Aruncus
Over Aruncus
Geitenbaard, vorm, heester, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, teelt.
Een geslacht van ornamentele grote en meerjarige kruiden. Ze worden hoofdzakelijk gecultiveerd vanwege hun lange en opvallende trossen van witte bloemen en voor het mooie en veel verdeelde blad.
Planten met sterke rizomen waaruit sterke onverdeelde stengels komen die 2m hoog kunnen worden, meestal een meter en vaak verhouten die stengels bij de grond.
Blad is twee- tot driemaal gedeeld.
Witte bloemen staan in slanke aren die tezamen een grote eindstandige tros vormen.
4 soorten of meer of 1 soort met zijn subspecies komen voor in N. Amerika, Europa, N. Azië en Japan. Vroeger werd dit geslacht onder Spiraea ondergebracht maar verschilt hiervan door de kruidvorm.
Rosaceae, roosachtigen, Spiraea klasse.
Uit; wikimedia.
Aruncus aethusifolius (H. Lev.) Nakai. (met blad als Aethusa)(Astilbe thunbergii var. aethusifolia)
Laag blijvende vorm die 30-40cm hoog wordt, kan als bodembedekker gebruikt worden.
Witte pluimen in juni-augustus als een Astilbe.
Mooie oranje herfstkleur van het blad.
Komt uit Korea.
Kleine geitenbaard, dwarf goatsbeard of Korean goatsbeard.
Een kruising met A. dioicus leverde ‘Horatio’ op, crème wit en ruime meter hoog.
Uit Fuchs.
Aruncus dioicus, Kostel. (tweehuizig) (Aruncus sylvester ) (uit het bos)
Zeer grote dubbel geveerde bladeren, tot 1m, met langwerpige, spitse en dubbel gezaagde blaadjes.
Het kruid heeft een stevige, opgaande en weinig vertakte stengel.
Roomwitte pluimen van 20-30cm lang met talrijke bloempjes verschijnen in juni/juli. De geel/witte vrouwelijke pluimen zijn iets kleiner en minder gevuld. De bloem bestaat uit fijn zacht behaarde draadjes die als pijpenragers gebundeld zijn in een luchtige pluim.
Is inlands tot aan Siberië en N. Amerika en soms torent het gewas tot enkele meters hoogte op, wouden en vochtige plaatsen.
Kneiffii’,(gewonnen door Kneiff uit Nordhausen in Duitsland) wordt 50-70cm hoog, met fijn ingesneden bladeren en dichte pluimen van zuiver witte bloempjes. ‘Johannisfest’.
Naam, etymologie.
Aruncus komt van Grieks eryggion: geitenbaard. Geitenbaard, Duits Wald-Geissbart, Gessibart, Bocksbart, Frans barbre de bouc, Engels goat’s beard, naar de lange witte en sikachtige bloemtrossen. Barmutterstrausse, Immenkraut, Zwitsers Gaisleitera en Wildhirs.
Planten.
De plant kan in halfschaduw groeien, maar het liefst op vochtige grond bij een sloot en groeit zelfs op beschaduwde plaatsen. Wordt vaak achter de wat grotere Astilbe ‘s geplant in de border. De plant verfraait de tuin door het blad, maar vooral door de bloemen, hoewel na de bloei de plant en pluim er niet fraaier op worden. Plant het zo dat je de plant na de bloei niet meer ziet.
Kan goed gecombineerd worden met andere Astilbe-achtige, Digitalis, Aconitum, Cimicifuga, Geraniums en varens.
Vermeerderen door scheuren in het voorjaar. Door zaad kan ook maar dan moeten er wel manlijke en vrouwelijke planten bij elkaar staan.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl