Polypodium

Over Polypodium

Engelzoet, vorm, varens, soorten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten,

Uit www.wendyfwalsh.com

Polypodiaceae klasse, eikvarenfamilie. Dit zijn varens van zeer verschillend uiterlijk, zelden zijn ze boomachtig.

Het zijn epifyten en op rotsen groeiende varens, weinigen verschijnen op de grond.

De meeste groeien in de tropen.

Ze bezitten een kruipende wortelstok met aan de bovenkant knobbels waaraan de bladeren verschijnen.

Meer dan 100 geslachten en ongeveer 4000 soorten omvat deze familie.

Deze familie omvat het grootste aantal van de bekende varens, vooral in vochtige gebieden en bossen, waaronder de meeste inlandse varens.

Polypodium.

Een grote varengroep, 75-100, sommige zijn zacht en anderen stevig.

Ze verschijnen met bladeren die vastgemaakt zijn aan de wortelstok en als ze hiervan verwijderd worden laten ze een afdruk achter.

Het geslacht groeit in alle delen van de wereld en is geregeld verdeeld in diverse subklassen. Er zouden een 100 soorten zijn die meestal op bomen in subtropische gebieden groeien. Ook zijn er vele hybriden.

=Polypodium australe Fee, (zuidelijk) (Polypodium cambricum) (uit Wales of Welsh, Latijn Cambro) (Polypodium serratum, Futo) (gezaagd)

Lijkt veel op vulgare maar met meestal groen blijvende bladeren die breder en meer driehoekig zijn, lang toegespitst en bezet zijn met gezaagde blaadjes.

Uit Engeland en Z. Europa, N. Afrika wordt 10-30cm hoog.

Subsp. cambricum Kunkel heeft ongelijk ingesneden tot geveerde blaadjes.

Zuidelijke eikvaren, Southern polypody, Frans polypode du pays de Galles, Duits Sage Tupfelfarn.

Polypodium interjectum Shivas. (tussen in) (Polypodium vulgare subspecie prionodes) overblijvende varen wordt een 30-45cm hoog.

Groene geveerde altijdgroene bladeren. Lijkt vrijwel gelijk met Polypodium vulgare, maar deze heeft wittige sporen en die va de vulgare zijn meer goudgeel, groeit ook iets meer zuidelijker.

Brede eikvaren, Engelse intermediate polypody, Duise Gesagter Tupfelfarn, Frans polypode intermediaire. “Cornubiense’. Cornish varen.

uit Fuchs.

Polypodium vulgare, L. (gewoon of vulgair)

Vele wortels, een in elkaar gedraaide massa. De horizontale stengels zijn in jonge vorm bedekt met licht bruine schalen die later verdwijnen. Op de wortelstok zijn de littekens, de wonden van de afgevallen bladen te zien.

Hieruit ontspringen de alleenstaande en rechtopstaande tot 50cm hoge gesteelde bladeren. De jonge bladeren staan ineengerold en de oudere dragen meestal in het bovenste gedeelte talrijke, ronde en bruine sporendoosjes. Bladen zijn diep veerdelig, vrijwel tot het midden. De segmenten zijn ovaal en versmallend of rond op het eind, de bovenste is meestal smaller. Een middenrib gaat er door elke lob en afstaande nerven komen hieruit. Totaal langwerpig en lancetvormig, stijf, van een 10cm tot meer dan 50cm in lengte. Bereikt zijn volle groei al vroeg, in mei is het al volledig ontwikkeld.

De eikvaren komt algemeen voor op schaduwrijke en wat zure plaatsen, op oude muren en aan de voet van eiken en knotwilgen, verder in Europa tot Azië, N. Afrika en N. Amerika, wordt 10-30cm hoog.

Er zijn diverse bladvormen van. In Engeland zijn bekende; ‘Cambricum’, Welsh polypody waar de lobben breder en opnieuw onregelmatig gelobd en getand zijn, ‘Hibernicum’ of de Irish polypody met brede en twee- of driemaal geveerde bladen.

De sporen worden bij droog weer uit de houder geschud en met de wind meegevoerd.

Het grijze verpoederde stof dat onder deze varen wordt gevonden kwam eerst van de H. Maagd toen haar melk viel op de aarde, van deze zo gekleurde aarde ontsprong deze varen.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘De wortel is lang en dunner dan een vinger die dwars voort kruipt daar enige knobbeltjes aan komen net zoals men aan dat geslacht van vis plag te zien die men Polypus en Sepia in het Latijn en in onze taal Spaanse zeekat noemt. De Griekse naam is ook Polypodion naar de pukkeltjes en puistjes als de knobbeltjes van de vis Polypus die zich aan de wortels van dit gewas vertonen, in ’t Latijn heeft het ook dezelfde naam Polypodium, hoewel dat het in die taal soms ook Filicula, alsof men klein varenkruid zei, genoemd wordt. In het Frans heet het polypode, in het Italiaans polypodio, in het Spaans filipodio en polypodio. Het ene is Polypodium majus omdat het hoger en weliger groeit dan het ander wat Polypodium minus is omdat het kleiner en schraler is’.

Italiaans felice van Filicula.

Polypodium komt van het Griekse polypodion: πολύ, polys, veel, en πόδιον, pous of podion: een voet, een verwijzing naar de vele voetachtige afdelingen aan de kruipende stengel. “Als zei men veelvoet, dit geslacht van planten schiet zijn wortels in alles wat het kan vatten, het zij in stenen, aarde of bomen”. Het is de Engelse polypody of wall fern, Franse le polypode, Spaans en Italiaans polepodio. Dioscorides schrijft dat de wortel ruw is, met vezels bedekt en met vangarmen uitgerust als polypen van de zee, met de dikte van een vinger.

(b) ‘Van smaak is deze wortel wat zoetachtig met enige zuurachtige of strenge eigenschap er bij gemengd. in het Hoogduits Engelsusz. In Nederland plag dat enghelsoet te heten met een bedorven naam in plaats van enghelvoet omdat Polypus zo genoemd wordt naar het Griekse Angetapodi’.

Ing-, dan Engelsuss, Angersuss, Insuxa of Insuza in de 11de eeuw, Ingsusse in midden-Hoogduits, Steinlakritze bij Brunfels, Engelsuss bij Bock, Sussfaren. Engelzoet is naar het volksgeloof als middel tegen beroerte door engelen naar de aarde gebracht, vandaar het laat midden-Hoogduitse Engelsueze, tot Engelsüß en Deens engelsod.

Dodonaeus © ‘Omdat dit gewas meest op de bomen te vinden is daarom noemt men dat in onze taal eigenlijk boomvaren, in het Hoogduits Baumfarn. Deze boomvaren (in het Engels oke ferne en van Apuleius zo het schijnt Herba Radioli genoemd) is maar een soort al is het zaak dat hij steviger en groter van bladeren op de ene plaats dan op de andere plag te worden. Wel is het waar dat het eikenvaren, grachtvaren en diergelijke kruiden van sommige voor medesoorten er van geschat plegen te zijn’.

Eikenbladerig, gewone eikvaren, eyckenvaren, het blad lijkt wel wat op een eikenblad, bij ons vroeger boomvaren, nu eikvaren, Fries likfear, Engelse polypody of the oak, is altijdgroen, leerachtig en ingesneden, wall fern en wood fern. Eichfar in midden-Hoogduits.

Dodonaeus (d) ‘In het Hoogduits heet het ook Dropfwurtz’.

Duitse Drosswurz, Tropfwurz bij Bock, Tupfelfarn, der Tupfelfarren; stippelvaren, verder Home, Gomichen, Goneichen, Goumlich.

(e) Krahen, - en Rabenfuss.

(f) Groeiplaats; Bergwurzl, Steinwurzl, rotter Steinbrech in midden-Hoogduits, Steinfarn bij Brunfels.

(g) Duitse Gewöhnlicher Tüpfelfarn, Rossfarn, Snakenblader, Adderkrud en Engels adder’s fern, de wortels.

(h) Engelse brake root. De mensen die het verzamelen noemen het bij de oude namen als golden lock’s en golden maiden’s hair, in Kent golden polypody en golden maiden hair, zonder twijfel naar de helder oranje gekleurde vruchtlichaampjes.

(i) Frans fougere, Portugees feto, Spaans helecho, Zweeds ormbunke, Boheems papradka, Pools paproc, Russisch paporot.

Gebruik.

De bladen hebben een grappige en wat onaangename geur en als je het eet laat het een ruwe en onplezierig gevoel op de tong achter.

De wortel smaakt zoet, bekend als engelenzoet of wildzoethout, maar wordt later zwak bitter en zurig. Het bevat suiker, vette olie, looistof en appelzuur. De wortel wordt voor gebruik geschoond en aan snoeren te drogen gehangen. De wortelstok wordt hier en daar bij het volk gebruikt als oplosmiddel bij hoesten en catarre, 20 gram op een kwart liter water.

Bladen die gekookt zijn met zoethout is een prima middel tegen verkoudheid en hoesten, het moet een lange tijd gekookt worden en wordt dan licht bitter. Het blad wordt verzameld in oktober en november, de onvruchtbare delen worden niet gebruikt. Opgehangen en gedroogd en als het nodig is voor gebruik langzaam koken met suiker. Het is dan wel van belang dat het van een eik wordt verzameld,

Het Saturnuskruid werd gebruikt in de artsenij als slijmoplossend en uitwerpend middel bij longziektes, als een mild afvoermiddel.

De verpoederde wortel zou een goed middel zijn tegen de wormen. Mogelijk is dit naar zijn vorm, de wormachtige uitspruitsels waarbij het volk een verbinding brengt met de wormen in het menselijk lichaam.

Net als vele andere varens geeft het veel potas dat gebruikt werd door de glaswerkers.

Zo was het gebruik vroeger. (41, 164) ‘De wortel van boomvaren is bovendien ook heel geschikt om op de verwrongen, verstuikte of anders ontstelde ledematen te leggen, zegt Dioscorides, en om de kloven te genezen die tussen de vingers komen, met honig vermengt en opgelegd.

Men distilleert water van de verse wortels van boomvaren wat zeer goed is ettelijke dagen achter elkaar gedronken om de vierdaagse malariakoorts te genezen en geneest de hoest, het moeilijk herhalen van de adem en allerhande gebreken van de borst en longen, het is nuttig de zwaarmoedige melancholische mensen en diegene die met moeilijke en bange dromen gekweld zijn. Vier ons er van ‘s morgens en ‘s avonds gedronken geneest de razernij en uitzinnigheid, opent de borst, zuivert het bloed en maakt de buik week en maakt een goede kleur.

Van het water daar deze wortels in gekookt zijn geweest en met suiker vermengt worden verschillende siropen gemaakt door er vele andere of geen andere kruiden bij te doen die in de boeken van de apothekers in het lang beschreven zijn.

De wortel van boomvaren aan de varkens te eten gegeven bewaart ze van ongansheid en ook van de pest.

De wortel van boomvaren met weinig anijs in een hoen gedaan die met ander kruiden gekookt wordt is voor de edele lieden zeer goed’.

Planten.

Vermeerderen door zaaien en scheuren.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl