Taxus
Over Taxus
Venijn, vorm, coniferen, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt,
Uit O. Thome.
7-8 soorten zijn er bekend en allen komen voor in het noordelijk halfrond, 2-40m met een stamdoorsnede van 4m.
Zij zijn allen nauw verwant, door sommigen worden ze wel beschouwd als var. van 1 soort. Groenblijvende planten met naalden die een 8 jaar aan de plant blijven. Tweehuizig, mannelijke en vrouwelijke planten.
Vele vormen zijn er van de venijn, opgaande, dwerg, breed uitgroeiende, met gekleurde naalden en hangende takken.
De donkergroene naalden staan op een rij of kam, behalve bij de Ierse of zuiltaxus, hier staan ze spiraalsgewijs om de stengel.
Taxaceae. Zie Torreya.
=Taxus baccata, L. (bes) venijnboom, wordt zelden meer dan 10m. hoog, waarbij die een meter in omvang kan worden. (In turfmoren zijn er van die omvang gevonden)
Jonge bomen groeien breed kegelvormig met wijduitstaande horizontale takken, oudere bomen zijn onregelmatiger en breed koepelvormig en meestal meer stammig.
De mooie roze/rood/bruin getinte bast schilfert soms af in papierdunne vlokken.
Kan goed tegen schaduw, snoeien en wind. Groeit van licht zure tot kalkrijke gronden.
De gewone venijn is bestand tegen droogte en schaduw.
Bladeren zijn aan de opgaande takken spiraalvormig geplaatst en die aan de takken in 2 rijen, lijnvormig en 1.5-3cm lang, 2mm breed, kort toegespitst en vlak, glanzend donkergroen met lichtere achterkant. De boom is tweehuizig er zijn bomen die alleen mannelijk en andere die alleen vrouwelijke bloemen hebben en bloeien in maart en april.
Besachtige, vlezige en bekervormige, scharlaken/rode vrucht. Honderden cultivars.
Is inheems in Europa tot N. Perzië. Komt in Zwitserland voor op hoogtes van 15‑1700m.
Vormen.
Ook is er een gewone venijn met gele in plaats van rode bessen. Dit is de cv. ‘Lutea’ wiens origineel in Ierland stond en gevonden werd omstreeks 1818.
In 1777 vond M. Dovaston te Westfelton tussen zaailingen een treurend type, de cv. ‘Dovastoniana’, een zeer breed wordende, hangende vorm. Hiervan komen ook eenhuizige vormen voor. Deze taxus is bekend als de Westfelton Yew. Een vorm hiervan is de wat langzamer groeiende ‘Dovastonii Aurea’ met goudgeel gerande naalden die later naar wit verkleuren.
In 1780 ontdekte de boer Willis in de bergen van Fermanagh bij Florence Court te Ierland 2 vrouwelijke exemplaren met een dichte zuilvorm, de nu bekende Ierse Taxus, de Irish Yew, de cv. ‘Fastigiata’, Loud. Ze werden overgebracht naar de nabijgelegen tuin van de graaf van Enniskillen en van deze 2 exemplaren stammen de nu vele miljoenen gekweekte planten af. Deze opgaande vorm komt dan ook meest alleen als vrouwelijke vorm voor. Dat het een vrouwelijke vorm is ook goed te zien aan de slanke en gracieuze vorm, aan de statige uitstraling en zoetheid van zijn vruchten.
‘Fastigiata Robusta’ heeft een krachtiger groei en is in alles iets groter.
Dit is een zuilvormige taxus die later en vooral bovenin, breder wordt. In 1880 vond men hierin te Engeland een blonde vorm, ‘Fastigiata Aureomarginata’ die qua vorm de vorige gelijk is, maar het eerste jaar helder goudgeel gerande naalden heeft, later worden ze iets lichter.
‘Repandens’ is een lage, maar zeer breed wordende struik met meer of minder horizontale vertakkingen. Een mooie venijn die gebruikt kan worden als bodembedekker op schaduwrijke plaatsen. De naalden zijn lang en naar boven gekromd. Deze vorm is in 1887 in Engeland gevonden.
‘Semperaurea’ is een dicht vertakte struik met helder gele naalden. Mooier is ‘Washingtonii’ die in het voorjaar met bronskleurige knoppen uitloopt en de plant een bijzondere charme verleent, later verkleurt het loof naar geelgroen. De eerste is geregistreerd in Engeland in 1908 en de laatste in 1874.
‘Summergold’ is in 1960 in Nederland gewonnen. Dit is een zeer breed uitgroeiende struik met naalden die bij het uitlopen goudgeel gekleurd zijn en later meer groen worden.
‘Chesthuntensis’ (T. baccata ‘’Nana”) wordt 100-125cm hoog, kegelvormige en dichte struik met opgerichte takken en twijgen, donkerder bladeren die sterker glanzen dan het type. Gewonnen door W. Paul, kweker te Chesthunt, Engeland.
‘Compacta’ van 50 cm, dichte kegelvormige struik met recht opstaande, fijne twijgen, zeer donkergroene bladeren zijn meestal spiraalvormig geplaatst, 10-12mm lang en 1-2mm breed. Gewonnen door H. den Ouden & Zn, kwekers te Boskoop.
‘Ericoides’ groeit langzaam met kort, opstaande en fijn twijgen, bladeren staan dicht opeen en zijn smal en spits, donker groen, meestal sikkelvormig omgebogen.
‘Procumbens’ is een liggende struik met wijd uitgespreide, ster vertakte takken.
‘Pygmaea’ een van de kleinste vormen van 30cm hoog en 25cm breed met dicht opeen staande, fijne twijgen, bladeren spiraalvormig opgerold en 5-10mm lang, 1mm breed. Gewonnen door H. den Ouden & Zn uit Boskoop.
Lyrisch.
De taxus is een trage en slome boom. Alles duurt even lang. Het zaadje kan meer dan een jaar lang liggen te wachten en komt pas de tweede of derde winter tevoorschijn. Verrijst dan nog met de (slaap)muts op zijn hoofd.
Hier zien wij wat bijzonders. Als kiemplant ontwikkelen normale coniferen zich met vele kiemblaadjes. De venijn verschilt ook hierin, die heeft maar twee kiemblaadjes, net als de tweezaadlobbigen.
Op sommige planten verschijnen in het voorjaar wolken van “levende rook” ofwel wolken van vruchtbaarheid die met de wind mee op zoek gaan naar de andere sekse. Die staat uitdagend te pronken op het eind van een takje, een plaats waar ze de meeste manlijke bezoekers kan verwachten. In de herfst kunnen wij de vrouwelijke bomen herkennen aan het rode zaadtasje. Dit tasje is aan de onderkant open zodat de inhoud te zien is. Het tasje is te eten, maar niet de inhoud, die is giftig. Die werd wel gebruikt als menstruatie bevorderend middel en zou als (gevaarlijk) abortief nog lang door het volk gebruikt zijn. De wortelontwikkeling is geweldig goed en hiernaar zou je menen dat de venijn de lucht inschiet, blijkbaar dienen die wortels niet voor de groeikracht want de groei is maar ontmoedigend langzaam.
Uit J. Zuccarini, www.BioLib.de.
Taxus cuspidata, Sieb. & Zucc. (lang gespitst)
De Japanse venijn heeft dikkere naalden en is meestal wat donkerder van kleur dan baccata, ook de takken en schors zijn roodachtig, de bladpunten zijn toegespitst en korter.
De Japanner bezit een afschilferende schors.
Is afkomstig uit O. Azië, Japan. De eerste vermelding in Europa is in Engeland in 1855.
Daar kan die wel 20m hoog worden. In ons land groeit het meestal bossig struikvormig.
Vanwege zijn elasticiteit werd ook deze taxus gebruikt door de oorspronkelijke bewoners van Japan, de Ainu, om er bogen van te maken.
Japanese yew of spreading yew. Japanische Eibe, Japanse Taxus.
Vormen.
‘Rustique’ is een brede vorm met opvallende grillig gevormde takken, de naalden zijn sikkelvormig gebogen.
Een kruising tussen baccata x cuspidata leverde Taxus x media Rehder (er tussen) op. Vooral in Amerika worden vele nieuwe cv’s op de markt gebracht. De bekendste is de omstreeks 1900 in Massachusetts gewonnen cv. ‘Hicksii’. Gewonnen door T. D. Hatfield in Massachusetts en werd Anglojap genoemd, combinatie van Anglica en Japan, oorsprong van de 2 soorten. Die wordt tegenwoordig veel gebruikt als haagplant omdat die wat sneller groeit en meer omhoog gaat dan de baccata.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Deze boom wordt in het Grieks van Dioscorides Smilax genoemd en van Theophrastus Milos, maar van Nicander in zijn Alexipharmaca Smilos, Galenus noemt hem ook Cactos. De Latijnse naam is Taxus en ook Taxus arbor tot verschil met het wolkruid dat bij sommige de naam Taxus herba voert, doch meestal Tapsus barbatus genoemd wordt, in Italie heet het ook smilaca arbore, mosso en tasso en ook nasso, Spaanse texo en taxo’.
Taxus, Grieks uit Sanskriet taxs: behouwen of bewerken, taksh-aka: een boom, uit dit hout werden de beste bogen gemaakt, Grieks taxon: een boog, omdat het hout voor bogen gebruikt werd.
Of van toxon: giftig, naar het gebruikt als pijlgift. Hierna is de naam overgebracht op andere vergiften in het algemeen, het woord toxin en het tegenmiddel anti-toxin zijn zeer gewoon geworden voor al de ver-gif-vormen. Het vergif van taxus houdt, net zo als Digitalis, de werking van het hart tegen.
Isidorus XVII 7.40: “Taxus venenosa arbor. Unde et toxica venema exprimuntur”.
Of verwant met ordening, vanwege de regelmatige verdeling van de naalden aan de twijgen.
De naam Taxus, Duits Taxen(baum) Taxbom, is op de geleerde weg in de 18de eeuw ontleend. Italiaans taxo, Spaans texo. Daarvoor heette het;
Dodonaeus (b) ‘Het heet in Nederduitse iben-boom, yevenhout, in het Engels yewtree, in het Frans if of yf, in het Hoogduits Ibenbaum of Eybenbaum, Boheemse tis’.
In oud-Nederlands was het ijf, yfboom, iebenboom of ieve, Eda, Ebichholtz in midden-Hoogduits, Eibe bij Cordus, Eibenbaum, Id, Aida, Eie, Ey, I, Iba, Ibe, Iben, Ibenbaum bij Bock en later bij Hildegard, Inf, Iboum, Ibsche, If, Ie, Ifenbaum, Ige, ook Iwa in oud-Hoogduits en Iigo, Ilvenholt, Iwenbaum bij Hildegard, Jeda, Yb, Ybe en Pippenholz, oud-Noors yr, Angelsaksisch en Keltisch iw en toen ifig, ife, eow, ewe en nu yew, oud-Hoogduits Iwa, Ifenbaum, Eibel en nu Eibe, in Zwitserland Eya, Jali en Ibe, eibe: eeuwig, naar het altijdgroene loof. In noordelijke streken heet het ook Eda en Jeda, dat gif betekent, (ook voor Hedera) ook Id en Aida dat gloed betekent vanwege het gebruik van het hout om de gloed van het vuur te behouden of naar de rode kleur van het hout, Duits Gluth, Rossbaum en Roteib’n.
De eibennamen hebben de Germanen alleen met de Kelten gemeen. Het Gallische ivos, dat in Frans if en Spaans en Portugees iva voortleeft, het Ierse eo, Kymrisch yw(en) en het Bretonse ivin voeren terug op het oer Keltisch iu-os. Oerverwant is de Griekse naam voor de lijsterbes dat gevormd is uit oiua en Latijn uva: tros, in het Armeens is aigi de naam voor de wijnstok. Daarna betekenen Indo-Germaanse oiua, eiua en iua namen van gewassen die door hun bessen opvielen.
Linnaeus vond er ook 1 in Lapland, waar het id genoemd werd of idegran. Vele namen en plaatsen wijzen nog steeds op zijn vroegere voorkomen, als Eiba, Eibenburg, Eib, (Eyb), Ibach, Ib(b)erg, Schoneib, IJhorst, een hoogte met de ijbe, een iwehorst of ijwhorst. Ook verschillende familienamen als Eib, Eibner en Eibenschutz. De namen Ivo en Yvonne zijn van die oude namen afgeleid.
Dodonaeus © ‘In onze taal wordt dit geboomte soms ook booghout genoemd, zegt Lobel’. Maerlant, ‘Taxus, dat geeft geen gom en is een giftige boom. Men maakt er van een soort venijn dat toxicum heet in Latijn. Hiewe heet het in onze taal. Deze boom, dat weet men wel, men maakt er van een soort boog en bogen van omdat ze lang goed blijven mogen. In de aarde kan het niet lang goed blijven, maar boven is het zo van nature’.
(d) ‘In het Latijn heet het ook Arbor virosa’.
Venijn, van Latijn venemum: gif, Duit Gift.
(e ) Naar de bessen snottebellen, Engels snotter galls of snotter berries.
De Zwitsers noemen het Willem Tell’s boom.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘De iben boom wordt tot de nuttigheid van de mensen niet gebruikt en zelfs zoals Galenus zegt hij is heel venijnig en vergiftig van aard. Dioscorides betuigt ook dat de iben boom die in Frankrijk onder Narbonne hoort, dat is in Languedoc, groeit zo schadelijk en vergiftig is dat zelfs diegene die onder zijn schaduw rusten of slapen daarvan ziek worden en soms ook sterven. Dan hier in Nederduitsland is hij niet zo hinderlijk en zijn schaduw is voor de mens niet schadelijk.
Theophrastus zegt dat de grote werkende beesten als paarden, muilen, ezels en meer andere die hij in het Grieks lophura zoa noemt (of, zo Gaza dat woord uitlegt, iumenta) sterven als ze de bladeren daarvan gegeten hebben maar dat de ossen, koeien en andere beesten die hij in het Grieks merycazonta noemt (in het Latijn ruminantia en in onze taal erkende) er geen letsel of kwaad van voelen en hij voegt er ook bij dat de vruchten of bessen van deze boom van sommige mensen gegeten worden en zoet van smaak en onschadelijk zijn.
Dan Nicander in zijn Alexipharmaca stelt de iben boom ook onder de schadelijke en vergiftige gewassen omdat hij er de remedie en tegen middel bij voegt, zijn woorden wat dat aangaat luiden aldus: ‘Wacht u van de vergiftige iben boom die op de berg Octa groeit en op dennenbomen lijkt, maar de mens een harde dood laat sterven tenzij dat hij daar een uitermate grote teug van zeer hete en sterke wijn opdrinkt zo gauw als hij voelt dat hem de keel eng begint te worden en toe te nijpen al of hij gewurgd werd en dat hij zijn adem niet gemakkelijk herhalen kan’.
Hieruit blijkt hoe kwalijk dat de ongeleerde apothekers hier vroeger plegen te doen die de schorsen van deze ibenboom in plaats van de Tamarix boom gebruikten en de zieke mensen tegen velerhande gebreken en vooral van de milt ingaven en niet alleen tot verergering van de ziekten, maar ook dikwijls tot verkorting van het leven van de zieke die niet door het geweld van hun ziekte, maar door de onwetendheid van de apothekers ter dood gebracht werden. Dan tegenwoordig hoeven we er niet meer over te klagen, gemerkt dat de Tamarix overal zo goed bekend is geworden dat er nu niemand zo onwetend onder alle apothekers gevonden wordt die de iben boom voor de Tamarix aanziet of gebruiken zal.
De langwerpige ronde besjes van de ibenboom die op die van de stekende winde of asperges lijkt worden van de kinderen in Engeland veel gegeten zonder hinder, doch ze zijn daar meer gebruikelijk om de varkens te voeden en zijn niet slecht van smaak, maar zonder smaak en daarna wat bitterachtig. En de vogels die daarvan gegeten hebben worden verbaast en laten zich gauw vangen. Diegene die in andere landen groeien, zoals Dioscorides te kennen geeft, laten de vogels die daarvan eten zwart worden of tenminste ruien en hun veren veranderen. Maar de mensen die daarvan eten krijgen tenminste buikloop.
Het hout wordt van sommige voor zo kwaad gehouden dat ze zeggen dat de wijn die in de flessen dat van dit hout gemaakt is bewaard wordt de mens die daarvan drinken laat sterven. Het schrapsel wordt ook voor vergif gehouden. En sommige geloven dat dit hetzelfde vergif was waarmee de koning Cativulcus zichzelf ombracht, zoals Julius Caesar schrijft. Suetonius schrijft nochtans dat keizer Claudius het volk van Rome met een openbaar gebod schriftelijk vermaand en verwittigd heeft dat tegen de beet van de viper of adderslangen geen betere zaak is dan het sap van de boom Taxus.
De rook van gebrand iben boom hout verjaagt de muizen.
De schaduw van deze bomen is niet zo schadelijk in Engeland als elders want daar plag men die veel voor de kerken te zetten en daaronder schuilen de mensen dikwijls in de heetste tijden van het jaar zonder er enig letsel van te voelen.
Dan het hout is zeer buigzaam en vergaat of vermolmt niet en daarom worden er pijlen, schichten, bogen, koffers, kasten, voetbanken en vele andere dingen van gemaakt. De Turken gebruiken het binnenste ros hout alleen voor de handhaven van hun bogen en werpen het buitenste witte hout weg. Sommige branden dit hout om de muffige of bedompte plaatsen de kwade reuk te benemen, dan het jeneverhout is er beter voor.’
De giftigheid van de Taxus komt al in de Griekse mythologie voor. De jachtgodin Artemis doodde met giftige taxuspijlen de dochter van Niobe die zich zeer over haar kinderrijkdom geroemd had. Over de giftigheid bam de Europese Taxus schrijven Theophrastus, Virgilius en Plinius. Dioscorides bericht van Spaanse Taxus met zo’n hoog gifgehalte dat het al gevaarlijk kon zijn als je er in de schaduw van bleef of eronder sliep. De venijn behoort tot onze inheemse bomen en is onder de naaldbomen degene die de meeste volkenkundige betekenis had. Toch hebben verscheidene oorzaken samengewerkt om deze boom in een wat geheimzinnig licht te plaatsen. Voor alles had de giftigheid al vroeg de aandacht van de volkeren getrokken.
Dioscorides vermeldt dat in Narbonne, (Narbonne in Frankrijk) groeiende venijnbomen zo giftig waren dat in de schaduw van deze bomen rustende en ingeslapen mensen zwaar beschadigd werden, ja zelfs sterven konden. Gelijk bericht Plinius, die zich op Setinus Niger beroept, van de venijn van Arcadië. Hij voegt hieraan toe dat men in Gallië opmerkte dat de uit venijnhout gemaakte wijnbekers de drinker de dood konden brengen. Hij vermeldt het als een ‘verdoemde’ boom, onplezierig en gevaarlijk om er naar te kijken. Bij Virgilius heette het giftig te zijn en een tegengif kende blijkbaar alleen het bijgeloof. De boom was onschadelijk als men er maar een bronzen spijker in sloeg. Dit geloof berust waarschijnlijk op het oude geloof dat sommige metalen boze toverkunsten (bij de primitieven de giftigheid) onwerkzaam kon maken. Aansluitend bericht Caesar in zijn Gallische oorlog, 6;31, dat een heerser van de Eburonen, Katuvolkus, zich door het gif van de venijn, die in grote hoeveelheid in Gallië en Germanië groeide, doodde toen de Romeinse veroveraars daar kwamen.
Deze stelling van Caesar is opmerkelijk. Hij sprak, in deze voorchristelijke tijd, over de bij ons veel voorkomende venijn: “taxo, cuius magna in Gallia germaniaque copia est”. Het schijnt dat deze Eburonen hun herkomst van de boom afleidden. De venijn was de “totem” van de Eburonen. Dit herinnert weer aan de mythen van de schepping van mensen uit bomen. Met het sap van de “Totemboom” vergiftigden zij hun aanvoerders. Florus, een Romeinse historieschrijver, vermeldt dat toen de Cantabrians onder het bewind van Gaius Furnius in 22 v. Chr., waren dat ze zich van het leven beroofden door het zwaard, vuur of door vergiftiging van Taxus; ex arboribus taxeis’. (2: 33, 50-51). Op dezelfde manier vermeldt Orosius dat toen de Gallaecians overwonnen waren te Mons Medullius ze liever stierven door hun eigen zwaarden of gif van Taxus dan zich over te geven. (6, 21, 1.)
De eerste heeft een omtrek van 10m en de tweede 823cm.
Uit Ulcombe, Engeland. uit www.bomeninfo.nl
Voorkomen.
(Dodonaeus) ‘De iben boom groeit in vele gewesten van Griekenland zoals in Arcadië en Macedonië, in sommige valleien of dalen van Italië, in Languedoc en zelfs in Nederland in het Ardennen bos en ook op vele andere plaatsen daar het gezaaid of gezet is’. Tegenwoordig treft men nog hier en daar de venijn aan. Ze komt in Europa voor tot 62ste graad Noordelijke breedte. De boom is een kluizenaar van het woud geworden en de weinige plaatsen waar er nog enigen bij elkaar staan worden als natuurheiligdommen beschermd. Is het niet wonderlijk dat de venijn in de oudheid als doodsboom gekozen werd, alsof men een voorgevoel heeft gehad dat zijn uur heeft geslagen? Nu sterven de taxusbomen al in koude winters, een bewijs dat de streek voor hen te ruw is geworden.
Taxus komt niet alleen alleenstaand voor maar ook in beduidende opstanden. Vrij talrijk bevond de soort zich in de Oostzeeprovincies van Mecklenburg tot Oost Pruisen, Eisbusch in W. Pruisen. In Thüringen waren er 425 stammen van 22-62cm doorsnede en 4-12m hoogte. Op andere plaatsen bv. Oberbayern was er een die op borsthoogte 2,64m in omvang was met een hoogte van 16m.
In de buurt van kloosters staan ook nog vaak zeer oude bomen en bestanden. De grootste in Duitsland is het bos, Paterzeller Eibenwald, in de buurt van het klooster Wessobrunn. In het 88 ha grote natuurgebied in Landkreis Weilheim-Schongau groeien meer dan 1500 jaar oude bomen. In Bovenden-Eddigehausen zijn er grote bestanden van 800 bomen van een 200 jaar oud. In de zogenaamde Ibengarten bij Dermbach in het Thuringse Rhön is er een oud ebstand van 600 bomen. Bij Fraudenhorst in het uiterste noordoosten van Duitsland staat de vermoedelijk oudste groep met een ouderdom van 500-800 jaar. In zuid Thuringen bij de gemeente Veilsdorf komt er een 15 ha groot bestand voor. De 18 ha grote „Ziesbusch“ (Slavisch zis; Taxus) met 3500 bomen in de Tucheler Heide.
Deze gesnoeide bomen geven 1 zeer merkwaardig resultaat. Als de boom ongeveer 150 jaar oud is stopt de hoofdstam met groeien en rondom, vanaf zijn voet, verrijzen vaak, niet altijd, nieuwe loten. Die verdikken zich en vormen kleine houtachtige stammen die zich met de hoofdstam verenigen en meer of minder de indruk geven van samen gemetselde pilaren in een kathedraal. Door die verdikkingen kan een Taxusstam enorme afmetingen bereiken. De beroemde Brox-bourne taxus meet 18m in omvang, de mooiste staat waarschijnlijk op het Darley Dale kerkhof hoewel die maar krap 12m. meet.
2 oude bomen omgeven de noordportaal van de kerk van St. Edward in Stow-on-the-world in Cotswolds.
In het graafschap Kent zou er een gestaan hebben die in 1660 al vermaard was en toen op 2800 jaar werd geschat. Er was er ook een die al in het begin van de 12de eeuw aan monniken van een zich daar bevindende abdij al tot schaduw strekte. Toen werd de leeftijd al op 1200 jaar geschat. De juiste datum is moeilijk vast te stellen omdat het hout geen jaarringen vormt. Taxus heeft ook geen dikke schors om ze voor rotting te vrijwaren, na al die jaren valt het hout uiteen en wordt de stam hol. Zelfs de centrale stam mag sterven want het loof wordt nog gevoed door de buitenste en jonge scheuten. De oude Yew te Braburne, Kent, staat er niet meer, die oude boom zou 3000 jaar oud geweest zijn. Evelyn beschreef het, in zijn tijd als bijna 18m in omvang.
Beroemd is de Taxus van Fortinghall in de Schotse Hooglanden die door Pontius Pilatus gemarkeerd zou zijn met 15 B.C. De botanicus De Candolle nam zijn maten de vorige eeuw en constateerde dat de taille 17m. was en hij schatte deze eerbiedwaardige boom op 2500-300 jaar, er zijn zelfs schattingen van 5000 jaar. Het is een van de oudst levende fossielen. Het staat bij een oud kerkje waar vlakbij Druïden stenen liggen. De boom is in de 17de eeuw beschadigd door plantenverzamelaars die er hele takken afhaalden. Later stichtten jongens brand in de boom. Er is nu een stenen muur om geplaatst. Een ring markeert de oorspronkelijke grootte. Er zijn nu nog enkele stammen over.
De Ankerwyke Yew, bij Staines, zou meer dan 1000 jaar oud zijn waar de verzamelden baronnen keken naar de ondertekening van de Great Charter, onder wiens schaduw Henry VIII een afspraak zou hebben gehad met de arme Anna Boleyn.
Bij ons staat er een grote in het Arboretum Trompenburg in Rotterdam uit 1870. De Caesarsboom in Lo, België, is een bezienswaardigheid. Hier zou Julius Caesar op zijn weg naar Engeland zijn paard aan hebben gebonden. De Alte Eibe von Balderschwang in Oberallgäu wordt op een ouderdom tussen 800 en 2.000 jaar geschat. De stam bestaat uit 2 gescheiden delen met een omvang van 2.4m.
Harmanec in Slowakije, Bakonywal in Hongarije.
Uit Crowhurst bij Ashley-wood, uit www.flickriver.com
Kelten.
Ook bij de Kelten stond de venijn in hoge aanzien. Het was bij hen een heilige boom. Noch steeds vinden we de plant vooral in de vroeger door de Kelten bewoonde landen als Ierland, Schotland, Wales en Basse-Bretagne op de kerkhoven aangeplant. Verscheidene van deze planten hadden vanwege hun hoge ouderdom een zekere beroemdheid, zoals de venijn van op het kerkhof van Fortingal in Pertshire, waar nu nog een stronk van zou staan. Dit gebruik om op de plaatsen van de doden een venijn te planten gaat zeker op heidense tijden terug. Mogelijk was het een sanitair gebruik dat de taxus de giftige grond opdrinkt die door de doden veroorzaakt wordt.
In de Bretonse kerkhoven is er gewoonlijk maar een grote taxus. Hiervan vertelt men dat uit de mond van ieder op het kerkhof rustende dode een venijnwortel groeit. Men hoedt zich om van zo’n venijn bladeren te plukken of ze om te hakken. Er wordt gesuggereerd dat de enorme heilige boom bij de tempel van Uppsala een oude Taxus was. De Taxus zou naar zijn voorkomen op kerkhoven beter de Yggdrasil zijn dan de es, Fraxinus.
Door zijn mysterieuze eigenschappen werd de yew in Engeland bij kerken geplant. Niet omdat ze duivels verjaagde, maar omdat het de venijnige geuren die uit de graven opstegen met zonsondergang, aantrok en inbond. Het groen wordt gebruikt op palmzondag.
Een rij van zeer oude bomen is er in het departement Orne, Calvados en Eure (Frankrijk) te vinden. Daar sieren ze de kerkhoven van vele dorpen. Zo is er een in La Haye-de-Routot in wine sholle stam een door een deur toegesloten kapel is. Op het kerkhof van Le Mesnil Ciboult is er een met een stamomvang van 12,5m.
In Vreton was er een heilige yew die ontsprongen zou zijn uit de staf van St. Thomas. Die werd zo vereerd dat de mensen haar niet durfden aan te raken maar zelfs de vogels pikten zijn bessen niet. Een bende piraten, die zagen hoe sterk ze was, klommen erin om er bogen en speren van te maken maar terwijl ze met de twijgen bezig waren braken die en in val werden de hoofden van de rovers gekraakt.
Er was eens een Engelse priester die verliefde blikken sloeg op een meisje van zijn congregatie, maar zij weigerde hem zodat hij haar doodde en het hoofd afsneed. Deze herinnering werd opgehangen aan een taxustwijg wat die heiligheid gaf, want het symboliseert marteldom voor de goede zaak. De mensen verzamelden stukken bast tegen betoveringen, speciaal werden de afhangende filamenten geprezen die op haar lijken. Vandaar de naam van de stad waar de tragedie gebeurde: Halifax betekent heilig haar.
Treurboom. Uit Stow on the Wold uit www.flickriver.com
Als treurboom verschijnt de venijn ook bij Shakespeare. Zo vermeldt die het gebruik van de yew om die in lijkendoeken te steken. “My shroud of white, stuck all with yew. O prepare it; My part of death, no one so true. Did share it”. Op een andere plaats spreekt de dichter van de double fatal yew, (dubbele fatale venijn) Richard II, 3, 3, eenmaal omdat zijn bladeren giftig zijn en de tweede maal vanwege zijn gebruik in dodencultus. Zie ook Titus Andronicus 2,2. “de ongelukstaxus”, en Hamlet 1, 5, “het sap van de godvervloekte taxusboom”, in Romeo and Juliet 5,3.
Naar deze gebruiken lijkt het geen toeval te zijn dat men in Oud Egyptische graven kisten uit venijnhout vond. Zou de boom toen al in de dodencultus een rol gespeeld hebben? (88, ( (1918)
Met het giftige sap bewerkte men de pijlen. De furiën droegen fakkels van eikenhout en de priesters bekranste zich in het heiligdom van Eleusis met venijntwijgen. Bij de Grieken was het een boom van de onderwereld, de weg erheen liep tussen venijnbomen, (in het Grieks milos) en bij de graven stonden er venijnbomen.
In de christelijke tijd bleef dit gebruik behouden, mogelijk omdat men hier meer aan de symboliek van het altijdgroene loof, zinnebeeld van opstanding, dacht. Dit zien we ook met andere altijdgroene planten als Thuja, Cipressen en klimop die tot de bekendste kerkhofplanten behoren.
Lord of home.
De venijn groeit langzaam maar gaat wel eeuwenlang en onverstoorbaar door. De venijnboom is een boom die zeer oud en wel ouder dan de eik kan worden. Zijn grote ouderdom verleende hem de glans van onsterfelijkheid. Onsterfelijke taxusbomen zien we vooral in Engeland waar er veel rondom oude begraafplaatsen voorkomen. Ook als haag en doolhoven zijn oude exemplaren bekend.
De boom werd vooral aan de westzijde van de huizen geplant en zo gaf het een dubbele bescherming, praktisch tegen de wind en magisch (hoewel magie een praktische zaak was) verdedigde het vrijwel onmiddellijk. De bescherming begon al zo gauw als de taxus geplant was, lang voordat hij de kleine huisjes kon beschutten. Hij was de beschermer, de “lord of home” van het huis waar zijn groenzwarte kleur mooi afstak tegen het blauw uit de schoorsteen.
Gesnoeide vormen.
De taxus heeft tussen de blaadjes en op de takken verschillende slapende ogen zitten die uitlopen als ze in het licht komen te staan. Hierdoor is de taxus een ideale haagplant, hoe het gewas ook mishandeld of gesnoeid wordt, altijd gaat de struik hier tegenin en opent weer nieuwe knoppen. De statige boom wordt op die manier vernederd doordat men er een pot, bol, kip of iets dergelijks uit knipt. Je zal maar een venijnboom zijn en zo’n kapper hebben. In de 17de en 18de eeuw knipte men ze in Frankrijk in allerhande vormen, dieren, vazen, monsters en dergelijke. Sinds Lodewijk XIV speelt de struik weer een grote rol in de tuin. In de tuinen van Versailles heeft Le Notre veel van deze planten in allerhande vormen geknipt en als haag in de rococostijl gebruikt. Deze kunst heeft ook Nederland bereikt en werd zo vooral in Aalsmeer gekweekt. Voor de oorlog stortte deze markt echter in.
Giftaxus.
Het is een van de weinige coniferen die geen harsgangen bezit en zelfs dodelijk giftig is. Het is dan ook meermalen voorgekomen dat vee of herten die met deze plant gevoerd werden vrij kort daarna overleden. Over herten is er veel discussie. De dosis letale is ongeveer 200 gram naalden. Paarden en koeien vallen onder luid brullen neer, ree wild zou volgens velen tegen dit gif kunnen. Dit klopt vermoedelijk niet en wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat het ree wild minder water drinkt dan andere dieren. Het is mogelijk dat oplossingen de gifstof werkzamer maakt.
Tijdens en na de middeleeuwen is de venijn in aantal achteruitgegaan, vooral door zijn giftige eigenschappen. Paarden die aan een huis gebonden waren aten tijdens het wachten van de taxushaag en stierven. Om die reden is de plant op vele plaatsen uitgeroeid. De venijn is in ieder geval zo gevaarlijk dat in Engeland de eigenaar van een taxus, die overhangt op het land van de buurman, aansprakelijk is voor vergiftigingen. In veel landen was het dan ook verboden om de venijn te planten.
Hout.
Het hout is hard en duurzaam met een prachtig oranje tot diep roodbruine kleur en laat zich goed zwart beitsen, is bekend als zwart ebbenhout. Dit wordt gebruikt voor draaiwerk, snijwerk en weefschachten.
Het was beroemd om zijn duurzame hout en overblijfselen hiervan zijn gevonden in de ruïnes van het oude Ninevë. Opmerkelijk is dat al de oude Egyptenaren het taxushout voor snijwerk gebruikten. In oude Egyptische graven zijn kisten gevonden van taxushout en zou ook het hoofd van Koningin Teje uit Taxushout gesneden zijn. Toen werd het vaste en duurzame hout al voor verscheidene gebruiksmogelijkheden benut. Vondsten uit de paalwoningen laten zien dat er in de jongere steentijd schotels en lepels van gemaakt werden. Taxus gaf een houtsoort waarvan men beelden maakte. In Engeland is er een gezegd: “een deurpost van taxus overleeft een deurpost van ijzer”.
Bogen.
Giftig en taai, vechtend aan de zijde van diegene die hem gebruikt is de taxus niet alleen voor bogen maar ook voor werpspiesen geschikt. In Ierland, waar het een heilige boom was, werd zijn hout tot kruizen en schrijnen gemaakt. Deze boom heeft ten eerste door zijn giftigheid de kracht van de dood in zich en ten tweede door zijn levensduur de kracht van het leven en ten derde door de veelvuldige groei van een jonge binnen een afstervende boom de kracht van wedergeboorte in zich. Taxushout werd vaak gebruikt voor het kerven van runen, ook in de Lage Landen. In Friesland is er nabij Arum een miniatuurzwaardje van Taxushout gevonden met runen erin gekerfd.
Het hout werd al door de Homo Sapiens als jachtwapen gebruikt. Er werd in de Neder Saksische Lehringen in een borst van een bosolifant skelet een 2.38m lange taxuslans gevonden die aan midden paleolithische Neanderthalers toegeschreven werd.
Het hout is vanwege zijn grote veerkracht prima geschikt om er bogen en speren van te maken.
Chaucer noemt het ‘shooter yew’ en beschrijft zijn boogschutter als dragende een ‘mightie bowe’.
In de mythologie was de plant gewijd aan de jachtgod, boogschutter Ullr of Uller. Als god van de jacht en het boogschieten wordt hij afgebeeld met een koker vol pijlen en een grote boog. Om altijd genoeg hout tot zijn beschikking te hebben sloeg hij zijn kamp op te Ydalir: het dal der taxusbomen waar het altijd zeer vochtig was. Hij is te beschouwen als een godheid wiens cultus met het gebruik van de voor vele doeleinden gebruikte taxus verbonden was.
“Ydalir heet het
Waar Uller zich
Gemaakt heeft een woning”. (Saemunds Edda) Vandaar zou het woord id, if of yd ook afgeleid kunnen zijn van bogen.
In Christelijke tijd werd zijn plaats ingenomen door St. Hubertus, 3 november, als de zon door het sterrenbeeld Sagittarius gaat, of de boogschutter.
Om die reden werd de taxus dan ook veel geplant bij kastelen om de jacht god gunstig te stemmen en was het hout aanwezig om er bogen van te maken. De niet zelden voorkomende Duitse naam Eibenschutz wijst vermoedelijk nog op dit gebruik. Evenzo slaat het oud-Noorse woord yr niet alleen op de Taxus maar is meer een algemene naam voor bogen. Het Zwabische eib voor taxus betekent armborst. Die betekenissen berusten daarop dat men sinds de steentijd het hout voor bogen gebruikte. Twee vroege speren uit het paleolithisch zijn gevonden in Clacton, 1 in Saxony met het skelet van een bosolifant.
Een boog gemaakt van dit hout kan een pijl wel 120m. ver schieten. Duizenden boogschutters, met bogen van dit hout gemaakt, waren de grootste kracht van de Engelse legers in Frankrijk, de Franse pijlen bereikten hen niet, maar hun pijlen wel de Fransen. Dat was bij de Slag bij Azincourt (1415). Richard II, 3,3, Richard II 3,3, “zie taxusbogen, de tweemaal dodelijke, op je gespannen”.
Het uitsterven van deze boom kan ook toe te schrijven zijn aan het gebruik van zijn hout. Een grote boom levert maar een half dozijn bogen en het Engelse hout lijkt ook te bros en te knottig. Waarschijnlijk kwam dit hout van overzeese taxusvormen.
De eerste vermelding van overzeese bogen in Engeland was in 1294. In 1350 was er een serieus gebrek en Henry IV beval zijn koninklijke lijfwacht om privé land binnen te gaan en Taxusbomen om te hakken met andere bomen, hazelaar, es en gouden regen. Dat werd in 1470 hernieuwd. De voorraden waren toch onvoldoende zodat bij de Statute of Westminster in 1472 elk schip dat naar Engeland kwam booghout mee moest nemen voor elke ton. Richard III maakte er 10 voor elke ton van. Dit stimuleerde en vast netwerk van voorraad die een deel vormde van de royal monopolies in zuid Duitsland en Oostenrijk. In 1483 steeg de prijs voor booghout van 2 naar 8 pond per honderd en in 1510 verkochten die van Venetië er 100 voor 16 pond. In vroeg de Heilige Romaanse keizer de hertog van Beieren om te stoppen met het omhakken van Taxus, maar de handel was te winstgevend en in 1532 stond de royal monopoly borg voor de gewone hoeveelheid, ’’als er zoveel zijn’. In 1562 stuurde het Beierse gouvernement een lang verzoek naar de Heilige Romaanse keizer om te stoppen met het omhakken vanwege de schade in de bossen zodat de naast bij gelegen bomen last hadden van de wind door de open ruimtes. In 1568 stopte het vrijwel vanzelf omdat er niets meer te hakken was om te voldoen aan de royal monopoly. Ook zijn er geen vermeldingen meer in 1600. De Engelsen probeerden het te halen uit de Baltisch staten, maar in die tijd werd het hout vervangen door geweren. In die tijd waren de eens rijke Taxuswouden geplunderd. Alleen al tussen 1531 en 1590 werden ca. 500.000 bogen uit Nürnberg en Bamberg over Keulen naar het westen geëxporteerd. Jaarlijks werd er in zuid Duitsland meer dan 10.000 bomen voor militaire doelen geveld. Daarbij kwam dan nog het gebruik als draaiwerk, snijwerk, bouw hout voor waterbouw, muziekinstrumenten. Ook Wagner gebruikte het hout. Zo ook bij luitenbouw is het zeer elastisch hout gebruikt.
Legende.
Een Bijbelse legende geeft antwoord op de vraag hoe de taxus zo zwaarmoedig is geworden. Ze vertelt hoe alle planten treurden bij het sterven van Christus en hoe zij de mensen verachtten. De taxus werd donker van smart en legde de gelofte af dat geen vogel meer bij haar zou uitrusten, geen bij meer honig bij haar zou vinden en dat zelfs haar geur dodelijk zou zijn voor mens en dier. Zelfs de schaduw van de boom zou schadelijk en gevaarlijk zijn, mensen die vogels eten die bessen van Taxus gegeten hebben, krijgen vele ziektes. Jezus zou aan een grote taxus genageld zijn.
Doodsboom.
Het gebruik om de venijnboom op de plaatsen van de doden te planten gaat zeker op heidense tijden terug. Het duistere en donkere loof met zijn giftige bestanddelen maakte de taxus tot dodenboom.
De venijn is een zwaarmoedige boom met zijn donkere blad, zijn ondoorzichtige kroon en standvastige vorm. De droevigste winterdag en de zonnigste zomerdag veranderen de venijn niet, zijn somberheid kan niet verdiept of verlicht worden, zelfs de zonnestralen spelen niet in op zijn oppervlakte. Het enige vriendelijke in deze aanblik zijn de kersrode bessen. Een bosje venijnbomen is de zwaarmoedigste plaats in de natuur, het halfduister heerst daar onafgebroken en alle andere plantengroei vliedt daar ver vandaan. Het groen zwarte van de taxus is de donkerste plaats in de nacht. Ook geeft de venijn donkere herinneringen, nemen we de venijn in gedachte op, dan zien we het op een kerkhof staan, onverstoorbaar de wacht houden bij een geliefde. Symbool van droefheid.
Folklore.
Naar het ontbreken van gegevens uit de oudere tijd is het voorkomen in de nieuwere tijd in het volksgeloven wel vast te stellen. Hierbij komt men tot de conclusie dat de plant in de oudheid toch goed opgemerkt werd. Deze bijgelovige meningen zijn natuurlijk niet plotseling uit het volk ontstaan, ze gaan op oude voorstellingen terug. Onder de dingen die door de heksen in hun heksenketel geworpen en samen gebrouwen werden waren ijftwijgen die men afrukte tijdens de maansverduistering, zie Shakespeare Macbeth IV:
“Gall of goat, and slips of yew
Sliver’d in the moon’s eclipse”.
Zo’n oude voorstelling waarin een tovertaxus voorkomt vertelde men in het midden van de vorige eeuw in “De drie spanen”.
In een midwinternacht waren mensen in een herberg gezeten en vertelden over gruwelijke zaken. Een vrolijke dienstmaagd spotte hier zo mee dat ze uitgedaagd werd om alleen in het donker naar zo’n duivelse plaats te gaan. Als teken dat ze daar geweest was zou ze drie spanen uit een oude venijnboom meenemen. De maagd liet zich niet ophouden en liep snel naar de onheilsplek toe. Al gauw kwam ze op de plaats aan en vond snel de boom. Hier sneed ze snel de eerste spaan, maar haar arme hart bonkte en het leek of ze vuur zag. Maar kloek als ze was sneed ze vlot de tweede spaan en daar sprongen duidelijk vonken uit, ze begon hem nu toch te knijpen, half waanzinnig van schrik en woede sneed ze toch nog de derde spaan en schreeuwde luid; “dit is alles toch duivelsspuug”, en joeg als een furie naar huis, toen ze omkeek was er een wild vuur.
“Ze zal een gevaar meenemen als ze terugkomt”, zei een oude vrouw, toen de maagd als een doek zo bleek in de herberg neerstortte en de drie spanen op de toog wierp. Wie beschrijft echter de schrik van de aanwezigen toen drie wit gebleekte doodsbeenderen op de toog rammelden en de maagd in mekaar stortte. In de drie volgende dagen overkwam de maagd een koortsachtige ziekte, ze rilde van koorts, spoedig van kou, en daarna van hitte, de anderen bibberden van angst.
In deze sage verschijnt de venijn duidelijk als dodenboom, een boom van de geesten, ook kan dit als straf voor beschadiging van de boom gezien worden.
Lang, lang geleden, woonde er in Kellen een arme weduwe. Ze had niets anders dan 3 dochters en die waren niet mooi of lelijk, dik of dun, kortom gewoon zodat ze ongetrouwd bleven. Maar op een dag kwam een kwieke jongeman die lachend door de wereld ging en die een opgewekt woord had voor ieder. Hij wou wel graag een van de meisjes tot vrouw hebben. De keuze was moeilijk. Hij zou dan tenslotte de beste spinster tot vrouw nemen. Er stond een grote taxusboom voor ‘t huis. Wie de grote boom het eerst omspinnen kan met zijn eigen gesponnen linnen, die zou de gelukkige bruid zijn. Het linnen moest driemaal om de boom gaan. Dadelijk gingen de dochters achter ‘t spinnenwiel zitten en sponnen wat ze konden. De jongste was de vlugste en kwam ver voor te liggen. De oudste zag dit met een afgunstige blik aan. Aldoor erger werd de angel van afgunst in haar hart; het geluk van haar zuster werd haar grievend leed. De boze geest kreeg macht over haar en de afgunst groeide aan tot bittere haat. Zo deed ze een belofte in blinde hartstocht, dat ze zich aan de duivel zou geven als die haar maar hielp. Ze zou de duivel na haar dood zo lang dienen als ze nodig had om een grote lindeboom dicht te omspinnen, dat er geen tak en twijg meer te zien zou zijn. De duivel nam dit aan en beloofde haar hulp. Hij volbracht zijn belofte. Iedere nacht bracht hij haar bij een kast en opende de gesloten kisten waar zij zo veel uit mocht nemen als nodig was. Zo werd ze al gauw de eerste en kreeg ze de man. Ze leefde met hem tot zijn dood. Aan het verdrag van de duivel dacht ze al lang niet meer en leefde vlot en vrolijk en genoot van het leven, ze dacht niet aan het einde.
Maar de vloek rustte op haar. Ze moet nu de duivel dienen, net zo lang tot ze de grote lindeboom geheel omsponnen heeft. Elke nacht komt ze terug, zweeft de huizen binnen en komt er weer uit met een klein pakje onder de arm. Dan gaat ze naar de oeroude boom die op de kruisweg staat naar Kleef. Daar spreidt ze ‘t bundeltje uit en ziet of ze er de geweldige kruin mee omspannen kan. Maar ‘t komt nooit zo ver. De wind steekt op en de strengen en draden vallen uit haar hand. Zelf lost ze op in de nevel van de nacht en de strengen en draden veranderen in een hele schaar lelijke vleermuizen die naar alle kanten weg vliegen. ‘s Morgens merkt men nog enkele losse draden aan de boom.
Toverij.
Mogelijk was het gewas als homeopathietoverij in gebruik, het gelijke door het gelijke, dat men de venijn heksen werende eigenschappen toeschreef. In Thüringen was het gewoon om op Driekoningen een twijg te breken die dan kruisgewijs in de kelder, keuken en stal gestoken werd. Dit gebruik zal waarschijnlijk zijn oorsprong gehad hebben aan oude heksen werende gedachte.
Soms trad de venijn als tover werende boom op. Men legde twijgen in het koren zodat ratten en muizen weggingen. Uit sommige bomen werd een talisman gesneden of een kruis zodat ze tegen heksen en boze dingen zou beschutten. Venijnhout werd met de kinderen meegegeven en aan jonge opgroeiende meisjes om ze te beschermen. Zo werd het een bestanddeel van de op palmzondag gewijde palmbosjes die algemeen als bliksem afwerend golden. Een stukje hout, op het blote lijf gedragen, weerde toverij. De taxustwijg bande en verbrak toverij.
In het sprookje van Rolands schildknaap verandert de oude de overmoedige knaap met behulp van een taxus in een steen, om die met dezelfde tak weer terug te toveren. Daarom maakt men graag lepels en mes heften van taxushout om het boze te verdrijven. Kinderen werd het aan de gordel gebonden, boerinnen droegen het als hals sier en de mannen in de geldbuidel.
Het oud Nederlands gebruik om een venijn bij de opening in de gevel van de boerderij, bij het spoelgat te planten, zou boze geesten afgeschrikt hebben het huis binnen te komen.
Planten.
Ze zijn geschikt voor parken en tuinen en groeien goed in de schaduw, maar ook in de volle zon en het liefst op wat kalkrijke gronden.
Neem in februari de topstekken van een 10cm lengte, liefst van een wat jonge plant. Geen zachte toppen, liefst wat ‘bossig’. Het stek moet van onderen iets verhout zijn, een geel/bruinverkleuring krijgen. Daardoor rot het minder, het wortelt het best tussen die twee kleuren. Trek de onderste naalden er af. In een oplossing van 50 mg iaz (geleverd in pillen) per liter water plaatsen. Laat dit een 10-12 uur staan. Dan zuigen ze de groeistof op.
Plaats de coniferen in een koele ruimte, 10 graden, de bodemwarmte mag wel hoger zijn, een 14 graden. Dan gaat de wortelvorming door en heeft het gewas geen last van de voor hen hoge temperatuur, gaat dus niet groeien. Planten in stekgrond, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte en schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het blad wat opdroogt en bedek het dan weer. De luchtvochtigheid is hoog genoeg als het plastic bedekt is met waterdruppeltjes, je kan de plant dan niet zien. De waterdruppeltjes houden ook ultraviolette stralen van de zon tegen, op droge plekken komt de zon er door en verbrandt het gewas. Je kan ook een hoog saladebakje nemen, een paar cm. stekgrond erin, (dat is gezeefde potgrond zonder mest) plastic eroverheen en vastbinden met een elastiekje Na enkele maanden is het stek geworteld, de plant begint dan te groeien, langzamerhand meer luchten en tenslotte het plastic eraf halen. Licht bemesten. In buiten brengen na de ijsheiligen, half mei.
Zaad 1 jaar stratificeren vanaf mei, in maart zaaien.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/