Carpinus
Over Carpinus
Haagbeuk, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt.
Uit O. Thome.
Deze familie omvat bladverliezende bomen met meestal dichte ronde hoofden, zelden zijn ze struikvormig.
Komt met 30-45 soorten meestal in centraal en O. Azië voor, 2 in Europa, de meeste en W. Azië en 1 in N. en Centraal Amerika. De mooiste is Carpinus cordata met grote bladen en Carpinus japonica met een sierlijke vorm en blad.
Het zijn bomen die zigzag groeiende takken bezitten met afwisselend geplaatst bladen die opvallend parallel generfd zijn.
Naar de kenmerken kan de haagbeuk in 2 groepen verdeeld worden.
Betulaceae, berkenfamilie of Corylaceae.
Groep Eucarpinus.
Schors is altijd glad. Bladeren met 7-15 paar zijnerven. Het schutblad van de mannelijke bloeiwijze is breed eivormig en ongesteeld, vruchtbloemomhulsel is perkamentachtig.
Carpinus betulus, L. (het mannelijke woord betulus werd aan deze boom gegeven terwijl het vrouwelijke betula aan de elegante berk werd toegevoegd). Haagbeuk is een boom die hier mogelijk inlands is en in het noorden tot zuid Zweden en in Duitsland groeit en door tot in de Kaukasus en zo verder naar Perzië. In de bergen gaat de haagbeuk niet veel hoger dan de eikenzone en komt alleen voor in het onderste gedeelte van de beukengordel. Het is een boom van het gematigde klimaat met enigszins continentale inslag. Komt vooral voor op de betere gronden. Groeit in het Noorden tot 57ste graad N. B.
De wortel verloopt vlak in de bodem. Komt ook met zijn zijwortels niet diep in de grond. Houdt van een vochtige bodem. Kan echter weer niet tegen hoge waterstand. Wel weer goed tegen snoeien en bloedt wel in het voorjaar.
De haagbeuk is een boom die gekweekt wordt vanwege het mooie blad dat in de herfst heldere tinten geeft en voor de licht groene en aantrekkelijke vruchttrossen.
Lyrisch.
De bast is dun en glad en gewoonlijk licht van kleur. De haagbeuk groeit in zijn jeugd lang bossig en vormt hierna meestal maar een kleine boom tot 15m. hoog. De stam van de boom is meer ovaal dan rond en heeft een gegroefde vorm. De stam verdeelt zich in takken op zo’n manier dat de hoofdstam verloren gaat in deze massa. De boom draagt de zwakke takken opgericht en vertoont zo meer een onderstutte vorm. Kan die opwaartse takken maar een 150 jaar dragen, hoewel er voorbeelden zijn van 3‑400 jaar oud met een stamdoorsnede van een meter.
De knoestige stammen en verdraaide takken maken een haagbeuk tot een goede schuilplaats voor moordenaars en andere duistere lieden. Een Duistere, Donkere Doemboom.
De boom wordt vaak niet gezien, of herkend omdat het met andere bomen verwisseld wordt.
De lange en groengepunte knoppen gloeien op een zwarte tot zilveren bast die zich in het voorjaar uitspreiden en plotseling is de boom getooid in het voorjaarskleed. Niet de bladeren maar de bloemen zijn verschenen in een druipend, groen/gouden gewaad wat uit de katjes gewoven is. Dit levert een fraai gezicht op in maart. De mannetjes zie je op het oude hout, terwijl de vrouwtjes aan de jonge scheuten van dezelfde boom komen. Het geeft al jong zaad, een zwevend zaad dat grote afstand kan afleggen. De bladknoppen houden zich dan nog steeds bescheiden op de achtergrond en zijn bezig met open gaan, de waaiervormige plooien van de tere bladeren zijn pas in het eerste stadium van ontvouwing. Na het verdwijnen van de manlijke katjes ontluiken de emerald groene bladeren, eirond maar niet symmetrisch van vorm met een fijn ingesneden en gezaagde rand en getekend door een sterke middennerf van waaruit de parallel lopende nerfjes naar de bladrand gaan. Heeft duidelijke en meer nerven dan de beuk. Het blad heeft mooie patines van puur goud in oktober. 5-8cm lang en 3-4 cm breed, lancetvormig.
In de verte lijkt het wel wat op de beuk vooral omdat het blad in de winter, net als bij gesnoeide beuken, er lang aan kan blijven. De haagbeuk heeft echter kleine en aanliggende knoppen en de beuk afstaande, grote en spitse knoppen. Meer lijkt het blad op dat van de iep en ook op de berk, Betula, vandaar zijn tweede naam betulus. Groeit op dezelfde gronden als de beuk en zelfs op drogere gronden, houdt echter niet van zure gronden. De verwarring ontstaat voornamelijk omdat de haagbeuk en de beuk als haag gebruikt worden. Als haag houdt het ook in de winter zijn vaalbruine blad, de gesnoeide beukenhaag ook, de ongesnoeide beuk laat zijn blad vallen, vandaar de verwarring.
Meestal wordt de haagbeuk gebruikt voor de wat forsere hagen. Ook werd het gebruikt in de zogenaamde Franse tuinen omdat het geschikt is voor vormsnoei. Symbool van sieraad, ornament.
Overblijfsels uit de ijstijd lagen in Z. Europa en Kaukasus. rond 7000 v. Chr. Kwam het naar Midden Europa en 4000 tot 5000 v. Chr. Was ze wijd verspreid en rond 2000 v. Chr. Heeft het de tegenwoordige verspreiding bereikt, Denemarken tot Kaukasus.
Vormen.
De cv. ‘Fastigiata’ is in het begin zeer smal zuilvormig maar kan op latere leeftijd toch zeer breed worden. Deze zuilvorm wordt gebruikt als straatboom met een dichte kroon. 15m. Deze cv. is gewonnen in 1876 in Duitsland. Het nadeel van deze boom is dat er soms hele takken uitbreken.
‘Columnaris’ is ongeveer gelijk maar groeit (te) langzaam, wordt daardoor te duur. ‘Purpurea’ loopt uit met rood blad wat al gauw groen wordt. Vormt een boom met rechte stam die 12m hoog wordt. Het origineel stond in Duitsland in 1864. In hetzelfde land vond men in 1783 ‘Quercifolia’, dit is ook een straat- of tuinboom die breed uitgroeit en tot 12m hoog wordt. Apart is het eikenvormige blad dat soms terugloopt naar het type, dit dient eruit gesneden te worden.
‘Incisa’ groeit langzamer dan de soort en heeft diep ingesneden bladeren.
‘Variegata’ heeft bladeren die geel gevlekt zijn.
Naam, etymologie.
De boom werd verwisseld met Ostrya waar Theophrastus van spreekt die op de beuk zou lijken. (Dodonaeus) (a) ‘Maar aangaande de echt Ostrya of Ostrys van Theophrastus (daar sommige de witte Syringa voor hielden, maar kwalijk en andere de Cerrus met wat meer reden omdat de Cerrus ook eikels draagt) Clusius verzekert ons dat dit niets anders is dan dat geboomte wat in Duitsland, Frankrijk en meer andere landen algemeen is en in het Hoogduits Hanen-Buche. (dat is hanen-buecken-boom). Ook wordt de boom vaak onder de Acer gezet als Acer folio serrato, met gezaagde bladeren.
De haagbeuk noemen ze in Duitsland Hagebuche. Dit woord komt bij H. Hildegard voor als Hainbucha en later Hagenbucha, in het oud-Hoogduits als Haganbuohha, Hanbuchen bij Bock, in midden-Hoogduits is een Hagenbuoche: omheinig of hag (zie hagedoorn, Crataegus) Hieruit kwam het foutieve Hainbuche, hain is een priv eigendom waar niet in gejaagd of geweid mocht worden, een foute afleiding, of van hain; klein bos.
Dodonaeus (b) 'Het wordt in Hoogduitsland ook Stein-buchen genoemd wordt als steenbeuk.’
Steenbeuk, Duits Steinbuche, mogelijk vanwege;
Dodonaeus; Hornbaum en Hornbuchin Schlesie en Munchhausen, ook de Engelsen noemen het hornbeam, beam: boom, en horn zou kunnen naar de hoornachtige vleugelzaden, hoewel dit twijfelachtig is. We vinden dit woord namelijk ook in het Duitse Hornbaum, waar hoorn hard hout betekent, zie bijvoorbeeld hornung: februari, de maand waarin de grond hard bevroren is. Het hout is taai als hoorn, de naam is pas vermeld in de 16de eeuw ofschoon het al vermeld wordt in plaatsnamen van een paar eeuwen eerder. Engels iron tree, Duits Eisenbaum, zwaarste houtsoort van Midden Europa.
Dodonaeus (d) I‘n Duitse Hester’, vergelijk Franse hetre, wat verwant is met Haag en Hecke en onze heester omdat de boom als heg gebruikt werd.
Dodonaeus (e) ‘Het heet in het Latijn ook Fagus sepium, als haagbeuk, en Fagulus heet omdat het op de echte beukenboom van gedaante en schors lijkt en beter dan de op essenboom lijkt (zoals kwalijk in de boeken van Plinius geschreven staat) en ook met diergelijke bladeren, maar kleiner, harder en rondom geschaard, niet blinkend aan de ene zijde, maar ook voor de winter geelachtig worden eer ze afvallen en draagt aan zijn uiterste takjes een aarvormige verzameling van tongetjes daar zaad in schuilt als gerst. En zo zou het woord hordeo in de boeken van Plinius niet in Castaneae veranderd behoeven te worden zoals Dodonaeus hier wil doen.
(Dodonaeus heeft hem wel bij de Acer vermeld en beschreven als derde soort van Acer, waarschijnlijk was de boom toen slecht bekend) De derde Acer heet in het Latijn Carpinus welke naam in Italië, Piëmont en Savoie ook gebruikt wordt, te weten carpino en carpin en in het Frans carpene. Lobel noemt het in het Waals carne en in het Italiaans carpino.
In Frans is het le charme commun, charmille, carpine en carpin, een woord dat uit Latijn stamt.
De naam Carpinus is afgeleid van car, het Keltische voor hout, en pin: een hoofd, een verwijzing naar het gebruik van het hout om er jukken voor gehoornd vee van te maken
De oude Romeinen maakten er hun strijdwagens van. Hiernaar kan het ook afgeleid zijn van carpentum: Latijn voor wagen (wij kennen dit woord nog steeds als car of kar) Een andere mogelijkheid is van carpere: oogsten, omdat het hout gemakkelijk afgehouwen kan worden.
‘Plinius zegt dat hij in het Grieks Zygia heet als of men Arbor coniugalis of Jugalis arbor zei, dat is jock-hout of jock-boom, omdat men er de jukken en halsters van maakt die men om de halzen van de ossen en koeien plag te hangen om die aaneen te koppelen dat in het Grieks Zygia en in het Latijn Juga heet waartoe deze boom tegenwoordig ook in vele landen gebruikelijk is, als Benedictus Curtius Symphorianus betuigtծ Vergelijk Vitruvius II 9: ‘Carpinus - itaque Graeci quod ex ea materia iuga iumentis comparant, quod apud eos iuga zugia vocicantur, item zygiam eam appellant.’ Bij de Grieken werd het zugia genoemd of jukboom naar het gebruik. Jok- of jukboom.
Dodonaeus (g) ‘Enige noemen het Ulmus Atinia, Betulus Plinij, Zygia Theophrasti, Fagus sepium, Ornus Tragi en in het Hoogduits, in het Nederduits wielboom.’
Wielholzbaum, bij ons wielboom omdat er van het hout wielen gemaakt werden. Naar de iep in het Engels horn elm en yoke elm.
(h) ‘Dan Lobel noemt het in het en in het Latijn Betulus, (zie de soortnaam) en zegt dat ze een soort van olm is al is het dat ze van vele tegenwoordig Carpinus Theophrasti genoemd wordt want de bladertjes zijn die van de olmen gelijk, maar het zaad is bladachtig als de bladertjes van hopbloemen en het hout is harder dan olmhout en wit en daarom is deze boom carpino bianco en Carpinus alba, dat is witten carpijn, in Itali genoemd daar ze ook een zwarte Carpinus hebben, in het Latijn Carpinus nigra en in hun taal carpino negro.’
Hout wordt wit beukenhout genoemd, Duitse Weiszbuche, Engelse white beech, Italiaans carpino bianco, dat van de Ostrya en beuk is het rode beukehout.
(h) Engelse namen zijn verder quick-tree, horse beech, horst of hurst beech komen voor. In Duits verder Rauhbuche, Zaunbuche en Zwergbuche.
Gebruik.
Het gebruik was vroeger zo. (Dodonaeus) ‘Het taaie hout van de haagbeuk of witte Carpinus wordt in Italië gebruikt om er jukken voor de koeien van te maken, dan het dient net zo goed om te branden omdat het zeer droog hout is dat de beste kolen maakt, hoewel dat het niet zeer snel groeit. De dikste twijgen van deze boom worden in Artois gebruikt om er horden van te vlechten. De Italianen gebruiken het sap en het afkooksel van de wortels om de wonden van de werkende beesten te genezen en om de schurft te verdrijven en daartoe dient ook het water daar de bladeren in gekookt zijn.’
Het hout is grijswit en keihard, duurzaam en taai en zwaar en splintert vrijwel niet, moeilijk te verwerken. Door vermelde eigenschappen is het zeer slijtvast en werd gebruikt om er spoelen en katrollen van te maken. Ook gebruikt voor de pinnen in schoenen, schoppen, bijlstelen, egtanden, houten schroeven, schaven, wielspaken, molens, houten machineonderdelen en dergelijke. Wit beukenhout geeft een prima houtvuur. Een twijg zal branden als een kaars en behoudt het vuur lang.
Uit C. Sargent.
Carpinus caroliniana, Waltz. (uit Carolina)
Gewoonlijk vormt deze haagbeuk een brede struik met wat hangende zijtakken, lijkt verder veel op onze haagbeuk. De bladeren zijn iets smaller en heeft in de herfst een scharlaken/rode herfsttint.
Bloemen komen voor of gelijk met het blad.
De mannelijke katjes zijn smal, de vrouwelijke staan aan 10cm lange aarvormige katjes.
Komt uit O. N. Amerika en wordt 7-12m hoog.
Amerikaanse haagbeuk, American hornbeam, blue beech, iron beech of water beech.
Carpinus cordata, Bl. (hartvormig) wordt 6-12m hoog.
Blad van 6-12cm lang, hartvormig met een dubbel gezaagd bladrand met 15-20 parallel staande bladnerven.
Vruchten staan in trossen van 10-15cm lang.
Wordt een 12-15m hoog.
De kroon heeft vele vertakkingen en hangt laag.
Zilvergrijze schors.
Komt uit Japan en is in 1904 beschreven.
Hartbladige haagbeuk.
Uit Curtis botanical magazine.
Carpinus japonica, Bl. (uit Japan) is een lage boom die in 1889 beschreven is. Japanse haagbeuk heeft evenals de oosterse haagbeuk een enkelvoudige zaadschutblad, maar verschilt hiervan door haar 8-10 cm lang bladeren.
Japanse haagbeuk.
Uit www.ces.ncsu.edu
Carpinus orientalis, Mill. (Oosters) Een struik van 3-5m die enigszins gedrongen groeit. Het verschil met de vorige is de kleinere bladen en bijna niet gelobd vruchtomhulsel.
Vrouwelijke bloemen staan in 3-5cm lange aren, de mannelijke katjes zijn even lang.
Houdt van een zonnige en beschutte plaats en kalkrijke grond.Oosterse haagbeuk komt uit Z. Europa tot Perzië. Is in 1739 beschreven.
Groep Distegocarpus.
Schors wordt ruw. Bladeren met 15-24 paar zijnerven. Het schutblad van de mannelijke bloemen is gesteeld en ei/lancetvormig. Vruchtomhulsel van de vrucht is zacht.
Planten.
Ze groeien meestal langzaam, maar groeien in vrijwel elke grond en kunnen goed tegen schaduw. Zaden stratificeren vanaf juli, dan in maart zaaien. Ze worden allen door zaad vermeerderd. Ook afleggen geeft goede resultaten, ook enten is mogelijk maar dit geeft wisselende resultaten. Neem als enthout 4-5 jarige takken en het liefst van zeer gedrongen groeiend hout met slapende ogen.
De cv’s worden geënt op de gewone haagbeuk.
Neem in juni/juli 10cm lang topstek van zacht hout, het mag een beetje houtig zijn. Gebruik ook gezond blad, zonder schimmeldelen. Onderste blad er af halen, licht verwonden, zoals je met de duimnagel zou doen. Doop die onderkant in 0,5% ibz, of 0,1 naz, groeistofpoeder. Planten in stekgrond, dit is 2 delen gezeefde turfgrond met 1 deel scherp zand, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte en schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het blad wat opdroogt en bedek het dan weer. De luchtvochtigheid is hoog genoeg als het plastic bedekt is met waterdruppeltjes, je kan de plant dan niet zien. De waterdruppeltjes houden ook ultraviolette stralen van de zon tegen, op droge plekken komt de zon er door en verbrandt het gewas. Je kan ook een halvarinebakje nemen, een paar cm. stekgrond erin, plastic eroverheen en vastbinden met een elastiekje Na enkele weken/maand is het stek geworteld, de plant begint dan te groeien, langzamerhand meer luchten en tenslotte het plastic eraf halen. Licht bemesten. In de winter vorstvrij houden.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl