Poaceae
Over Poaceae
Graminea, grassenfamilie, Bijbel, kenmerken, herkennen, nauw verwante familie,
Gras, een naam die in alle Germaanse landen gelijk is, de naam stamt van een Germaanse basisvorm gro: groeien, hiervan stammen ook groen, gras en grazen. Griekse poa: gras of kruid, een verzamelnaam.
(Dodonaeus) ‘De zeven eerste soorten van het tegenwoordig beschreven gras zijn in het Latijn Gramen met een algemene naam genoemd en in onze taal gras, gars of gers en ook in Hoogduitsland Gras, in het Frans de l’erbe. En zo schijnt Theophrastus ze ook alle tezamen Poae, dat is in het Latijn Herbae of kruiden te noemen. Nochtans bij dezelfde Theophrastus betekent het woord Poa allerhande kruid dat van de wortel af bladen heeft en niet getakt is en wat zijn zaad op de stelen voortbrengt zoals zijn allerhande koren en meest alle moeskruiden.’
Granen, dit woord stamt van het midden-Hoogduits gran: naaldaar en in het tegenwoordige Duits wordt het Granne genoemd.
Dit zijn n- of meerjarige en kruidachtige planten. Zelden, zoals bij de bamboe en zijn verwanten, met een houtige stengel. Meestal verschijnen ze met een vrij dunne en door knopen gelede stengel waaraan de smalle lange bladeren in twee rijen zijn gezeten. De bladeren hebben een lange schede, die vanonder aan de knoop begint en de halm ten dele omhult, het blad staat van de stengel af. Op de grens van blad en schede zit meestal een vliezig schubje of tongetje. De smalle bladen staan bekend als gras. Gewoonlijk produceren ze holle en rolronde bloeistengels waaraan massieve knopen zitten. De bloemen zijn klein en zitten in de oksels van een schutblad. Ze bestaan in de meeste gevallen uit een schubje dat aan de rugzijde twee min of meer scherpe kielen heeft. De bloemen zijn in aarvormige groepen of pluimen verenigd. De vrucht is een graanvrucht. De kiem ligt zijdelings tegen het kiemwit aan. Die laatste bevat veel reservevoedsel, koolhydraten en eiwit, waaraan de granen hun gebruik te danken hebben.
Graminea komen over de gehele aarde voor. In grote hoeveelheden komen ze daar voor waar de geringe neerslag boomgroei onmogelijk maakt, bijvoorbeeld steppen. Daar zijn ze vaak in het bezit van harde, smalle en opgerolde bladeren.
Er zijn meer dan 5000 soorten.
Ze variëren enorm in grootte, sommigen zijn een paar cm groot terwijl anderen 30m halen. Meestal zijn ze zeer sierlijk en kunnen gebruikt worden in droogboeketten.
Grassen bevatten suiker en silica in hun stengels en zetmeel en eiwitten in hun zaden. Een enkele soort is giftig. Ook zijn ze zeer sterk in verhouding tot menselijke constructies. Een kerk met een hoogte van 50m zou naar verhouding met een grasaar dan maar een paar decimeter in diameter bedragen, waarbij die dan ook nog zijn aar moet dragen.
Aan grassoorten kun je ook zien wat voor grondsoort of hoe rijk de grond is. Sommigen houden van natte gronden en weer anderen van zure, droge of kalkrijke gronden.
Veel grassoorten bezitten zaden die naalden hebben en zo het vermogen om zichzelf in de grond te werken. De naalden werken als boormachines vanwege hun hygroscopische werking. Bij droogte kronkelen ze schroefvormig samen en bij vochtig weer strekken ze zich weer, door die beweging wordt het zaadje de grond in getrokken.
Stro en hooi kunnen overal voor gebruikt worden, voer, deklagen, ondergrond voor vee en karton.
Vroeger werd hooi als middel tegen heksen en toverij gebruikt, waartoe het over de grond werd verspreid. Volgens Le grand d’aussi, in Vie des Anciens Francs, werd stro zo tot in de 13de eeuw gebruikt. Ook de oude Grieken zagen het stro als heilig en stuurden hun offeranden in stro gewikkeld naar Dolos, Herodotus Lib. : I Vc. 33.
H. Bock; En is echter dat gras van zijn eer ook niet beroofd, dan de Romeinse keizers en hoofdmensen zo voor tijden in oorlog dat veld en zege veroverden werden niet met goud en parels, maar met graskransen gekroond tot een teken dat ze vrede gemaakt en de strijd gestild hadden en moest zo’n graskrans op diezelfde slagveld met wortel en grond uitgehaald worden. Zo’n gewoonte is van de ouden op de Romeinen gekomen die ze altijd als hun meesters en voorouders en zeden, ceremonies en gewoontes niet alleen voor ogen gehouden, maar op aller vlijtigste na gedragen en in diens voetstappen getreden en gebleven. Van deze graskransen hebben we noch een spreekwoord in Festo Pompeio, dat heet Herban dare, dat kransje overgeven of, zoals wij Duitsers zeggen, dat helmpje geven, dat is, hij zal mijn meester en heer zijn. Ofschoon dat kransje uitdelen bij ons Duitsers noch in oefening en gebruik is, zo heeft het toch vast een andere gestalte, daarom dat ze niet weten vanwaar dat kransje opzetten zijn echte oorsprong gekregen geeft etc.’
Bijbel.
Voedsel is er voor de herder niet altijd even gemakkelijk te verkrijgen voor zijn kudde. Het beste is als de kudden: Inweiden van jong groen’ (Psalm 23:2) Dat is in de lente, de tijd na Pasen. Ook in de tijd die eraan vooraf gaat kunnen de schapen zich te goed doen aan het frisse groen dat dan te vinden is op de velden rondom de steden. Die kuddes gaan dan in de morgen naar buiten en komen tegen de avond weer terug naar de stal van de eigenaar. De hier bedoelde weiden, migrasj, vinden we in Lev. 25:34, Num.35: 2, Joz.. 21:11, Ez. 48:15/17 (Statenvertaling heeft daar voorstad) Volgens Dr. Noortzij hebben wij met dit woord te denken aan een open veld of gemeente weiden, zoiets als de ‘meent ‘bij ons vroeger. (Bruijel)
Het woord gras komt een 48 maal voor, meestal gebruikt in strikt figuurlijke zin, Ps. 37:2: ‘want zij verdorren snel als gras’, verder Ps. 90:5, Jes..40: 6/8.
In Palestina zijn er vele soorten gras, Waeker vermeldt 460 soorten in 1933, hiervan zullen er wel verscheidene door reizigers zijn meegebracht. Concordantie noemt 70 soorten. Er is echter weinig weiland, meest alleen langs de kust is er hoog en weelderig gras wat op de onze gelijkt, verder het forse en snelgroeiende prairiegras van de Jordaandal.
Er zijn verscheidene woorden voor gras.
Jered, Yerek of Yarok, betekent groen, (Numeri 22:4). Deze term schijnt gebruikt te zijn voor alle groenvoer, groeiend in de velden en geschikt als veevoer.
Desjer, Deshe of Dehsheh, (Genesis 1: 11, ‘en God zei: Dat de aarde jong groen voortbrenge, ‘en de aarde bracht jong groen voort.’ Is waarschijnlijk het dichtstbijzijnde equivalent van ons gras, ter onderscheiding van kruiden.
Chatzir, Jesaja 15: 6 en 35:7, 1 Koningen 18: 5, Job 40:15 en Psalmen 104: 14, is meer verbonden met ons woord voer, droog voer dat in Spreuken 27: 25 als hooi vertaald wordt. Hetzelfde woord komt voor in Numeri 11: 5 en wordt vertaald voor prei (zie daar) Vermoedelijk is in vele zaken de stengels van lang gras bedoeld want er is weinig echt hooi in Palestina. Mogelijk maaiden zij het droge materiaal (Psalm 37: 2) Gras maaien was een koninklijk recht, voor het voedsel van de paarden die in de strijd gebruikt werden (Psalm 72:6, Amos 7:1)
Gez of Gayz, In Psalm 72:6 wordt dit Hebreeuwse woord gebruikt voor gemaaid gras gebruikt voor maaigras, gewoon gras groeit bij de waterbronnen, 1 Koningen 18: 5.
Oude grassen: Aegilops variabilis, Eig. Alopecurus anthoxanthoides, Boiss. Avena sterilis, L. Eragrostis megastachya, Link. Nardurus orientalis, Boiss. Polypogon monspeliensis, Desf.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl