Pyrus
Over Pyrus
Peer, vorm, bomen, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt,
Uit Redoute.
Peer, algemeen bekend. Een perenboom is een mooi recht opgaande en bladverliezende boom, wordt meestal hoger en smaller dan de appel met minder vertakkingen. De peer zou vanwege zijn slanke vorm als sier- of laanboom gebruikt kunnen worden, omdat er alleen witte kleuren zijn worden ze minder gebruikt dan de appel, ook de vruchten zijn minder opvallend.
Het blad heeft een schuine stand die ervoor zorgt dat het water als een paraplu naar beneden loopt naar buiten af zodat het water naar de zich daar bevindende fijne zuigwortels loopt. Onder een perenboom kan je dan lang droog blijven. Het blad staat verspreid, is enkelvoudig, gaafrandig of gezaagd en zelden gelobd.
Bloemen zijn meestal wit en staan in schermvormige tuilen, 2-5 stijlen, 20-30 meeldraden meestal met rood/bruine helmhokjes.
Vrucht peervormig met blijvende of afvallende kelk, vaak met korrelig/stenig vruchtvlees en perkamentachtig klokhuis, zaden zwart of donkerbruin
Een geslacht van een 25 soorten in Europa, N. Afrika en Azië. In China komen er al 14 voor. Sommige hebben dorens op de takken. Een perenboom vormt een diepgaand wortelgestel en staat zo steviger dan de appel. Kan daarom ook goed tegen droogte, natte voeten minder en het liefst neutrale tot kalkrijke gronden.
Rosaceae, Pomaceae, appelklasse.
Lyrisch.
In mei is de tijd dat de appel en peer de aandacht trekken. Ze zijn zo bedekt met bloesems dat ze wel gevallen wolken lijken. Perenbomen zijn als met een wit laken overdekt. Kenmerkend is dat de perenbloesem altijd puur wit is, de appel is meer bedeesd van buiten en vaak met een blos overtrokken en van binnen besneeuwd. Ook is de peer er eerder bij, als de perenbloesems hun blaadjes laten vallen begint de appelbloesem te ontluiken
De vrucht is meestal niet verdiept bij de bevestigingsplaats van de steel, zoals bij de appel.
De oude knoestige perenlaar, waaronder de mensen lopen en schapen grazen, is nu vervangen door een struik, een soort perenfabriek.
Ontwikkeling.
Het tegenwoordig geslacht zou afstammen van soorten uit W. Chian, aan de voet van de Tian Shan bergen en zijn naar oost en west verspreid tot ze zich ontwikkelden tot een 20 bekende soorten. De gecultiveerde Europese peer, (Pyrus communis), wiens aantal enorm is, is zonder twijfel afgeleid van 1 of 2 wilde soorten (Pyrus pyraster en Pyrus caucasica) die wijd verspreid zijn in Europa en soms natuurlijk in het bos voorkomen. Uitzaai van tamme peren geeft peren terug met dorens. Aziatische soorten met middel tot grote eetbare vruchten zijn; Pyrus pyrifolia, (met blad als een peer) Pyrus ussuriensis, (Ussurien, uit de kust van China) Pyrus ×bretschneideri, (Baltisch Duitse Rus Emil Bretschneider, 1833-1901) Pyrus × sinkiangensis, (uit de Chinese provincie Sinkiang) en Pyrus pashia.(hoge beambte, pascha)
(88, (1932) De peer is in de zin van de huidige systematische botanie en ook in de pomologie geen inheemse soort, geeft zonder twijfel een zwerm hybriden weer die uit kruisingen van verscheidene wilde vormen ontstaan zijn, maar geen echte en onvermengde afkomeling van de wilde peer, Pyrus communis subsp piraster L. (gewoon, algemeen) representeert. Een aandeel van het ontstaan van cultuurperen is de in de Oriënt van Anatolië tot Turkestan inlandse Pyrus nivalis, Jacq. (sneeuw) Deze heeft zijn invloed in de hybriden door de min of meer duidelijk merkbare zwakke tanding aan de onderzijde van de viltig behaarde bladeren. Daar er bij de Pyrus evenzo als bij Malus een diepgaand onderzoek van spontane ontwikkelingsvormen niet aanwezig is, zo is de tegenwoordige tijd nog ver om een kritische geschiedenis van P. communis (gewoon) te kunnen leveren.
Uit L. Watson.
Pyrus pyraster Burgsd. (gewoon) (Pyrus achras, Gartn.) (Achras) de wilde vorm is gedoornd en heeft kleine zure vruchten die houtachtig zijn en zijn hard door de vele “stenen” en heten daarom in Duitsland wel houtperen. De zogenaamde stenen in de vrucht hebben een gelijke samenstelling als de houtsubstantie.
De houtachtige takken lopen uit in spitse scherpe dorens, bij grotere hoogte gaan die dorens verloren. De gekweekte vorm heeft geen dorens.
De wilde perensoorten werden door de Fransen bezy genoemd waar veel gecultiveerde soorten naar genoemd zijn, bezy de la motte, bezy de hery, bezy de landry etc.
De peer komt in de Duitse, maar vooral in de zuidelijke Franse wouden verwildert voor.
Zou afstammen van de wilde peer, Pyrus communis L. (Pyrus pyraster L) Wildbirne of Holzbirne en Pyrus communis subsp. caucasica (Fed.) Browicz) (uit de Kaukasus) (Pyrus caucasica )
Hiervan stammen de meeste en betere perensoorten af als Pyrus elaegnifolia, Pall. (duindoornachtig blad) die mogelijk ook van deze vorm komt die uit de Kaukasische Isthmus, Klein-Azië en Armenië stamt. Ingevoerd in 1806. Dit is een 2-3m hoge heester met van onderen witviltige bladeren die ook in de parken wordt gekweekt als sierboom.
Verder van de Oriëntaalse peer Pyrus cordata, Desv. (hartvormig) en de Perzische Pyrus persica, Pers. (Perzië) uit Syrië, Arabië, Perzië, waarvan een kruising later met de Europese gekruist werd. In Amerika werd er halfweg vorige eeuw veel gekruist met Pyrus serotina, Rehd. (laat)
Soorten.
Men onderscheidde zomerperen die al volkomen rijp aan de boom hangen en voor eind oktober volkomen vleesrijp zijn. Herfstperen die vanaf begin september tot midden november klaar zijn en meestal enige weken liggen moeten. Vervolgens winterperen die gewoonlijk twee maanden moesten liggen.
Tot de stoofperen behoort het ras ‘Brederode’, een knolvormige peer met een iets roestkleurige huid die lang bewaard kan worden. ‘Brederode’ is een boom met neerhangende takken.
Een bekende vorm is de ‘Gieser Wildeman’. Die komt laat in het jaar met een kleine vrucht, soms zijn er beurtjaren, het ene jaar veel meer vrucht dan het andere jaar. De vrucht is bruingeel en roestkleurig.
‘Saint Remy’ is een vroege bloeier, moet een bestuiver in de buurt hebben. De vrucht is lang houdbaar, grote vruchten die eerst groen zijn en later geel kleuren.
De ‘Winterrietpeer’ is een laatbloeiende met grote, bruine vruchten en een hoge productie.
‘Winterjan’ of ‘kleipeer’ is een vroege, maar kleine peer met een hardgroene, roestbruine kleur.
Goede handperen zijn: ‘Beurre Hardy’, ‘Clapp’s Favourite’, ‘Conference’, ‘Doyenne du Comice’, ‘Triomphe de Vienne’.
A. Vruchten met blijvende kelk.
1. Uit A. Masclef.
Pyrus communis, L. (algemeen) wordt 10-16m hoog.
Dit is niet meer de originele soort, maar een verwilderde cultuurvorm die evenals de soort takdorens vormt en kleine wrange vruchten geeft met veel steencellen.
Op vruchtbare kalkrijke grond vormt het een boom met tamelijk smalle kroon, bij oudere exemplaren met een stevige stam, gegroefde schors die in schubben afvalt, opgaand groeiende takken met talrijke en in takdorens eindigende kortloten.
Bladeren zijn eirond en ongeveer even langs als de bladsteel. Top is toegespitst en rand klein gezaagd, van onderen eerst behaard maar later kaal en glanzend heldergroen, in de herfst geel
Var. sativa DC. zijn de cultuurperen zonder dorens.
Naam.
Gewone of wilde peer, wild pear. Kultur-Birne.
2. uit Edwards botanical magzine.
Pyrus nivalis, Jacq. (sneeuwwit) Bladstelen zijn 2.5cm lang en behaard.
Bladeren zijn 5-8cm lang en 2-4.5cm breed, ovaal met spitse top, eerst aan beide zijden wit viltig en later aan de bovenkant alleen langs de nerven spaarzaam behaard en van onderen vlokkig viltig.
Takken zijn grijs/bruin en afstaand, twijgen tot in het najaar wit viltig behaard.
Bloeit eind april in viltig behaarde tuilen, bloemen zijn 2-3cm in diameter met viltig behaarde kelk en kelkbladen, stijlen zijn iets korter dan de meeldraden en aan de basis viltig behaard.
Vruchten zijn tot bijna 5cm in diameter en geel/groen, soms rood aan de zonkant met een vruchtsteel van 4cm lang.
Bij ons een kleine boom met een brede kroon.
Komt uit O. Europa en wordt 16m hoog. Is beschreven in 1806.
Naam.
Sneeuwpeer, Engelse snow pear of white leaved pear, Duitse Schneebirne, Leder-Birne.
3. uit luirig.altervista.org
Pyrus amygdaliformis, Vill. (gevormd als een amandel) Bladstelen zijn 8-15mm lang en behaard
Kleine grijs/groene elliptische bladeren van 3-5.5 cm lang en 13-25mm breed, met spitse top, fijn gekarteld/gezaagd, spaarzaam grijs/groen behaard en van onderen kort grijs viltig behaard
Bloeit in mei met witte bloemen in grijs viltig behaarde en veelbloemige tuilen, bloemen zijn 18-22mm in diameter met viltig behaarde kelk en kelkbladen, kroonbladen zijn eivormig/ovaal, stijlen zijn even lang als of iets langer dan de meeldraden en die met bruin/rode helmhokjes
Vrucht is 2-3cm in diameter.
De bijna ronde vruchten worden bij rijpheid geel/bruin.
Een kleine boom of hoge en dicht vertakte struik met eerst fijn viltig behaarde twijgen en later in het jaar bruin met vele takdorens.
Uit Z. Europa en W. Azië haalt 6m. Is beschreven in 1810.
Almons leafed pear.
5. uit www.atouchafgreen-gardenwebshop.nl
Pyrus elaeagnifolia, Pall. (blad als Elaeagnus) Bladstelen zijn 1-3cm lang.
Bladeren zijn 4-8cm lang en 1.5-3cm breed, lang elliptisch en aan beide zijden puntig toelopend, zwak onregelmatig gezaagd en soms bijna gaaf, spaarzaam viltig behaard en langs de middennerf dichter en van onderen geheel kort viltig.
Twijgen zijn viltig behaard met bruine spits/eivormige behaarde knoppen.
Bloeit in mei in weinig bloeiende viltig behaarde tuilen, witte bloemen zijn 2.5-3cm in diameter, kelk en spitse kelkbladen zijn wit viltig, stijlen aan de basis behaard.
Vruchten zijn plat/peervormig en ruim 3cm in diameter aan een dikke en tot 1.5cm lange vruchtsteel, van groen tot geel/groen.
Een min of meer warrig groeiende struik of kleine boom met sterk afstaande takken, de meerjarige twijgen zijn grijs/bruin met talrijke in takdorens eindigende kortloten.
Uit Klein Azië wordt 8m hoog. Is beschreven in 1806.
Oleaster leaved pear.
8. Uit S. Pallas.
Pyrus salicifolia, Pall. (wilgachtig blad) Bladstelen van 2.5cm lang die wit viltig behaard zijn.
Bladeren lijken op die van de wilg, 5-9cm lang en 10-18mm breed, lang elliptisch met top en bladvoet spitst toelopend, rand gaaf, glanzend grijs/groen en spaarzaam behaard, van onderen dicht kort viltig behaard de nerven lopen met de bladrand mee.
Zilvergrijs, slank en wit viltig behaarde overhangende twijgen met hier en daar een takdoorn op de kortloten.
Bloemen zijn in mei crème/wit in viltig behaarde en gedrongen tuilen en vallen niet zo op, bloemen tot 2cm in diameter met viltig behaarde kelk en kelkbladen.
Geeft toch ook een paar cm grote, groene groen/gele peren met veel lenticellen en iets opstaande kelkbladen die zeer laat rijp worden.
De takken kunnen geleid worden en zo gebruikt om er poortjes van te maken. Door de takken te kruisen en met een lichte verwonding op de aanrakingsplaatsen vast te binden wordt dit poortje nog versterkt.
De wilgbladige peer komt uit Z. Europa en W. Azië, de Levant. De boom werd in Engeland in 1780 ingevoerd en wordt 8m hoog.
De cv. ‘Pendula’, de wilgpeer, met een 5m hoge stam waaraan de takken sierlijk afhangen met wilgachtige bladeren is fraai.
Naam.
Wilgpeer, grijsbladige treurpeer, Engels willow-leaved pear, weeping pear, Frans poirier a feuilles de saule; wilg, Duitse Weidenblättrige Birne.
10. uit www.agroatlas.ru
Pyrus ussuriensis Maxim. (uit Ussurie) Slanke en tot 4cm lange bladstelen.
Bladeren zijn 5-10cm lang en 3.5-5.5cm breed met toegespitste top, regelmatig gezaagd, op de middennerf iets behaard en van onderen spaarzaam behaard met sterk gebogen en met de bladrand meelopende nerven. Valt op door de mooie glanzend groene bladeren met genaalde tanden die in de herfst zeer mooi verkleuren.
Twijgen zijn eerst viltig behaard en later spaarzaam behaard of kaal, geel/bruin.
Bloeit eind april, begin mei in dichte schermvormige trossen, witte bloemen van 3-3.5cm in diameter, kelkbladen aan de buitenkant spaarzaam en aan de binnenkant dichter behaard en later kaal, stijlen even lang als de meeldraden.
Vruchten zijn 2.5-3.5cm in diameter en rond peervormig, groen/geel.
De Chinese peer komt in groeiwijze overeen met de wilde peer en vormt ook een middelhoge boom.
Uit O. Azië wordt 15m hoog. Is in 1820 beschreven.
Sand pear, Siberian pear, Chinese fragrant pear.
B. Vruchten met afvallende kelk.
Uit en.wikipedia.org
Pyrus pyrifolia Nakai (blad als een peer) bloeit met witte geurende bloemen in het voorjaar, 5 bloembladeren en wordt 5m hoog..
Smaakt verfrissend, zijn wat waterachtig, geschikt voor taarten, pies.
Appelpeer naar de vorm, zandpeer of Aziatische peer, Japans Nashi; appelpeer. Duits Nashi-Birne, Japanische Birne, Koreanische Birne, Asiatische Birne, Chinesische Birne, Kumoi, Apfel-Birne, Engels Asian pear, Nashi pear, Japanese pear, Korean pear of Taiwan Pear, sand pear, apple pear, bapple, papple, en bae uit de naam in Korea, in India heet het nashipati.
In China worden nashi-peren gezien als een populaire en heilige vrucht. Veel populaire gezegdes zijn afkomstig van de nashi-peer. In de Koreaanse keuken, worden nashi-peren vaak in plakjes gesneden of in een saus verwerkt om gerechten zoeter te maken.
13. uit de.wikipedia.org
Pyrus x bretschneideri, Rehd. (Baltisch Duitse Rus Emil Bretschneider, 1833-1901)) Grote en lang toegespitste bladeren die in de herfst mooi verkleuren.
Grote bloemen en vruchten.
Takken zijn vooral in het tweede jaar rood/bruin gekleurd.
Opgaande groeiwijze en breed/eivormige kroon.
Uit N. China wordt 15m hoog.
Chinese peer, Tientsin-peer of Ya-peer, Engelse Chinese white pear, ya pear, pearple, Chinees bái lí of Ya pear.
14. uit pl.wikipedia.org
Pyrus betulifolia, Bunge. de berkbladige peer. Bladsteel is 2-4cm lang.
Bladeren zijn 4-8cm lang en 2.5-4cm breed, eivormig, regelmatig scherp gezaagde bladrand, glanzend donkergroen en langs de nerven behaard, van onderen zeer kort blijvend behaard.
Twijgen zijn tot het tweede jaar wit viltig.
Bloeit gelijk met de komst van het blad in 8-10bloemige viltig behaarde tuilen, bloemen tot 2cm in diameter, wit en meestal met 2 stijlen, meeldraden met rode helmhokjes.
Vruchten zijn ruim 1cm in diameter en rond peervormig die bij rijpheid bruin worden met lichte stippen.
Een kleine boom met brede kroon en iets overhangende takken.
Berkenbladige peer komt uit N. China en wordt 10m hoog. Is beschreven in 1879.
15. uit www.evergreengrowers.com.au
Pyrus calleryana, Dcne. (Franse missionaris J. Callery die deze boom in de 18de eeuw verzamelde) Bladstelen zijn 2-4cm lang.
Glanzend groene, eivormige bladeren die in de herfst goudgeel tot bronskleurig worden, 5-8cm lang met spitse top, fijn ingesneden gezaagd, van onderen lang behaard blijvend maar toch kaal wordend.
Twijgen zijn licht bruin met talrijke lichte lenticellen.
Bloemen zijn 2-2.5cm in diameter in eerst spaarzaam behaarde en later kale tuilen, 20 meeldraden met bruin/rode helmknoppen.
Kleine rond peervormige vruchten die helder bruin zijn gekleurd en gestippeld, 1cm in diameter
Een kleine boom of struik met sterk afstaande, gedoornde takken die voor de bladontwikkeling zeer rijk bloeit met zuiver witte bloemen in bijna ronde tuilen.
Komt uit China/Japan, Korea en wordt 12m hoog.
Er zijn veel gekweekte cv’s. De bekendste is wel.
‘Chanticleer’, naar de helder zingende haan van Chaucer en zijn geliefde hen Pertelote.
Het blad is mooi, glanzend en vrijwel rond, in de herfst naar oranje/geel verkleurend. Het blad blijft er lang aan.
Omdat het een perenboom is bloeit die mooi wit in mei maar geeft vrijwel geen vruchten.
Een vrij smalle boom met een rechte stam en piramidale tot eivormige kroon. Een mooie straatboom die wat zee- en windgevoelig is, ook strooizout is niet aangenaam.
Callery pear.
17. uit Curtis botanical magazine.
Pyrus pashia, Buch-Ham. (hoge beambte, pascha)Een kleine boom met brede kroon met iets hangende twijgen en valt op door de zeer lang aan de boom blijvende glanzend heldergroene eivormig/ovale bladeren, terwijl de jonge bloemen in knop iets roze gekleurd zijn en later zuiver wit met talrijke meeldraden.
Vruchten komen zeer laat en zijn peervormig, geel/bruin met lichte stippen.
Is waarschijnlijk hier niet winterhard.
Komt uit de Himalaya en W. China en wordt 12m hoog. Is beschreven in 1825.
Wilde Himalaya peer, Afghan pear.
Uit Megenberg.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘De tamme peerboom wordt in het Grieks Apios en Apidios of ook Appios en Appidios genoemd en van Tarentinus in zijn Geoponica ook Appidion, in het Latijn Pyrus’.
Pyrus komt van pirium of pyrum: een peer. “De peer heeft zijn naam van het Griekse woord Puur, dat een vlam beduid, alzo de meeste peren boven spits zijn en van onderen breed, gelijk een vlam.” Πύρ, pýr. Ook zo naar de boomvorm, die is ook vlamvormig. Of het woord is verwant met vet, vanwege de vetglanzende bladeren in tegenstelling tot de ruwere en licht behaarde appelbladeren.
Isidorus XVII 3.15: “Pirus vocata videtur, quod in ignis speciem deformata est, nam hoc genus pomi amplo incipit et in angustum finit, sicut ignis”.
Volgens Grimm betekende in oud-Hoogduits Pir: vrucht, en Piric: vruchtbaar.
Dodonaeus (b) “In het Nederduits heet het peerboom, in het Hoogduits Byrbaum, in het Frans poyrier en tot verschil van de wilde heet het Pyrus cultiva of Pyrus urbana, dat is tamme peerboom. De vrucht zelf heet hier te lande peere, in het Hoogduits Byrn en Byre, in het Engels pear, in het Boheems hrusska, in het Frans poyre, in het Italiaans pere, in Spaans peras, in het Latijn Pyrum en in het Grieks ἃπιον, Ápion, en Ápidion bij oude schrijvers, te weten Crustumina, Falerna, Superba, Decumana, Pompeiana, Liceriana, Favoniana, Tiberiana en meer andere’.
Die naam verschijnt in midden-Nederlands als peren of peer, in het Angelsaksisch als peren, Engels pear, wat bewijst dat het Latijnse woord in de Romeinse tijd tot ons is gekomen, Frans poire, poirier, Italiaans pero, Spaans peral, Portugees perenira. In Duits is het Birne, in oud-Hoogduits was dit Bira of Pira en in midden-Hoogduits Bir of Bire, dit zijn allen afleidingen van het Latijnse Pirum. De naam komt ook voor in familienamen als Bierbaum. Latijn pira, pirum, is verwant met Grieks apios, van Mycene apisos, van Semitische oorsprong, pirâ; vrucht.
Oude Duitse namen zijn; Barbom, Beer, Beetzbirne, Birbaum bij Hildegard, Birle in Zwitserland, Pirpaum bij Megenberg.
(Dodonaeus c) ‘Maar bij de Italianen zijn er tegenwoordig ook vele zoals moscaroli of pere muscatelline, dat is muskadelperen, dat is een soort van suikerperen die met de Superba van de ouders overeen komt en voor de edelste van alle peren gehouden wordt, ze hebben ook de ciampelline, papali, durelle, zuccate of zuccatie, vernareccie, gentili, pinose en spinose en de giaccinole die voor de beste gehouden worden na de muskadelperen, daarna achten ze de bergamotten die in Italië eerst uit Turkije gebracht zijn en de naam (zegt men) betekent in het Turks zoveel als of men heren peren of heer des peren zei, daarna volgen diegene die buoni christiana, in het Frans bon christien heten en ten slotte acht men veel de soorten van winterperen en de medesoorten van de voorgaande zoals zijn de guignole, roge, quadrane, carovelle, di San Nicolo, di montelione, porcone, sementine, maar behalve deze vindt men noch meer andere soorten van peren in Brabant, Wallonië en andere Nederduitse landen behalve de suycker-peren, gulde-peren, keyserinnen en andere ontelbare die algemeen zijn en andere Franse zoals cassinen, rodis peren en eusebianen, dan al deze soorten worden gedeeld in drie geslachten, te weten in de vroege, late en winterperen. Al deze peren, te weten de tamme, hebben bij de oude schrijvers en vooral bij Plinius in het 15de kapittel van het 15de boek verschillende toenamen gehad waarvan totaal geen tegenwoordig gebruikelijk is en nu hebben die peren bij de gewone man vele en verschillende namen en toenamen die heel kwalijk, ja bijna geenszins niet met de oude tezamen gebracht of vergeleken kunnen worden omdat de ouders die noch in het kort, noch in het lang beschreven hebben, maar alleen hun toenamen vermaand hebben en daarboven vindt men in elk land, ja bijna in elke stad of dorp enige verschillende peren en zelfs tegenwoordig worden ze in het ene land veel anders dan in de andere genoemd’.
Pyrum Volemum was een grote soort van peren die een hele hand vulde. Bijzonder namen hebben de vele gekweekte vormen, Alandsbirne bij Bock, Augstaberli, Bocksbiren bij Bock, Fiegenbaren in Oostenrijk, Fraeunbirne bij Bock, Harebirnbaum, Heubirn, Kaneelbeeren, Knodelbirne, Lederbirnbaum, Saubirnbaum.
Dodonaeus (d) ‘De wilde soort heet wilde peerboom in onze taal, in het Latijn Pyrus silvestris of ook Pyraster, in het Grieks Achras met welke naam zowel de vrucht als de boom zelf bekend is’.
Verwilderde bomen met harde vruchten, Feldbirlbaum, Feissbohnenbaum bij Bock, Holtgen of Holtken, Holzbirnbaum, Surpholtken, Waldbirne en Worgengel.
(e) Namen die van Slavisch Hrusska of Krutschka stammen, Grautsche of Gritschke, Hutzel, Krutschenbaum.
(f) In Duitsland werd er wel een perenmoes van gemaakt die latwege werd genoemd of gesalz en door de kinderen of dienstboden in plaats van boter op het brood werd gesmeerd. De Franse beurre: boter, is een Franse naam voor een peer, in Engels werd dit de bury pear.
Maatjespeer. Evenals Keuls Määtensbeer uit St. Maartenspeer, resp. Hoogduits Martinsbirne. Zo genoemd omdat deze peer omstreeks St. Maarten (11 november) rijp is.
Uit Matthiola.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Alle peren stoppen de buik en maken hem hardt en vooral diegene die wrang en scherp van smaak zijn en daarom zijn die zeer goed gegeten om de rode loop en andere buiklopen te stelpen en om de krop van de maag te versterken.
De dorre of gedroogde peren, hetzij rouw, hetzij gekookt of gebraden gegeten stoppen ook allerhande buikloop en ook de bloedige vloeden en mogen gebruikt worden om de vrouwelijke vloeden te stelpen en op te laten houden.
Peren, maar meest de wrange of wringende, zijn zeer goed gelegd op de hete beginnende gezwellen en zweren en tot dat doel dienen ook de bladeren van de peerbomen want ze hebben ook een tezamen trekkende drogende en wat verkoelende kracht.
De peren zijn gewoonlijk ongezonder dan de appels en niet zo sapachtig, nochtans zijn ze meest lieflijker van smaak en zowel rauw als gebraden en gekonfijt, ja sommige zeggen dat de winterperen in wijn gekookt of eerst gebraden en dan in wijn gestoofd en met kruidnagels besteken en met suiker en kaneel bestrooit de appels te boven gaan zowel in gezondheid als in smaak, niettemin laten ze het niergruis niet vermeerderen, hoe ze ook bereid zijn. Wel is het waar dat de zure alom voor de gezondste gehouden worden, want voorwaar ze verkwikken de slappe maag (wat de wijnachtige ook doen) vermeerderen de eetlust, maken de keel ruim, verslaan de dorst, onderhouden de buik tamelijk week, dan alle andere peren, zo men voor zeker houdt, in het begin van de maaltijd gegeten stoppen de buik en op het eind gegeten maken hem los, andere hebben een eigenschap van zich om altijd en gauw week te maken zulks als in de hof van de landgraaf van Hessen groeien. Maar diegene die aan krampen van de buik onderhevig zijn of niersteenachtig mogen geen peren eten omdat ze koud en winderig bloed maken en stenen laten groeien, anders in kleine menigte gegeten en op het eind van de maaltijd en nimmermeer nuchter met kaas, zout, suiker, peper of kaneel, rouw, gekookt, gebraden of gekonfijt mogen van alle mensen in alle tijden gegeten worden (uitgezonderd alleen van de oude koude die slijmerig zijn) mits er sterke wijn op te drinken.
Men snijdt de peren in stukken of schijven en men neemt het zaad er uit en men droogt ze in de zon of in de oven en deze stukken zijn goed in de winter in warm water of wijn geweekt en met suiker besproeid en gegeten en het water gedronken daar ze in gekookt zijn stopt de buik.
Men maakt ook een peerwijn zoals van appels (peerdrank of cidre pere genoemd) die voor bier of wijn strekt.
De wilde peren zijn goed gegeten van diegene die bloed spuwen en met kampernoelies of duivelsbrood gekookt of gestoofd benemen alle kwaad er van, de tamme peren doen ook hetzelfde, maar zijn er niet wel zo nuttig toe, men kookt ze ook of roostert ze met slakken om die spijs gezonder te maken. Ook als men vergiftige kampernoelies gegeten heeft zal men deze peren mogen eten.
Als een wilde peer in wijn geworpen te gronde gaat dan is de wijn ongemengd en als ze drijft dan is die gewaterd.
Peerbladeren, zegt Galenus, zijn goed om de verse wonden te genezen en zijn tezamen trekkend, drogend en wat verkoelend van kracht. Een bad van het water daar deze bladeren in gekookt zijn is goed voor de zinking van de baarmoeder als de vrouwen daarin zitten.’
Megenberg; ‘Pirus heet een perenboom. De boom zijn vruchten zijn koud in de eerste graad en droog in de andere graad, echter de wilde peren die op het veld en op het hout groeien die zijn kouder dan de tamme aan hun kracht, alzo dat ze meer verkoelen en verdrogen ook dat eten meer omlaag in de maag wanneer men ze na de dis eet. Wanneer men ze in regenwater kookt en ze legt op de magen mond, dat is op dat groefje, dan verdrijven ze dat niet verteren en dat woelen en dat opgeven en zo men ze legt beneden op de kamp daar die ruwe kwasten groeien dan verdrijft ze van het lijf weglopen dat daar komt van gal in het lijf, dat is een bitter bijtend vocht in het lijf en is geel en groen. Dioscorides, een arts, spreekt, welke vrouw de perenboom zijn kruid bij zich heeft of bij haar bindt die ontvangt niet en wordt niet zwanger de tijd ze het bij zich heeft; en welke vrouw peren op zich heeft wanneer ze baren zal die wordt haar geboorte erg zwaar. Droge houtperen helen de wonden aan het mensen lijf en de as die uit erg erge houtperen wordt gebrand en die erg laat rijp worden die is goed voor de bijtende zwammen die de mensen in het lijf knagen. En welke zwammen men kookt met de peren, het zijn beukenzwammen of andere die men in vele landen kookt en eet, die beschadigen des te minder en die houtperen die wat groter zijn en edeler dan gewone houtperen die versterken de maag en snijden af het hoesten en drogen de gal die in het lijf knaagt en daarom zullen die alzo ziek zijn ze gebraden eten. Er spreken ook de meesters dat allerlei gebraden peren gezonder zijn dan rauw en gezonder gebraden dan gekookt en die lang gelegen zijn alzo dat ze niet vuil zijn die zijn gezonder dan die fris van de boom komen, daarom dat hun schadelijke vocht meer is uitgedampt. Men zal die perenboom in de naaste maan voor maart zetten (dat versta ik in de warme landen) en zal ze zetten aan koele plaatsen, zo groeien ze graag want ze zijn koele natuur. Wie ossengal giet in de elfde maand die november heet tot de perenboom zijn wortels die dan noch warm zijn van de zomer die doodt de wormen in de peren en weert hen dat ze niet groeien. ‘
Peren zijn over het algemeen suikerrijker dan appels en daarom smaakvoller, ze bevatten echter meer onverteerbare stoffen en worden daarom minder goed verdragen en werken ook licht verstoppend. Enkele peren wegen zwaarder dan vele appels.
Hout van de perenboom en vooral van de wilde is roodachtig en zeer dicht, matig hard en zeer geschikt om te politoeren, is goed te bewerken zonder af te brokkelen en kan spiegelglad gemaakt worden. Het is vooral geschikt voor snijwerk, meubelhout, muzikale instrumenten, drukvormen en modellen, ook voor het namaken van ebbenhout. Hout van veredelde stammen is in alles slechter. De Perzen zouden hun mooie lepels uit dit hout maken. Gebrand perenhout werd wel medisch gebruikt, met de vrucht zou het gif van de paddenstoel weerstaan.
(Dodonaeus) ‘Het hout zelf is geelachtig van kleur, vast en dicht, zeer handzaam en geschikt om er beelden en schilderijen in te snijden’.
Teelt.
Zo was de teelt vroeger. (Dodonaeus) ‘Deze bomen hebben veel meer tijd nodig om te groeien dan de appelbomen al is het dat ze op diergelijk land groeien. Dan hoe men de peerbomen enten en telen zal moet men in de boeken van de landwinning lezen en ook hoe men de peren lang goed bewaren zal. Men mag ze enten op perzikbomen, kweebomen, amandelbomen, maar het best op zichzelf en op moerbeibomen geënt brengen rode peren voort, als de peer te steenachtig valt zo zal men de wortel ontbloten en vijftien dagen vervolgens op de wortel storten droesem van goede oude wijn. Deze bomen beslaan niet zoveel plaats als de appelbomen en dragen meest elk jaar vruchten daar de appelen meest om het jaar dragen en daarboven is het hout van dit geboomte veel nuttiger in het bewerken. De vruchten zijn veel beter in droog dan regenachtig weer geplukt.’
Uit H. Bock.
Historie.
(411) ‘De peer is al vanouds bekend. Groeit in M. Europa tot aan Siberië. In China groeien ze bij de Tian Shan bergen en van daaruit verspreidde het zich over oost en west en kwam tot de 20 nu bekende geteelde vormen. Over Klein Azië kwam de gekweekte vorm naar Griekenland. De gekweekte Europese peer (Pyrus communis), is zonder twijfel afgeleid van 1 of 2 wilde vormen (Pyrus pyraster and Pyrus caucasica), de naam en zijn afleidingen komen vrijwel in alle Europese landen voor. In Homerus tijd werd de peer al gecultiveerd in de tuinen van Alkinoos (Odysseus VII, 112-113) De Grieken noemden de veredelde peer apios en noemden sommige streken waar ze veel gekweekt werden dan ook apia. De vruchten van de wilde werden door hen achras genoemd en waren een volksvoedsel. Zij waren aan Hera en Aphrodite gewijd als erotisch symbool, de gekweekte hadden echter een slechte naam omdat als ze rauw gegeten worden slecht voor de gezondheid zouden zijn. Het jaarlijks perenfeest was dan ook van de wilde en niet van de gekweekte. Wilde perenbomen waren gewijd aan de maan vanwege hun witte bloesems. (213) Het oudste beeld van de doodsgodin Hera in haar heiligdom Heraion te Mykene was gemaakt van perenhout, een xoanon, volgens Pausanias. Plutarchus en Ailonos vermelden de peer als een vrucht die vooral vereerd werd in Argos en Tiryns, vandaar dat de Peloponnesus wel apia genoemd werd, (van de perenboom) Athene, ook een doodsgodin, had de bijnaam Onke (perenboom) in haar peerheiligdom in Boetië. De Dioskouren kozen deze boom om in te zitten om te laten zien dat ze echte helden waren.
De Romeinen bezaten al een rij cultuurvormen. In de tijd van Cato waren er 6 perensoorten. Volgens Plinius waren er in zijn tijd 35 waarvan velen de namen van het land van oorsprong voerden. Hieruit volgt dan ook dat de Romeinen het grootste deel uit Grieken, Egypte, Syrië, Carthago, Alexandrië en Numatia haalden. Er waren Tiberiaanse peren, zo genoemd naar de heerser, gerstperen en aromatische peren en laurierperen, zo genoemd naar hun heerlijke geur en sommige, die het eerste rijpen en des te sneller verrotten, waren daarom Trotse peren genoemd.
Ze gaven die kennis aan de Germanen en Kelten door.
Lezen wij Horatius, 65 v. tot 8 na Chr.:”Gelukkig is hij die... de hoge populier aan de wijngaard huwt, of in een bochtig dal zijn loeiende koeien dwalen ziet, of de gepijnigde honig in zuivere kruiken giet, of de tere schapen scheert, of wanneer de herfst zijn hoofd met rijpe appelen versiert, die uit de akker opbeurt, zich verheugt met geënte peren te plukken, en druiven, die het purper tarten..” Men kende al geënte peren.
De herfstbergamot, een naam uit Perzisch/Turks beg-armudi: vorstenpeer, zou Julius Caesar in Groot Brittannië ingevoerd hebben.
Op Germaanse gronden is de cultuurpeer voor het indringen van de Romeinen niet bekend geweest. De peerresten die in steen- en bronstijd van paalbouwwoningen gevonden werden behoren zonder twijfel tot Pyrus piraster. Die pitten zijn al gevonden in paalwoningen uit het Neolithicum te Zwitserland. Die houtperen zijn in overrijpe toestand eetbaar en werden nog in middeleeuwen gebruikt.
100 jaar na Chr. zou het gewas hier pas gecultiveerd worden. Zeker was de peer bekend in Angelsaksische tijden, 750 na Chr., en werd waarschijnlijk in allerhande vormen gekweekt.
In the Merchant’s tale vertelt Chaucer in de Canterbury Tales (1387) over de pyrie met zijn heerlijk groene blad;
“So longe aboute the aleyes is he goon
Til he was come agaynes thilke pyrie
Where as this Damyan sitteth ful myrie
An heigh among the fresshe leves green
This fresshe May, that is so bright and sheene” .
Symbool van genegenheid.
De traditie wil dat Koning John door iets vergiftigd was dat gemengd was in een eten van peren door de monniken van Swinstead, een geloof dat tenslotte zou leiden naar de mening dat ze toen weinig in achting waren. Monniken kweekten de vrucht en in vermeldingen van Edward I worden peren vermeld. De peren die vermeld worden in rekeningen bij de tuinman van Edward I, 1292, zijn de St. Regle, Caillou, Pesse-pucelle, Martin, Dreyes, Sorells, Gold Knobs en Cheysills, de zeer hoge prijzen laten vermoeden dat ze aantrekkelijk gevonden werden Er is een geschreven document uit de tijd van Henry III die vermeldt dat zijn tuinman de Caillou peer moet planten in Westminster en in zijn tuin bij de Tower. In de boekhouding van Henry VIII komt de tekst voor: “a woman who gaff the Kyng perens” en kreeg daar twopence voor.
Ook Shakespeare vermeldt de pear in All’s well that Ends well, I, 1,178 en Merry wives of Windsor, iv, 5,100.
De poppering pear wordt gehoord bij Romeo en Julia, II, i, 39,40;:
“O, Romeo that she were, O that she were
An open arse (mispel), op thou a Poprin pear”.
De naam is van de Belgische plaats Poperinghe.
In 1831 waren er 677 benaamde var. in de horticultural society list, van appels 1400.
In Capitulare de villis en in het hofgoed Treola werden Pirarios diversi generis opgevoerd. Een tuinruimte was de perarius ook in het klooster van St. Gallen toegedacht. H. Hildegard gebruikte ze als heilmiddel, Valerius Cordus kende in de eerste helft van de 16de eeuw meer dan 50 in midden Duitsland gecultiveerde soorten, in de tijd van Lodewijk XIV waren er al 800.
Uit Redoute.
Heiligen.
(349) H. Germanus: was, voor hij bisschop werd, een liefhebber van de jacht. Al de hoornen van de herten die hij ving hing hij aan een grote en schone perenlaar, die te midden van de markt van Auxerre stond. Toen was de H. Amator bisschop van het land. Deze prelaat wilde hem de ijdelheid van de jacht laten inzien en hem de gewoonte ontneemt om de hoorns aan een perenboom te hangen. Het lukte hem niet. Daarom liet hij eens, toen Germanus op jacht was, de perenboom omhakken. Dat maakte Germanus woedend en hij besloot zich te wreken. Maar God belette het hem. Amator stierf en Germanus werd zijn opvolger.
Heraldiek.
De perenboom duidt op vrijgevigheid, gezien de vele vruchten, de rijke oogst. De familie Perier voert als devies: ‘ad sidera ramos’, ‘tot de sterren de twijgen’, vruchtbaarheid, materieel gezien.
Wereldbrand.
Bekend is de peer op het Walzerfeld, bij Salzburg, wiens bloei de grote wereldslag zou aankondigen. Reeds driemaal werd hij gekapt, maar driemaal begon hij weer te groeien. Nu zal hij daar nog vele jaren verdord staan, maar als hij weer groen wordt dan is het weldra tijd voor de afgrijselijke slag die komen zal zodra de boom vruchten draagt. Dan zal de vorst van Beieren zijn schild er aan ophangen. Niemand weet echter wat dit beduidt. Al het volk zal samenkomen en het zal een verschrikkelijk bloedbad zijn zodat de strijders het bloed in de schoenen staat. Maar op het eind worden de bozen door de goeden verslagen. Dan zal de keizer alle vijanden vernietigen en met hen, de duivel. Hij zal eeuwige vrede verkondigen om daarna in te gaan tot eeuwige rust. Met het sterven van de keizer zal ook de perenboom sterven”.
Die grote wereldbrand, die aangekondigd is in de Apocriefe boeken en bij Johannes 9. Die slag werd vooral in de middeleeuwen zeer gevreesd. Door de komst van de oorlogszuchtige Mohammedanen zou die slag zich in noordelijke gebieden moeten bevinden. De Ragnarok mythe heeft later alle toekomende kampen samengevat. Als slachtveld werd de omgeving van Amersfoort, het Sheriffmoor in Engeland, vele Duitse plaatsen en Polen en Tsjecho-Slowakije aangewezen.
De oude peer van Unsterberg zou het einde van het keizerrijk betekenen als hij dood zou gaan. Toen het Duitse rijk in 1806 opgeheven werd hield hij op met bloeien maar in 1871 kwam hij opeens weer tot leven en droeg vruchten.
Folklore.
De peer kan zich aan statigheid en schoonheid met appel meten maar heeft in sagen en geschiedenis niet zo’n roemrijke plaats gehad. De verering van de peer is veel minder dan die van de appel, getuigenissen van heidense verering zijn zeldzaam.
In de bedevaartplaats Mariabirnebaum bij Sielenbach werd Maria onder een perenboom vereerd, dit is mogelijk een overblijfsel van een oude vruchtbaarheidscultus. De peer was in de Germaanse ouderdom niet zonder betekenis en verering. Nog in de 5de eeuw stond een gewijde perenboom op de Walferheide.
Toen de boden van het Evangelie kwamen hieuwen ze de boom zonder genade neer waardoor ze tot een onbeduidend aantal teruggebracht werden. Voor deze stelling vindt men de getuigenissen die men hier en daar in het volksleven nog aantreft. Men vertelde dat in het paradijs een wilde perenboom had gestaan. Tussen de takken rustte de duivel in de vorm van een draak met zeven koppen. De boom kwam met Adam mee. Hij ziet er wel mooi uit, maar deugen doet hij niet. Zoals een draak zeven koppen heeft, zo heeft de boom zeven takken. Klim nooit in een perenboom want de duivel gooit je eruit. Dat klopt wel een beetje, perenhout is slap en de meestal lang gerekte takken zijn niet zo sterk. In het paradijs heeft de duivel als draak ook van een wilde perenboom gegeten en de mensen tot zonde gebracht. De wilde perenboom is uit het paradijs meegenomen. Men vindt ze in de gehele wereld, ze zijn lieflijk om te zien maar ze deugen niet. De duivel zit op de wilde perenboom en verontreinigt de vruchten zodat ze een slechte smaak krijgen.
Bij de Wenden speelt de perenboom een grote rol. De wilde perenboom heet Plonika naar een draak, en Plonika heet ook de vrucht van deze boom. Uit de vrucht van de drakenboom kookt men een bier die tegen vele ziektes helpt. Men kookt er een moes van die tegen de pijnen van het onderlijf helpen. Een veld zal tegen alle onheil behoed worden als men er een drakeboom in plant. Als men in Kerstnacht om 12 uur een vrucht van de drakenboom op de huisdrempel legt zal er het volgende jaar geen dood in huis komen.
Voor een perenboom in Pommeren geld de sage dat onder zijn wortels een schat begraven ligt die door de duivel bewaakt wordt. Daarnaast staat een vurige laars. Wie nu de moed bezit om die aan te trekken, aan die moet de duivel de schat geven. Om middernacht, in het geestenuur, als alles rondom pikdonker is moet de schatgraver zich zwijgend naar de plaats begeven. Dan moet hij om de schat een toverkruis maken en toverformules uitspreken waardoor de ziel van de boze verdreven wordt. Dan kan hij met de arbeid beginnen en moet dit geluidloos voort zetten, wat er ook gebeurt. Gelijk na de eerste schep komen er allerhande verschrikkelijke gedaanten te voorschijn, kobolden, draken en giftige monsters die hem met giftige tongen tegemoet treden. Als hij maar het geringste spoor van angst geeft of praat is hij een dode.
Wie zou zich bij zulke verhalen in het gevaar begeven? Met die overdreven fantasieverhalen uit bijgelovige ouderdom laten ze de schat met een gerust hart liggen, ondanks de goede zorgen en het vooruitzicht van een rijke oogst zijn alle moeite en zorgen voor niets als de goden niet op je hand zijn.
Ze denken aan wat Goethe zei:
“Tages Arbeid! Abends Gaste!
Saure Wochen! Frohe Feste!
Sei dein kunstig Zauberwort”.
Zo werd de vermeende schat wel eeuwig ongeroerd blijven.
Een snijder uit Grijpskerk droomde alle nachten en altijd weer over een pot met geld. Elke nacht was ‘t raak, hij zag de pot met geld duidelijk voor de ogen, een grote hardbakken pot en zo zwaar dat hij hem niet dragen kon. Maar hij wist niet waar die lag. Is het een wonder waar je alle nachten van droomt dat je dat overdag ook altijd vertelt? Zijn vrouw werd er haast gek van. Op een nacht droomde hij dat hij naar Amsterdam moest reizen, daar zal het hem gezegd worden waar zijn pot was. Hij wou direct op reis. Maar dat kan je begrijpen, zijn vrouw wou hem geen geld geven. Hij moest maar op zijn tafel blijven zitten en zijn werk doen in plaats van het te vermalen door zijn reis naar Amsterdam.. Ze had gelijk, maar hij kon eenvoudigweg aan niets anders denken. Amsterdam zat hem boven in de kop, hij had geen rust of duur meer. Daar heeft de vrouw hem geld gegeven om zijn zin te geven, ze hadden zo ook geen leven meer.
De reis naar Amsterdam was 3 dagen, wat anders als tegenwoordig, maar hij kwam er. Hij wist niet waar hij wezen moest en liep maar wat heen en weer. Net zo lang tot hij bij een brug kwam. Hij hing daar met zijn armen over de leuning, keek in het water en spuwde kringetjes. Daar kwam een Amsterdammer. Die hing ook met zijn armen over de leuning, keek in het water en spuwde ook kringetjes. Dat duurde een tijdje. Geen een die wat zei. Toen kwam de Amsterdammer een stapje dichterbij, en nog een en zei:
“je binnen hier zeker vremd?’
“Joa, ik kom hail oet Griepskerk heer
Din heb ie zeker zoaken?’
“Joa, zoaken en oak gain zoaken. Je maggen ‘t ook wel waiten”.
En toen vertelde hij alles wat hij gedroomd had. “Och man, maak je de kop toch niet gek’ zegt de ander. “Ik heb juist gedroomd dat er in Griepskerk een snijder woont met een perenboom in zijn tuin waaronder een pot geld zit. Nou dat treft, moet je maar eens kijken of je hem vinden kan, ik loop er niet achteraan”. “Ik wel’ dacht de snijder, en maakte dat hij wegkwam. Hij wist genoeg. Hij ging vlot naar huis, groef ‘s avonds met zijn vrouw een grote pot met geld onder de perenboom vandaan. Nu waren ze rijk en als ze niet gestorven zijn, leven ze nog, zie bij van Beverwijck.
Doodsboom.
Een overblijfsel hiervan is in sommige streken nog bekend: Droomt men van een gele peer dan betekent dat er spoedig iemand in de familie zal doodgaan. Als je ‘s nachts om 12 uur, nieuwjaarsnacht, perenmoes op de huisdeurstoep gooide, dan overleed er dat jaar niemand van dat huis. In brooddeeg gebakken krijgt men perenbrood. Dit is in de Kerstnacht een Beierse cultuurspijs. Is het brooddeeg niet goed gerezen dan sterft, naar het volksgeloven, in het volgende jaar de bakster.
De pastoor N. Walde stierf 5 jan. 1630. Zijn perenboom stierf het jaar ervoor en toen Walde dit zag, zei hij, “Ik heb lang genoeg van sterven gepredikt, nu wordt mijn perenboom mijn preekheer, mijn boom verdort en ik moet aldra sterven”. Op nieuwjaarsdag bestijgt hij de kansel, hem overvalt een beroerte en men draagt hem op het doodsbed.
Culpeper: “pyrus, pear, behoort tot Venus, zo ook de appel. Schola en Saleni adviseren om veel wijn te drinken na peren gegeten te hebben, or else, they say, they are as bad as poison”.
Genezende boom.
Een peer lijkt op een mensenhoofd, er zijn vele karikaturen van.
Vele ziekten kunnen op perenbomen worden overgedragen en zo stond aan de heilige bron van Schauerberg een heilige peer waarin talrijke namen gesneden waren, de gehele stam en vele takken waren doorboord en verbonden. Jicht en tandpijn werden overgedragen als men haar vastpakte of er driemaal omheen liep.
Zekere boer die aan de derdedaagse koorts leed raadpleegde een duivelbanner en deze zei: “Ik kan je de koorts wel afnemen, maar dan moet ik die op een ander overbrengen. Heb je misschien ook iemand die je wel wat kwaads gunt?” De boer antwoordde: “Ja dat kan wel zijn, maar dit gaat toch te ver. De derdedaagse koorts is een grote plaag die wens ik mijn ergste vijanden niet toe”. “Welnu” hernam de wonderdokter, “zal ik het in de perenboom brengen?” “Als dat kan” zei de boer, en gaf zijn toestemming. Toen de man thuiskwam stond de perenboom met slap neerhangende bladeren te rillen en te beven, juist als iemand die de erge koorts heeft. De boer bleef er vrij van, maar de boom bestierf het.
Peren hebben de eigenschap, als ze gekookt worden met paddenstoelen, zij van iedereen alle zorgen en verdriet wegnemen. Een poeder van wilde peer helpt tegen schadelijke paddenstoelen.
Heksenboom.
Een van de eerste werken van vrouwen die leerden om heks te worden, was het veranderen van peren in muizen. Op 28 november werd de heks Catherine Tancre, een arme bedelende vrouw van 77 jaar, te Gent “ metten viere” geëxecuteerd. Onder de afgedwongen bekentenissen heeft men deze; zij heeft betoverd het dochtertje van Jan Tanghe, “cleermaecker op ‘t Clapbrugschken... deur ‘t geven van een peere of twee”.
Als heksenboom die op Goede Vrijdag gehaald werd is het toverij brekend.
Boomgeest.
Om de boomgeest tot goede gaven te vragen werden op sommige plaatsen allerlei feestelijkheden met dans en gezang gemaakt. In de omgeving van Hildesheim was het tot lang gebruik om op kerstavond in de oofttuin te gaan, de knechten zich aan de hand pakten en elke boom omdansten en zingend om een rijke oogst vroegen. Op andere plaatsen was men gewoon appels en perenbomen met een strootje te omwinden, daardoor geloofden men de boom te bewegen een rijke vrucht te dragen. Op Goede Vrijdag klopt men met een houten hamer op de ooftboom, maienkloppen, zodat er meer ooft zal komen. Mocht dit evenwel niet komen, toch blijft de mens toch hopen.
Als een meisje op de 24ste december ’s avonds achteruitloopt naar een perenboom en er negenmaal omheen draait zal ze de gedaante van haar toekomstige zien. Ze kan ook naar het kippenhok gaan en hard op het deurtje tikken. Gaat er een kip kakelen dan zal ze dat jaar nog niet trouwen, als de haan zich laat horen wordt ze al gauw bruid. Heeft ze geen perenboom of kippenhok, dan moet ze naar de tuin gaan en 12 saliebladeren plukken en naar alle windrichtingen uitstrooien. Dan zal ze de schaduw van haar aanstaande zien.
Erotische boom.
Als erotische boom had de peer ook in de middeleeuwen geen beste naam bij de christenen.
Een peer wordt vrouwelijk genoemd, waarschijnlijk naar de overeenkomst in vorm tussen peer en baarmoeder, de boom des levens, waarbij de appelboom de boom des kennis is.
Net als de appel is de peer een vruchtbaarheidssymbool. Als de perenboom in een jaar slecht draagt ziet het er niet zo best uit voor de huwbare meisjes. Op vele peren volgt een jaar met vele meisjesbaby’s. Hieruit kan je opmaken dat de peer als vrouwelijk gezien wordt en de appel als manlijk.
Doordat de boom minder sterk was, de vruchten eerder bederven en het erotische symbool werd bij de geboorte van een meisje een perenboom geplant en bij die van een jongen een appelboom. Als kleinkinderboom verschijnt de peer in Zwitserland.
Op sommige plaatsen gooide men het badwater van een jongetje onder een appelboom en dat van een meisje onder een perenboom, zodat ze groot en statig wordt en zacht van binnen. De betreffende boom draagt de naam van het kind, verdort de boom zo zal ook het kind niet lang meer leven.
Met kerstnacht schudt een meisje aan een tak van de perenboom en uit de richting waaruit een hond blaft zal haar toekomstige verschijnen. Wil men weten of de geliefde trouw is, gaat men onder een perenboom het aantal afgevallen peren tellen, elke peer die daar ligt is een teken dat die een kus heeft gegeven aan een vreemde.
Oude perenbomen.
De peer kan wel 1‑200 jaren oud worden met een hoogte van 12‑13m en een stamdoorsnede van 2m.
Zo een boom stond er te Erfort, Engeland die elk jaar nog 7 mud peren leverde. Ook in Frankrijk, nabij Brunoy stond er een, met een stamdoorsnede van 1,30m en 13m hoog die elk jaar nog 40 000 peren leverde.
In de buurt van Jedburg Abbey en in de omgevende religieuze huizen van Schotland zijn er perenbomen die geplant zouden zijn door de monniken en zijn tussen de vijf en zeshonderd jaar oud. De meest opmerkelijke Engelse perenboom stond in het dorpje Holme Lacy, Herefordshire. Zijn takken hingen vroeger naar beneden en bereikten de grond waar ze ook wortelden. Elke tak werd een nieuwe boom, produceerde weer andere tot het een acre grond bedekte. (Een schrijver vermeldt dat een acre groot genoeg is om er 32 bomen te planten) Als het niet verstoord was geweest had het nog wel verder gegroeid. In 1776 produceerde ze genoeg peren voor 14 hogsheads, elke hogshead bevatte 100 gallons.
Marco Polo vermeldt dat de peren uit China veel beter zijn en elk 10 pond zouden wegen, hun witte moes is geurend en aangenaam.
Planten.
De verschillende soorten worden van zaad gekweekt. Zaden stratificeren vanaf september/oktober en in maart zaaien.
Is dit aanwezig dan wordt er geënt op zaailingen van de wilde peer, Pyrus communis.
Velen van de bekende waardevolle soorten danken we aan de Belgische ooftzoekers. Die hebben door cultuur en meer nog door toevallige kruisingen voor vermeerdering van onze perensoorten bijgedragen. Men neemt zaailingen als men krachtige planten wil enten voor het vormen van hoogstammen en kwee als het in de bedoeling ligt om planten te krijgen, die minder snel moeten groeien en spoedig vruchten moeten voortbrengen. Men beschikt over verschillende kweeonderstammen die zich onderscheiden in groeikracht. Meestal gebruikt men slechts 2 typen, namelijk type A en type C, waarvan C de zwakste is. Die is ook gevoelig voor vorst, maar vroeger vruchtbaar, brengt meer op per ha en is fijner van smaak. Meestal is die ook resistenter tegen schurftziekte. Niet alle var. van peer verenigen zich goed met de kwee. Wenst men nu de goede resultaten van de kwee onderstam te combineren met goede verenigbaarheid dan maakt men gebruik van daarvoor geschikte tussenstammen. Op de kwee ent men dan eerst een andere ent waarop dan weer de te wensen peer geënt wordt. Slecht op kwee groeien ‘Clapps Favourite’.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl