Lamiastrum
Over Lamiastrum
Gele dovenetel, vorm, kruiden, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,
Uit J. Kops, www.BioLib.de.
Een geslacht met 1 soort, wordt wel weer in het geslacht Lamium geplaatst, Lamium galeobdolon L.
Lamaiaceae, lipbloemige, Stachys klasse, subklasse 4, Lamieaea.
=Lamiastrum galeobdolon. (Lamium galeobdolon) (wezelstank)
Sterk groeiende eenjarige plant met liggende, wortelende tot opstijgende, behaarde stengels en lange uitlopers.
Het gesteelde blad is getand/gekarteld, zacht behaard en tegenoverstaand, eivormig en gepunt, vaak met wat geels er op.
Het is een lieflijke en geel bloeiende meerjarige, bloemen staan in schijnkransen en zijn 1.5-2.5cm lang in april/mei. De bloemen komen aan de opgaande stengels, de niet bloeiende stengels kruipen verder. Wordt een 20-30cm hoog. Komt voor in Eurazi in vochtige en beschaduwde gebieden.
Er zijn een paar ondersoorten: Lamiastrum galeobdolon subsp. galeobdolon, Gele dovenetel. Gewohnliche Goldnessel.
Lamiastrum galeobdolon subsp. argentatum.(zilverkleurig) Bonte gele dovenetel lijkt met bloemen op de gele, maar heeft zilver gevlekte bladeren. ‘Herman’ s Pride’ heeft zilverachtig gevlekte bladeren met talrijke goudgele bloemen, is door Herman P. Dijkhuizen in 1972 in Dalmatië ontdekt; ‘Variegatum’ heeft blad met een zilverwitte vlek, vormt weinig bloemen, is een uitstoelende vorm met wat grotere bladeren. Silberblttrige Taubnessel.
Lamiastrum galeobdolon subsp. flavidum (geelachtig) groeit in de Alpen en Apennijnen. Er komen meer dan 10 kleine bloemen per scherm voor, ‘Silberteppich’ heeft vrijwel helemaal zilveren bladeren. Blassgelbe Goldnessel.
Lamiastrum galeobdolon subsp. luteum, bladeren en steunbladen hebben meestal stompe tanden die 1-2 keer zo lang als breed zijn, heeft tot 8 17-21mm kleine bloemen.
Lamiastrum galeobdolon subsp. montanum (van de bergen) groeit in Zuid-Europa. Berg Goldnessel.
҆’Florentinum’ is een bonte vorm. ‘Hermans’ s Pride’ is een bekende vorm.
Lamiastrum galeobdolon subsp. endtmanii Loos (Duitser botanist E. Endtmann) is net als de Berg-Goldnessel rondom aan de stengel behaard, aan de kanten echter sterker. Elke bloemtros heeft 8-14 bloemen, staat tussen de berg goudnetel en de gewone in. Endtmanns Goldnessel.
De gele dovenetel wordt veel gebruikt als grondbedekker. Kan goed tegen schaduw en blijft in de winter vrij goed groen.
Naam, etymologie.
Zie Lamium, de gele dovenetel heette Lamium galeobdolon L., daarna Galeobdolon luteum en nu Lamiastrum galeobdolon.
(Dodonaeus) (a) ‘Deze kruiden worden gewoonlijk in het Nederduits dove netels genoemd, in het Hoogduits Tode Nessel en Taube Nessel, in het Spaans hortiga muerta, in het Italiaans ortica morta, in het Frans ortie morte, in het Latijn noemt men ze ook Urtica iners en Urtica mortua.’
Dove of dode netel, een niet brandende netel, het was een medesoort van Urtica, de brandnetel.
Dodonaeus (b) ‘Dan Plinius zegt dat die soort van netels die niet branden of heet is Lamium genoemd wordt. Deze soort mag men in het Latijn Urtica iners altera noemen, in het Nederduits stinkende dovenetels. Deze soort schijnt eensdeels overeen te komen met dat gewas wat bij de Grieken Galiopsis of Galeobdolon genoemd plag te wezen, in het Latijn Urtica labeo.
Voorts zo is de Galeopsis, als Dioscorides schrijft, een klein heestertje of heesterachtig gewas dat van steel en bladeren de netels gelijk is, maar de bladeren zijn zachter en zeer onlieflijk van reuk of stinken als ze tussen de handen gewreven worden, de bloemen zijn klein en purperkleurig. Welke beschrijving met die van deze tweede soort van dovenetels zeer goed overeen schijnt te komen.’
Galeobdolon, Grieks gale: wezel, bdolos: stank, naar de onaangename geur van gewonde bladeren, het is de wezelsnuit, Engelse weasel’s snout. De plant is over de gehele wereld bekend vanwege zijn onaangename geur van gewonde bladeren.
Gele dovenetel, geelbloemige hondsnetel, Duits Goldnessel, Gold Taubnessel, Giel Nesteln of Gele Waldnessel, Franse ortie jaune of lկrtie morte des bois, Engelse yellow archangel (zie Angelica) en Lamium.
(d) Hahnenkopf bij Bock, Katzengesicht.
Gebruik.
Het gebruik was vroeger zo. (164, 311, 309) ‘Het zaad en bladeren zijn ook zeer goed om de voort etende zweren, kanker en vervuilde verrotte zeren te genezen met zout gestampt en daar opgelegd. Plinius schrijft ook hetzelfde van de Galeopsis in het 9de kapittel van zijn 27ste boek; Ԥe bladeren, zegt hij, en de stelen genezen alle hardigheden en kanker met azijn gestampt en opgelegd en ook de kropzweren of klieren. Ze verteren en laten scheiden allerhande groeisels en het gezwel achter de oren. Men plag de wonden en zeren ook met het sap of afkooksel van deze bladeren te stoven of te baden. Hetzelfde gewas geneest ook alle verrottende zeren en kankerachtige zweren.’
Het blad werd wel versnipperd en gebruikt als een geheim middel tegen borstkwalen, vooral tegen tering onder de naam Liebersche borstkruiden of Blankenheimer thee.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl