Centaurea
Over Centaurea
Korenbloem, Bijbel, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt.
Een geslacht van een- of half harde meerjarige.
350-500 soorten komen voor en meestal in Europa, Azië en N. Afrika, meestal rond de M. Zee en Zwarte Zee. In N. Amerika is er een en drie tot vier verschijnen er in Chili.
Verscheidene zijn onkruiden in vele landen.
Kenmerken zijn onder andere een stevige, behaarde stengel, met hieraan verspreide bladeren. De hoofdjes hebben geen straalbloemen, maar in plaats hiervan een krans van vergrote, diep ingesneden buitenste bloempjes die steriel zijn maar wel op straalbloemen lijken. De soorten bastaarderen gemakkelijk.
Het zijn gemakkelijke planten en kiemen snel van zaad. Velen zijn mooie borderplanten en hun blauwe of purperen hoofdjes zijn een welkome aanvulling op de horde geel bloeiende composieten.
De meeste soorten van ‘korenbloem’ zijn echte distels en zo stekelig dat ze het lopen op plaatsen met die planten bezet vrijwel onmogelijk maken.
Asteracea, Cynara klasse.
Bijbel.
Genesis 3: 17-18 ‘En tot den mens zei Hij: Omdat gij naar uw vrouw hebt geluisterd en van den boom gegeten, waarvan Ik u geboden had: Gij zult daarvan niet eten, is de aardbodem om uwentwil vervloekt; al zwoegende zult gij daarvan eten zolang gij leeft en doornen en distels zal hij u voortbrengen, en gij zult het gewas der veld eten, in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot den aardbodem wederkeert, omdat gij daaruit genomen zijt’.
2 Koningen 14: 9 ‘De distel op de Libanon zond tot de ceder op de Libanon.’
2 Kronieken 25: 18 ‘Naar de dieren der veld op de Libanon kwamen voorbij en vertrapten den distel.’
Hosea 10: 8 ‘Doornen en distels zullen uw altaren overwoekeren.’
Mattheüs 7: 16 ‘ԁan hun vruchten zult gij ze kennen, men leest toch geen druiven van dorens of vijgen van distels?ՠ13: 7 ‘een ander deel viel op de dorens en de dorens kwamen op en verstikten het.
Hebreeërs 6: 8 ‘Toch als hij doornen en distels draagt, is hij ondeugdelijk en niet ver van de vervloeking.’
Mogelijk zijn het een van de stekelige onkruiden, onder de naam Dardar in het H. Schrift. (Dardar betekent tranen. In Grieks betekent het een prikkelige plant dat gebruikt wordt in het N. T. en verwijzen naar distels. Maar er groeien 125 distelsoorten in het Heilige Land. Een van de gewoonste en degene die meestal geciteerd wordt is de echte sterdistel, Centaurea calcitrapa, Centaurea iberica, Trev. Centaurea verutum, L en Silybum marianum Gaertn, ook Notobasis syriaca. Sommige schrijvers zijn misleid door het Griekse woord en veronderstellen de kleine caltrop, Malta kruis of Engelse bur nut, Tribulus terrestris, L. Het woord tribulus in de Septuagint komt voor een deel van de vertaling van het woord dardar. Maar het zou niet deze plant zijn die later de naam kreeg van Tournefort.
In Job 31: 40 ‘dan mogen dorens voor tarwe opschieten.’ Het Hebreeuwse woord is hier echter choach, dat ook tribulus werd in Griekse versies, mogelijk de Notobasis syriaca die meer gewoon was in Jobs land.
Uit www.biolib.de
Centaurea bella, Trautv. (mooi) Onderste bladeren staan in rozetten en zijn geveerd, de slippen eivormig tot elliptisch, gaafrandig tot zwak getand, de achterkant grijs behaard, stengelbladeren zijn lijnvormig en gaafrandig. Is geheel wat behaard, wat wolachtig.
Opgerichte tot opstaande stengels met wat houtachtige voet zijn wat vertakt.
Mooie roze bloemhoofdjes, omwindselblaadjes met eivormige, vliezige bruinachtige, wit gerande, gekerfde/getande aanhangsels in juni/juli.
Meerjarige uit de Kaukasus met een klompvormige groeit wordt 20-40cm hoog.
Knapweed, evergreen bachelor buttons.
Uit G. Oeder.
= Centaurea calcitrapa, L. (voetangel) een of tweejarige.
Bladen zijn ongelijk verdeeld, getand en doornig, stengelbladen zijn dun en onverdeeld.
Stengels zijn vertakt en spreidend.
Heeft spreidende en lange dorens aan de bloem. Die dorens zijn eerst groen en worden later zeer hard en houtachtig en sterk en scherp als een doren en groot genoeg om de aandacht te trekken. Dit gaf ook zijn specifieke naam, want het lijkt veel op een ouderwets werptoestel die caltrop genoemd werd, een ijzeren bal die bezet was met ijzeren nagels en voor de voeten van de paarden gegooid werd en die dieren gruwelijk verwondde.
Is inlands in Centraal en Zuid-Europa en beschreven in 1683.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Dit kruid wordt tegenwoordig in het Latijn Carduus stellatus genoemd en in onze taal sterre-distel, in het Hoogduits Wallendistel en Radendistell, in het Engels starre distell. Sommige noemen het in het Latijn Stellaria, Valerius Cordus houdt het voor de Polyacantha, nochtans zou de Polyacantha of Polyacanthos (in het Latijn van Gaza Aculeosa genoemd) daar Theophrastus van vermaant en van het tegenwoordig gewas veel verschilt.’
Carduus stellatus van de apotheken: sterre distel, hieruit kwam ook Duitse/Hollandse Sterredistel en Engelse star thistle. Dit naar de sterachtige arrangementen van de bloembladen. Duits Stern Flockenblume.
Dodonaeus (b) ‘Het heet in het Italiaans calcitrippa, als Matthiolus betuigt, of cacatreopla, in Frankrijk centaure chausse-trape. Sommige noemen het in het Latijn Calcitrapa met een naam die de riddersporen om andere redenen toegeschreven wordt.’
Calcatrippa, vergelijk Dipsacus, waartoe mogelijk ook Carduus niger met de naam Zeisela toe behoort. Middenhoogduits Chaussetrappe, Caudetrape, onze kalketrip, Engels caltrop, Franse centaure chausse-trappe: voetangel of valstrik. Duits Fussangel-Flockenblume, Zeisela, Weg- of Wollendistel.
Dodonaeus; ‘Het heet ook soms Eryngium Guillandini, Clusius heeft het liever Carduus montanus te noemen of Carduus muricato capite. Fabius Columna houdt het voor het Hippophaestum of Hippophaes van Dioscorides. Lobel geeft het behalve de voor vermelde noch de volgende namen, te weten Myacanthyus Theophrasti sorte, Spina alba vera Rondeletij en Tribulus folio Cicerculae Theophrasti sorte Ruellio.’
Gebruik.
Het gebruik was vroeger zo. (Dodonaeus) ‘Het zaad van sterren distel is zeer nuttig voor diegene die hun water niet goed maken kunnen of de druppelplas hebben en het gepoederd en met wijn ingenomen verwekt de plas en laat het niergruis lossen en rijzen. Vooral het zaad heeft zo’n grote kracht dat het door lang gebruik soms enkel bloed heeft laten plassen.'
1. Uit J. Jacquin.
=Centaurea cineraria L. (asgrauw) (Centaurea candidissima, Lam.) (wit in de hoogste graad)
De witte centaurie, wit askruid, een grijze plant, 15-60cm..
Het blad is viltig en diep ingesneden.
Het is eigenlijk een vaste plant die als eenjarige in de border wordt gebruikt.
De gele bloemen verschijnen dan pas de volgende jaren zodat je die hier niet ziet.
Houdt van zon en een voedzame grond.
Uit Italië, het eiland Capraia, is beschreven in 1710.
Cultuurvormen zijn; ‘Silver Dust’. ‘Silver Lace.’
Dusty miller.
5. Uit hortus eystettensis.
Centaurea cyanus, L. (donkerblauw) zijn bladen spreiden zich over de grond en zijn van een witachtige groene kleur waaruit een stengel van 60-90cm lengte verrijst die in verschillende takken verdeeld is.
Die zijn bezet met lange groene bladeren, lancetvormig en gaaf, de laagste is getand of verdeeld. Het grove schrale van de onbehaaglijke stengels en bladeren vallen in de tuin in het oog en in het veld verschuilen ze zich tussen de halmen en alleen de bloemen komen uit de golvende bos tevoorschijn. Plant de korenbloem dan ook zo tussen andere grotere planten. Bloei is in de zomer.
Eenjarig. De plant kiemt in de herfst. De zaden behouden jaren lang hun kiemkracht
Van C. cyanus teelt men nu vrijwel alleen de gevulde vormen die behalve blauw ook in roze, rood, wit of kastanjebruin verschijnen. In hoge vormen van een meter zijn ze geschikt voor de snij. Verder zijn er lage tuinvormen van 50cm als bv. ‘Jubilee Gem’, in donkerblauw en ‘Sneeuwbal’, in wit, ‘Polka Dot’, is gemengd. Ter plaatse zaaien.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘De eerste en gewoonste soort van deze bloemen worden gewoonlijk hier te lande korenbloemen en ook soms roggebloemen genoemd omdat ze in het koren en vooral tussen de rogge plegen te groeien, de Hoogduitsers noemen het ook Kornblumen. Dan sommige van de nieuwe kruidbeschrijvers noemen het naar de Duitse naam in het Latijn Flos frumentorum wat bloem van het koren of korenbloem betekent.’
De korenbloem is een bekende blauwbloeiende plant die voorkomt in granen (roggebloem) op zandige gronden. C. Huygens spreekt hier al vroeg van: ‘de bloem is noodeloos in ‘t koren, en nochtans Daer is geen weer seggen aen: sij geeft de Terw’ een glans. Hij had gelijk, wij missen nu de kleur van de korenvelden, het hemelse blauw van de korenbloem, wat is een graanveld zonder die kleur? De lichtere kleuren van de oude graanvelden werden verder gemengd met de zonnige glans van de gele wilde mosterd en de rode vlammen van papaver. Hier kronen de blauwe korenbloemen hun schitterende kleuren in grote hoeveelheden boven het land en vertroebelen de korenvelden met vernietigende schoonheid.
De korenbloem zou met de granen in de oudheid vanuit Azië hier gekomen zijn. Mogelijk is het gewas al in de paaltijd verspreid. In vroeg-Hoogduits, sinds 1485, komt de naam Kornblume voor, Chorenpluen in oud-Hoogduits, het midden-Nederlands heeft cornbloeme en nu korenbloem, in het Engels van 1578 verschijnt cornflower. Deens kornblommer. Roggebloem, in Duits Roggenblom, midden-Hoogduits Rockenblum.
Dodonaeus ‘In het Hoogduits heet het ook Blaw Kornblumen, bij de Fransen blaueole, aubifoin en bluet en in het Engels bleuw bottel. De oude Latijnen en Grieken hebben het Cyanus flos genoemd naar de blauwe kleur die ze ook color cyaneus noemen. Voorts zo worden deze bloemen in Italië soms fiore aliso genoemd.’
Het intense blauw van de blauwe bloem is blauw als de voorjaarshemel. De diepere kleur van de meeldraden dient alleen om de blauwere kleur te versterken. De korenbloem spreidt de schoonste tint van enigszins gebroken blauw ten toon, het is het korenblauw en onze blauwbloem. Dit is de kleur die men cyaanblauw noemt, in het Engels blewbottel, (de flesvorm van de bloem) blue-blaw, blewblaw of blawort, in Duits blaue Centaurie en in Frans blue(t) of bleuet, Deens blaurter en Zweeds blaklint. Zo werd het Griekse kuanos bij Plinius cyanus of cyaanblauw en in Italiaans heet de plant nog ciano. Er lijkt een Indo-Germaanse wortel bla of blau te zijn wat blauw betekent. Het blauw is naar de korenbloem genoemd, een van de weinige kleuren die aan een plant zijn verbonden.
Engels heeft verder blue bonnet of blue cap, in Ierland gormon, in Wales crammenog yr yd, Frans blavelle, blaverolle casse-lunetts: breek de bril, gebruikt als oogmiddel.
Spaans aciano azuleio en fior campese, Portugees escovinha, Boheems sinokweմ en Hongaars kek buzavirag.
Dodonaeus (d) ‘De Italianen noemen het fiore campeso en battisecula of baptisecula, battisuocera of blaptisecula omdat ze de maaiers in de weg staat en hun werk verslechteren of beletten zodat de zeisen daarin botter worden en dat ze daarom het koren niet zo gemakkelijk snijden kunnen doordat het taai is en niet zo dor als het koren,’
In Italiaans is het fioraliso of battisegola. Culpeper noemt de corn flower ook hurtsickle omdat het de randen van de sickles: zeis, die het koren maait blauw kleurt, of omdat het de zeis stomp maakt. Hij noemt het een koude droge plant die onder beheer van Saturnus staat.
(e) Uit de bloem die als een fles gevormd is ontspringt een prachtige blauwe rij met onregelmatige rand, de zogenaamde Engelse ragged ladies, ragged sailors, Duitse Flockenblume en in Oostenrijk blaue Schneider, Troadveigl; draadviool.
(f) Duits Zachariasblume, verder Tremse, Blaumussen, Kaiserblume, Krulke, Pinsel, Tabaksblaum, Kreuzblume, Ziegenhein, Schannelke, Schimmelblume, men zal de bloem niet in huis brengen, anders verschimmelt het brood, Kornscheckl, Hunger(=blume) Kornbeisser, Kornfresser, Zwitsers Chorn-Nageli, Schabab; vaarwel herfst.
Gebruik.
De bloem heeft prikkelbare meeldraden en als die met een puntig voorwerp aangeraakt worden trekken ze tezamen, waarbij de helmknoppen naar beneden gaan en de stijl een propje stuifmeel omhoog duwt.
Uit de bloem wordt een sap gehaald dat met aluin gemengd een azuurblauwe en in water oplosbare verf geeft, het cyanin. Dat wordt gebruikt om parfums te kleuren, wol, geurkruiden en champagnewijnen.
In vele gebieden wordt het afkooksel van korenbloemen, 3 gram op een kop water, door het volk als oogwater gebruikt. Verder zien de bloemen een sier onderdeel van bloed zuiverende en hoestenthee, ook als rookpoeder.
Het gebruik was vroeger zo. (164, 311, 309)’Tegen roodheid en pijn van de ogen: Neem het gedistilleerde water van de bloemen en was ze daar vaak mee. Fuchsius.
Tegen verse wonden en kwetsingen: Neem het sap van dit kruid, drup het in de wonden en leg het gestampte kruid daar bovenop. Brunfels. De korenbloemen met hun knopjes die net gedroogd zijn en daarna gestoten en tot poeder gebracht worden nuttig op de hete gezwellen, roos, wild vuur en diergelijke gebreken van de huid gestrooid en gebruikt.
Sommige nemen dat gedistilleerd water en gieten dat over een levendige kreeft of krab die ze dan stampen en dat water dat er tezamen van komt gebruiken ze om het tandvlees van de jonge kinderen te bestrijken die ziek zijn wanneer hun tandjes net beginnen voort te komen.
De kinderen mengen en wrijven de blauwe korenbloemen met wit van eieren om er blauwe letters mee te maken.’
Sage.
Ceres, de godin van de akkerbouw, wandelde eens door een korenveld. Daar riepen de blauwe korenbloemen en klaagden: ‘lieve godin, geef ons ook een met koren gevulde aar, zoals de halmen hier naast ons dragen. Als de mensen de akkers bezoeken, kijken ze alleen maar naar de halmen, maar ons zien ze niet’. Lieflijk antwoordde de godin: ‘het graan is nuttig, maar jullie zijn van geen nut voor de mensen, maar jullie zullen het veld sieren. Daarom heb ik jullie een kleed gegeven van hemels blauw zodat ieder die zich tot de hemel aangetrokken voelt jullie zullen zien. Jullie zijn mijn priesteressen, gekleed in hemelsblauw om de mensen het goede van de hemels te prediken’. Toen waren de klagende korenbloemen tevreden en predikten de mensen de hemelse genade en goedheid.
Volgens de Griekse mythologie creëerde de aardgodin, Tellus Mater, de distel als uiting van haar pijn bij het verlies van Daphnis, de pijn die veroorzaakt wordt door de dorens zijn een symbool voor de pijn in haar haar hart bij zijn verlies. In Noorse mythologie is het de bliksemplant die geassocieerd was met Thor, de donder god die hen beschermde die het droegen.
Vondel, Op Gerardus Hulft;
‘Hier wast de blauwe korenbloem
En spijst de raden aan de dis
Hier leeft de trosbloem en melis
En wat ik nauwelijks ken, noch noem
Het onverwelkbare klimop klimt.’
Vondel, De Leeuwendalers;
‘En trek uw bruiloftskleed en beste rok aan
De een geel, de ander rood, of goudgeel als dooiers
Of blauw als korenblauw, of paars, of nog wat mooiers
Dan bindt de vlechten op met lint, dat goud verdooft
Een zilveren riem om մ lijf, een rozenkrans om մ hoofd
De kralen om de hals, een vers geplukte ruiker
Van bloemen in de hand, een doos met lekkere suiker.’
Sprookje.
Lang, lang geleden was er een koning die een mooie dochter had. Alles werd aan haar gegeven wat ze verlangde. Bedienden wachtten op haar wensen. Zo veranderde de kleine prinses in een verwend en zeurderig kind. Ze dacht nooit aan anderen en volgde altijd haar eigen verlangens. De kleine prinses was verwaand en zag alleen haar eigen schoonheid. Altijd droeg ze kleren die van prachtige rode zijde gemaakt waren. Ze was even zacht gekleed als de bloembladen van de tuinpapavers. Elke morgen kamde haar bediende haar lange donkere haar met een gouden kam. Al haar eten werd opgediend in gouden schalen. Ze sliep in een zacht zijden bed. Haar bediende sliep dicht naast haar op een bank zodat ze wakker kon zijn als de prinses iets wilde. Dat meisje was vriendelijk, geduldig en beleefd, haar trouwe ogen waren even blauw als die van de korenbloem en haar gouden haar had de kleur als de stengels van de rijpe tarwe in een korenveld. Op een dag zat de prinses op de veranda waar de bediende haar koelte toe wuifde met zoet ruikende grassen. ‘Kom’, zei de prinses, ‘Laten we naar het veld gaan en naar de maaiers op het veld gaan en kijken hoe ze oogsten.’ Het dienstmeisje nam de rode zijden parasol mee en samen gingen ze naar de oogst kijken. De rapers hielden van hun koning en respecteerden hem en daarom zouden ze ook elke wens van het verwende prinsesje inwilligen. Toen het prinsesje en het dienstmeisje het veld bereikten stopten ze even en bogen hun hoofden. De prinses draaide sierlijk met haar rode parasol. Ze hoonde de eerlijke werklui en beval ze weer aan het werk te gaan. Maar het vriendelijke blauwogige dienstmeisje lachte naar de mannen. Zo kwam het dat de prinses dacht dat ze naar haar bogen, maar de mannen keken naar het dienstmeisje. Het was het bewegen van haar eenvoudige blauwe kleed dat de blik trok. De prinses werd moe van de lange wandeling. Toen ze op gouden tarwearen zaten zag de prinses in de verte een dun zwart wolkje. Ze sprong op en klapte in haar handen en riep luid om de werklui. ‘Zie’, zei de prinses terwijl ze met haar paraplu wees, ‘er komt een storm aan’. Bouw een beschutting voor me en maak die van stro’. De werklieden deden wat ze wenste, maar een oude man boog en zei tot de prinses, o, schone prinses’, zei hij, ‘vergeef me, maar er komt geen regen, dat is geen regenwolk, zie hoe mooi de zon schijnt’. De prinses lachte hem uit’ ‘hoe durf je, ‘riep ze, ‘hoe durf je, is het bevel van de prinses niet genoeg. Weiger je te gehoorzamen?’ ‘Sorry prinses.’ zei de man, ‘iedereen zal aan je wens voldoen, maar je wens is nutteloos en de tarwe duur’. De prinses was sprakeloos van kwaadheid. Snel bouwden de rapers een schuilhut voor de prinses. Ze wisten dat de aren die ze verspilden brood voor voedsel opgeleverd zouden hebben. Zonde was het en de winter komt eraan. Een klein huisje was klaar, de wanden, de vloeren en het dak was gemaakt van het gouden graan. ‘Kom erin’, zei ze tegen het meisje en die, met tranen in haar ogen, volgde de prinses maar zei niets. De hemel was helder en zij zaten in het arenhuisje. Dan, zonder een waarschuwing, gebeurde er iets vreselijks. Uit de heldere lucht kwam plotseling een bliksemflits en van de het veld kwamen rode tongen, het arenhuisje stond in brand. De brandende aren vielen op de hoogmoedige prinses en haar kleine dienstmaagd. Niets kon hen redden. Toen de vlammen uitstierven bleef niets anders over dan grijze stof. De oude man ging bedroefd naar het paleis en ging recht naar de koning en koningin. Aan hen vertelde hij het gruwelijke ongeluk. Hun hart was gebroken en ze rouwden lang. Na enige tijd zagen ze zelf wel in dat ze een fout begaan hadden om hun kind haar gang te laten gaan en weenden bitter. De volgende zomer, tegen oogsttijd, kwamen de rapers twee nieuwe bloemen tegen op de plaats waar eens het arenhuisje was gebouwd. Een bloem was lang en stond trots tussen de tarwe. Haar bloembladen waren als van zijde en rood als de kleur van de prinses. In de bries schudde ze haar hoofd hooghartig. Naar de rode papaver groeide een lieve blauwe korenbloem. ҅’Een blauw als de ogen van het meisje’, fluisterde de werklieden. ‘Even mooi en simpel als het blauwe kleed dat ze heeft gedragen.’ Zo bloeien de papaver en de korenbloem naast elkaar in het koren.
Wispelturigheid.
In de bloementaal heeft de bloem, naar de snelle verwelking van de blauwe bloemen, gedragen door een verliefde het symbool van wispelturigheid. Doordat ze een trouwe gezellin is van het koren, een symbool getrouwheid. Door de hemelsblauwe kleur die op een onbewolkte hemel lijkt, het symbool van hoop.
De lieflijke bloem is een embleem van delicate sympathie dat zichzelf voedt op hoop en in sommige streken gebruiken de jonge meisjes de bloem als liefdestest. De bloemen zouden liefde voorspellen, de hoofdjes werden geplukt en meisjes deden die in hun blouse en na een uur keken ze weer en hoopten dat de ongeopende bloemen begonnen te bloeien, een teken dat de lover van de goede kant komt. De hoofdjes konden de toekomst voorspellen, net als Plantago major, vergelijk ook de naam bachelors buttons. Volgens sommige schrijvers is dit kleine orakel van de korenvelden de sterbloem die de ongelukkige Margaret zocht om te de waarheid te weten omtrent haar liefde over Faust. In sommige gebieden bestrijkt men de ogen met de eerste korenbloemen die men in het jaar vindt, dat sterkt de ogen en voorkomt ziektes er van.
De bloemen worden gebruikt in veldboeketten en bij oogstfeesten vlechten de maaiers er kransen van.
(411) Ook in Boheemse landstreken kijken de meisjes door een blauwe korenbloemkrans met de woorden, Johannesvuur, kijk, kijk, versterk mijn ogen, versterk mijn oogleden zodat ik je dit jaar weer zie. De zonnering lijkt de toverij af te weren vooral in de tijd van de zonnecultus, dus met Johannes, dat gebeurt ook met Consolida door er in te kijken krijg je het gezicht scherp.
Familiebadge.
De korenbloem is het familiebadge van het huis Hohenzollern. Het was de geliefde bloem van keizer Willem I. Toen zijn moeder, de heroïsche en ongelukkige Louise van Pruisen door Napoleon gedwongen werd te vluchten trok ze zich terug in een korenveld en om haar kinderen te amuseren maakte ze kronen van de blauwe korenbloemen. De traditie wil dat om die reden haar zoon Willem, later keizer, als embleem de korenbloem koos. Een reden voor alle patriottische Duitsers om die bloem bij alle gelegenheden te dragen.
Folklore.
A. Magnus deelt mede in ‘de Virtutibus herbarum, ‘dat de magiërs geloven dat, wanneer de korenbloem, vermengd met het bloed van een wijfjeshop, met olie in een lamp gebrand wordt alle omstanders menen dat ze magiërs zullen zijn. Zodat de een gelooft dat de ander op het hoofd staat met de benen in de lucht. Dat als dit mengsel op vuur wordt gelegd, wanneer de sterren schijnen, die op elkaar toelopen en vechten. Dat als er een pleister van gemaakt en dit iemand op de neus gelegd wordt, hij uit vrees op de vlucht gaat, et hoc expertum est.’
De plant werd medische gebruikt. Men houdt de bloem in de linkerhand en zegt:
‘Met dees bloem in mijne hand
Zinkt vier (vuur), koorts) in bloem en plant
En het heftig bloed staat stil
Al om Christus wil.’
Fabel.
Centaurea cyanus, de blauwe korenbloem zou zijn tweede naam te danken hebben aan de volgende fabel: ҃yanus leefde te Constantinopel samen met zijn moeder van de aalmoezen die ze van de rijken verkregen. In haar behoeftige omstandigheid had ze haar zoon toch laten ontwikkelen naar geest en hart. Het gemoed van de zwakke jongeling vond echter pas rust en lust in de aanschouwing van de flora waar hij dan ook ganse dagen doorbracht. Niets trok hem meer dan de korenbloem. Eens zijn maaltijd vergeten te hebben viel hij neer en Flora veranderde hem in een korenbloem die sinds dien het toonbeeld geworden is van tederheid.
In Rusland wordt de plant basilisk genoemd, de bloem van de basiel en volgens een Byzantijnse legende heeft het zijn naam van een knappe jongeling die in de korenvelden was uitgenodigd door een lieflijke rusalka, een nimf die veranderd was in een korenbloem.
9.
Centaurea ruthenica, Lam. (Russisch) Geveerde bladeren met grote lijnvormige, gezaagde en toegespitste slippen, stengelbladeren zijn kleiner en zittend.
Opstaande stengels zijn vertakt.
Grote zwavel/gele bloemhoofdjes van 3cm doorsnede die lang gesteeld zijn, buitenste omwindselblaadjes zijn rond, de binnenste elliptische met vliezige top in juni/juli.
Uit Kaukasus, Rusland en Siberië, wordt 50-70cm hoog. Is beschreven in 1806.
Kaukasische korenbloem, Russian knap weed.
Centaurea macrocephala Muss. Puschk. ex Willd (grote bloemhoofdjes (Leuzea rhapontica Holub )(groot duizendguldenkruid) Heldergroene, langwerpige bladeren zijn wat gekerfd/getand, de voet kort aflopend, de bovenste stengelbladeren lijnvormig en vaak opstaand.
Stengels staan stijf rechtop, zijn dik en niet vertakt en tot boven toe dicht bebladerd, bovenaan verdikt.
De bijna bolvormige bloemhoofdjes zijn 7-9cm in doorsnede met goud/gele bloempjes, omwindselbladeren met aan de top vliezige, ronde, bruine en gefranjerde aanhangsels in juli/augustus.
Is een van de mooiere Centaurea' s en vooral gewild als snijbloem. Is afkomstig uit de Kaukasus en Armenië en wordt 60-100cm hoog. Is beschreven in 1805.
Gele korenbloem, Great-headed centaury of great knapweed. Riesen-Flockenblume.
12. G. Oeder.
Centaurea nigra, L. (zwart) (Centaurea jacea L. subsp. nigra (L.) Bonnier & Layens) zwart knoopkruid heeft de lagere bladen diep getand en wat liervormig, de bovenste lancetvormig en allen ruig, 30-70cm.
Randbloemen niet stralend en dof purper, omwindselbladen zijn vrijwel zwart.
In juni en augustus is het een gewone bloem van de weiden en wegkanten met een taaie stengel van een halve tot hele meter hoog.
Groeit op ruigtes en langs wegen op droge gronden van meer Z. W Eurazië.
Naam, etymologie.
(a) Het zwarte knoopkruid of hardekop en de Duitse Hardkopp, vandaar de Engelse hardheads en black knapweed en in de 15de eeuw knopweed.
(b) Die is zwart vanwege de zwarte omwindselbladen om de licht purperen bloemen. IJzerhard, Frans tete de fer, Engels iron knobs en Duits Eisenkraut. Schwarze Flockenblume.
De meeste namen zijn naar de harde knobbelige bloemhoofdjes en de taaiheid van de plant dat als onkruid moeilijk te verwijderen is. Wordt niet door het vee gegeten.
Engels bell weed, black centaury, bull weed, button weed, crop weed, knot weed of logger heads.
Gebruikt tegen wonden en zwellingen en een zere keel.
Uit J. Saint-Hilaire.
Centaurea nigrescens, Willd. (zwartachtig) (Centaurea dubia Suter subsp. nigrescens (Willdenow) Hayek) (twijfelachtig)
Een meerjarige kruidachtige plant van 30-100cm.
De kantige stengel is kaal en meestal van het midden af aan met wat bladeren bezet.
De onderste loofbladeren zijn gesteeld, lancetvormig, soms wat gedeeld. De bovenste zittend.
Alleenstaande korfvormige bloem zijn purperachtig, zwarte gefranste omhulselbladen, juli-september. Vele subvar.
Uit Z. Europa.
Schwrzliche Flockenblume. Alpine knapweed.
Uit Botanical magazine.
Centaurea montana, L. (van de bergen) Het is een uitlopers vormende vaste plant met spinnenwebachtig behaarde bladeren.
Onderste bladeren zijn eivormig tot langwerpig en donker groen, gaafrandig tot zwak getand met de voet die uitloopt in een korte steel, stengelbladeren zijn ei/lancetvormig en zittend.
Opgerichte stengels zijn breed gevleugeld.
Talrijke grote, alleenstaande bloemhoofdjes met mooie violet/blauwe randbloemen en paarse schijfbloempjes, omwindselbladeren zijn bleekgroen met vliezige, zwart/bruine, kamvormige gefranjerde aanhangsels waarvan de tanden korter of bijna even lang zijn als de vliezige rand in juni/juli.
De bergkorenbloem geeft op voedselrijke gronden een wat rommelige indruk. De vrij slappe bloemstengels strijken bij wind of een flinke regenbui al gauw het vaantje. Planten tussen stevige andere vaste planten is aan te raden.
De bergkorenbloem komt voor in de Alpen tot op 1800m. en soms tot 2100, ook in de Pyreneeën en Karpaten en wordt 20-40cm hoog. Is beschreven in 1596.
‘Alba’ groeit sterker en heeft room/witte randbloemen met helder paarse schijfbloempjes
‘Citrina’ heeft zwavel/gele bloemhoofdjes.
‘Grandiflora’, heeft veel grotere dieper violet/blauwe bloemhoofdjes.
‘Rosea’, heeft zacht vleeskleurige bloemhoofdjes.
Vermeerderen door scheuren.
‘Coerulea’, is een eenkleurige met blauwe hoofdjes.
‘Alba’ is wit.
҇’Grandiflora’, heeft grotere bloemen.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) ‘De tweede soort, in het Hoogduits Wald Kornblumen genoemd en is met goede reden van ons in het Latijn Cyanus major, dat is de grote korenbloem, genoemd en van sommige geleerde wordt ze genomen voor een geslacht van wolkruid of Verbascum en met naam Thryallis en Lychnitis van de andere onderscheiden, dan de Thryallis zoals we tevoren verhaald en aangetoond hebben heeft rode bloemen die niet naar het blauwe trekken zoals deze onze korenbloemen doen.’
De bergkorenbloem was al in de 16de eeuw als tuinplant in gebruik wegens de opvallende bloemen. Vaak wordt de bergkorenbloem door zijn blauw gerande bloemen met de korenbloem, C. cyanus, vergeleken. Bauhin noemde deze plant Cyanus montanus latifolius, de breedbladige bergkorenbloem en in Engels is het mountain centaury of mountain bluet, Duits Berg Flockenblume.. De Duitse naam Flockenblume zien we voor het eerst in 1600 verschijnen. Die naam was oorspronkelijk voor andere Centaurea soorten en geldt nu voor het gehele geslacht. Waldkornblume bij Bock. Frans bleuet des montagnes.
Gebruik.
(Dodonaeus) ‘De bladeren van grote korenbloemen die gedroogd en tot poeder gebracht zijn en te drinken gegeven aan diegene die van hoog gevallen zijn genezen en beletten dat het gestolde bloed hun geen schade in het lichaam doet. Diegene die gescheurd of binnen het lichaam gekwetst zijn zullen dit poeder met grote baat innemen, de zwaarte van een drachme met water van waalwortel of paardenstaart vermengt.’
Centaurea dealbata Willd. (wit bestoven) Onderste bladeren zijn lang gesteeld en dubbel geveerd, helder groen met langwerpige, spitse en ingesneden tot gaafrandige slippen, stengelbladeren voor het grootste deel zittend, de achterkant zilver/wit behaard.
Opgerichte en wat vertakte stengels.
Grote en mooie donker roze bloemhoofdjes, omwindselblaadjes met bruine, gefranjerde aanhangsels in juni/juli.
Is afkomstig uit de Kaukasus en Iran en wordt 40-80cm hoog. ‘Pumilor’, van 15-30 groeit veel lager.
Deze plant zien we zelden of nooit, wel de cv. ‘Steenbergii’. Die heeft karmijnrode bloemen met een zilverachtig centrum. Een mooie snijbloem. De bloei valt in juni/juli en, als de plant het naar zijn zin heeft doet die het soms in de herfst nog eens dunnetjes over. Opvallend zijn de samengestelde bladeren die aan de onderkant zilverwit donzig behaard zijn. Deze plant is groter en steviger dan de bergkorenbloem.
Deze plant houdt wel van droogte en zon.
Mealy centaury.
Uit A. Masclef.
Centaurea jacea, L. (Jacea, zoon van Demeter, of naar de vioolblauwe bloemen) Bladen ei- tot lancetvormig, gesteeld en getand.
Meerjarige van een ruime meter hoog.
Stengel is boven het midden vertakt.
Het draagt purperen bloemen in juli/augustus, de hoofden hebben stralen.
Uit Europa op droge weiden, greppels en wegranden van Eurazië.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘De nieuwe kruidbeschrijvers noemen dit gewas zwarte Jacea, in het Latijn Jacea nigra en deze toenaam heeft het gekregen omdat te onderscheiden van de driekleurige viool of pensee die ook Jacea genoemd wordt. Het wordt meestal Matresillon met een bedorven naam als het schijnt genoemd of Matersilon. Andere houden het voor een soort van Stoebe, dan men mag dat onder het geslacht van de Scabiosa rekenen. Maar het schijnt dat het ook niet zonder reden Aphyllanthes zou mogen genoemd wezen omdat de bloemen van dit kruid geen bladeren hebben, maar alleen van vele dicht bijeen gedrongen draden of vezels tezamen gesteld zijn want daarnaar hebben de Grieken dit kruid wat ze Aphyllanthes noemen die naam gegeven omdat het een niet bebladerde bloem is of een bloem zonder bladeren, dat is op het Grieks Aphyllon anthos.’
Frans jacee des pres, waarbij jacee uit laat-Latijn jacea stamt dat van van iacere: neerliggen komt omdat het op de grond groeit.
(b) Het echte knoopkruid of wammesknopen of wambuisknopen heet het in Limburg en in Salland speldenkussentjes, zie vorige, en in Zeeuws Vlaanderen bokkestallen. Duits Bettlersknopf, Hosenknopf, Trummelschlegel, Paukeschlagel.
Stokking, in Utrecht ijzerhard, en Engelse brown knapweed of hardhead: harde kop, vergelijk. Duits Hartkopf, Hornesselblume en Knopfblume of -wurz, heeft paarse knopen.
(d) Tremske, Duits Tremse of Tremisse en;
(e) Swartho of Swartwort in midden-Hoogduits, (Voor Swartho, -wort, zie Nigella sativa, Centaruea major en minor) Braunstock, Rotkopp.
(f) Frans tete de moineau: mussenhoofd, de vorm van de bloembladen, vandaar ook tetard; dikkop of kikkervisje en kaulquappe, mal-fenu: slecht hooi, de plant wordt door vee gemeden, verder nog barbeau dat op de barbe; baard zal slaan.
Duits Wiesen Flockenblume, Cholerablume, Pferdeblume, in Zwitserland Augebluem, Fleischbluem, Heunageli, Wilde Bisamblume of Wannebobbele.
Gebruik.
(164, 311, 309) ‘Zwarte Jacea wordt zeer geprezen om de zwellen van de keel, strot, amandelen en van de huig te genezen al zowel als de Succisa of duivelsbeet hoewel ze nochtans wat zwakker van krachten is dan de Succisa’.
Uit teamgarden.ru
Centaurea orientalis, L. (oosters)
Opstaande stengels die slank en vertakt zijn, wat spinnenwebachtig behaard.
Gesteelde bladeren zijn stijf en dubbel geveerd met lancetvormige slippen, bovenste stengelbladeren geveerd.
Tamelijk grote strogele bloemhoofdjes, omwindselblaadjes met stijve, eironde, vliezige, bruingele en kamvormige gefranjerde en min of meer in een punt eindigende aanhangsels in juli/augustus.
Uit de Kaukasus en Z. Rusland wordt 80-100cm hoog.
Uit G. Oeder.
Centaurea phrygia L (uit Phyrgië, west Anatolië, Turkije).
Opstaande en wat kantige stengels die bovenaan vertakt zijn.
Gesteelde, elliptische bladeren zijn fijn getand en behaard, bovenste bladeren zijn eivormig en meestal gaafrandig, zittend.
Bloemhoofdjes staan in los gevormde trossen, zijn bolvormig en 1.5cm lang, helder purper/rood, binnenste omwindselbladeren met ronde, zwart/bruine en lang gefranjerde aanhangsels met omgekrulde spits in augustus/september.
Uit Zwitserland en W. Azië, wordt 40-80cm hoog. Is beschreven in 1759.
Phrygian centaury, Duits Phrygische Flockenblume.
Uit G. Oeder.
Centaurea scabiosa, L. (Op Scabiosa gelijkend)
Bladen zijn wat ruig en verdeeld, deelblaadjes zijn lancetvormig.
Zowel in bloei als in uitgebloeide toestand trekken de in het zonlicht blinkende en zilverkleurige bloembodems de aandacht. Het meest vallen ze op als ze uitgebloeid zijn. Het zilverkleurige schoteltje wordt omgeven door een stralenkrans en is zowat zo hard als marmer in juli/augustus en is soms wat geurend.
De grootbloemige centaurie is een meerjarige van een ruime meter hoog. Groeit op zonnige velden en kalkrijke gronden.
Naam, etymologie.
Grote centaurie. Er wordt gesproken van een santorie, een grote en kleine, het enigste aanknopingspunt is de Engelse naam greater centaury en ook de geslachtsnaam. ( zie Centaurea rhapontica hier voor en Rhapontica en ook Blackstonia)
(a) Centaurea, het Griekse kentaureion is een klassieke naam van een plant naar de fabel van Ovidius dat die plant de wond genezen zou hebben van de voet Chiron of Chiron. Deze centaur was de eerste die de wond helende eigenschappen ontdekte. Hij genas de wond die hij had gekregen van een pijl die vergiftigd was met het bloed van het Pelopenese monster, de honderd koppige Hydra.
Plinius XXV. 30: ‘Centaurio curatur dicitur Chiron cum Herculis excepti hospitio pertractanti arma sagitta excidisset ei in pedem’.
Isidorus XVII 9.33: ‘Centauriam Graeci vocant, quoniam a Chirone Centauro fertur reperta.’
(Dodonaeus) ‘Centaurium heeft zijn naam Centaurion in het Grieks en daarnaar in het Latijn ook Centaurium of Centaurea gekregen van de Centaur Chyron die dat eerst gevonden, onderzocht en zijn krachten te kennen gegeven of ontdekt heeft.
Dit eerste geslacht van Centaurion wordt in het Grieks Kentarion to mega, dat is grote santorie genoemd, Theophrastus noemt het ook Centaurida of Centauris. In sommige apotheken wordt het Rhaponticum genoemd, maar te onrecht en met grote dwaling
1. De eerste soort van dit grote geslacht van Centaurium noemen we in het Latijn eigenlijk Centaurium magnum, dat is groot santorie of eerste grote santorie.
2. De tweede soort is van sommige Centaurium magnum alterum in het Latijn genoemd, dat is tweede grote santorie of Centaurium latifolium en Centaurium simplicis folii, dat is santorie met brede of enkele bladeren.
Voorts zo vindt men onder de bastaardnamen bij Dioscorides en ook bij Apuleius noch ettelijke die deze twee geslachten van groot Centaurium (daar we nu van spreken) eigenlijk schijnen toe te komen hoewel dat sommige van die ook met het klein Centaurium niet slecht overeen komen als zijn deze Griekse Narce, Marone of Maronion, Nession, Limnesion, Limnestis of Limnites, Chironia, Plectronia, Pelethronia of Pelctronion, Cheronia, Haema Heracleous, Herculis sanguis, Polyhydion Hemeroton en deze Latijnse Unefera en Fel terrae.
Theophrastus en Plinius schijnen deze geslachten van groot Centaurium als ook het klein Centaurium onder de geslachten van Panaces te rekenen, maar laat ons de woorden van Plinius zelf horen. Ze luiden aldus: ‘Het vierde geslacht van Panaces (zegt hij in het vierde kapittel van het voor vermelde boek) is ook van dezelfde Centaurus Chiron gevonden en heeft naar hem de toenaam Centaurium behouden, dan men noemt het ook wel Pharnaceon naar de koning Pharnaces die zoals sommige staande willen houden dat het eerst gevonden heeft en niet de Centaur Chiron.’.’In het zesde kapittel van hetzelfde boek schrijft hij daar aldus van: ‘De Centaur Chiron genas zichzelf, zo men zegt, met een kruid wat daarna Centaurea genoemd werd van die wond die hij gekregen had toen hij de wapens van Hercules handelend en een van zijn pijlen onverhoeds op zijn voet liet vallen. Daarom hebben sommige het ook Chironion genoemd. Het heeft brede, lange en rondom de kanten gekartelde bladeren.’ Niet ver vandaar schrijft hij er noch meer van en zegt: ‘Daar is noch een ander Centaurium met de toenaam lepton, dat is met smalle of kleiner bladeren dat sommige Libadion noemen.’
Uit alle deze woorden en zowel van Plinius als van Theophrastus blijkt voldoende dat beide geslachten van Centaurium en zo wel het groot als het klein onder de soorten van Panaces van de oude kruidbeschrijvers gerekend plegen te wezen en dat dit ons groot geslacht van Centaurium daar we nu van handelen voor het vierde geslacht van Panaces met brede bladeren, in het Grieks Panaces platyphyllon dat is in het Latijn Latifolium Panaces, te houden is. De Italianen noemen het centaurea maggiore, de Engelse great centorye, de Spanjaarden rapontico vulgar en de Portugezen noemen de tweede soort daarvan rapontis die van Clusius in het Latijn Centaurium majus secundum sive Lusitanicum genoemd is als of men Portugese santorie zei omdat ze in Portugal overvloedig groeit’.
(b) De Engelse naam knapweed refereert aan het Duits Knopf en zijn hoofd is als een oude ijzeren bal, gewapend met spijkers, Duits Knauf of Knoop, Engels black top en greater centaury.
Frans centauree scabieuse.
Frans centaure scabieuse, Duits Skabiosen-Flockenblume Eisenwurzel in Schlesi, Papenkloten in Mecklenburg, Skabiosen-Flockenblume.
Gebruik.
Zo was het gebruik van de Centaurea vroeger. (Dodonaeus) ‘Naar het uitwijzen van de verschillende aard van de wortels van dit kruid zo bevindt men dat ze geschikt zijn om de gespannen, gescheurde, gebroken, verwrongen, gekrompen en zo wel uitwendige als inwendige leden te genezen en de aamborstigheid of zwaarheid van de adem te helpen en de verouderde hoest te beteren, als dezelfde Galenus betuigt.
Hetzelfde en noch meer schrijft Dioscorides van dit voorschreven kruid. Men prijst ze ook zeer tegen alle rammelingen en krampen van de buik en van de darmen en insgelijks ook tegen de ween of smarten van de baarmoeder.
Die wortel als een zalfje in de baarmoeder gestoken verwekt de maandstonden en laat de vrucht rijzen en gemakkelijk voortkomen wat ze ook doet met wijn gedronken.
Men prijst ze ook zeer om de wonden te genezen als men ze als ze noch vers zijn stoot of droog eerst te week stelt en klein stampt en daarop legt, want ze is geschikt om alle kwetsingen bijeen te halen en toe te sluiten of helen. Zelfs indien men gekapt of gesneden vlees met deze wortel mengt en tezamen kookt zou men bevinden dat die stukken wederom aaneen zouden komen en bijeen blijven niet meer aparte stukken, maar een heel stuk zouden schijnen te wezen.’
Uit J. Kops, www.BioLib.de
Centaurea solstitialis, L. (midzomer) De zomerdistel is ook nergens elders dan alleen aan haar bolletjes of bloemknopjes stekelig en doornachtig net zoals de sterrendistel en de doorntjes zijn ook als een stralende ster rondom die knopjes geschikt. Dan de stelen die vijf en veertig cm hoog worden hebben niet zoveel zijtakken als de sterrendistel en zijn in de lengte aan alle zijden met dunne velletjes of uithangende vliesjes begroeid of omwonden, op die manier dat ze daardoor bijna vierkantig schijnen te wezen. De bladeren zijn langwerpig, grijs of witachtig en aan beide zijden in diepe snippers gesneden en gedeeld. De bloempjes zijn geel en van draadjes of haarvormige vezeltjes gemaakt.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) ‘De eerste van deze twee kruiden is van Gesnerus Spina Solstitialis, dat is zomerdistel, genoemd omdat ze omtrent het Solstitium, dat is de eerste dag van de zomer meest staat en bloeit of ook omdat haar knopjes of bolletjes dan ruwer en stekeliger of doorniger zijn dan op andere tijden, anders heeft het geen namen die me bekend zijn.
De eerste zomerdistel groeit veel in Provence, Languedoc en Savoie en wordt daar aureoles of aurioles genoemd naar haar goudgele bloemen, ze is daar voor de maaiers zeer moeilijk omdat ze hun de handen en voeten kwetst en bloedig maakt met haar stekende bloemknoppen en doet het koren groot letsel daar ze tussen groeit. In het Latijn heet ze ook soms Stella Solstitialis en Carduus Solstitialis.’
Zomercentaurie. Sonnewend Flockenblume, yellow star thistle.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Die van Savoie en Provence prijzen de zomerdistel, namelijk de eerste, zeer in de verterende ziekte, waterzucht, langdurige koortsen, kwade of gele kleur van de jonge dochters en andere gebreken die van verstopping komen, te weten de bloemen en de wortel met enige drank ingeven of het water daar ze in gekookt zijn geweest. En de landlieden daar gebruiken het water daar deze wortels of bloemen in gekookt zijn en ook het gedistilleerd water ervan tegen de heupjicht, tegen de steken in de zijden en pleuris en tegen de gezwellen van de milt en om het zweet te laten voortkomen. De bloemen worden gedaan in de baden tegen de jeuk en kwade schurft.’
Uit en.wikipedia.org
Centaurea stoebe L. (stoffig, stoebe van de ouden, medische plant) wordt 30-120cm groot.
Geveerde lijnvormige bladeren die net als de hele plant met kleine witgrauwe haren bezet zijn.
Alleenstaande bloemen staan in een eivormig kopje, de 5 omhulselbladeren zijn donkerbruin, kroonbladeren rood lila in juni-augustus.
Groeit op droge weiden.
Rijnse centaurie. Rispen-Flockenblume.
Centaurea pulcherrima, (Willd.) Cass. (zeer mooi) (Aethopappus pulcherrima Willd.)
Lang gesteelde, geveerde en aan de achterkant grijsachtig behaarde bladeren met lancetvormige, getande slippen.
Opgerichte en dunne, niet of weinig vertakte en tamelijk stevige stengels van 75 cm die meestal een bloem dragen.
Lang gesteelde en 6-8cm grote purper/roze distelachtige bloemhoofdjes komen in juni/augustus.
Uit de Kaukasus, Iberië en Armenië en wordt 60-80cm hoog.
Var. concinnus (net of aardig) verschilt van de soort doordat de bladeren aan beide kanten grijsachtig behaard zijn terwijl de bladslippen korter en gaafrandig zijn. Meestal treft men deze plant aan onder de naam Aetheopappus pulcherrimus.
Oude naam Aetheopappus, Grieks aethes: ongewoon, pappos: vederkroon, de geveerde zaden.
Pink bachelors button.
Vermeerderen.
De vaste plant Centaurea’ s worden in april gescheurd.
Gemakkelijk is via wortelstek. In februari rooi je wat wortels op. De stevigere wortels verdeel je in stukken van een 10cm en zet ze rechtop in stekgrond. Afdekken met een 2cm stekgrond en bevochtigen. Bij warmte zullen de knoppen direct beginnen te groeien, beter is ze wat koeler weg te zetten, na het uitlopen verspenen en half weg mei in buiten te planten.
Stekken kan in mei met ibz 0,2.
Gezaaid wordt er met 20 graden.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl