Thuja
Over Thuja
Levensboom, vorm, coniferen, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt.
Uit the North American sylva.
Altijdgroene bomen of struiken, 10-60m.
De meestal afstaande takken vormen een kegelvormige en dichte kroon.
De twijgen zijn min of meer afgeplat, bladen tegenoverstaand en schubvormig. De bladeren bestaan uit schubben die dakpansgewijze en zeer dicht tegen elkaar aan liggen.
Bloemen zijn onopvallend, soms door de massa zijn ze te zien.
Op latere leeftijd krijgen ze een schubvormige bast.
Een 2 soorten die inheems zijn in Amerika en 3 in Z.O. Azië.
Pinaceae, cipressen.
Soorten.
Thuja’s zijn favoriet voor de tuin, de vele tuinvormen verschillen enorm in vorm en kleur. Als solitair zijn ze meestal te stijf en formeel en wel geschikt voor massabeplanting langs waters en hagen. Ze groeien vrijwel op elke goede grond.
=Thuja occidentalis, L. (westers) Schubvormige bladeren zijn eirond en staan in 4 rijen kruisgewijs aanliggend, donker groen met in de winter een bruinachtige kleur, de schubben die op het vlakke deel van de twijgen voorkomen hebben op de rug een klierachtig bultje, de schubben die op de smalle kant van de twijgen voorkomen zijn smaller, spits en gekield, bij wrijving geven ze een doordringende geur.
Korte, afstaande takken en sterk vertakte, min of meer platte, donker groene en aan de achterkant lichter gekleurde twijgen.
Langwerpige kegels zijn 7-10mm lang, 10-12 kegelschubben gevleugelde zaden.
Thuja’s lijken voor de leek erg veel op Chamaecyparis. De thuja’s geven echter een aparte geur af en de topscheut groeit recht omhoog, bij Chamaecyparis is de top meer hangend.
Het wordt daar een middelmatige boom van 12-20m hoogte met een dichte piramidale groei vrijwel van de grond af aan. De thuja groeit ook op kalkgronden en arme gronden evenals zware klei.
Groeit in N. Amerika, van Nova Scotia tot zuidoost Manitoba en zuidoost door de Lake-staten, inclusief New York (maar niet Pennsylvania) tot de kust, ook in de bergen van Virginia en N. Carolina.
Kleur.
In de tuin zijn er vele var. in allerhande vormen en kleuren, vooral goudkleurige. Deze kleuren gaan in de winter vaak in brons over. De brons kleur wordt veroorzaakt door een looistof die de plant beschermt tegen de felle koude.
Het type komen we vaak tegen als een haagplant. Die is vrij goedkoop omdat het gezaaid kan worden en zo massaal vermeerderd wordt. Door dat zaaien zitten er verschillende vormen in een haag, vormen in kleur, vorm en hoogte. Ook worden de meeste zaailingen in de winter bruinachtig. Door selectie zijn er Thuja’s gewonnen die in de winter vrijwel een groene kleur behouden. Doordat die gestekt worden zijn het wel wat duurdere, maar allemaal gelijke planten.
Groene vormen.
Heel bekend is de cv. ‘Brabant’ die een mooie dichte haag vormt. De groene kleur behoudt die in de winter, in het voorjaar lijkt het met een gele waas overtrokken te zijn.
‘Frieslandia’ is een mooie haagconifeer die heel goed bestand is tegen de Friese winden. Dit is een goed groeiende selectie uit de cv. ‘Albo Spicata’ die wit gespikkeld blad heeft. ‘Frieslandia’ heeft een meer egalere kleur en vormt een brede, dichte haag.
‘Pyramidalis Compacta’ kwam uit Duitsland in 1904, dit is een smal piramidaal groeiende thuja met groen, iets berijpt loof. Als solitair is die al mooi, zo ook in een haag. Om die mooie vorm te behouden moet het eigenlijk niet gesnoeid of geknipt worden. ‘Rosenthalli’ lijkt hierop maar groeit wat sneller, is ook afkomstig uit Duitsland, 1884.
‘Smaragd’ is ook een opgaande conifeer met fijn vertakte, fris groene schubben van een smaragdkleur. Een compacte, kegelvormig plant die langzaam groeit. Daardoor is de ‘Smaragd’ iets duurder in aanschaf dan voorgaande coniferen. Dit is wel een van de sierlijkste thuja’s met een gracieuze vorm. Deze conifeer heeft in de winter vrijwel dezelfde kleur als in de zomer. ‘Smaragd’ werd gewonnen in Denemarken. In Frankrijk is de plant bekend onder de naam ‘Emeraude’.
Heel apart en zeer slank is de cv. ‘Spiralis’ met gedraaide varenachtige takken. In zijn jeugdstadium is het goed de plant aan een stok op te binden. Afkomstig uit Amerika, 1917.
Lage vormen.
‘Danika’ is een gedrongen bolvorm met helder groen loof, in de winter iets bruingroen.
‘Holmstrup’ is ook gedrongen, breed kegelvormig met donkergroen loof ook, zo in de winter.
‘Little Champion’, heeft ook een mooie bolvorm met een helder groene kleur wat in de winter iets bruin getint is.
‘Golden Globe’ is bolrond met een mooie zwavelgele tint, geschikt voor kleine tuinen, mooi in de winter.
‘Tiny Tim’ is een groene, compacte dwergvorm met een grijsgroene kleur dat in de winter naar een brons kleur overgaat.
‘Ericoides’ (retinospora) van 75-125cm hoog groeit breed piramidevormig, dicht vertakt met lijnvormige bladeren die afstaand zijn en erica–achtig, rondom de twijgen geplaatst, geelachtig/groen en in de winter bruinachtig.
‘Globosa’ heeft een regelmatige bolvormige en dichte groeiwijze met helder groen loof.
‘Little Gem’ is een kleine bolvormige struik die in alle delen kleiner is dan de vorige
‘Ellwangeriana’ of Tom Thum wordt 150-180cm hoog met brede, piramidevormige groeiwijze, jeugdbladeren zijn lijnvormig en uitgespreid, volwassen bladeren schubvormig en aanliggend. Gewonnen door George Ellwanger, kweker te Boston, N. Amerika.
Gele vormen.
‘Ellwangeriana aurea’ verschilt door goud/geel loof. Gewonnen door L. Spath, kweker te Berlijn, Duitsland .
‘Ellwangerina ‘Rheingold’ is een dwergvorm die tot 1,5m komt met fraai brons geel tot oranjebruin loof dat in de zomer meer goudgeel kleurt. ‘Rheingold’ is omstreeks 1900 door R. Vollert, kweker te Lübeck, Duitsland, gewonnen. Deze vorm heeft twee soorten blad, binnen in het zachte bolletje is het naaldvormig en aan de buitenkant schubvormig. De plant groeit vrij langzaam, is eerst kegelvormig maar groeit later breed uit waardoor het wat verwaaien kan door sneeuwval en vorst. De uitlopende scheuten zijn roze.
‘Lutea’, uit Engeland sinds 1884, heeft een dichte slanke kroon met krachtige takken waarvan de top gouden bladschubben draagt.
‘Sunkist’ groeit tamelijk langzaam als een opgaande breed kegelvormig conifeer met een brons gele kleur. Het is een verbetering van de oude ‘Lutea’ in groei zowel als in kleur. Houdt de kleur ook in de winter. Deze zonnige plant is in 1965 in Nederland gewonnen.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Deze boom des levens kan de koude en strengheid van de winter zeer goed verdragen of weerstaan, dan nochtans in de winterse maanden verliest het zijn mooie groene kleur en de bladeren met de takjes worden vaal of geelachtig, maar in de lente krijgen ze hun groenigheid en oude fraaiheid weer alsof ze wederom van de dood verrezen waren en levend werden zo dat men hem daarom met reden boom des leven mag noemen.
De nieuwe kruidbeschrijvers noemen deze vreemde boom in het Latijn Arbor vitae, dat is boom des levens en anders heeft het geen naam die me bekend is. De Fransen noemen hem arbre de vie, dat is boom des levens, hetzij omdat hij lang leeft, hetzij omdat ze geloven dat zijn reuk gezond is al is die heel sterk. In Italië heet het albero della vita’.
Het is de Duitse abendlandische Lebensbäume, Opferbaum of Weihrauchbaum, Franse cypres arbre de vie, Engelse tree of life, arbor-vitae en onze levensboom. De westelijke levensboom, de levensboom van het avondland of American arbor‑vitae, white cedar tree. Is beschreven in 1596.
Dodonaeus (b) ‘Dat het de Thya van Theophrastus of de Bruta van Plinius is zou niemand goed mogen verzekeren. En ik denk dat het voor een nieuw en onbekend gewas van de nieuwe wereld te houden is. De gewone kruidbeschrijvers noemen hem in het Latijn Arbor vitae en Thuja en andere die verschillende soorten van Thuja beschrijven noemen hem Thuja tertia. Dit zijn meest de woorden van Clusius die ook twijfelt of dit dezelfde boom is die Ovidius in het 14de kapittel van zijn 9de boek Arbor Filici similis noemt en wiens bladeren hij met die van het Spaanse varenkruid vergelijkt. Lobel noemt het cederboom van Lycia, in het Latijn Cedrus Lycia, Arbor vitae & Thuya Theophrasti Herbariorum. Bijna diergelijk geboomte noemt Bellonius Thya Theophrasti genoemd en is van hem op de berg Taurus in Azië groeiend gevonden’.
Frans cedre blanc en thuya.
De naam Thuja is van het Griekse thuia, thya of thyia: een oude naam voor een hars leverende boom, zie Tetraclinis. Of van het Griekse thuon: een offerande, omdat zo’n hars als een wierook gebruikt werd in Oosterse offers.
Thuya van Linnaeus in 1754 en Thya van Adanson uit 1763, Thuia van Scopoli uit 1777 en Thyia van Asscherson uit 1864 zijn andere schrijfwijzen, de originele en te behouden naam is van Linnaeus uit 1753, Thuja.
De Onondaga Indiaanse naam voor deze boom is oosootah: wat vederblad betekent.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘De Fransen schijnen zijn reuk ook voor gezond te achten en daarom houden sommige die bladeren voor den neus en mond van diegene die in onmacht gevallen zijn.
Camerarius schrijft dat de takjes die tussen de handen gewreven worden door hun sterke reuk soms het bloed uit de neus laten komen, te weten in de neusgaten gestoken. En dezelfde zegt dat men water uit deze bladeren distilleert en ook een olie dat zeer nuttig is tegen de smarten van jicht’.
Het hout is zacht, licht en zeer duurzaam en wordt gebruikt voor waterwerk, raamkozijnen, boot- en kano constructies en goed fijngemaakt is het geschikt om er vuur mee maken door middel van wrijving. Een geschaafd stuk hout kan dubbel gevouwen worden waarna er met een hamer op geslagen kan worden zonder dat het breekt. Deze rubberen taaiheid maakt het hout speciaal geschikt voor kano’s vooral daar waar ze in rivieren gebruikt worden waar rotsen niet altijd ontweken kunnen worden.
Historie.
De expeditie van J. Cartier, die overwinterde aan de St. Lawrence river, bracht de Thuja naar Frankrijk. Het was waarschijnlijk de eerste Amerikaanse boom die Europa bereikte.
Thuja occidentalis is in Europa omstreeks 1550 ingevoerd. In 1553 moet er al een gestaan hebben te Parijs en in 1596 in Engeland. De thuja was spoedig gevestigd in Europa en wijd verspreid vanwege de wortelende zijtakken. (Dodonaeus) ‘Dit gewas is net uit de Nieuwe Wereld in Frankrijk overgezonden geweest in de tijd van koning Frans de eerste van die naam en is in de hoven van die koning te Fontainebleau uit het landschap van Canada van Noord Amerika gebracht en vandaar is het voorts naar vele plaatsen van Frankrijk en zelfs ook hier in Nederduitsland gekomen. Men vermenigvuldigt dit geboomte als men een takje daarvan breekt en in de aarde steekt, want dat wortelt dan zeer gauw en vooral als het in een schaduwachtige plaats uit de zon gesteld wordt.
De geschiedenis verhaalt dat de leden van de expeditie aan een “distemper” leden (scheurbuik?) en door een aftreksel van toppen, bereidt door de Indianen, van een wintergroene plant (waarschijnlijk van deze boom) genezen zouden zijn. Om deze reden werd de boom hier dankbaar aangenomen.
De invoer van Thuja was zo niet voor sier of houtproductie maar om als medisch middel te dienen.
Hiertoe werden toppunten gezameld en gedroogd. Daaruit wint men een vluchtige olie met het hoofdbestanddeel thujon. Die stof wordt vanwege zijn giftigheid niet meer gebruikt, vroeger wel bij reuma en jicht. Het thujon veroorzaakt krampen, bloedingen in maag en darmslijmhuid als wel in de hartspier en door verstoring van nieren en lever voert het tot de dood, zo werd het ook gebruikt als abortiva.
Uit Mary Vaux Walcott.
Thuja plicata, D. Don. (gevouwen, geplooid) (Thuja lobbii) (J. G. William Lobb, 1809-1864, Engelse plantenzoeker voor de firma Veitch, met zijn broer Thomas) is de reuzenlevensboom die in de winter groen blijft, met bredere bladeren en twijgen, lossere maar snellere groeier dan de vorige en komt ook hoger.
De twijgen zijn weinig vertakt en lopen opvallend evenwijdig.
Een afzonderlijke thuja kan uitgroeien tot ogenschijnlijk een groep bomen. Bij het ouder worden raken de onderste takken de grond, wortelen daar en groeien min of meer zelfstandig verder, die weer wortelen etc. Zo ontstaan er na jaren reuzenthuja’s waarvan de kaarsrechte stammen dicht opeen staan, van de oorspronkelijke moederboom is dan meestal niet veel meer over.
Deze vorm groeit meer in noordwest Amerika en wordt daar 60m hoog. Is beschreven in 1796.
Reuzenlevensboom, Western red cedar, giant arborvitae. Riesen-Lebensbaum, Riesen-Thuja.
Vormen.
Deze vorm is vooral geschikt als haagconifeer vanwege zijn snelle groei en hardgroene kleur die het ook in de winter houdt.
‘Atrovirens’ is zo’n sterk groeiende met glanzend, donkergroene schubben. Het nadeel van deze groep is dat ze wat gevoeliger zijn voor vorst. Uit enkele zaailingen, die strenge winters overleefd hadden, selecteerde men hieruit een winterharde vorm, ‘Dura’ met dezelfde snelle groei en eigenschappen als de vorige.
‘Excelsa’ is in 1926 gevonden op een Berlijns kerkhof en werd in 1941 door de fa Timme uit Elmshorn in cultuur gebracht.
‘Euchlora’ heeft vrij grove schubben met een doffe kleur, een vrijstaande plant krijgt in het voorjaar een lichte gele kleur over zich. De anderen waren al geschikt voor grote hagen, deze laatste is geschikt voor de allergrootste hagen.
‘Dura’, ‘Euchlora’ en ‘Excelsa’ zijn allen afkomstig uit Duitsland.
‘Zebrina’ is een forse kegelvormige boom met goudbont gestreepte, zebra, schubben. De mate van bontheid en gele kleur zijn zeer variabel, zelfs aan 1 plant. Deze goud gestreepte plant is in 1868 in Engeland gewonnen.
Gebruik.
Deze boom werd door de Indianen gebruikt om er totempalen (levensboomfunctie) en kano’s van te maken. Het hout, bekend als canoeceder, is net als de vorige duurzaam en gebruikt voor dakspanen en vanwege zijn aromatische harsen om er mottenkisten van te maken. Door de geur bleven de motten weg. Dit hout zou niet door vocht en schimmels aangetast worden.
De westerse thuja groeit op vrijwel alle gronden, als ze het naar hun zin hebben kan er per jaar wel een meter gewas bijkomen. De maximale lengte die het hier bereikt is ongeveer 20m.
Drie oosterse soorten zijn;
Uit www.kiksi.lv
Thuja koraiensis Nakai, uit Korea en China. Het is een is een altijdgroene struik of kleine boom van 3-10m. blad vormt platte bladeren met schaalachtige bladeren van 2-4mm, mat dondergroen boven met witte banden aan de onderkant. Ovale kegels worden roodbruin, 7-11mm lang en 4-5 mm breed. Korean Thuja.
Uit bomennederland.wordpress.com
Thuja standishii, Carr. (mogelijk naar John Standish, 1814-1875, kweker te Ascot in Berkeshire) Groeit in zuid Japan, eilanden Honshū en Shikoku.
Middelmatige hoge boom van 20-35m met een stam van 1m diameter.
Vlakke bladeren met schaalachtige blaadjes van 2-4mm lang, mat groen boven en witte rijen onder.
Ovale kegels die roodbruin worden, 6-12mm lang en 4-5mm breed.
Belangrijk timmerhout in Japan, duurzaam. Geurend en waterbestendig.
Japanse levensboom, Japanese Thuja, in Japan nezuko, kurobe; zwarte hinoki cypres, Japanische Lebensbaum.
Uit www.conifers.org
Thuja sutchuenensis Franch., (uit Sichuan, China) altijdgroene boom uit China, oost Sichuan.
Kleine of middelmatige boom van een 20m, mogelijk lager.
Platte bladeren met schaalachtige blaadjes van 1.5-4mm lang, groen boven en witte banden beneden.
Ovale kegels die bruin worden, 5-8mm lang en 3-4.2mm breed.
Is het eerst beschreven in 1899 van specimenen die verzameld zijn door de Franse botanist Paul Guillaume Farges in 1892 en 1900, werd erna niet meer gezien, pas in 1999 werd het weer teruggevonden door een Chinese botanist in de „Daba Mountain Nature Reserve“ bij Chongqing.
Sichuan Thuja. Sichuan-Lebensbaum.
Levensboom.
(88, 1942, 349, 419) ‘De levensboom stamt uit het paradijs. Het is de boom die in het midden staat, de boom des levens. Die van zijn vruchten eet, kan niet sterven. Openbaringen 22: 1-2 “En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam. Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat twaalf maal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing van de volkeren.” Zie ook Ezechiël 47,12.
Volgens een heel, heel oud verhaal was de boom der kennis een zeer grote boom en zijn wortels drongen door tot in de hel, zijn takken waren in de hemel en boven in zijn kruin rustte het kindeke Jezus.
De volgende generaties die van de wonderboom vernamen vermeldden dat de boom door Gods genade ergens op de wereld geplant was. Wie hem vond was de gelukkigste der mensen, hij hoefde voor de dood dan ook niet bang te zijn. Vergeefs zocht men de boom, hoeveel werk men er ook in stak om de boom te vinden, geslacht na geslacht zonder dat hun verlangen vervuld werd. Het steeds mislukken van die zoektochten maakten velen met de gedachte vertrouwd dat God in zijn toorn de boom in de zondvloed had laten omkomen. Velen leefden verder met de vrome gedachte dat tegen de dood geen kruid is gewassen. Een niet onbetekenend deel gaf echter de hoop niet op om eens in het bezit van de wonderboom te komen. In de loop der tijden zijn er zo vele sagen in omloop gekomen die over het lot van de boom schreven en zo de herinnering levendig hield.
Adam werd uit het paradijs gejaagd, zodat wij met de dood opgescheept zitten. Adam, hij werd dan wel 930 jaar, maar toen hij zijn einde voelde naderen ontbood hij Seth en vroeg hem naar het Paradijs te gaan om daar van een engel de vrucht van deze boom en om de beloofde olie van dankbaarheid te halen. Hoewel honderden jaren verstreken waren sinds hun vertrek was het pad van Adam door de velden en bossen gemerkt alsof het gisteren pas was gebeurd want geen gras zal groeien waar voeten lopen die God vervloekt heeft. Seth wandelde door tot hij tenslotte een wonderlijk grote en mooie boom zag die op een open plaats stond waar vier grote rivieren ontsprongen uit een enkele fontein. Hoewel het geen blad droeg was de boom geweldig groot en sierlijk. Een serpent draaide rond zijn stam (zie Yggdrasil, Fraxinus) en in de bovenste top zat een kind in de schijnende zon, het kind was door de hemel gezonden om de olie te geven als de tijd van vergiffenis gekomen zou zijn. Met zijn wortel kwam hij in de hel, waar Seth de geest van zijn broer Abel zag.
Seth keek omhoog en verheerlijkte zich in de schoonheid van het landschap, een engel kwam van de boom en bracht drie zaden mee van de verboden vrucht mee. Seth moet zijn vaders lichaam begraven in het dal ‘dat Ebroen heet’ en de drie zaden moet hij onder Adams tong leggen. Zo gebeurde het en uit de drie zaden groeien drie dunne twijgen die altijd zomers en winters groen blijven. Hieruit ontsprongen drie verschillende bomen, een cipres, (de Zoon), een ceder, (de Vader) en een olijf, palm of pijn (de H. Geest)
Of, toen hij terugkwam was zijn vader echter gestorven en Seth gaf de zaden mee in het graf. Al gauw groeide er een statige boom, de levensboom. Vrolijk groeide de boom door en stond duizend en duizend jaren en stierf niet, het was toch de levensboom. Hij zag Noach gaan, Abraham en groeide nog toen Mozes en koning David voorbijgingen. Hij groeide nog toen de verlosser werd geboren en de schuld van Adam in het kruis voeren zou. De soldaten velden hem en timmerden uit zijn stam het kruis. Zo werd de levensboom de echte levensboom. De vrucht die nu aan hem hing gaf de mensen het eeuwige leven.
Naar een andere sage ging Seth naar het paradijs en vroeg een cherub om een vrucht van de boom. In plaats van een vrucht kreeg Seth een twijg overgereikt en de engel zei: “breng die naar je vader als zijn laatste wil, het eeuwige leven woont niet op aarde en zijn uur is gekomen.” De vader stierf en Seth plantte de twijg op het graf waar die tot een hoge boom werd. Daaruit ontstonden drie stammen. Die twijgen stonden daar een 3200 jaar en dan vindt Mozes ze. De bomen stonden dan in het brandend braambos waar Mozes met God sprak. Na een droom neemt hij de drie takken mee en doet er vele wonderen mee. Toen Mozes ze afsneed steeg er een heerlijke geur op. Hij omwond ze in een zeer rein laken en droeg die twee en dertig jaar in de woestijn. Al wie door serpenten was gebeten en de roeden kuste, werd genezen. Van hiervan stamde de staf die Mozes gebruikte bij het bittere water van de woestijn zodat die zoet en drinkbaar werd, Exodus 15, 25. Er wordt alleen gesproken over hout. De H. Vaders hebben het vergeleken met het krachtig kruishout dat de bitterheid van het leven zoet maakt. Toen Mozes op weg ging door de wildernis nam hij scheuten mee naar de vallei der vertroosting, de tranen en het bloed van de vertroosten hielden de scheuten levend.
Later werd de wonderstaf van Mozes in het land Kanaän geplant waar die tot een machtige boom werd. Onder zo’n boom huilde David om zijn zonden. Het was koning David die een visioen kreeg waarin hem bevolen werd om de drie takken binnen de poorten van Jeruzalem te planten. David gehoorzaamde, vond ze en keerde naar Jeruzalem terug en zette de roeden in een waterput om ze er gedurende de nacht in te laten. Toen hij ‘s morgens ging om ze een waardige plaats te geven vond hij ze diep ingeworteld en tot een enkele plant verenigd. Hij liet ze daar en als steun bouwde hij er een muur omheen. Velen genazen door de boom aan te raken.
Volgens een andere lezing werd Jeruzalem bij de bomen gebouwd op de heuvel en bouwde koning David zijn paleis er bij om zich in de prachtige bomen te verlustigen waar vreemde vruchten aan groeiden. Die zijn niet te eten en toen de koning er een open maakte bevatte de ene aarde, de tweede het woord liefde (Choschebak(a)) en de derde het lijden van Christus die koning David vele malen voorspeld werd. Nu begonnen ze te groeien en werden drie dicht tegen elkaar gegroeide bomen die zo vast geworteld dat ze niet meer verwijderd konden worden. Toen ze er een jaar stonden liet David er een zilveren ring om leggen, dat deed hij ieder jaar zodat er tenslotte 30 ringen om de boom waren, de latere zilverlingen van Judas. Jacob van Maerlant:
“Dat waren die 30 ringhe
Die vele lieden heten penninghe
Want Judas vercochter omme
Den Gods sone Jhesumme”.
Onder deze boom had David de gewoonte te bidden en psalmen te zingen en onder hem beraamde hij ook de dood van Urias. Om voor deze zonde te boeten legde hij zich de bouw van de tempel op, maar in een visioen kondigde God aan dat dit niet zijn werk, maar voor zijn zoon bestemd was. Salomon, meer filosofisch en praktisch zag zijn schoonheid in het gebruik en, als een moderne ondernemer, hakte hij die om, om te kijken waar het timmerhout geschikt voor zou zijn. Hij had een balk nodig van zulke geweldige afmeting, dat geen boom groot genoeg was. Het zou die enorme boom zijn. Het hout leek gezond maar vreemd genoeg er kon niets van gevormd of gemaakt worden en zo kwam het in de Tempel van Jeruzalem. Men hing de 30 ringen in de tempel op.
Omdat het gezegend was met onzekere kwaliteiten bewaarde hij het als een heilig relict in de grond van het tabernakel zelf. Hier was het dat op een dag een Romeinse vrouw, ene Maximilia, er argeloos tegen leunde en bang opsprong en uitriep: “Jezus Christus, zoon van God, help me”. Want vlammen waren er af gesprongen en op haar kleren gekomen. Allen die het vuur zagen waren verbaasd, maar de Joden, die het zagen en hoorden, zeiden dat ze een heks was. “Om te zeggen dat God een zoon heeft is een blasfemie” “We zullen die vrouw uit de stad jagen”. Dit deden ze dan ook. Jaren daarna werd dit incident weer opgehaald want dit was de eerste keer dat de woorden Jezus Christus gesproken werden.
Eindelijk werd het hout in een moeras gegooid waar de koningin van Sheba over heen trok. Toen haar voeten er op rustten ontstond er een visioen en zag ze Christus op de top van een heuvel aan het kruis. De koningin schonk goud en zilver en daarmee besloeg men de boom die door Salomon in de tempel werd gelegd.
Na Salomon kwamen vele koningen. De boom werd uit de tempel verwijderd en men nam al het goud en edelstenen er af. Waar de boom lag groef men een put waar het geofferde vlees in werd gedaan. De boom kwam onder de aarde, maar de aarde dreef hem omhoog en het hout dreef in het water. Iedere dag, voor middernacht, kwam er een engel en roerde in het water en iedereen die erin baadde werd weer gezond.
Maerlant zegt ervan in de rijmbijbel: Daarna schrijft Johannes van hem.
Ging hij te Jeruzalem.
Tot een feest die er was.
23745 In die stede zoals ik het las.
Was een water dat in Latijn.
Heet probatica piscina. (te Bethesda)
Een put was het wijdt genoeg.
Daar men de offerande in waste.
23750, 5 portieken waren er toe.
Daar vele zieken in waren toen.
Die wachten het roeren der piscina.
Want de engel die plag stilletjes.
Te komen die het water verroerde.
23755 Wie zo men daar dan eerst in voerde.
Hij werd alle euvel gezond.
Maar niemand nee wist die stond.
Welke tijd de engel te komen plag.
Daarom wachtte het volk nacht en dag.
23760 Ook nee las ik niet die stonde.
Welke tijd dit wonder eerst begon.
Maar de zaak daar het van kwam.
Die was aldus zoals ik het vernam.
Toen dat bericht van Salomon.
23765 Van zijn wijsheid van zijn doen.
Ging beide ver en nabij.
Kwam de koningin van Saba.
Zoals het in de Koningen boek staat.
En zocht aan hem raad.
23770 Toen ze van hem gescheiden was.
Ontbood ze hem weer das.
Dat in het huis van het houtwerk.
Een hout was zonder falen.
Daar men een aan zou hangen.
23775 Daar het Joodse rijk zou om vergaan.
Salomon ontzag hem van diezelfde.
En deed dat hout diep begraven.
Op die plaats zo was daarna.
Gemaakt piscina probatica.
23780 Toen het bij Gods geboorte kwam.
Kwam dat hout boven en zwom.
In die manier alsof het voorzei.
Gods geboorte en van deze zaak.
Verroerde eerst de piscina.
23785 En door de waardigheid van hem.
Kwam de engel en verroerde de put.
Maar het evangelie nee zegt niet dit.
Toen Jezus ter piscina kwam.
Een man hij daar vernam.
23790, 38 jaar had hij ziek geweest.
Onze Heer sprak wil u genezen.
Heer sprak hij als het water verroert.
Heb ik niemand die mij er in voert.
Een ander is er in voor mij dan.
23795 Jezus zei tot de man.
Draag op uw bed en ga wandelen.
Die man ging daar van de andere.
En droeg zijn bed daar hij op lag.
Zo gebeurde het dat na een lange tijd, dat het hout in de nacht van het bedrog er uit gehaald werd en tot een kruis gemaakt, sommigen zeggen door de hand van Christus zelf. Nu lukte het ook gemakkelijk om het hout te bewerken.
Volgens een andere versie werd Jeruzalem door de vele oorlogen zo verwoest dat alleen de bomen op de berg bleven bestaan en de stad op vrij grote afstand kwam te liggen. De vader van Herodes liet de bomen omhakken om er ruimte te maken om misdadigers te straffen. Het werd Golgotha. De bomen werden naar de stad gebracht en bij de tempel gelegd.
Uit www.heiliglandstichting.com
Een heel oude bron is de Boec van den houte (prozaversie), Auteur is onbekend.
BRON Leiden, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, Ltk. 262 Datum: 1450-1500. Omvang: 2742 woorden. Opm.:Papieren handschrift, 364 bladen, 2 kolommen per bladzij, 32 of 33 regels per kolom. Het handschrift bevat een verzameling godsdienstige teksten, o.a. lectiones uit Oude en Nieuwe Testament, overdenkingen van het leven en sterven van Christus (verdeeld over de canonieke uren der zeven weekdagen) en fragmenten en collacies van kerkvaders en latere auteurs. De prozaversie van het Boec van den houte bevindt zich op fol. 15ra-20rb.
(46) ‘Hierna toen Adam honderd twintig jaar was toen won hij een zoon wiens naam Seth was. Toen zei Adam: “Ziet, God heeft ons onze zoon weer gegeven die Cain versloeg.” En toen Adam negen honderd en dertig jaar oud was zei hij tot Seth, zijn zoon: “Hoor naar mij, mijn lieve kind!” en hij vertelde hem alle dingen die Eva, zijn moeder, en hem gebeurd waren van de tijd dat ze van het verboden hout gegeten hadden en zei: “Ga zonder oponthoud tot de engel Cherubijn die daar voor het paradijs staat en vraag hem hoe lang dat ik de olie der barmhartigheid zal ontberen die God me zelf beloofde toen hij me daarvan verstootte. En wees niet bang van de engel, al heeft hij een vurig zwaard in (47) zijn hand: hij beschermt er het paradijs mee dat een zoete plaats is waar altijd vrede en rust is.” Seth sprak tot zijn vader: “Ik ben bereid vader om uw wil te doen en dat ge behaagt en dat ge gebiedt. Maar ik weet de weg niet.” Adam zei: “Zoon! Ga en vertrouw op mij en let op wat ik u zeg: Als ge in een dal komt dat men Ebron noemt zal ge er voetstappen vinden die we traden toen we met rouw kwamen, ik en je moeder, toen de engel die plaats ontzegd had die we verloren om onze zonden; nog staan daar die voetstappen. Ook zeg ik u, ge zal een helderheid zien komen uit een zoete plaats dat gemengd is met rook van wellust.” Met die woorden scheidde Seth van zijn vader. Toen hij voor het paradijs kwam vernam hij een grote helderheid; hij wordt bang en meende een vuur te genaken. Maar toen hij aan de woorden dacht die zijn vader hem gezegd had van de helderheid die hij in die plaats tegen zou komen zo ging hij dapper derwaarts tot de engel Cherubin die voor het paradijs met een zwaard stond die hem vroeg wat hij begeerde en wat hij zocht en van waar hij kwam en welke tijding hij daar bracht. Seth zei: “Ik kom van Adam die met arbeid zijn lichaam heeft versleten. Hij bid u dat ge hem de rechte zekerheid laat verstaan van de olie van barmhartigheid (48) die God hem beloofde toen hij hem er van verstootte.” Toen sprak Cherubin, de engel: “Ga en steek uw hoofd door die deur en bekijk het paradijs geheel; boven alle plaatsen mocht ge hem prijs geven. En vraag me wat ge daar ziet en ik zal het u geheel verklaren.” Toen Seth zijn hoofd door de deur stak verwonderde hij zich zeer en het maakte hem en zijn hart blij. Want hij zag daar meer schoonheid dan enig menselijk hart in zichzelf begrijpen kan: De kruiden geven daar zoete reuk en de bomen vele soorten vruchten. Zijn ogen liet hij ronddwalen. En in het midden van het paradijs zag hij een mooie fontein die in vier rivieren gedeeld was zoals de meesters dat aanduiden. De eerste heet Phison en loopt om een eiland waarin met het beste goud vindt; ook vindt men |16ra| daarin kostbaar gesteente. De andere heet Gion en loopt om het land der Moeryanen. De derde heet Tygrus en loopt om het land van Azië. Die vierde heet Eufraat en loopt om de hele wereld. Op deze heldere rivier, die Seth gezien had, stond een boom die groot gegroeid was en al zijn takken waren bloot; en hij droeg geen vruchten of bladeren en ook geen schors zodat hij dacht dat het een zeer grote schade was dat hij zo hoog gegroeid was en zo zeer verdort; hij sloeg zijn ogen neer en zag dat om de boom (49) een ijselijk en zeer groot serpent lag gewonden. De wortel van deze boom ging zeer diep in de hel. Daar zag hij de ziel van Abel, zijn broeder. Hij zag een bijzonder groot wonder aan deze boom: Want op het hoogste van deze boom lag een kind, net geboren en in doeken gewonden en hij hoorde het dezelfde tijd wenen. Toen hij dat paradijs had bezien ging hij weer waar hij de engel vond staan en vroeg gelijk wat dat kleine kindje betekende dat op de boom lag en weende die daar verdort stond. De engel sprak: “Ik mag het u zeggen. Dat kind dat ge daar zag zal nog de menselijke vorm aannemen van een zuivere maagd; boven de loop van de natuur zal God dat kind gemeen hebben met een maagd die alleen de genade weer zal brengen die Adam verloor bij Eva, uw moeders raad. En dit kind zal het alleen volkomen bekopen; niet eerder en daar zal uw vader Adam zich om verblijden. De olie der barmhartigheid zal bij het kind uit zijn leden zo uitermate geperst worden dat de vader zich daarmee tevreden zal stellen van alle schuld die hij op het menselijke geslacht heeft. Zeg dit uw vader dat ge een kind uit het hart van de Heilige Drievuldigheid zag spruiten; een mensenzoon zal hij heten en hij zal zijn heilig bloed storten aan het hout dat nog groeien zal van drie zaden die uit dezelfde appel kwamen en van dezelfde tak gevallen zijn daar Adam in het paradijs de vrucht van proefde die God hem verbood van te eten.” De engel gaf Seth aldaar drie zaden en zei: “Deze drie zaden zal ge onder uw vaders tong in zijn mond leggen en het met hem in de aarde begraven. Er zullen drie scheuten van groeien die tot een grote boom zullen worden. Die ene zal Cedrus genoemd worden die hoog groeit boven alle bomen. Daarbij kan men de Vader verstaan wiens mogendheden boven alles gaat en was en is en zal wezen.
De andere scheut zal als een cipres zijn. Daarbij wordt de Zoon gerekend want de cipres geeft als men het hout er afhaalt een al te zoete geur. Nog als men van de Zoon handen en voeten door zal houwen en zijn zijde geopend zal worden dan zal er een zoete geur uitkomen zodat de Vader daarbij Adams misdaad geheel zal vergeven.
De derde scheut zal als een pijnboom wezen en betekent daarbij de Heilige Geest. Want men ziet aan de pijnboom dat hij menig blad uitgeeft en al zijn scheuten daarmee versierd en verspreid heeft en staat altijd even groen en dergelijke kan men opmerken in de Heilige Geest die zijn gaven hier en daar zo menigvuldig uitspreidt, heimelijk en openbaar, zodat men er geen getal van weet.”
Seth draalde niet langer toen (51) de engel dat had uitgelegd wat er aan die zaden lag. Hij haastte zich tot zijn vader en vertelde het hem allemaal van woord tot woord, hoe de engel het hem had gezegd: Dat de olie van uw barmhartigheid van een kind zou komen. Toen verblijdde hij zich en lachte maar eens in zijn leven voor hij stierf en leefde niet lang nadat hij de zaden gezien had.
Hierna toen Adam gestorven was toen legde Seth de drie zaden onder de tong van zijn vader en er kwamen drie smalle scheuten van, elk een el lang (70cm), en die bleven altijd ‘s winters en zomers even groen, wel 3200 jaar. En daarna vond Mozes ze toen hij het Israëlische volk over de Rode Zee leidde in de woestijn en zich neerzette in het dal Ebron daar Adam lag begraven. Toen Mozes die twijgen zag kon hij niet weten wat dat betekende. ’s Morgens toen het licht was zag Mozes, de knecht God, dat er een twijgje bij het hoofd van zijn bed stond. Het volgende twijgje zag hij naast zijn rechterkant staan. De derde zag hij aan zijn linkerkant. Mozes werd bang en liet ze daar op dezelfde plaats staan; hij ging verder met het volk van God om ‘s avonds rust te nemen in Ellem. De volgende dag ziet Mozes, de knecht van God, die twijgen bij zijn bed staan zoals hij ze tevoren gezien had. Toen profeteerde hij daarvan en zei: “Deze drie twijgen zijn getekend (52) door de Heilige Drievuldigheid.” Dus liet Mozes ze daar staan en voer met het volk weg in het land van Rapedum waar ze dat water zo bitter vonden dat ze alle dorst en ongemak leden. Ze klaagden allen algemeen over Mozes en zeiden dat het door zijn schuld kwam wat hem zeer bedroefde en bad tot God dat hij hem een middel gaf waar het water zoet van kon worden want dat volk liet zich niet tevreden stellen. Toen ging hij in een paviljoen |17vb| waar hij ‘s nachts rustte. De volgende dag vroeg viel hij op zijn knieën en bad God of het zo zijn mocht dat Hij hem te kennen wilde geven wat hij met de twijgen bedoelde die hem zo vaak openbaarde; zijn gedachten waren velerlei. Toen zond God hem een gedacht in dat men die twijgen er uit zou trekken en in die fontein steken. Daar veranderde toen de bitterheid van het water in grote zoetheid. Toen nam Mozes de twijgen en voerde ze met hem in het land van Raphaden. Onder een berg liet hij de twijgen en zette ze in een heldere fontein van water. Daarna ging hij op de berg van Sinaï en daar was hij 40 dagen. En toen hij van de berg terugkwam voerde hij die twijgen naar Moab in dat koninkrijk en daar zette hij ze alle drie waardig in de aarde en voer er vandaan en na die tijd zag hij ze niet meer. Daar bleven ze vele jaren staan waar ze niet groeiden, maar blijven in dezelfde stand; ‘s winters en zomers waren (53) ze even groen. Daarna vond koning David ze; want in zijn slaap kwam hem een engel naar voor en zei: “Uitverkoren koning! Hoor wat ik u vermaan: U zal ze over de Jordaan leiden en daar zal ge drie twijgen vinden die tot grote dingen zullen komen; die zal u in uw hof zetten. Daar zal diegene aan sterven die alles weer zal verkrijgen dat door Adam verloren is.” David wordt wakker en wordt bang. ’s Morgens vroeg staat hij op en maakt zich klaar en neemt gezelschap mee en gaat in het rijk van Moab en hij vindt daar een mooie plaats en neemt aldaar zijn rust. De volgende dag ziet David de drie twijgen omtrent zijn bed staan. Hij bidt tot God dat Hij hem openbaren wil of dat de twijgen zijn die hij daar zoekt. En een stem zegt hem direct: “Dit zijn de drie twijgen die u behoeden zal.” Dezelfde dag voor vespertijd komt David binnen Jeruzalem en brengt aldaar die drie twijgen. Dit gebeurde in het tiende jaar nadat hij tot koning was gekozen. Toen bracht hij ze naar de plaats en zette ze in een helder water dat bij zijn hof stond. De volgende dag meende hij ze binnen zijn hof te zetten, wat hij niet doen kon. Want ze waren in de nacht zo gegroeid zodat men ze daarvan niet kon brengen en ze groeiden zo ineen dat men ze niet zien kon welke het van de (54) drie was. Maar boven tot het hoogste eind bleven ze gescheiden zodat men goed herkende dat het drie twijgen waren. De Cedrus en cipres en de pijnboom tezamen groeiende ineen, maar in het hoogste van de boom kom men duidelijk zien dat hij in drieën verdeeld was. De koning liet zijn hof verlengen en wijder maken zodat men de boom daarbinnen bracht en liet het omgeven met een haag. En toen hij daar een jaar gestaan had liet de koning er een zilveren ring omslaan. Hij groeide dertig jaar en elk jaar liet hij er een nieuwe ring omslaan. Dit waren 30 ringen waarvan veel lieden zeggen dat dit de penningen waren daar Judas de Zoon van God voor verkocht. De koning plag vaak op dezelfde plaats ootmoedig zijn gebed te doen. Hij verzamelde zilver en goud om hout en steen te kopen en wilde er een bedehuis van maken. Maar God openbaarde hem en zei: “Koning! merk dat u een manslachter bent, u zal voor mij geen tempel maken. Maar het zal door Salomon gebeuren die het rijk na u zal bezitten.” Daarna toen Salomon koning was liet hij een tempel maken. En daar ontbrak een balk in; die meesters voeren en zochten het hele land door, maar ze vonden geen balk zo groot dat die hen daartoe kon dienen. Dus zo kwamen ze tot de koning en zeiden: “We kunnen geen boom vinden die we tot het werk bereiden, (55) tenzij dat ge de boom laat afhouwen die met de 30 ringen in uw hof gebonden staat.” Dit wilde de koning niet goed toestaan omdat zijn vader het daarin gezet had. Nochtans wilde hij dat mooie werk niet laten bederven en zei tegen de timmerlieden dat ze de boom af zouden houwen. De 30 ringen liet hij geheel afhouwen en in de tempel brengen; daar hingen ze vele jaren; zolang hingen ze daar dat de jaren om waren dat de Joden Judas brachten en Jezus daarom verkochten. Deze boom lag gehouwen en klaar voor het werk; de meesters namen de maten en meenden het in het werk te leggen. Maar toen hij opgeheven werd zei men dat hij vijf voeten te kort scheen en toen men hem weer neerlegde toen verlengde hij weer vijf voeten. Dit verwonderde de timmerlieden zeer; ze namen de maten boven en onder; maar het was voor niets dat ze wrochten, ze konden het niet en mochten de balk daar niet van maken want hij was voor andere dingen gegroeid: hij moest diegene dragen die ons met zijn bloed zou verlossen van het duivels geweld. Toen de koning dit hoorde zeggen dat men geen balk van dit hout kon maken liet hij ze weer naar het woud gaan om een andere balk te zoeken en ze vonden er een in de eerste keer die min of meer gepast was voor dit werk. Daarna lag dit hout in de (56) tempel zodat niemand er op lette. Daarna kwam een vrouw die Cybilla heette; ze zat roekeloos op het hout daar ze grote nood of leed van had want uit de boom rees een brand die haar kleren met een vuur ontstak en ze riep: “O boom vol heiligheden! hoe was ik toch zo dapper dat ik op u durfde te zitten: aan u zal Gods Zoon hangen om onze zonden.” De Joden kwamen en geselden haar en wierpen haar in een kerker; ze wist zelf niet wat ze riep van het hout; ze deden haar zo groot verdriet aan dat ze in de kerker dood bleef. De Joden gingen en beraadden zich wat ze met het hout zouden doen; ze worden het eens en lieten het uit de tempel dragen en lieten het over een beek leggen waar het met de voeten getreden werd, dat hout daar onze zaligheid aan ligt.
Hierna kwam tot Salomon een koningin omdat haar veel van zijn wijsheid gezegd was. Maar toen die vrouwe bij die beek kwam daar dat hout over lag zond God haar een gedachte in dat zodat ze er niet over durfde te gaan. Men zei dat ze blootsvoets in de beek ging en durfde dat hout niet met haar voeten te betreden. Dit zag de koning en zei: “waarom maak je u zo nat?” Ze sprak: “Heer koning! Op wiens raad legde ge dit hout in deze plaats? (57) Men noemt u wijs, maar dit verwondert me zeer dat ge niet weet dat de hoop van de wereld aan dit hout zal hangen.” En ze gaf zilver en goud waarmee men dat hout besloeg. En Salomon liet het met grote eer nemen en in de tempel dragen en liet alle deuren van de tempel dicht metselen met stenen, uitgezonderd een en daar liet hij dat hout dwars in voegen zodat niemand daar in zijn gebed zou spreken en hij boog zijn hoofd. En nu moesten allen dat aanbidden die het te voren vertreden hadden. Na Salomon kwam een koning die Roboam heette en nog een andere die men Abia noemde; die nam van dat hout het goud en alle kostbare stenen daar het mee beslagen was en liet het uit de tempel dragen; de Joden kwamen ‘s nachts en begroeven het wel 20 lagen onder de aarde; daar lag het wel twee honderd jaar. Daarna gebeurde het dat men een visvijver graven zou daar men het vlees in wassen zou dat men in de tempel zou offeren. En dit was de visvijver waarvan Sint Jan in zijn evangelie zegt dat de engel naar beneden kwam en in het water roerde en welke zieke het eerst daarin na de engel gedaan wordt; en dat geloven we, dat de engel dat water van de visvijver roerde en de zieken genazen; dat was vanwege de toekomst van het kruis van de Heer, en toen de tijd van Ons Heren passie naakte, (58) toen brak dat hout op en dreef boven op dat water. En toen de Joden het zagen namen ze het en maakten daarvan het kruis voor Onze Heer. En toen verkreeg Adam de olie der barmhartigheid die hem beloofd was.
Zulke sagen gingen van land tot land, zodat men honderden jaren van de levensboom droomde. Toen kwam de tijding door geheel Europa dat de levensboom ontdekt was. Men kan zich nauwelijks voorstellen welke vreugde dit de gelovigen gaf. De arbor vitae, Latijn voor de Franse l’arbre de vie, Engelse tree of life, onze levensboom en Duitse Lebensbaum. De naam zou aan deze boom gegeven zijn door een Franse koning in de slottuin van Fontainebleau waar deze boom geplant was in het begin van de 16de eeuw. Clusius hoorde deze boom zo noemen, omdat de boom een symbool van onsterfelijkheid is en een goed symbool van wedergeboorte omdat het in de koude winters lijdt, dan verliest ze haar elegante groen en de twijgen en bladen nemen een donkere kleur aan en krijgen een bruin en bijna verwelkt loof dat zich in het voorjaar weer fris vergroent alsof het zich weer verjongt met de glans van het vorige jaar. Zo is het op goede grond een boom des levens geworden.
Op deze grond verschilt ze weinig van de oorspronkelijke levensboom, maar bij de meeste, waar het gerucht doordrong, dacht men met die betekenis aan iets anders.
Een andere beroemde botanist uit die tijd meende dan dat men de boom zo genoemd had vanwege zijn altijdgroen en sterk ruikende blad dat als een symbool voor onsterfelijkheid gehouden werd. Dat stemde met de algemene opvatting van de gelovigen meer overeen. Naar hun voorstelling was de boom niet alleen een symbool van onsterfelijkheid, maar had ook de kracht onsterfelijkheid te verlenen aan iedereen die daarvan at. Zo vermeldt een kruidboek van eind 15de eeuw: “De boom bezit de natuurlijke eigenschap dat, wie ervan eet, daardoor gesterkt wordt tegen allerlei ziektes en ouderdomsverschijnselen, ja zijn lijf werd onverwondbaar als dat van Achilles. Wie het groen als salade eet vergeet alle ander voedsel en zorgen”.
Tenslotte werd de levensboomolie, thujaolie, gebruikt als een oplossend, zweet- en urinedrijvend middel dat gebruikt werd voor geslachtsziektes en vandaar de naam levensboom dat zo het eerst door Dodonaeus gebruikt werd.
In Amerika was het een levensboom omdat het hout de onverwoestbare palissades leverde waarachter de eerste blanken zich konden terug trekken. Als vervanger van de altijdgroene cipres, de wachter over de doden in de Middellandse Zeelanden, bereikte de boom al gauw onze begraafplaatsen en vervult hier die levensboomfunctie.
Jan van Mandeville; ‘Ge zal weten dat dit kruis van onze Heer was van 4 soorten hout, alzo dit vers zegt: in cruce sunt palma cedrus cypressus oliva, dat is te zeggen in Dietsche: in het kruis van onze Heer was hout van palm, van ceder, van cipres en van olijven. Dat hout van het kruis dat recht opging van de aarde ter hemel waart was van cipres en dat hout dat dwars ging daar de handen aan genageld waren was van palm en de voet van het kruis die gevestigd was in de aarde om dat kruis vast te houden was van ceder en de tafel die boven het hoofd stond daarin de titel geschreven stond in Hebreeuws, in Grieks en in Latijn was van olijf en was anderhalve voet lang. En de Joden maakten dat kruis van 4 soorten hout om zekere redenen en bijzondere zaken. De eerste reden was; want ze zeiden en waanden dat onze Heer daar zou blijven hangen alzo lang als dat lichaam zou mogen duren. En daarom maakten ze de voet van het kruis van ceder omdat cederhout niet verrotten mag, nog in de aarde, nog in water. Want ze wilden dat het lang duurde. De andere reden was; omdat ze waanden dat het lichaam van onze Heer verrotten en stinken zou zodat hij daar niet lang zou mogen hangen. Daarom maakten ze dat langste hout, dat van de aarde opwaarts ging te hemel waart, van cipres dat goed ruikt zodat die reuk van het lichaam niemand zou mogen deren. De derde reden was, omdat ze waanden in dit kruis onze Heer te ene maal hebben overwonnen en zijn macht genomen. En daarom maakten ze dat hout, dat dwars ging, van palmen omdat men in dat oude testament plag te kronen met palmen diegenen die overwinnaar was. De vierde reden was; omdat ze waanden te hebben pais en vrede na de dood van onze Heer want ze zeiden dat ze een tweedracht en onvrede hadden tussen hem en hen. Want de olijf betekent vrede zoals ons de historie van Noach betuigt. Want die duif bracht een twijg van olijven, dat bewees dat er vrede gemaakt was tussen God en de mens. En daarom maakten ze de tafel van de titel die boven het hoofd stond van olijven. Want ze waanden van hem vrede te hebben na zijn dood. En weet dat onze Heer was genageld aan het kruis liggend op de aarde en daarna zo richten ze hem met het kruis op. En toen zo leed hij die meeste pijn. Item, de Grieken en de christenen die wonen over zee zeggen dat dit hout van het kruis, dat we cipres noemen, was van de appelboom waarvan Adam de appel at. En alzo hebben zij het in hun schriften. En ook zegt diezelfde schrift dat toen Adam ziek was toen zei hij tot zijn zoon Seth dat hij ging tot het aardse paradijs en dat hij bad de engel die dat behoedt dat hij hem wou zenden van de olie van de boom der ontferming om te zalven zijn leden zodat hij genezen mocht. Welke Seth daarheen ging, maar hij liet hem er niet ingaan, maar hij zei hem dat hij van de olie der ontferming niet hebben mocht, nochtans zo gaf hij hem drie zaden van dezelfde appelboom en zei hem dat hij ze legde in zijn vaders mond en daarvan zou een boom groeien. En als die boom vrucht droeg zo zou zijn vader begunstigd worden. Toen hij weer gekeerd was tot zijn vader zo vond hij hem dood en legde hem die 3 zaden in zijn mond en die begonnen te groeien en werden drie grote bomen waarvan dat kruis gemaakt was zodat die de goede vrucht droeg Jezus Christus op Goede Vrijdag, mits welke vrucht Adam en die van hem zijn gekomen zijn begunstigd en ontkomen van de eeuwige dood, tenzij dan dat die zichzelf schuwen. Dit heilige kruis hadden de Joden begraven in de aarde onder die rots van de berg van Calvarië en daar was het verborgen wel 200 jaar of meer tot aan de tijd dat Sint Helena het weer vond, die moeder was van Constantijn, de keizer van Rome’. zie verder 18 augustus, St. Helana.
Slot.
Het kruishout is gemaakt van de boom uit het paradijs waarvan Eva de vrucht des doods geplukt heeft.. De kerk schijnt hier een zinspeling op te maken in de Hymnus die op Goede Vrijdag bij de verering van het kruis gezongen wordt.
“De parentis protoplasti
Fraude factor condolens
Quando pomi noxialis
Morsu in mortem corruit
Ipse lignum tunc notavit
Damna ligni ut solveret”.
De lignum vitae werd als kruis wel afgebeeld als twee aaneengehechte boomstronken en bezet met talrijke takstompen.
Het levenshout, Ezechiel 31,3-9, 41,18; 47,12. De H. Justinus, 2de eeuw, gebruikt dit beeld voor de eerste keer. In de 9de en 10de eeuw komt dit geregeld voor op ivoorsculpturen en miniaturen. Op deze laatste zijn deze kruisen groen gekleurd, het groene hout. Een laat voorbeeld in ons land is het grote crucifix van Hees bij Nijmegen. Daarnaast blijft het vooral als kazuifelversiering zeer veelvuldig voor te komen.
Christus staat in het midden van de kerk als de boom van het paradijs. Maria wordt in de middeleeuwen geschilderd als de bloeiende en onvergankelijke tuin waarin de boom des levens geplant is die aan allen onbelemmerd de vrucht van de onsterfelijkheid schenkt. Zo verschijnt ook de veel voorkomende sage van appelbomen die in de kersttijd te midden van de sneeuw uitbotten, bloeien en vrucht dragen. Daarom zien we nog steeds appels in onze kerstboom.
Veelvuldig zie je onder het kruis Adam afgebeeld. Men meende dat het kruis opgericht was op de plek waar Adam begraven was. Later zie je meer zijn schedel en enkele doodsbeenderen.
Bij de kerkvaders is de boom van kennis van goed en kwaad een beeld van Christus kruis. Immers door de eerste boom kwam de zonde in de wereld en door de andere, het kruis, werden wij verlost, aan de ene boom hing de dood en aan de andere het leven. Gewoonlijk neemt het kruishout de vorm aan van een eik, een wijnstok of een rozenstruik.
Symbool van onsterfelijkheid, oude leeftijd old age unchanging friendship.
De oorsprong van de legende is waarschijnlijk te zoeken in het apocryfische evangelie van Nicodemus (dat tot de 4de eeuw behoort) Daarin leest men dat Seth door Adams bevel naar het Paradijs gaat om de olie van barmhartigheid. Dat weigert de engel Michaël die zegt dat Christus op de wereld zal komen om al de gelovigen te balsemen en om Adam naar de boom van de barmhartigheid te leiden.
Eva.
Een andere legende, van een Duitse dichter uit de 13de eeuw, Liutwin, luidt.
“Het is Eva die met haar zoon naar het Paradijs gaat. Zij ontmoet het serpent en ontvangt van de H. Michaël een olijftak. Die wordt op het graf van Adam geplant en groeit er snel op. Na Eva’s dood keert Seth naar het Paradijs terug en ontmoet er de cherubijn die in de hand een twijg houdt, waaraan nog de helft van de appel hangt, waarin Eva ooit heeft gebeten. Hij geeft de twijg aan Seth en beveelt hem er goed zorg voor te dragen. Ook voor de olijfboom die op Adams graf staat, want deze twee bomen zullen eens het werktuig van de menselijke verlossing worden. Seth bewaart zorgvuldig de tak en op het uur van zijn dood geeft hij die aan de beste der mensen, totdat hij in de handen van Noach komt, die de twijg met hem mee in de Ark neemt. Na de zondvloed zendt Noach een duif uit en ze komt terug, met in haar bek een twijg van de olijf die op Adams graf groeit. Noe bewaart godvruchtig de twee takken die tot de verlossing van het mensdom zullen dienen.
Heraldiek.
Het ankerkruis, met ankervormige omgebogen armen is verwant aan het Koptisch/Egyptische kruis dat leven betekent. Deze samengestelde viervoudige treedt ook wel enkelvoudig en wel in familiewapens en muurankers op. In dat geval spreekt men van een ‘bemmel’ of levensboom. De 4 armen van het ankerkruis vertonen nu 4 gestileerde levensbomen of paradijsbomen in hun eenvoudigste vorm. Immers, de beide bovenste en naar weerskanten omgebogen krullen zijn de bladeren, de as is de stam. Het Ankerkruis vertoont een combinatie van 4 dergelijke bomen die samen het algemeen christelijk symbool, het kruis vormen. Eindigen de gespleten uiteinden van de armen in slangenkoppen, de paradijsslang, dan spreekt men in de heraldiek van slangenkopkruis.
Vermeerderen.
Neem in februari de topstekken van een 10/15cm lengte, liefst van een wat jonge plant. Het stek moet van onderen iets verhout zijn, een geel/bruinverkleuring krijgen. Daardoor rot het minder, het wortelt het best tussen die twee kleuren. Trek het onderste twijgje eraf. Het is een gemakkelijke conifeer. ‘Albospicata’, Rheingold, Golde Globe’, Sunkist’ en ‘Brabant’ wortelen zonder groeistof. De anderen in een oplossing van naz 100mg per liter een nacht plaatsen en dan planten.
Plaats de coniferen in een koele ruimte, 10 graden, de bodemwarmte moet wel hoger zijn, een 14 graden. Dan gaat de wortelvorming door en heeft het gewas geen last van de voor hen hoge temperatuur, gaat dus niet groeien. Planten in stekgrond, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte en schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het blad wat opdroogt en bedek het dan weer. De luchtvochtigheid is hoog genoeg als het plastic bedekt is met waterdruppeltjes, je kan de plant dan niet zien. De waterdruppeltjes houden ook ultraviolette stralen van de zon tegen, op droge plekken komt de zon er door en verbrandt het gewas. Je kan ook een hoog saladebakje nemen, een paar cm. stekgrond erin, (dat is gezeefde potgrond zonder mest) plastic eroverheen en vastbinden met een elastiekje Na enkele maanden is het stek geworteld, de plant begint dan te groeien, langzamerhand meer luchten en tenslotte het plastic eraf halen. Licht bemesten. In buiten brengen na de ijsheiligen, half mei.
Zaaien kan in april/mei, eerst het zand 8 dagen in vochtig zand voorkiemen, zaad bedekken.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/