara voor het kruid (mar, zie nachtmahr, nachtmare en nachtmerrie). Duits Mahrt, Marentaken, of Mahrebtakken. De mare is het duivelswezen die de slapende bereed en boze dromen bezorgt. Hetzelfde doet de maretak die parasitisch leeft op een boom en net als de mare bij de mens de boom schade berokkent. Mahrenvoet en marvoet betekent zoveel als druïden voet. Het is die Mar des Baumes omdat het hen drukt als die Mar des Menschen omdat het alleen op de bomen gevonden wordt die door de mar zijn bereden. Zo ook het drukken op de borst door alfen, Duitse Alfranken, Alpranken en Hexebese.

Doidonaeus (b) ‘In Hoogduitsland heet het Mistell, de Engelse missel to of missel tree’.

Groei op eiken, Eichenmispel, Eikmispel, Eichengedarm.

Mistel, der Mistel bij Bock, Mistelnworz, Zwitsers Mischgelt, Mischple, Mistle. Het IJslandse woord misteltheinni, oud-Noors mistil-teinn en het Angelsaksische misteltan komen met de Engelse mistletoe overeen. Dit is een samengesteld woord waarvan het tweede deel twijg betekent, tan: twijg, een speciale twijg gebruikt in magie en tegen venijn.

De naam mistel, oud-Noors miste: uit elkaar gaan, de gaffelige stengels. Bij Kiliaan, 1599, komt het voor als een Saksisch woord en in het oud-Saksisch en oud-Hoogduits komt Mistil voor dat nu Mistel is en Engels mistle. Het woord behoort bij de wortel van mest, Mist, maar dan in de betekenis van sap of slijm van planten, vergelijk. oud-Engels meox, Gotisch maihstos: mest, oer-Slavische mezga en midden-Noord Duits Mesch(e): mout of beslag. Ook het Latijnse Viscum behoort tot een Indo-Germaanse wortel wei: kleverig zijn. Volgens het volksgeloof wordt de mistel door vogeldrek voortgeplant. Naar een andere verklaring is het verwant met Engelse mist: nevel, omdat ze in de nevelige wintertijd met Kerst groeit en met de groene bladeren op de bladloze bomen zeer goed zichtbaar wordt, zie Virgilius Aen. VI 205-206 ‘brumali frigore fronde nova’.

Dodonaeus © ‘In Italië heet het vischio of visco, in Spanje liga en in Portugal visgo, op het Latijns Viscum en op het Grieks Ixos en Ixia. De lijm die uit de bessen van deze marentakken geperst wordt heet ook in het Latijn en Grieks Viscum en Ixia. Ixia of Viscum, dat is lijm’.

Dodonaeus (d) ‘In de apotheken heten ze Viscus quercinus, in het Hoogduits Eychenmistel en andere noemen ze Muscus quercinus, dat is eikenbomenmos, maar kwalijk, want de echte Muscus quercinus is van de soorten van eikenmos’.

Dodonaeus (e ) ‘De Fransen noemen de marentakken guy of guys’.

Frans gillon en le gui, uit vi, gui de chene, hoewel het gewas zeldzaam op eiken (chene) wordt gevonden.

Dodonaeus (f) ‘De Spanjaarden noemen het liria, de Hongaren fay gyongy, dat is Arboreus unio, zegt Clusius, die ze in Hongarije aan de eik met brede bladeren of Quercus latifolia gevonden heeft. Aan de olijfbomen groeien de marentakken met rode bessen, zegt dezelfde Clusius, en die op de witte dennenboom groeien hebben witte bessen zoals de eiken marentakken en die zijn van Plinius Stelis genoemd.’

(g) Affolder: appel (vandaar Beeren) dragend, zie Malus, Affelter, Affolter, In Valence (Frankrijk) durft men geen appelen te eten die op een appelaar met een maretak gegroeid zijn, ook Birboums-mistel bij Hildegard. Offolter,

(h) ‘De ouders merkten in deze marentakken een vreemde zaak, te weten dat de vogels met de vruchten er van gevoed worden en het zaad daarna laten groeien, maar tenslotte gevangen worden met de vogellijm die daarvan gemaakt wordt’.

Vooral de lijsters lusten ze graag en de lijster is er naar genoemd, Turdus viscivorus, (viscivorus van viscum: misteleter) Theophrastus “Turdus ipse sibi malum cacat” ofwel de lijster draagt zelf tot zijn ongeluk bij (omdat die stof ook gebruikt werd om er vogellijm van te maken) Plautus: “ipsa sibi avis mortem creat, cum viscum serat, quo postmodum ab aucupibus capiatur”.

Shakespeare in Othello 1, 126-7:

“ My invention

Comes from my pate as bird-lime does from frize”. Die kennis is ook al zeer oud; (Dodonaeus) ‘En naar die mening schrijft Atheneus in zijn 9de boek; ‘’ Men zegt dat wanneer de vogel Oenas (die in het Latijn Vinago heet, dat is zoals sommige vermoeden de Turdus of lijster die veel omtrent de wijngaarden vliegt) het zaad van de marentakken gegeten heeft en dat zaad met zijn drek wederom op de takjes van enige boom uitschiet dat er een maretak op groeien zal’.

De zaden die in de mest van de merel komen, Vogelchrut, Vogelklab, het slijm geeft vogellijm, Fijelsleim.

(i) Knister: Genista? Kenster, Kinster, Knister, Kunst, Wispen, Wosp.

(j) Genezend, Heil aller Schaden, Heiligheu, heiliges Kreuzholz.

(k) Wintergrun, Immergrune.

(l) Enige gelijkenis is er met de heksenbezems van de berken zodat men deze plant in Zwitserland wel Hexenbesen, Hexennest noemt. In Frankrijk komt de naam ramon d’sorciele voor: heksenbezem, met de twijgen van deze heilige plant, die er als bezems uitzien, zou men de heksen kunnen verdrijven.

(m) Het is de Duits Baummarder, Donnerbesen en aan Donar geheiligd, de boom waarin ze groeide zou niet door de bliksem getroffen worden, besen: vanwege de roedevormige twijgen.

Bocksfutter, Geisskrut, Geissefutter.

Spaans liga, bij de Polen jemiel en de Russische omela.

Uit O. Thome, www.BioLib.de.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (141, Dodonaeus) ‘Dit Viscum of Ixia ook van buiten opgelegd, als Dioscorides zegt, doch met hars en zoveel was vermengt maakt murw en rijp of laat zinken alle harde gezwellen en de zweren en klieren die achter de oren komen en ook de puistjes of zweertjes die Epinyetides heten die de mens meest ‘s nachts plegen te kwellen.

Men zegt ook dat het hout van de marentakken die op de eikenbomen gegroeid zijn zeer goed is tegen de vallende ziekte en m.s., aan de hals gehangen en het bloed dat hetzij uit de neus, hetzij ergens elders waar het ook is uitbreekt of te onmatig vloeit stelpt en laat ophouden. Maar zoveel als ik gezien heb diegene die dat hebben willen onderzoeken hebben er geen of zeer kleine baat in gevonden.

Maar omdat ze de slijmerige en zwarte dikke vochtigheden goed zuiveren kunnen daarom zijn ze goed voor diegene die enige draaiing in het hoof hebben of vallende ziekte, met enige drank ingenomen of met pilletjes en dat zonder enige nood of zorg al is het dat Dioscorides verbiedt dat men ze binnen het lichaam niet gebruikt.

Marentakken die vers zijn, zijn de beste, als Dioscorides zegt, die binnen lookachtig en van buiten geel zijn en geen ruwigheid of zemelachtigheid hebben en op eikenbomen groeien, want de andere zijn bijna onnut.

Hout van marentakken die zijn schors noch heeft aan de arm gebonden belet de zwangere vrouwen van kind te misvallen. Andere maken ringen van dit hout die ze tot dat doel en ook tegen de vallende ziekte aan hun vingers dragen. Ook maakt men er hechten van messen van omdat de kracht van dat hout door de hitte van de handen werkt de vallende ziekte geneest of belet te komen. Andere geven een drachme van het gepoederd hout van marentakken de jonge kinderen te drinken met wat gebrande wijn om dezelfde ziekten te genezen. Men schrijft ook dat de heidense priesters van Frankrijk in oude tijden met de eik en eiken marentakken plegen te profeteren’.

Een drank gemaakt van maretak zou alle onvruchtbare dieren vruchtbaar maken en het baren vergemakkelijken. De drank die uit de bessen bereid werd bleef altijd zijn kracht behouden en genas vooral die ziekten die men door betovering gekregen had zoals pest, kanker, vallende ziekte en slangenbeet (vandaar de naam slangenwortel), vergiftiging en krampen. Dit geloof aan de geneeskracht van de plant bleef onveranderd bestaan.

Ook de bessen bewezen de lijdende of bevreesde mensheid onschatbare diensten. Maar ze waren slechts werkelijk heilkrachtig als ze onder bijzondere omstandigheden waren verkregen. Men begreep dat zulke kostbare hemelgaven niet zo maar voor de komende en gaande man klaar lagen en dat men, door zich moeite te geven, bewijzen moest het op prijs te stellen. Geneeskrachtig was de bes dan ook slechts wanneer ze terwijl de zon in Leeuw stond, geplukt werd en in een reine laken opgevangen werd. Ook kan men ze machtig worden door ze wanneer de zon in de Schutter stond, drie dagen voor nieuwe maan van de boom te schieten waarbij men ze met de linkerhand diende op te vangen. Maar de gelovige zieken gaven wat graag al die moeite. Als je eenmaal eigenaar was van zo’n mistelbesje en had je die in zilver gevat en om de hals gehangen dan was je beveiligd tegen allerlei toverij. Ja, wie onder bepaalde omstandigheden met een maretak was aangeraakt kon zich in een gelukkig jaar verheugen. Daarom hing men ze ook aan zolder met de stille wens dat het vee niet door maren bezocht zou worden.

Sinds Plinius had de mistel specifiek tegen epilepsie gegeven. Dit was een heilige ziekte, morbus sacer. Gedurende een epileptische aanval dringt zich aan de patiënt een andere vorm van bewustzijn op. Wie zich naderhand herinnert wat hij aanschouwt heeft, verkondigt zijn visioenen soms als bovennatuurlijke openbaringen.

Boerhaave gebruikte de plant nog tegen vallende ziektes en nog altijd wordt in de volksgeneeskunde de thee, getrokken van de jonge twijgen en bladeren die laat in de winter of herfst geplukt moeten worden, gebruikt tegen epilepsie en krampen.

Was de plant bij de druïden heilig geweest bij de christenen werd het een duivelsplant en dus ook een echte toverplant. Al was de plant door heksen of de duivel bewoond (duivels- of heksennest) en al reden de heksen erop naar de sabbat, toch was de plant goed om ziektes te genezen. Dit gebeurde met heksenplanten wel meer omdat men meende dat heksen de geheime krachten van de planten goed kenden, het waren vaak kruidenvrouwen.

Vers maretaksap zou goed zijn tegen onvruchtbaarheid, aderverkalking en ouderdomsverschijnselen. In heidense tijd bereidde men het liefst de misteldrank met gewijd offerbloed. Dat gaf hem grotere kracht in zijn werking tegen vergiftiging, toverij, pest, epilepsie, jicht en andere lichaamsgebreken. (411) Kneipp beveelt een mistelthee aan in een afkooksel van 30 gram op een liter water tegen krampen en epilepsie van kinderen, verder werd het afkooksel bij storingen van de bloedsomloop en menstruatie aanbevolen. Het uit de gedroogde planten gemaakte poeder wordt met gelijke delen valeriaanwortel gemengd en in kleine dosis ook aan kinderen gegeven die krampen hebben, bij baarmoederpijnen zouden afkooksels van mistel en Equisetum in de vorm van baden goede dienstdoen

De belangrijkste toepassing van de maretak is als bloeddrukverlagend middel. De plant heeft een stimulerende werking op het hart en zorgt voor haarvatverwijdering en bloeddrukverlaging. De stoffen die de maretak bevat zouden een remmende invloed hebben op kwaadaardige tumoren. Hier heeft wellicht de signatuurleer een rol, een woekerplant moest helpen tegen woekering in het menselijk lichaam. In grote hoeveelheden is de maretak voor de mens giftig.

De maretak bevat het giftige viscotoxine, een polypeptide, dat is samengesteld uit ca. 17 verschillende aminozuren. Hoeveelheid en samenstelling hangen af van de waardplant en de leeftijd van de plant.

Recent onderzoek heeft uitgewezen dat waterige extracten van vogellijm stoffen bevatten die de groei van tumoren vertragen. Het is nog een lange weg van dierproeven naar toepassing bij mensen, maar de belangstelling voor de vogellijm neemt weer toe. Het preparaat Iscador, van maretak bereid, is een middel ter voorkoming of genezing van kanker. Het brengt in het bloed een zelfreiniging teweeg die soms met koorts gepaard gaat.

Vogellijmextracten worden gebruikt in combinaties met andere plantenextracten in crèmes en emulsies voor het verzachten van geïrriteerde en gevoelige huid. Behalve rustgevend zijn deze preparaten ook desinfecterend en gaan ze ontstekingen tegen en hebben ze een adstringerende werking. Ze sluiten de poriën, gaan overmatige vetafscheiding tegen en maken een huid met kloven weer glad. Shampoos met vogellijm zijn werkzaam tegen roos. In de drogerij wordt een theemengsel voorgeschreven bij aderverkalking en hoge bloeddruk.

Magnus; ‘Het tiende kruid is door de Chaldeeën Luperar genoemd, door de Grieken Assifena, door de Latijnen Viscum querci, door Engelse mensen mysseltoe. En het groeit in bomen die er geheel mee beladen zijn. Dit kruid met een zeker ander kruid dat Martagon genoemd wordt, dat is Silphion of Laserpitium zoals het geschreven is in Duitse taal, opent alle sloten. En als de voor genoemde dingen tezamen gedaan worden en gezet in de mond van een man en als die denkt aan een ding of het zal gebeuren zet het zich op zijn hart, zo niet loopt het weg van zijn hart. Als het voor genoemde ding opgehangen wordt in een boom met een vleugel van een zwaluw zullen zich daar alle vogels verzamelen die er zijn binnen vijf mijlen. En dit is beproefd in mijn tijd.’

Symbolen.

Zoals de bessen zijn gearrangeerd lijken ze op vrouwelijke delen en betekenen ze vruchtbaarheid. Sommige vrouwen droegen ze om de nek en op de armen denkende dat het helpt om te ontvangen, Plinius meldt ook dat ze de vrouwen vruchtbaar maken. Door de gegaffelde (in twee armen uitlopende vorm) was de maretak het symbool van geboorte: één uit twee. Door die opwaartse stand is ze het symbool van het beginnende leven en in neerwaartse stand het symbool van de dood. Beide symbolen zijn op grafurnen gevonden als symbool van eindigend en beginnend leven.

Door die vorm was de maretak de symbolisering van de bliksemschichten waardoor de wolken spleten en hun kostelijke waterschat aan de aarde gaven.

Door de vorm werd de maretak ook wel heilig kruishout genoemd. Het eertijds gaffelend uitgebeelde Christuskruis werd hiermee vergeleken. Sommigen hebben de plant zo hoog vereerd vanwege zijn krachten dat ze het lignum sanctae crucis hebben genoemd: hout van heilig kruis. Volgens de christelijke legende was de mistletoe oorspronkelijk een grote boom. Van een van deze bomen werd het hout van Christus kruis gemaakt. Na de kruisiging krompen alle mistletoebomen van schaamte ineen en moesten verder als parasieten op andere bomen leven. (88, (1933)Door met Kerstmis een takje mistletoe in huis te halen stellen we zo een symbolisch kruisbeeld van Christus op.

Het gebruik van de maretak als vriendschapssymbool zou op de typische vorm van de blaadjes teruggevoerd kunnen worden, die blaadjes staan twee aan twee en de takken splitsen zich vaak per twee.

Symbool van ik kom moeilijkheden te boven.

Groeiplaats.

Langs de Oostzeekusten en in lage bosjes langs de Donau bij Wenen en met name in het beroemde Prater treft men op vele zwarte populieren maretakken aan die een omvang van vier meter hebben en wiens takken 5cm dik zijn, terwijl het gewriemel van hun takken door de vogels met voorliefde gebruikt wordt om er hun nesten in te bouwen. In de wouden van Karts, in Krain en in het Schwarzwald, waar populieren slechts een ondergeschikte rol spelen, maar waar daarentegen uitgestrekte bossen van zilversparren hun schaduw op de grond werpen, zijn talloze boomkruinen van dit naaldhout met woekerende vogellijm bezet.

In de Rijnstreken en zo ook in het Inndal te Tirol is de vogellijm een lastige gast op de appelbomen in de omgeving van boerenhoven.

Toen er nog veel hoogstamboomgaarden waren kwam deze plant veel voor en nu dus veel minder.

De mistel komt het duidelijkst voor op loofbomen als populier, liefst op de zwarte, maar nu ook op de P. x canadensis, meidoorn, linde, Robinia, appel en lijsterbes.

Men onderscheidt met het oog op hun aanpassing enige soorten mistels;

Viscum album subsp. abietis (Wiesb.) Abromeit, groeit in Centraal Europa, witte vruchten, bladeren tot 8cm, groeit op Abies alba, dennenmispel. Tannen-Mistel.

Viscum album subsp. album. Europa, zuidwest Azië tot Nepal. Witte vruchten, bladeren van 3-5cm. groeit op Malus, Populus, Tilia en minder vaak op andere soorten en zelden op eik, loofhoutmispel, Laubholz-Mistel, die het meest op pomaceae (appelachtige) voorkomt.

=Viscum album subsp. austriacum (Wiesb.) Vollmann. (uit Oostenrijk) Gele vruchten, bladeren van 2-4 cm. Centraal Europa, groeit op Larix, Pinus, Picea, pijnboommistel. Kiefern-Mistel.

Viscum album subsp. meridianum (Danser) D.G. Long.(grote cirkel, door noord en zuidpool loodrecht op de evenaar) Zuidoost Azië. Gele vruchten, bladeren 3-5cm. groeit op Acer, Carpinus, Juglans, Prunus, Sorbus.

Viscum album subsp. creticum Böhling et al. is recent beschreven uit oostelijk Kreta (Böhling et al. 2002). Witte vruchten, korte bladeren, groeit op Pinus brutia. Kretischen Mistel.

Viscum album subsp. coloratum Kom. (gekleurd) Wordt door de Flora van China als een aparte soort beschouwd Viscum coloratum (Kom) Nakai. Koreanische of Japanische Mistel.

Uit L. Rechenbach.

Op eik.

De mistel komt dus niet voor op de eik.

Niet op de zomereik, wel op Quercus palustris, Munchh. en Quercus borealis, Michx. , doch die eiken stammen uit N. Amerika. De verwante Loranthus zou echter in zuidelijker streken, waar die veel voorkomt, als gastplant voor de Viscum kunnen dienen. Dus in sommige gevallen zou de Viscum parasiteren op Loranthus, die wel op eiken groeit en dan op de eik voorkomen.

Sinds Tubeuf echter in 1889 het bewijs leverde over het voorkomen van de mistel in N. Frankrijk op eiken lijkt er geen discussie meer over te bestaan. Omdat ze voorkomt in Normandië, waar Plinius over schrijft dat het door de Kelten bewoond was, lijkt er geen twijfel meer te zijn. Dit was te Isigny-le-Buat in het departement de la Manche. Plinius noemt 3 soorten mistels waarbij de Viscum die op eiken groeit en wilde peren. Hij meldt dat Viscum zelden op eiken voorkomt en daarom zoveel geprezen wordt. Maar Loranthus is niet altijdgroen.

Volgens de ouden kwam de mistel op de eik voor. A. Munting in 1671 in waare oeffening der planten vermeldt dit en in 1500 zien we: “viscus dat is lijm en wast op eyke oec op peerbomen dat beste lijm es dat men vindt op eyken”.

Lobel zegt: “Maretakken die op de eikenbomen groeien zijn de allerbeste, maar worden zo zelden gevonden dat ze nauwelijks aan de duizendste eikenboom gezien wordt”. Clusius vermeldt dat die groeien op perenbomen de beste zijn en geeft opdracht dat ze de grond niet mogen raken, ook dat ze gehangen om de nek toverij tegengaan. Smith meldt dat hij ze de laatste jaren wel gezien had op eiken die in Engeland groeiden. Zo een stond er in Anglesy, in het park van lord Uxbridge, die was opmerkelijk omdat het vrijwel hing over een Druïdisch hunebed. Franse botaniekers noemen de beroemde eik bij Isigny in Normandië die vele en soms 50 jaar oude mistels draagt.

Een verklaring voor deze uitspraken zou zijn dat de maretak vroeger wel voorkwam op eiken, maar dan alleen op zeer oude eiken. Het was dan ook het zoeken naar een speciale eikenmistel en dat in tijden dat onze landen overdekt waren met eikenbossen. Maar de maretak die op de eik wordt aangetroffen is juist om die zeldzaamheid de krachtigste. Toch heb ik verschillende mistels gezien te Engeland op een Acer platanoides terwijl de in de buurt liggende esdoorns er geen hadden. Dat lijkt er op te duiden dat de mistel op die bomen voorkomt waar de merel graag is en dus op meer soorten bomen kan voorkomen.

Ze groeien niet in het noorden.

Opvallend is ook dat mistels voorkomen op bomen die in kalkrijke gebieden groeien, blijkbaar hebben ze dit ergens voor nodig. 6000 tot 500 v. Chr. kwamen ze hier meer voor, het was toen een warmere tijd en was de grond mogelijk kalkrijker.

Merkwaardig genoeg verschijnt de mistel geregeld in de jongere Edda, de door de IJslander Snorri Sturluson verzamelde oude Noorse sagen, omstreeks 1100 na Chr. In IJsland en geheel N. Scandinavië komen geen mistels voor. Hij had niet eens een voorstelling hoe de plant eruit zag.

Dat was vroeger weinig anders en hieruit blijkt dat de bronnen waaruit hij putte zeer oud waren. Hiernaar draagt dan de verklaring bij dat de oorsprong van de Baldersage in N. Frankrijk, Bourgondië, of verder zuidoosten zou liggen.

Baldersage.

In de Baldersage speelt de maretak een grote rol. Balder, de zoon van Odin, was de Germaanse god van de zon.

Bevreesd voor naderend onheil lieten de goden alle dingen op aarde beloven Balder niet te zullen kwetsen. Alleen de maretak was vergeten. In een spel bleek Balder ook onkwetsbaar voor alles waarmee men hem trachtte te verwonden. Door een pijl van maretak, de hawatein, het gewijde hart van de eik, wordt Balder echter neergeschoten door zijn blinde broer Hoder die daartoe aangezet was door de god van het kwaad, Loki. Balder, als de manifestatie van de mistletoe dragende eikenboom die niet vermoord kon worden, behalve in zijn hart. Hiermee wordt de godenschemering ingeleid, het einde van de oude godenwereld. Daarna komt Balder weer tot leven. De maretak werd toevertrouwd aan Freya, de moeder van Balder, op voorwaarde dat de plant nooit meer het rijk van Loki zou aanraken.

Samenvatting.

Door het doden van Baldur (zon) wordt het donker. Maar het doden (winter) van Baldur dient ook als zegen. Een nieuw en gelouterde godengeslacht staat op en Baldur verrijst als nieuw, zijn verschijnen in de morgenschemering belooft een nieuw leven. (het voorjaar)

De dodende twijg slaat duidelijk op de bliksemflits en de dood brengende boodschap daarvan. Onder deze bliksemvorm komt de toverroede dan ook in de Isfendiar- en Baldersage voor. Zo is de gaffeltwijg van de mistel het symbool van weerbeleving van de verloren zonnekracht die alleen in deze plant levendig blijft en daaraan zijn al helende en opwekkende kracht tegen onheil dankt.

Dit is de sombere mythe van de mistletoe en de Asen, waarop Shakespeare zinspeelt in Titus Andronicus:

“A barren detested vale, you see it is

The trees though summer, yet forlorn and lean

O’ercome with moss, and baleful mistletoe

Here never shines the sun, here nothing breeds

Unless the nighty owl, or fatal raven’. De raaf had het takje in de eerste instantie verborgen, zodat het ook niet gevraagd kon worden. Daarom moeten de raven met hun zwarte verentooi boeten voor hun misdaad.

Toverstaf.

Bij de Noorse doden en donderwereld werd van een toverachtige tak verhaald. Een van de namen van Odin was Gondli, dit is de drager van de toverstaf. De toverstaf werd hem geschonken door de reus Hlebard en daarmee roofde Odin Hlebard’s verstand. (Vergelijk Medea’s toverroede) Odin houdt in zijn hand de wens-, reis- en winterroede waarmee Brunhilde de verzamelde natuur in doodsslaap brengt totdat Siegfried (de voorjaarszoon) het ijspantser versnijdt en de slapende wakker kust, zodat het dus weer voorjaar wordt).

Vergelijk nog een ander skaldenlied waarin de reuzin Grid, een onweermaakster die uit haar neusgaten storm, stortregen en hagel blaast, aan Thor haar krachtgordel, haar ijzeren handschoen en haar toverstaf leent.

Ook komt de maretak voor bij Skirnir die Gymirs dochter met de toverroede dreigt om haar te temmen. Skirnir, dienaar en vriend van de wanengod Frey (vrijer) rijdt naar de schone Gerd en zegt: “Ik heb hier elf appels, geheel van goud en die zal ik u, Gerd, geven om uw liefde te kopen zodat gij zal bekennen dat er niet een liefelijker is dan Frey”. Gerd antwoordt: “Die elf appels neem ik van u niet aan en geen mans liefde, nooit kunnen ik en Frey, zolang wij ademen, tezamen zijn”. Zij weigert nog als Skirni haar de gouden ring Draupni aanbiedt, Odin’ s ring, die iedere negende nacht acht zulke ringen afgeeft. Zij blijft weigeren, zelfs als Skirni haar en haar vader bedreigt met zijn toverzwaard, Frey’ s zwaard dat zich vanzelf rondzwaait en iedereen het hoofd afhouwt. Eindelijk gebruikt Skirni verwensingen: Omdat Gerd zijn geschenken afwijst, zal zij eenzaam, in tranen, haar lot betreuren, leed zal op haar wegen zijn, ongehuwd en onvruchtbaar en zonder voedsel zal ze wegkwijnen als de distel in een oven. En hij voegde eraan toe: “Tot de heuvel is hij gegaan, in ‘t diepe woud om een toverroede te vinden, en een toverroede heeft hij gevonden. Hierin zal hij onheilspellende runen snijden, een “thurs” voor Gerd en drie runen (onmacht, waanzin en ongeduld). Maar hij zal die onheilvolle runen afschaven en de tover lossen als Gerd gewillig toestemt”. De schone Gerd stemt nu toe en in het woud bari (gerst) zal zij na negen nachten Frey toebehoren.

De toverstaf was ook in latere tijden onmisbaar voor een Noorse tovenaar. Een driedubbele slag met de toverstaf op de linkerwang ontnam alle geheugen, zo’n slag op de rechter schonk het terug. Een simpele beroering met de staf deed de beroerde alles vergeten. De toverroede had een ring en als men de roede met de spits in lopend water stak en op de ring beet, dreef het tegengehouden water terug naar zijn oorsprong.

Wensroede.

De Germaanse sage kent de “evenwel”, de rutelin waarvan over zijn toverkracht in het Nibelungen lied bericht wordt. “Der wunsch de lac darunter, von golde eind ruetelin, der daz het erkunnet... der mohte meister zin, wol in al der werlte...uber islichen man”. “De wunsch, die lag daaronder een gouden roedelijn en wie dat bezit die kan meester zijn op de wijde aarde, wel over iedere man”.

De midden Duitse dichters spreken vaak van wunschelrute en zo komt het voor in Conrads “Goldener schmiede”, in de tekst over de heilige Maria: “du bist die wunschelgerte dat mit uz einem steine wazzer wart geslagen”, en in de Trojaanse oorlog over Helena, “schoener als een unschelgerte kam sie geslichen uffrecht”. Goethe: “wunschelruten sind hier, sie zeigen am Stamm nicht die Schatze. Nur in der fuhlende Hand regt sich das magische reis”.

De eigenlijke glorie had de mistel door de wensroede dat in het Duits Wunschelrute en in hetoud-Duits wunsciligerta genoemd wordt. Ook de oude namen wunschelzwi of wunschelzweig en wunchelris, wunchelreis en wunchelruta verlenen betekenis aan die opmerkenswaardige herinnering van een kracht die er aan toegekend werd. De wensroede is duidelijk een naklank van oeroude tijd waarin de goden en magiërs met toverstokken uitgerust waren, zo als ook Wodan de god van wens en staf genoemd werd. Ook de duivelskunstenares en magiërs van nog maar kort geleden bedienden zich bij hun kunststukken van een toverstok, staf.

Het gebruik van de wensroede om verborgen dingen te ontdekken kwam in de middeleeuwen tot een bijzondere wetenschap bij sommige bergvolken. Die mensen noemden men roedelopers: rhasdomanten. Hiervoor werd ook de hazelaar gebruikt. Die wensroede die in de vorm van een slangenstaf gesneden is werd Virgula divina seu Mercurilias genoemd. Dit is Hermes of Mercurius die in een andere betekenis bij de Germaanse talen gezien wordt in de stormgod Wodan, die als God van wens en staf gezien werd.

Caduceus, in het Grieks kerykeion, is de slangenstaf van Hermes/Mercurius. In oud-Duits glossaria werd het woord caduceus overgezet in wunciligerta en dat betekent wensroede. De Benedictijner monnik Basilius Valentius gaf in 1490 een beschrijving over de toverstaf als caduceum, heroldsstaf, goddelijke twijg, jacobsstaf of baguette.

Druïden.

De maretak was bij de Germanen en Britten gezien omdat de plant in kruinen van eeuwenoude bomen groeide. Men hield het erop dat het daar door één of andere godheid was geplant. De maretak mocht dan ook niet met de grond, die verontreinigd geacht werd, in aanraking komen. Het was een plant die in de hemel thuishoorde en als een zegen aan de mensen was gegeven. De druïden kenden dan ook niets heiligers dan de maretak en de boom waarop ze groeide

(184, 342) Plinius vermeldt (Nat. hist. xvi, 249-251) dat hij op de zesde dag van de nieuwe maan een druïdische ceremonie had bijgewoond aan de voet van een eik. Dit gebeurde op Balder’ s geboortedag, als de grootste zonnezwakte over is, in juli of op nieuwjaar. Volgens Plinius was de belangrijkste feestdag daarbij het 6 dagen voor het nieuwjaarsfeest. Voor de Gregoriaanse tijd was dit een paar weken eerder dan nu, vermoedelijk de dag met de langste nacht.

Gebeurde het nu dat in het diepst van het donkere eikenwoud (robur) en hoog boven de grond, ze voerden geen handeling uit zonder dat de bladeren afgevallen waren, ulla sacra, en waar een mistel groeide dan zagen de almachtige priesters daarin de incarnatie van de dondergod en ze eisten dat voor dergelijke bomen offers gebracht zouden worden. Tegelijk besliste de druïden dat de mistel als heilige godengave de mensen geschonken werd tot zijn geluk en voorspoed. Het is alles helend, omnia sanantem appellant suo vocabula.

Zo spoedig mogelijk riep hij, als het kon uit heel de omtrek wijze druïden tezamen. Ter plaatse aangekomen legden ze hun gekleurde klederen af en tooiden zich, als teken van diepe deemoed, met witte gewaden en hun hoofden met eikenbladen omkranst.

En op de zesde dag na nieuwe maan werd de ware tak er afgesneden met een gouden korensikkel -symbool van de zon -. Bij deze plechtigheid stroomden van heinde en verre de mensen toe. Als het belangrijke moment gekomen was, kwam onder luid muziekgeschal en tromgeroffel de gehele priesterschaar naar voren. De tak mocht slechts gesneden worden door een heilige wichelares. Alleen aan haar was het toegestaan het gouden offermes te gebruiken. De reden daarvoor was dat priesteressen vroeger de meer fijnzinnige aspecten van seksuele relaties, geboorte, abortus en ziektes kenden en daardoor meer van planten wisten dan mannen. De maretak werd vervolgens in een wit laken opgevangen om te voorkomen dat ze met de verontreinigde aarde in aanraking zou komen. Tenslotte werden er twee witte stieren met gebed geslacht waarvan de hoornen bekranst waren. De godheid zou hun gaven gunstig verstaan hebben en hun werken met zegen vervullen. In de drank gedaan zou het alle onvruchtbare dieren vruchtbaar maken en een geneesmiddel tegen alle gif zijn. Zo groot is het geloof in allerlei onbelangrijke dingen. Daarna werd de dag met allerhande feesten doorgebracht. Na een lang gebed tot de goden om hun gaven aan de mensheid mee te delen, ontving ieder een takje.

Tegen Kerstmis zonden de druïden hun jonge helpers erop uit om de komst van het nieuwe jaar aan te kondigen en tevens om de demonen te verdrijven.

Het “Bevruchtingstijdperk” is aangebroken, men blaast op de horens en luidt de klokken, men maakt lawaai, de tegenwerkende demonen moeten verdreven worden. Anders zouden ze schade aan de gewassen en veeteelt kunnen veroorzaken in het nieuwe tijdperk van groei dat straks gaat aanbreken.

Ze heeft nog de symboliek van eeuwen weten te behouden, die haar bij de Germaanse en Keltische volkeren heilig deed zijn. Nog heden ten dage heet de Viscum in Wales ‘pren amyr’: de heilige boom wat verband houdt met ‘pren puraur’: de boom van het zuivere goud. Lezen we niet van “tren awyr’: de boom ver boven de lucht van de Galliërs en van ‘tren ucheval’: de boom van de hoge top!

Vruchtbaarheidsritueel.

Na het slachten van de offerdieren werd er tot de goden gebeden zodat ze hun gaven een gunstige werking zouden hebben aan hen die ze ontvangen. Men geloofde dat elk dier en mens die een aftreksel van de plant drinkt, vruchtbaar werd en dat het een geneesmiddel tegen alle gif is. Het poeder van de mistel maakt vrouwen vruchtbaar.

Het is niet verwonderlijk dat Bonifatius bericht, in zijn brief aan Paus Zacharius, dat de nieuwjaarsnachten misbruikt worden voor bijgelovige doeleinden. De mistel werd verboden door de kerk omdat het bij vruchtbaarheidsrituelen gebruikt werd. Het gebruik dat men zich onder de misteltwijg kussen mag is een geciviliseerde overblijfsel van dit oeroude vruchtbaarheidsritueel. De Engelse traditie van kussen onder een mistletoe is afkomstig van de oude Noorse legende. Nadat Balder neergeschoten was werd de plant toevertrouwd aan Freya. Van de godin der Liefde, Freya, stamt de naam vrijen, haar broer was Frey, de vrijer.

Later werd de plant tot het verblijf van de duivel of van de gevreesde maren of varende heksen, die in naam nog voortleven in de nachtmerrie. Slechts op takken waar heksen gerust hadden zou de maretak willen groeien. Wie een bes van de mistel in zilver gevat als halsketting droeg, was gevrijwaard voor hekserij.

Tegenwoordige tijd.

Zo speelde de mistel bij de Germanen een belangrijke rol in hun viering van het nieuwe jaar. Ook in tegenwoordige tijden is daar nog iets van terug te vinden. In Engeland hangt men rond nieuwjaar mistelbossen aan de huisdaken en deuren. De echtgenoot voert zijn vrouw onder de met matglazen parels versierde struik en wenst geluk en voorspoed.

Ook in Frankrijk worden met Kerstmis nog altijd groene planten aan de deur opgehangen. Daar lopen hier en daar de kinderen op Nieuwjaarsdag met een mistelbos van huis tot huis en halen met de roep “aguillanneuf” (ontstaan uit “au gui l’an neuf”, gui uit Latijn viscum, gui en gillon zijn de Franse namen voor de maretak van Keltisch gwid, gue of guy: de bijzondere struik) etenswaren en geschenken op.

In Duitsland schijnt de roep “Guthyl” en het op nieuwjaar aankloppen met groene twijgen te bestaan. Men verzamelt zich in de herberg waar de muren en vensters met groene dennentwijgen versierd zijn. In het midden van het vertrek hangt een krans van hetzelfde groen aan een dakbalk en in de holte, tussen de oven en de muur, staat een oude en hatelijke vlasachtige gestalte die op de kop een krans van misteltwijgen heeft en Sylvester genoemd wordt. Komt nu een jongeman of meisje door toeval onder de krans van het dak, dan springt Sylvester gelijk naar voren en geeft hen een kus. Dit duurt tot middernacht wanneer de waard iedereen een dennentak geeft en, als de klok 12 slaat, Sylvester de deur en poort uitslaat.

In dit merkwaardige gebruik is een verbinding met het Engelse gebruik, Holly-Ho-Mistletoe, waar de mistletoe aan de zolder gehangen werd. Ze blijft daar soms een jaar hangen en wordt volgend jaar door een verse vervangen. De mistel zou afgebeeld zijn met eikenbladen in Bristol Cathedral rond de tombe van Thomas, Lord Berkeley die in 1243 stierf.

Tubeuf stelde vast dat in Karlsruhe en in München maar een paar mandjes verkocht werden en mogelijk alleen door Engelse families gebruikt zou zijn. Zo ook in Parijs op het eind van de vorige eeuw waar dit gebruik ook uit Engeland zou stammen. Daar werd bijvoorbeeld in 1907 uit Bretagne 380 000 kg gehaald. Omdat ze aan de vraag vrijwel niet konden voldoen werden ze in Bretagne zelfs “gekweekt”.

De gewoonte om takken op te hangen bestaat nog steeds in vele streken omstreeks Kerstmis en nu is het meer een symbool van sociale vriendschap en joviale gewoonte dat lang dat feest gekarakteriseerd had. Onder de mistletoe vinden ook de gelukwensen plaats en onder de mistletoe zal de jongen het verlegenste meisje zijn kus niet weigeren omdat hij zich anders de woede van de liefdesgodin op de hals haalt. Een huwbaar meisje moet als ze een mistel vindt, terstond door een man worden gekust, anders trouwt ze het komende jaar niet. Niemand denkt eraan dat ze hierbij de godsdienstige handelingen van de druïden navolgen die met een kus het afrodisiacum van de misteldrank aan de jonge meisjes overreikten.

De gouden tover- of wensroede.

Door zijn goudgroene twijgen in de winter was de maretak ook een voorbeeld van de gouden toverroede of wensroede.

Dit geloof dat in oudtestamentische tijden al wijd verspreid en bij onze voorvaderen diep ingeworteld was heeft zich tot op de huidige dag voortgezet. De mistel voert ons tot de toverroede van sprookjes en sagen van alle tijden en alle volkeren.

De toverroede omvat twee zaken, die ene die tot het gebied van toverij behoren en de andere die van de waarzeggerij. (Tot de laatste behoort ook de wichelroede van de hazelaar)

Tovenaars en waarzeggers gebruikten een roede, een toverroede, een toverstaf. Dit zien we nog heden ten dage.

Naar de Avesta werkten de Perzische priesters met toverroeden. Dit waren eigenlijk roedebundeltjes die “baresman” werden genoemd. Die roeden moesten op bepaalde tijden en naar bepaalde riten gemaakt worden.

Reeds in de oude boeken uit Niniveh werd een godin als heerseres van de magische staf genoemd.

De priesters in het Egyptische Thebe vereerden een god die zij SHu noemden. Zijn oorsprong lag 1700 jaar voor de regering van koning Amasis. Een van zijn symbolen was de maretak. (Loranthus)

Bijbel.

De roede van Mozes en Aaron was Gods roede, Exodus IV. De roede die door Aaron op de grond geworpen werd een slang en deze, bij deze staart genomen, werd opnieuw een roede. De magiërs van Farao, er waren er twee, Jannes en Mambres, wierpen hun roeden op de grond en het werden draken, maar de slang van Aaron verslond de draken van de magiërs. Aaron slaat het water van de vloed met zijn toverroede en het water werd vloed en van heel het land Egypte werd het water bloed. Maar de magiërs deden hetzelfde met hun toverroeden. Aaron slaat met zijn roede het stof der aarde en het stof wordt veranderd in muggen. De magiërs konden het niet nadoen. Mozes steekt zijn roede ten hemel, donder, bliksem en hagel komen over Egypte en al wat buiten is, mensen, dieren, kruiden en bomen, worden vernield. Mozes steekt zijn roede uit over Egypte, een dorre wind waait een dag en een nacht en brengt ‘s morgens ontelbare sprinkhanen.

Mozes scheidt met zijn opgeheven roede de wateren van de Rode Zee en verenigt ze daarna weer over Farao en zijn leger. Mozes slaat met zijn roede op de steenrots Horeb en er springt helder water uit. Ook in de woestijn Sin doet hij, met slagen van zijn roede, water uit een steen vloeien, Numeri XX.

Bij profeet Hosea 4:12 lezen we: “Mijn volk raadpleegt zijn hout, en zijn staf moet het voorlichten. Want een geest van ontucht doet hen dwalen, zodat zij zich in ontucht aan hun God onttrekken. Op de toppen der bergen slachten zij offers en op de heuvelen ontsteken zij die, onder eik.....”

Bijbelse sage.

Een Bijbelse sage over de Aaron ‘s roede: “Aarons roede bloeit. Mozes zet de twaalf roeden van de twaalf geslachten met die van Aaron in het tabernakel van de Getuigenis. De andere dag ziet hij dat Aarons roede groen is geworden en uit de opgezwollen knoppen zijn bloemen ontsproten die tot amandelen werden, Num. XVII. De roede zou ook het hout zijn (of boom) die God in de woestijn aan Mozes had aangewezen om het bittere water van Mara drinkbaar te maken, Exod. XV. De roede werd afgesneden van de Boom des Levens die door Engelenhanden in het paradijs geplant werd. En toen Adam zijn zoon Seth naar het Paradijs stuurde om door ootmoedig gebed van God vergeving van zijn zonden af te smeken, was het deze roede die door de Engelen aan onze eerste vader gezonden werd. Terzelfder tijd gaven ze Seth bevel om die te planten en voegden erbij dat zo gauw de geplante roede vruchten zou dragen, de Goddelijke ontferming neer zou dalen. Meteen op diezelfde plaats zouden de poorten des Hemels, die tot dan gesloten waren geweest, geopend worden. Seth plantte deze roede in de woestijn en het werd een boom en Mozes vond die. Hij sneed er een tak van die sindsdien de naam Gods roede heeft gedragen. Deze roede is ook dezelfde boom waaraan Mozes het serpent heeft opgehangen, Num XXI. Waardoor de Heer gewild heeft dat de hele wereld behouden zou blijven en tevens besloot zijn barmhartigheid naar Adam te zenden, zodra Koning Messias gekomen zou zijn, Kon. 1,31.

(Het volk heeft de naam Aarons roede op verschillende planten overgebracht. Ook vele heiligen hadden later zulke wonderbare roeden die groen werden en bloeiden)

Bijbel.

Het brandend braambos van de Bijbel, in Hebreeuws seneh of s’neh, zou mogelijk veroorzaakt kunnen zijn door het oplichten in de zon vanwege de heldere kleur. Dit effect zou verstevigd kunnen worden door de hete brandende zon en de droge gronden die voor een gunstige achtergrond zorgen. Zo’n plant zou de mistletoe kunnen zijn, een Loranthus soort, Loranthus acacia, die op de doornige Acacia groeit.

Griekse toverstaf.

De Griekse god Dionysus deed met zijn wonderstaf wijn uit de rotsen springen, zoals Mozes water uit de rots te voorschijn bracht door die met zijn staf aan te raken. In de Griekse mythologie wordt verteld dat de tovenares Medea door haar toverroede de draak, die het Gulden Vlies bewaakte, in slaap bracht. (Naar Ovidius is het Jason zelf die het gedrocht met “vergeet sap” besproeit en tegelijk “driewerf sijn slaep-toover-vers” herhaalt. Ovidius gebruikte “sparsit lethaei gramine suci”)

Circe als tovenares bezat een (gulden) toverroede waarmee zij de koningszoon Pikus in een specht veranderde. (Ovidius, Vergilius)

Hermesstaf.

(297) Apollo, die verrukt was over de zang van Mercurius/Hermes bij de lier, kocht diens instrument en schonk hem in ruil daarvoor de gouden staf caduceus. Apollo zegt: “Ik schenk u de wonderschone staf van overvloed en rijkdom, de gouden driebladige tak, die aan de dood niet onderworpen is en die u beschermen zal”.

De staf waarmee hij elke twist kon beslechten. Toen Mercurius dan ook twee slangen elkaar zag bijten, sloeg hij met de staf tussen de dieren. Aanstonds maakten zij vrede en wonden zich om de staf heen. Zo werd de staf (maretak) het symbool van verjonging omdat de slangen elk jaar van huid verwisselen, maar ook het symbool van genezing, vergelijk de Aesculaap, het artsenteken.

Eerst was de caducesus (Grieks kerukeion of keruks: een heraut, in Latijn caduceus) een gaffelvormige roede en later een roede met twee omslingerende slangen wier koppen tegen over elkaar staan en boven de spits twee vleugels. Later nog werd de Mercurius/Hermesroede een herautstaf.

Met zijn slaapstaf of slangenstaf streelt Mercurius het gezicht van de maagd Chione waarop hij verliefd is en Chione valt in slaap (Ovidius metamorfosen) Het was ook met deze slaapverwekkende slangenstaf dat Mercurius de honderd-ogige Argus de ogen streelde en in slaap bracht waarna hij Argus tussen de hals en nek doodde en van de steile rots wierp. (Vergelijk Odins slaapverwekkende staf)

Jupiter zendt Mercurius naar Carthago om Aeneas voor Dido en de Carthagers te waarschuwen. Mercurius gehoorzaamt:

“Tum virgam capit; hac ille evocat Orco

Pallentes, alias sub Tartare tristia mittit

Dat somnos adimitque, et lumina morte resignat”:

Toen vat hij de staf, die bleke zielen van Orcus

Oproept, of ze naar beneden in de treurige Tartarus zendt.

Sluimer geeft en ontneemt, en van de dood ook de ogen ontzegelt”.

Zowel Homeros als Virgilius verhaalden dat een gaffelstaf rijkdom verleende, sluimer gaf en wegnam en van de doden zelfs de ogen ontzegelde.

Mercurius, de Griekse god van de reizigers (ook naar de onderwereld) had behoefte aan deze twijgen. Die had hij nodig om de poorten van de onderwereld te openen waar hij de doden heen geleid had en overzette, Virgilius Anëis 4.11.

Volgens Vergilius moest de held Aeneas zich een gouden loot, “auro fulgentum ramum”, verschaffen die de godin hem aanwees, biddende hem om de tak te plukken zodat hij veilig door de schaduwen van de Hades kon gaan. Hij zocht die gouden loot in een winters woud vol goudkleurige twijgen: “brumali frigore fronde nova”. Aenide VI, vertaling van Vondel: “In de schaduwe van eenen Boom en zijn loof bloeit een gouden Tak met zijn taaie telgen. Het gansch woud bedekt deze tak, omringd van duistere en schaduwachtige dalen; en het is niet geoorloofd de onderaardse gewesten te bezoeken ‘tenzij men dien gouden Tak en zijne Vruchte plukke. Den eersten Tak afgebroken zijnde, zoo zal terstond een ander, die van ‘t zelfde metaal blikkert, in de plaats groeien. Hierom, sla gade, hef uw oogen omhoog, en den Tak ziende, pluk hem naar behoren, want gij zijt hiertoe beroepen, zoo zal de Tak gewillig en van zelf volgen, anders kunt gij dien met geen geweld afrukken, noch met een stalen lemmet afhouwen”. Aeneas gaat dus naar het bos maar vindt de wondertwijg niet. Hij smeekt nu zijn moeder Venus hem niet te verlaten. De godin zendt hem een paar van haar duiven en zij vliegen al pikkende voor zodat men ze met het oog kan volgen. Ze komen eindelijk aan de hellemond waar de bange lucht van Avernus drijft en ze zweven haastig omhoog door de dunne lucht en zetten zich op een boom neer waar de geschakeerde glans van het goud tussen de takken blinkt en schittert.

Dit is de vogellijm die in het snerpen van de koude winter in de bossen opnieuw pleegt te bloeien en zich om lange stammen met zijn eigen geelgewas kringelt en zo groeit ook het goud dat aan de schaduwrijke eikenboom groeit en zo kraakt dit blad van de zachte wind. “Aeneas schiet toe, breekt het kruid met kracht af en brengt het bij Sibylle, de waarzegster. Daarna komt hij met het kruid aan de Styx en toont de magische twijg en belandt zo in de hel. Met behulp van dit kruid komt hij er weer uit en steekt voor het heengaan, de tak recht voor de poort van de onderwereld”.

Samenvatting.

(349) Mercurius toverroede kon dus:

De zielen van de gestorvene terug op de wereld brengen;

De zielen naar de Tartarus zenden;

Ze doen slapen of beletten te slapen;

De stervenden tot leven terug brengen (zie de Aeneas passage)

Zo trad de mistel in de oudheid op als een soort mythische fantasieplant en vandaar het gelijke beeld zoals Mercurius aan de hemel verschijnt, ook goudachtig en vurig in de karakteristieke wijze zoals die in de mythe vermeld wordt. Ook de gouden mistelachtige twijg met allerhande toverkrachten van Virgilius had ongeveer dezelfde parallellen. Geheel afgezien daarvan was de roede van Mercurius ook goud van steel en bladeren, zodat het op de eigenlijke twijg van Virgilius lijkt.

Het “bepaalde kruid” dat Glaukos uit het graf deed opstaan is waarschijnlijk ook de maretak geweest. Al waren de vroeg Helleense maretak en eikencultus in Griekenland onderdrukt dan kan een aantal van Isthmus gevluchte priesters deze plant heel goed gebruikt hebben te Aricia en het toverkruid zijn dat Glaucos tot leven wekte.

Zo’n staf werd bij de Grieken en Romeinen gevoerd als een helden- of vredesstaf zodat zij die om vrede smeken of met vredelievende bedoelingen verschenen en voorzien van zulke staven, met de naam caduceatorus betiteld werden.

Cicero vermeldt een toverstaf, waarin licht de wensroede te herkennen is. Er is vastgesteld dat de wensroede al door de oude Etrusken gebruikt werd. Juturna werd met een gard of roede in haar hand afgebeeld. Het was de tovertak of magische twijg van Proserpina.

Eikensperma.

Het snoeimes dat door Saturnus wordt gedragen had de vorm van een kraaiensnavel en werd blijkbaar in de zevende maand van het heilig jaar gebruikt om de eik te ontmannen door er maretakken af te snijden, net zoals een rituele sikkel werd gebruikt om de eerste korenaar af te snijden. Het snoeien van zijn uitstekende delen diende om zijn geest in bedwang te houden. De maretak werd beschouwd als de geslachtsdelen van de eikenboom en als de druïden die, volgens hun rituelen, met een gouden sikkel snoeiden voerden ze een symbolische castratie uit. Het kleverige sap van de bessen ging door voor eikensperma, een vloeistof met een grote regeneratieve werking.

Dit gewas wordt in Grieks Ixos genoemd en in Latijn Viscum, De godin Athene kreeg de bijnaam Hygieia vanwege de genezingen die ze bewerkstelligde. Haar wondermiddel was de maretak, Ixias. Ischys, Ixion, Asklepios en Polyeidos zijn in feite 1 en dezelfde mythische figuur, personificaties van de geneeskracht die zich bevindt in de afgehakte geslachtsdelen van de geofferde eikenheld. De naam Ixion is gevormd uit ischys: kracht en io: de maan, en doet ook denken aan ixias: de maretak. (Ixia in Grieks ixos: mistletoe, zijn bessen geven de vogellijm: wixos, dit woord is verbonden met het Latijnse viscum, (viscous) met dezelfde betekenis)

Als eikenkoning met maretakgeslachtsdelen en als zodanig de dondergod voorstellend, trouwde hij in een ritueel huwelijk de regen makende maangodin. Vervolgens werd hij gekastijd opdat zijn bloed en sperma de aarde bevruchtten.

De naam aesculapius, van de Latijnse vorm asclepius, (zie naamgeving eik dat in Grieks aegilops is en eerder aegsculus) betekent kennelijk dat wat hangt aan een eetbare eik, dat wil zeggen de maretak kan mogelijk de eerste naamvorm van de eik geweest zijn.

Vanwege zijn mythische belang en daardoor zijn geneeskracht was het tot leven brengende kruid van Aesculapius waarschijnlijk de maretak. (of de Oost-Europese tegenhanger, de Loranthus)

Samenvatting:

Tot het opwekken van de doden uit de Hades kan men het volgende stellen. In de oudheid werd algemeen de genezing als een verrijzenis uit de dood beschouwd. Babylonische en Egyptische goden die de doden tot leven wekten, waren genezingsgoden. De zieke mens bevond zich in de macht van de dood en de bevrijding daaruit was zijn terugkeer tot het leven. Ook de slaap is volgens het antieke geloof een vorm van de dood. Het ontwaken uit de slaap is in zekere zin een opstanding uit de dood, zoals ook genezing opstanding betekent. Hermes/Mercurius, die de zielen langs onbekende wegen geleidt, is ook de god van de wegen en daardoor beschermer van de reizigers, kooplieden en kudden. Hij wordt ook de ‘goddelijke bedrieger’ genoemd en beschermer van dieven. Meestal wordt dat verklaard doordat kooplieden met bedriegerijen in verband worden gesteld. De betekenis ligt dieper. Als beschermer en weldoener van de levenden ‘besteelt’ hij keer op keer Hades door diens eigendommen uit de onderwereld naar het rijk van de levenden te brengen.

De slang wordt vaak met de staf uitgebeeld. De slang werpt zijn huid af en vernieuwt zich en is daardoor onsterfelijk, een levensvernieuwer.

De slang, die in de grafkunst vaak voorkomt, is een echte dodenslang en het geëigende symbool van de doden. De heilige slang was voor de ouden het meest kenmerkende dier van de aarde. De Egyptenaren noemden de slang reeds ‘het leven der aarde’. De slang werd door zijn nauwe verbondenheid met de aarde en levend in holen en spleten het dier bij uitstek van de onderwereld en van het rijk der doden. De aarde die zich ieder jaar vernieuwt en als het ware steeds weer levend uit de dood oprijst en daardoor ook de grote redder is werd ook geacht de nodige aanwijzing tot redding en heil te kunnen geven. Maar daarom werd ook aan het dier der aarde, de slang, de mantiek in de meest uitgebreide zin van het woord worden beschouwd. Daarom ook kon de slang, het wezen dat het meest volmaakte inzicht bezit, ‘het schranderste van al het gedierte des velds’, Genesis, 43.genoemd worden. Het was geen symbool van de genezer, maar de genezer zelf.

Aesculapius werd naar Rome gehaald toen daar de pest uitbrak, 295-293 v. Chr. Hij kwam in de gedaante van een slang met een gouden kam. De pest verdween uit de stad. Er werd een tempel aan hem gewijd. Opmerkelijk is de inwijdingsdatum, 1 januari. Ongeveer dezelfde tijd als het feest met de mistel.

De slang en staf waren vaak identiek wat we zien in het oude Egypte waar de slang tot staf en staf tot slang kon worden. De in de woestijn rondzwervende Joden beklaagden zich over hun slechte voeding. Tot straf zond God hun vurige slangen en door de beet hiervan stierven vele Joden. Het volk bezon zich en Mozes maakte op bevel van God een slang van koper en plaatste die op een staak. De door de slangenbeet getroffenen werden genezen als ze naar de koperen slang keken.

Men zag in de Middeleeuwen Christus als de nieuwe slang die gehecht aan zijn kruis de oude paradijsslang overwon, terwijl het koper als duurzaamste onder de metalen, de eeuwigheid van Christus rijk symboliseert. Omdat Christus door zijn kruisdood de gevallen mensheid verlost en de hierdoor geestelijk ziek geworden mensheid genas, kon de koperen slang als type van de aan het kruis gehechte verlosser een symbool van genezing worden. Dat was vooral in de Middeleeuwen zeer bekend.

Toch lijkt het wat vreemd om een slang, die een wat heidense cultus bevat, te vereren. Ook de Joden zagen dit tenslotte toch als onaanvaardbaar want Ezechias liet de koperen slang, die hij Nehustan noemde en die in de tempel te Jeruzalem werd bewaard en met wierook vereerd, vernietigen. 2 Kon. 18:4. Mogelijk is de koperen slang ontleend aan de Phoenische cultuur. Die aanbaden een god-slang-genezer Eschmun die een gelijkenis vertoont met de Griekse Aesculapius. De paradijsslang werd als aartsvijand van het menselijk geslacht vervloekt, terwijl de koperen slang de redder van de mensen in nood is. Deze beide opvattingen over de slang, de een van vijand en de ander van heiland, beantwoorden ondanks hun tegenstrijdigheid, aan de antieke opvatting over de aardslang, het dier dat kennis heeft over leven en dood.

Dan nog over de mistletoe.

Hoe kunnen nu de geneeskundige kruiden bewerken dat de ziek mens die zich in de macht van de dood bevindt, tot leven terug gebracht worden, of, met andere woorden weer gezond gemaakt worden? Dit kan alleen als de kruiden een magische kracht bevatten, namelijk diegene die de levendmakende energie van de aarde bezitten.

Phamakon, Grieks voor geneesmiddel, betekent dan ook tovermiddel. Zijn staf is een representant van de gehele plantenwereld en draagt de oerkracht van de aarde in zich en is daarom een magische staf, een toverstaf. De staf werd naast de slang het meest geëigende beeld van de Griekse geneesgod omdat hij met zijn staf, die deel heeft aan het onvergankelijke leven, de zieken genas, dus naar de oude visie, er de zieken mee aan de dood ontrukte. Als magische staf is de staf van Aesculapius ook gelijk aan die van Hermes/Mercurius die er de zielen van de doden mee uit het graf redt en er de slapende mee wekt. De staf symboliseert het groeiproces van de planten en vertegenwoordigt daarom ook het geheim van het leven van de aarde die en dood en opstanding uit de dood in zich draagt en daardoor onvergankelijk is. De levenskracht van de aarde zie je in zijn knop, het vruchtbaar makende en goddelijke sperma. De slangenstaf is dus een verdubbeling van het teken van leven op aarde

Men beschouwde in de barre joeltijd de aarde als sluimerend onder het zachte sneeuwkleed om nieuwe sappen te verzamelen, om in de lente de natuur met bloemen te tooien en het wintergraan te doen gedijen. Je zou van een bevruchtingstijdperk kunnen spreken.

Het joelende yulfeest werd door de Germanen gevierd, ofwel het feest van de 12 nachten, 25 december tot 6 januari. Men geloofde dat de zon in deze tijd stil stond, het zogenaamde Solstitium, in verband met de oude voorstelling dat de zon zich om de aarde bewoog. Dat is de kritieke tijd voor de zon, komt hij terug als overwinnaar of…..?

In de tijd dat de natuur “doods” wordt begint deze plant te leven en hij vernieuwt zich als een slang. Met het goudgeel van de takken, dat een rest is van de zonnekracht, ontwikkelt de plant de kracht om de natuur te laten herstellen. In het voorjaar verdwijnt het goud en wordt de zon sterker. Het lijkt erop dat vooral de slijmige bessen van de maretak in de oudheid gezien werden als een soort planten/bomen/levenssperma. Dit sperma ontwikkelde zich in de winter en had de kracht om nieuw leven te schenken, met andere woorden, het ontkiemen van het voorjaar. Zonder kieming bleef de natuur in doodsslaap. Het is het zaad van de goden dat nieuw leven schenkt, het bevrucht de aarde en het wordt weer voorjaar.

P.S.

Vaak wordt bij Aesculapius een hond afgebeeld. Die was er niet alleen als bewaker van offergaven en heiligdommen. Omdat aan het likken van de hond een genezende kracht werd toegeschreven, zou hij ook aan de god zijn gewijd en daar gelijk gesteld aan slang en staf.

De haan is vooral als offerdier aan Aesculapius bekend geworden door de woorden van de stervende Socrates: ‘Crito, wij zijn een haan schuldig aan Aesculapius. Breng het offer en vergeet het niet’. De haan is een goedkoop offer, maar hij gold ook als symbool van de dageraad en Aesculapius was de goddelijke arts die de mensen in staat stelde het daglicht te zien.

Folklore.

In Holstein en elders in N. Duitsland bewijst de naam Gespensterrute, dat spoken en boze geesten van de maretak de vlucht moesten nemen.

Je kon er ook mee waarzeggen. Lobel verhaalt “mysteriën en secreten die aan de gewone lieden niet geopenbaard behoren te worden”.

In een hazelaarstruik die een mistel draagt woont een goudmannetje of alraun en door die op te graven verkrijg je de krachten van de alraun. Als een hazelaar een mistel draagt is die al wel 35 jaar oud en bevat onder zijn wortels de witte slang, de goud gekroonde hazelworm (slangenkoning) Daarvoor moet het voorzichtig uitgegraven worden en zo gauw het los is wordt er buch (Artemisia vulgaris) op gestrooid zodat je het zonder gevaar kan vangen. De hazelwormbezitter kent alle kruiden en hun eigenschappen, geesten en ander gespuis konden hem niets doen. Hij kan zich onzichtbaar maken en er zijn geen gesloten deuren voor hem, hij is niet te verwonden of te vangen. Misteltwijgen maken ook dat alle sloten openspringen en dieven niet weglopen kunnen.

“Mistletoe met een rode lelie opent alle sloten. Als het voorgaande in een boom wordt gehangen, met de vleugel van een zwaluw, zullen alle vogels, binnen 5km, zich daar verzamelen”. In zijn tijd geprobeerd en aldus gesproken, A. Magnus.

Waardoor de plant altijd groen is verhaalt het volgende verhaal. De duivel was jaloers op God’ s heerschappij op aarde en ging zich bij hem beklagen. Ze kwamen tot een overeenstemming, God zou heersen zolang er groen aan de bomen of planten was en de duivel wanneer alle groen gestorven was en alle bomen kaal. Deze overeenkomst was op een eenzaam heideveld gesloten zodat niemand dit kon horen. Toch had een klein winterkoninkje het gesprek afgeluisterd. Op zijn verzoek riep de Vlaamse gaai dit door het hele bos rond. De planten besloten toen dat enkele van hen groen zouden blijven, dit waren de zilverspar, de hulst, de jeneverbes, de maretak, het buksboompje en de klimop. Zo eindigde God’ s heerschappij nimmer en de duivel probeerde door storm, hagel, sneeuw en ijs zoveel mogelijk schade aan te richten.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl