Broussonetia

Over Broussonetia

Papiermoerbei. Vorm, afkomst, geschiedenis, etymologie of naamgeving, vermeerderen, cultuurvariëteiten.

www.cambridge2000.com

Een geslacht van sierlijke bladverliezende bomen of struiken. Ze worden gekweekt om hun grote bladeren.

Bomen met spreidende takken die in cultuur vaak struikachtig zijn.

Dikke, viltige behaarde twijgen.

Bladen staan afwisselend en zijn gesteeld en gezaagd, onverdeeld of gelobd.

Tamelijk onopvallende groenachtige witte en tweehuizige bloemen. De mannelijke bloemen zijn kort en gedrongen en staan aan hangende aarvormige katjes met een vierdelig bloemdek en vier meeldraden. De vrouwelijke bloemen met een bekervormige en viertandig bloemdek en met een lange en uitstekende stijl dat samen in een kogelvormige bloeiwijze zit waaruit een ronde en samengestelde schijnvrucht komt die bij rijp worden oranje/rood kleurt.

4 soorten komen voor in O. Azië.

Moraceae, moerbeifamilie.

=Broussonetia kazinoki Sieb. vanuit Japan en Korea kwam deze vorm in 1843 in ons land.

Is wat ingesneden maar veel sierlijker dan de volgende.

Ook in Java komt deze plant verwilderd voor. Bloeien doet de plant daar nooit, maar vermenigvuldigt zich door middel van spruiten uit de zeer ver uitlopende wortels. Japanse papierboom.

Gebruik.

Die worteluitlopers kan men in de natte tijd gemakkelijk verplanten wat veel in Rumphius tijd gebeurde. Dat diende met het oog op de fijne witte bast die tussen het hout en de ruige schors ligt. Men maakte daar papieren kleedjes van die door de mannen en vrouwen gedragen werden, speciaal om in te slapen omdat ze koel in gebruik zijn. In midden Celebes werden die kleren tot lang gedragen en vooral door vrouwen.

Deze boom levert de fraaiste foeja, hoewel dat ook van andere bomen uit deze familie gewonnen kan worden. Men maakte papieren sarongs van de bast van deze boom. Hiertoe kapt men de jonge scheuten zo gauw ze een duim of twee vingers dik zijn, hoe jonger hoe fijnere stof ze geven. Laat men ze een arm dik worden dan is de bast te hard en broos. De gekapte stammetjes schroeit men voorzichtig boven een vuur en trekt er dan de ruige schors er af. Daarna schilt men ook de binnenste bast af en droogt die om te bewaren totdat er kleren nodig zijn, wanneer ze weer geweekt worden.

In Rumphius tijd leverde deze boom ook het pak- en schrijfpapier van Java en andere landen van de archipel.

Ook zou de boom hier goed zijn voor de papierindustrie, hoewel de kwaliteit overeen komt met stropapier.

Uit flora de Filipinas.

=Broussonetia papyrifera, Vent. (papier leverend) (Morus papyrifera) Pas met de komst van hogere temperaturen opent het zijn bladeren. Voor een slanke oosterling heeft ze zeer grote handen die als achter elkaar staande Indische danseressen een wuivend en luchtig geheel opleveren. De diepst ingesneden vijgachtige bladeren komen vooral voor bij jonge exemplaren. Door ze elk jaar te snoeien ontstaan er krachtige jongelingen met elk van die mooie grote en opvallende vingers. Blad is 12-16cm lang en donkergroen en kort behaard, van onder grijs/groen en viltig behaard en meestal eivormig.

Het jonge hout is dicht behaard.

De vrouwelijke vormen komen goed uit in de fraaie vorm van de vruchten die ze in augustus/ september als een oranje kleed omgeeft. De manlijke vormen vallen niet op, niet door kracht, bloem of iets dergelijks, mogelijk door de hangende katjes.

De papierboom heeft een sierlijke en gracieuze vorm met een grillig gevormde stam die in ons koude klimaat vaak met verscheidene bij elkaar staan om zich te warmen. Toch overleeft deze oosterling onze winters goed, alleen in het voorjaar heeft het wel eens last van late nachtvorsten. De boom warmt zich ook graag op tegen een zonnige zuidmuur.

De papierboom wordt in zijn thuisland een boom van meer dan 15m. hoog. Deze bijzondere verschijning is afkomstig uit Japan. O. Azië, en is beschreven in 1751.

Zeer, zeer zeldzaam zien we de cv. 'Laciniata.' die zeer diep ingesneden nerven heeft, zo diep dat vaak alleen de nerven over blijven. Het origineel vond men in Frankrijk in 1830.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) 'Indiaanse papierboom wordt van Clusius Payrifera arbor genoemd en is een boom die bedekt is met een zeer dunne witte schors of vlies daar men allerlei letters op schrijven kan net zo goed als op papier. En deze schors is van de medegezellen van F. Drake uit het eiland Java overgebracht geweest.

Van diergelijke boom vermaant Pigasetta die zegt dat de vrouwen van het eiland Tidore hun schaamstreek met een doek of web bedekken die ze van de schors van een boom aldus maken, ze nemen de schors er af en weken die in water totdat ze week wordt, dan stoten of stampen ze die met een hout en trekken dat zo dun vaneen dat het op een zijde of andere lompen met dwars lopende aderen geweven schijnt te wezen.'

Papierboom, papier moerbei, Duits Papier-Maulbeerbaum, Frans murier a papier, Japanischer Papierbaum, en Engels paper-mulberry of tapa-cloht-tree, halibun, kalivon en kozo. De dunne twijgen kunnen de deer (hert) voeden, vandaar deer tree.

Broussonetia is zo genoemd naar P.M.A. Broussonet, 1761-1807, medicus en natuurhistoricus. Hij was onder meer hoogleraar in de plantkunde te Montpellier. Hij voerde in Frankrijk de eerste Merino schapen en Angora geiten in.

Historie/Gebruik.

De papierboom werd door de Chinezen gebruikt om er papier van te maken. De Chinezen kenden het papier eerder dan de Egyptenaren. De akkerbouwminister Tsailun, 123 v. Chr., leerde het schriftblad Schi op de volkomenste wijze bereiden uit de vezels van Broussonetia papyrifera (kodzu), uit het Chinese gras (Boehmeria) en uit bamboe, een manier zoals het nog in China en hoog Himalaya toegepast wordt.

610 na Chr. bracht de gezanten van de koning van Korea, de priesters Donchoen en Hojo, die kunst naar Japan en Korea. Onder krijgsgevangenen die in 751 naar Samarkand kwamen bevonden zich mensen die verstand van papier maken hadden. Toen verdrong dit papier al gauw de oude Egyptische papyrus en andere papiersoorten.

Het gewas groeit ook op de eilanden van de Stille Oceaan waar de bast uitgeslagen wordt door de inlanders die er werkkleding van maken. De Polynesirs maken er hun zogenaamde Tapa doek van. In Fiji de masi doek.

Planten.

Plant ze op beschutte en kalkrijke gronden.

Zaaien in het voorjaar onder glas bij 20 graden, is de beste vermeerderingsmethode.

Neem in juli stek van de korte zijtakjes. Licht verwonden op het oog, 1% ibz groeistofpoeder. Planten in 2 delen gezeefde turfgrond met 1 deel zand, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte, schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het blad wat opdroogt en bedek het dan weer. Na enkele weken is het stek geworteld, in de winter vorstvrij houden.

Ook afleggen is mogelijk. De var door veredelen op de wortelhals van zaailingen.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl