Aloe

Over Aloe

Aloë. Socotra, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, planten, teelt. file:///Users/niekkoomen/Sites/Volkoomen/A/Aloe.html

Uit Redoute.

Aloë’ zijn succulenten met meestal grote bladeren die vaak in rozetten staan. De bladen zijn meestal zwaard- of lancetvormig en getand doordat ze aan de rand kleine witte dorens bezitten.

De plant is aangepast aan een droge standplaats of een droog klimaat. Het zijn bladsucculenten. Ze hebben een wasachtige overtrek en glanzend oppervlak. De bladkleur is van grijs tot heldergroen en sommigen hebben zelfs gestreepte bladeren. De gedrongen groei en het opslaan van water in een speciaal weefsel van dikke vlezige bladeren is een typisch kenmerk.

Sommige vormen hebben geen stam, anderen door bladeren omgeven stengels. Soms verliezen de stengels hun bladeren en worden dan kaal.

Aan de gaffelvormige stengel komt een tros met scharlakenrode, of met wit of geel gekleurd bloemdek, hangende en rond 4cm lange bloemen. Ze lijken wel wat op Agave’ s maar na de bloei sterven de rozetten van Aloë niet af.

De meeste van de 400 soorten zijn afkomstig uit de Kaap regionen, Madagaskar, Afrika en een enkele uit het M. Zeegebied. Van de stamloze aloë’ s zien we Aloë variegata als kamerplant gekweekt.

Liliaceae, Aloë klasse, nu Asphodelaceae.

Torch plant, lace aloe.

10. =Aloë variegata, L. (verschillend kleurig) wordt meestal niet hoger dan 30cm en breed.

Dikke, opstaande en driehoekige bladeren van 101-2cm lang en 2-4cm breed staan in het begin in rijen van 3 in een rozet rechtop, bij ouder worden rollen ze zich naar binnen en sluiten dakpansgewijze over elkaar, de lancetvormige bladeren staan in gedraaide, 3rijige schroefvorm om de stam, grijs/groen met witte dwarsbanden als een zebra, aan de rand staan fijne, witte tanden.

Aan 30cm lange stelen komen een 10 roze/rode bloemen, komt al bij plantjes die nog maar 10-15cm hoog zijn. De bloei is opvallend, in de winter. Vermeerderen door zaad.

Vermeld in 1796.

Naam, etymologie.

Deze wordt Aloë van de tijger of Aloë met de patrijsborst, patrijsveer-, of zebra Aloë genoemd naar zijn mooie bladtekening, Engelse partridge breast aloë, tiger aloë.

5. uit panglobalplants.com

Aloë aristata, Haw. (van een kafnaald voorzien)

Vormt dichte rozetten met vliezige, donkergrijs/groene blaadjes van 7-12cm lang die van boven knobbelig en langs de randen en de achterkant witte dorentjes hebben.

Bloemen zijn oranje/rood en staan in een halve meter lange, trosvormige bloeiwijze.

Het is ook een stamloze plant uit Z. Afrika. Is beschreven in 1801. Parelhoender of kant aloë.

33. uit uk.wikipedia.org

Aloë mitriformis, Mill. (kap- of mutsvormig) heeft een duidelijke stam.

De bladeren zijn groen, dik en gebogen als een schuitje. Ook zij zijn voorzien van stevige en witte tanden.

De rode bloemen staan in een stevige tros.

Vermeld in 1731.

35. Uit Redoute.

= Aloë brevifolia var. brevifolia Mill. (kortbladig) (Aloë brevifolia, Haw.)

De 7-10cm lange bleek groene bladeren hebben randen met scherpe stekels, in de oksels van de laagste bladeren ontstaan zijscheuten.

De stam kan op den duur knikken.

Rode/oranje bloemen staan op 30cm lange stengels.

Is vermeld in 1810.

Short leaf aloë, kort bladige Aloë.

38. Uit Redoute.

=Aloë arborescens, Mill. (boomachtig)

Rechte stam, maakt aan de voet vele zijscheuten, groeit de plant te hoog op dan is het makkelijk te stekken/scheuren.

Grijsgroene, zwaardvormige en grof getand en langs de randen gestekelde bladeren staan in dichte rozetten.

De lange, rode en buisvormige en hangende bloemen zitten in een spitse en dichte tros bijeen, juni.

Het is de boom aloë die tot 4m kan groeien, hier 1m.

Deze plant is afkomstig uit Z. Afrika, is vermeld in 1731.

Krantz Aloë.

Aloë ferox, Mill. (afschrikwekkend) kan alleen als jonge plant in huis gehouden worden vanwege de mest scherpe stekels bezette bladeren.

Brons/groene bladeren van 70cm lang groeien in de breedte uit en zijn vlezig en gerimpeld, de bovenkant is met scherpe stekels bezet.

Op de 1-2 m lange stengels komen rode bloemtrossen.

Cape of bitter Aloë, Kap- Aloë in Duits.

21. Uit Redoute.

=Aloë vera, L. (de echte) (Aloë barbadensis, Mill.) (uit Barbados) is een plant met een korte, houtige stam van 30 – 50 cm hoog die aan de basis uitlopers vormt of zich vertakt.

De bladeren staan vaak opeengedrongen, zijn blauwgroen, zeer succulent, 40 – 50 cm lang en aan de basis 7 – 8 cm breed, waarna ze zich versmallen tot een punt. Aan de onderkant zijn de bladeren afgerond en ze hebben aan de randen uit elkaar staande, driehoekige, bleekgroene, hoornachtige tanden.

De trossige bloeiwijze kan tot 90 cm lang worden. Er bestaan vormen met rode en met gele bloeiwijzen. De jonge, ongeopende bloemen staan naar boven gericht. De oudere bloemen staan met hun cilindrisch–gebogen en vergroeide bloembuizen naar beneden, waardoor de bloeiwijze een piramideachtige vorm krijgt. 

Uit cactusconsortium.com

Aloë vera en 30, =Aloë inermis, Forsk. (ongewapend) worden wel gebruikt als afscheiding tussen de tuinen en randen vanwege hun doornige bladeren. Ze zouden zo kunnen voorkomen in Numeri 24: 6 met de woorden aըalim of aըaloth. In de Moffat versie wordt daar echter de eik vermeld omdat de Aloë alleen bekend was als geïmporteerd product. (Moldenke) Mogelijk naar Numeri wordt aangenomen dat de Heer hier wel een zeer bijzondere Aloë plantte, mogelijk Aquilaria agallocha, Roxb. Hetzelfde woord komt voor in Psalm 45: 9 en met vreugdeolie wordt hier ook wel op de zoet ruikende Aquilaria gedoeld en niet op de bittere en stinkende Alo.

Aloë is de macerboom van de ouden. De middennerf van de vier lange en smalle bladeren wordt voorgesteld als een slang. Dit is waarschijnlijk van Maccabeus 3de boek, als symbolisch voorbeeld van een plant waar men zich aan kan kastijden of kwellen door de scherpe punten en het gevaar in de vorm van een slang die op de loer ligt. (zie ook Soulamea)

Door de bitterheid is de Aloë het symbool van boete en lijden. Doordat de Aloë een doorgroeiende eenmalige stengel heeft waaraan de bloem ontspruit is dit het symbool van het eenmalige maagdelijke moederschap van Maria.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Dit kruid heet in het Grieks, Latijn en bij de apothekers en ook in Nederduits Aloë en die naam behoudt het sap ook wat er uitgeperst is en gedroogd overal te koop gebracht wordt. Aloë die wij gebruiken is het gestolde sap van zeker Oost-Indisch kruid die ook zo genoemd is in het Grieks naar Als, wat zout betekent, omdat het er graag mee besproeid wordt omdat het meestal aan de zeekant groeit zoals de Italiaanse Pena schrijft of omdat het uitwendig enige ziltigheid schijnt te hebben zoals Lobel meent. Het voert de naam bittere Aloë in Engeland en Nederland’.

In Nederlands verscheen het woord Aloë in 1285 wat ontleend was uit Latijnse Aloë en dat weer uit het Griekse agallochon en xylaloe, wat weer stamt uit Hebreeuws alahim of ahaloth. Een andere afleiding is via het Arabische alloeh of alloch. Frans aloes, Duits Aloe, Engels aloë, Portugees aloes, Spaans alo, Italiaans alo, Sanskriet agarru (ghrita-kumari) Maleis jadam en Chinees lu-hui.

Dodonaeus (b) ‘Voorts zo heet het ganse gewas ook soms Amphibion, Eringion, Herminon, Tragoceros, dan de naam Amphibion zou dit kruid wel eigenlijk mogen toegeschreven worden omdat het zowel uit de aarde en in de lucht als in de aarde groen blijft en groeit. De Fransen noemen het perroquet, de Spanjaarden azenar en yerva banosa.

De nieuwe kruidbeschrijvers hebben het kruid zelf soms ook Sempervivum of Sempervivum marinum genoemd omdat het op Sempervivum lijkt, dat zijn de geslachten van donderbaard, en zeer lang groen en vers blijft. Columella, zo het schijnt, noemt het ook Sedum en eigenlijk Sedum amarum terwijl hij de middelen om de rupsen en diergelijke ongedierte te verdrijven verhaalt en zegt aldus in zijn gedichten; 'het heeft vele kruiden ook geholpen dat men ze met het bitter sap van de malrove en van het Sedum begoten heeft om de rupsen daarvan te houden’. Waaruit blijkt dat hij het sap van het Sedum onder de bittere dingen rekent, maar er is geen soort van Sedum die bitter sap heeft, tenzij alleen de Aloë die het Sedum van gedaante gelijk is.

De gewone Aloë heet eigenlijk Aloë in alle talen van gans Christenrijk.

Aloë is een sap van een kruid dat in Indien veel geacht wordt en daar areaa heet of catecomer, in het Arabisch, Turks en Perzisch cebar (kwalijk laber) in het Spaans acibar, in het Portugees azeure, in het Grieks en Latijn Aloë, zoals gezegd is. Het groeit veel in Cambodja, Bengalen en elders, maar niet in Alexandrië, al wordt het vandaar gebracht. De beste groeit in Socotra (en wordt vandaar heel Azië, Afrika en Europa door gezonden) en wordt daarom Aloë Socotorina genoemd, Soccotrina naar het landschap daar het groeit en Hepatica naar de gedaante ervan omdat het op een lever lijkt’.

Gebruik.

Het gebruik was vroeger zo. (141, 164, 309, 310, 311, 562) ‘Aloë verwekt de kamergang en maakt de buik week, maar boven alles is het een zeer bekwaam en aangenaam ding voor de maag zodat wat dat aangaat geen ander diergelijke te vinden is. Want, zoals Paulus Aegineta betuigt, alle purgerende en de buik week makende kruiden bederven, ontstellen en beroeren de maag en zijn die schadelijk, maar Aloë alleen is de maag toegedaan en behulpzaam. Dan om de maag meest te versterken plag men ze te wassen, hoewel als ze niet gewassen is veel krachtiger en geweldiger is om de buik te legen of te purgeren.

Aloë jaagt alle galachtige vochtigheden door de kamergang af, dat is de hete gele cholerieke fluimen en vooral daar de maag mee verladen is of die naast de aderen van de maag zijn en blijven hangen door hun grote taaiheid. Want Aloë moet gerekend worden onder de dingen die bij de Grieken eccoprotica genoemd zijn omdat ze de drek en alle dikke onzuiverheden uit het lijf drijven die hun krachten niet veel verder betonen dan aan die delen van het ingewand die heel dichtbij de maag gelegen zijn.

Ze opent de aambeien van de aarsdarm en verwekt insgelijks ook de maandstonden als men er wat van ingeeft.

Men gelooft ook dat Aloë zeer goed is om het ander ingewand te zuiveren, te openen en van verstopping te verlossen hoewel dat er sommige zijn die ze voor de lever niet zeer nuttig zeggen te wezen.

Die Aloë is ook zeer goed om alle verrotting te beletten en bewaart alle delen van het lichaam ook van alle bederf en inwendige schade en ook bewaart ze de dode lichamen lang zonder verrotten en brengt om en drijft uit de buik alle soorten van wormen.

Ze is ook zeer goed om te beteren de stank van de mond die van de ongesteldheid van de maag zijn oorsprong heeft.

Ze is ook geschikt om de wonden te helen en de lopende gaten of holle zeren te zuiveren en daarna te sluiten en geneest alle zweren en wonden die slecht tot het helen of toegaan gebracht konden worden en vooral de zweren die aan de aarsdarm en andere schaamdelen komen.

Dioscorides schrijft dat Aloë met honing vermengt alle gestold bloed laat scheiden en verdrijft alle blauw geslagen of gestoten plekken.

Hij schrijft ook dat Aloë met olie van rozen en azijn vermengt op het voorhoofd en aan de slapen van het hoofd gelegd of gestreken alle pijn en weedom van het hoofd verzoeten en verdrijven kan.

Aloë dikwijls gebruikt gedoogt geenszins dat de zinnen en ook het ganse lichaam van enig ongeneeslijk gebrek gekweld of gekrenkt worden, maar ze verscherpt de zinnen en het verstand en maakt beter gedachten.

Men maakt bijna ontelbare geneesmengsels in de apotheken waarin Aloë de meeste kracht heeft of immers van de meest werkende dingen is als zijn vele soorten van pillen, van Hiera of bitterheilige en veel meer andere die te lang zijn om te verhalen en ook onnodig om vermaand te worden gemerkt dat ze bij alle man bekend zijn.

Het poeder van Aloë dat je met honing mengt is goed om de wormen in het lijf te doden, volgens Platearius’.

Vroeger werd het als zeer purgerend kruid gebruikt.

Het sap van de bladen wordt wel gebruikt als een snelle zalf bij huisbrandjes, het is de brandwondenplant. Vooral vanwege het gebruik in schoonheidsmiddelen, in shampoos en bij zonnebrand is het bekend en hiermee wordt de huid ingewreven. Als pijnstiller, tegen malaria en andere ziektes doet Aloë ook dienst.

Koedoes eten de plant zodat het vlees ervan bitter smaakt en hen minder vatbaar maakt voor ziektes. De voortrekkers in Z. Afrika gaven ze aan hun huisdieren om ze zo immuun te maken voor luizen.

Tegenwoordig wordt vooral het sap gebruikt uit de Curaçao- Aloë, Aloë barbadenisis, de Spaanse savila en Portugese erva babosa.

Het sap wordt verkregen door uitdamping van de overdwars ingesneden bladeren. Dit sap bevat diverse verbindingen waaronder aloinen, die een geneeskrachtige werking hebben.

Uit Redoute,

= Aloë soccotrina.

Historie.

Vele soorten zijn al eeuwenlang in de Europese tuinen in cultuur. Als succulent is de Aloë in staat om bij verwonding van zijn bladen die snel af te sluiten om zo vochtverlies tegen te gaan. Dit verschijnsel heeft men ook wel in de oudheid opgemerkt en beredeneerd dat als dit bij de plant zo werkte ook bij de mensen toepasbaar was.

Het sap van de Aloë was al bij de ouden bekend, bij de Grieken in de 4de eeuw v. Chr. Bij de Egyptenaren zou het gebruikt zijn bij het balsemen van hun doden of zuivering van lichamen door middel van roken. Vooral werd het gebruikt als verkoelende zalf. Het sap zou gebruikt zijn om bloedingen te stimuleren, bij menstruatie of als afdrijfmiddel. De aloë is een bestanddeel van vele hoog geroemde en geheime middelen die algemeen onder het volk verspreid waren. De arts Dioscorides beval haar aan in de Materia Medica.

Als bittermiddel was het al zeer vroeg bekend. Symbool van grote bitterheid, droefheid, woede, grief.

Als oeroude productieplaats gold het eiland Socotra. Historici melden dat Aristoteles Alexander de Grote overhaalde om het eiland Socotra aan de oostkust van Afrika te veroveren met als doel over voldoende aloë te kunnen beschikken voor de wondverzorging van zijn soldaten. Deze Aloë zou afkomstig zijn uit het eiland Socotra en werd om die reden 36. Aloë soccotrina, Lam. genoemd. De plant die nu onder die naam bekend is komt echter uit de Kaap regionen en is dus niet de Aloë van de ouden. Deze Aloë is door Gouverneur van der Stel van de Kaapkolonie omstreeks 1700 naar de Amsterdamse hortus gestuurd. C. Commelin gaf een beschrijving en afbeelding in Horti Medici Amstelodamensis catalogus. Capa aloë.

Uit Curtis botanical magazine.

De Aloë van Soccotrina zou dan 26. =Aloë perryi, Baker (Lily May Perry, 1895-1992, Canadese botaniste) zijn geweest.

1000 na Chr. kwam het gewas voor in Angelsaksische geschriften en 1200 n. Chr. in Duitse artsenijgeschriften.

Het Aloë sap raakte na die tijd in de vergetelheid omdat de beschaving zich verplaatste naar de gematigde zones waar de tropische plant de ijzige winters niet overleefde.

Brandwonden en zweren ten gevolge van straling waren tot kort nauwelijks te behandelen totdat men de Aloë weer begon toe te passen. Het probleem was echter de conservering van het sap, de bladen werden vanuit de tropen verscheept. In 1942 liep Rodney Stockton, een chemisch ingenieur, tijdens zijn vakantie te Florida een ernstige zonnebrand op. Thuisgekomen sprenkelden zijn vrienden Aloë sap over zijn huid dat onmiddellijk verlichting gaf en herstel. Hij ontwikkelde een balsem die een diepe brandwond kon terugbrengen tot een tweedegraads brandwond door de snelle regeneratie van de weefsels. Het meest belangrijke is dat de genezing plaats vindt zonder grote littekens.

Bijbel.

Al in de bijbel wordt Aloë vermeld, 4. Mozes 24,6; Psalm 45,9; Spreuken 7,17. in die tijd werd het als rookwerk en ook als parfum, Hooglied 4, 14 en als toevoeging bij lijkenbalseming gebruikt, Johannes. 19, 39. Naar het gebruik van balseming zou dit de Aloë kunnen zijn van Johannes 19: 39, ‘en hij bracht een mengsel mede van mirre en Aloë, ongeveer honderd pond.’ Deze Aloë werd gebruikt bij het balsemen. Purgerend, geen aangename geur en smaakt zeer bitter. Het werd door de Egyptenaren gebruikt bij het balsemen.

Folklore.

Volgens talrijke overleveringen zou Cleopatra haar onweerstaanbare charme en schoonheid verkregen hebben door het gebruik van Aloë sap.

Uit F. Vietz.

Door de Moslims, die naar Mekka zijn geweest, wordt Aloë (=Aloë perfoliata, L) gebruikt als bewijs van hun pelgrimstocht. Ze hangen het met de top naar Mekka gericht boven hun deurpost zodat geen onreine geest daar zal binnengaan. Men zag het als een soort waarborg voor een lang en vruchtbaar leven van de bewoners. De opgehangen aloë plant bleef nog jaren in leven en kwam zelfs tot bloei. Ook in Egypte vindt men het boven de deur. Het zou de kracht bezitten om de bewoners van het huis een lang leven te verzekeren en het gebouw een grote duurzaamheid te verschaffen. Het is hetzelfde idee wat je bij ons vindt door een hoefijzer boven de deur te spijkeren. In de buurt van elk graf is de Aloë daar te vinden, de Arabieren noemen het saber: wat geduld betekent. Dit als een symbool van het lange wachten op de opstanding.Overige op alfabet.

Uit www.studiobotanika.com

Aloë albiflora Guill. (witbloeiend) is een lage stamloze aloë.

De bladeren zijn lijnvormig.

Klokvormige witte bloemen met lange bruine tippen op het eind in een dunne tros van 30cm hoog.

Komt uit Madagaskar.

Uit Jan Koeman, Namibia, Kokerbomenbos.

Aloë dichotoma Masson (twee vertakkingen) groeit uit totdat het op een soort knotwilg lijkt.

Komt voor in erg droge streken in het noordoosten van de Karoo in Zuid-Afrika, zuiden van Namibi. Ze groeien bij blokken basalt die hitte opnemen en dat ‘s nachts weer afgeven zodat er een vrij gelijk klimaat ontstaat.

Naam, etymologie.

Kokerboom, Engels quiver tree, omdat Bosjesmannen de holle takken van de plant gebruiken om er pijlkokers van te maken.

Uit; https://www.google.nl/search?q=alchemilla+monticola&biw=1280&bih=800&source=lnms&tbm=isch&sa=X&ved=0ahUKEwilkNiNy_vQAhUBvhQKHVT4ADUQ_AUIBigB#tbm=isch&q=aloe+plicatilis&imgrc=Ws6YGzyr7QgSdM%3A

Aloë plicatilis (L.) Mill. (gevouwen, waaierachtig) Deze heeft een gevorkte, houtige stam tot een 5m hoog. Trossen van grijsgroene bladeren in wee tegenover elkaar staande rijen van 30cm lang en 4cm breed. Rode bloemen in augustus-oktober. Komt uit Z. Afrika. Waaieraalwijn, waaier aloë, fan Aloë. 

Uit immerpflanzen.ws

Aloë squarrosa Baker (schalig of ruig) (Alo concinna) (aardig of sierlijk) heeft krachtig gebogen bladeren vol met lichte vlekken. Ook zijn er stevige tanden op de rand.

Een rijk bloeiende vorm uit Socotra.

Planten.

Een aloë is in huis goed te bewaren en te kweken, mits voldoende ruimte. Dan kan men ook een blad snijden en gebruiken als huisapotheek. De bladen van volgroeide planten zijn hiervoor het beste, ook jonge bladeren hebben goede werking maar de plant lijdt hierdoor. Snijdt het onderste blad af, de bladeren groeien niet door en dan valt dit het minste op en daar heeft de aloë ook de beste werking. Breng het sap, van de snijwond, direct op de wond.

De plant groeit langzaam en groeit het beste wat uit het zonlicht, in directe zon wordt hij bruin. Een aloë is ook niet bestand tegen onze winters en moet dan beschermd worden, 5-8 graden. Als vetplant bestaat het gevaar dat hij eerder te veel dan te kort water krijgt, vooral in de wintermaanden moet er weinig water gegeven worden. Verpotten is pas nodig als de plant topzwaar wordt. Een grote plant zal gaan vertakken vanaf de grond en die uitlopers kunnen bij een lengte van 5cm van de plant gehaald en opnieuw geplant worden.

De grondsoort is niet zo belangrijk, wel de afwatering. Jonge planten goed water geven en dan enkele weken droog laten staan zodat de wortels zich kunnen ontwikkelen. Het nieuwe plantje kan wat grijs of bruin verkleuren, dit is normaal. Als de bladeren plat gaan liggen is dit een bewijs dat de plant onvoldoende licht krijgt. Als de bladeren dun worden en opkrullen is dit een teken dat hij te weinig water krijgt, de plant teert in.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl, en: volkoomen.nl