Tetraclinis
Over Tetraclinis
Citroenboom, Bijbel, Thuja, vorm, bomen, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt,
Uit F. Kohler, www.BioLib.de.
Een geslacht dat nu met 1 soort voorkomt. Het behoorde vroeger tot het geslacht Callitris.
Tetraclinis; tetra; vier, Grieks kline; bank, vier banken.
Tetraclinis articulata Masters. (geleed) (Callitris quadrivalvis, Vent.) (vierkleppig) (Thuja articulata, Vahl. )
Een conifeer, grote struik of kleine boom van 6m-15m, zelden 20m hoog en 0.5m, zelden 1m stamdiameter, vaak met twee of meer stammen aan de basis.
Het blad groeit in open waaiers met schaalachtige bladeren van 1-8mm lang en 1-1.5mm breed, staan tegenovergesteld in paren met het volgende paar er vlakbij zodat ze in kransen van vier verschijnen.
De kegels zijn 10-15mm lang, groen en worden bruin als ze rijp zijn na acht maanden.
Kunnen herstellen van stompen, zijn aangepast aan bosbranden en grazen door dieren.
De ara boom groeit in het Atlasgebergte in N. Afrika ,Libië, in de Atlas bergen van Marokko, Algerije en Tunesië, mogelijk Libië, met twee kleine populaties op Malta en bij Cartagena in Z. O. Spanje. Zijn naaste verwanten zijn Platycladus, Microbiota en Calocedrus, op de laatste lijkt het nog het meest. In oude tekst werd het gezien als Thuja of Callitris, maar is daar minder verwant aan.
Pinaceae, Cupressaceae.
Naam, etymologie.
Callitris is afgeleid van het Griekse kalos: prachtig, een verwijzing naar de gehele plant, treis; drie, de schubben die in drieën staan.
Ara, ararboom, sanderach of citroenboom, Engelse Arartree, jointed arbor-vitae, juniper of sanderach gum tree, pounce tree, citron wood, Duits Sanderakzypresse, Gliederzypresse, Frans thuya d’Algérie, thuya de Barbarie, bois de titre, sabina de cartagena of sabina mora. Frans le thuya de Berberie.
Het is de nationale boom van Malta waar het bekend is als Għargħar (ontleend van het Arabische Araar)
De gom, sandarac, wordt gebruikt om er vernis van te maken en lak, vooral goed om schilderijen te bewaren, ook er om er mee te (be)roken. Het hout en vooral van de knotten aan de basis, wordt gebruikt voor decoratiewerk. Dat vernietigt wel de boom waardoor het in Marokko vrijwel uitgeroeid is. Ook door begrazing die nieuwe groei tegengaat.
http://upload.wikimedia.org/wikipedia/en/c/cf/Araar-root-burl-cup.jpg
(Dodonaeus) ‘Van Thuja of wilde cipres uit Theophrastus en andere.
Gedaante.
Thya, zegt Theophrastus, is een hoge en altijd groene boom die zoveel van gedaante op de cipresboom lijkt dat het van stam, takken, bladeren en vruchten met die zo overeen komt dat hij voor een wild geslacht er van te houden schijnt te wezen. Zijn hout is vast en hard, welriekend als cederhout wat niet gauw bederft, verrot of vermolmt. De wortel er van is zo gekronkeld van gedaante en kleur dat tr onder alle ander bomen niets dergelijks bekend is en daarom wordt die veel geacht en gebruikt om er kostbare en mooie werken van te maken en te draaien
Plaats.
Thya groeit meest in Afrika omtrent de kerk of tempel van de afgod Ammon en voorts het hele landschap omtrent Cyrene door, te weten op de toppen van de bergen en in koude plaatsen.
Tijd.
Thya is een traag groeiend gewas, immers zijn spruiten komen zeer laat voort.
Naam.
Wij noemen deze boom wilde cipresboom net zoals Bellonius de zijne Cypressus sylvestris noemt, dan Theophrastus en Plinius noemen hem in het Grieks Theion of Thya of ook Thyon. Plinius schrijft daarvan in het 16de kapittel van zijn 13de boek en zegt: ‘Thya was bij de poëet Homerus goed bekend want hij schrijft dat ze ter ere van Circe gebrand werd als van een godin’, maar diegene met die naam alle soorten van berokingen omvatten zijn ver verdoold en zeer bedrogen omdat hij ze in hetzelfde gedicht van Cedrus en Thya vermaant waaruit duidelijk blijken kan dat Homerus daar alleen van welriekende bomen en niet van allerhande beroking heeft willen spreken. Voorts, zo is die plaats daar Plinius van spreekt, in het vijfde boek van Odyssea Homeri daar hij zegt dat Mercurius door bevel of gebod van Jupiter in het hol of spelonk van Calypso ging en de rook van Thya en Cedrus van ver gewaar werd die ze in dat hol brandde om er een goede reuk en waasdom te maken. Zie Thuja.
Aard, kracht en werking.
De oude schrijvers vermanen niets van de krachten die deze boom in het genezen zou mogen hebben, dan Theophrastus alleen betoont dat hij in grote waarde gehouden werd als zeer geschikt en gebruikelijk om de mooiste en kostbaarste daken en ander timmerwerk in de kerken met zijn hout in oude tijden te maken die zo onbederfelijk, ja onvergankelijk waren dat hetgeen er van gemaakt was bijna eeuwig goed blees zonder aan enige verrotting, vermolmen of andere bederf onderhevig te wezen.
BIJVOEGING.
De geslachten van Thya zijn tegenwoordig meest onbekend en daarom hebben verschillende kruidbeschrijvers vele en verschillende bomen die naam meegedeeld. Clusius twijfelt of het de boom die in Syrië, Egypte en Arabië groeit en wiens vrucht of noot de hele Oriënt door goed bekend is en abhel of habhel heet en voor de echte Thya te houden zijn mogen of niet, want die boom lijkt op de cipresboom en de vrucht zelf, als Clusius ook beschreven en heeft laten schilderen, is zo groot als een cipresnootje en ros of bruinachtig dat naar het zwarte trekt’.
Maerlant, ‘Thymus, is in de Oriënt een edele boom en ons onbekend. Het boek der Koningen maakt er gewag van en zegt dat op een dag de koningin van Saba naar Salomon kwam want ze vernam van zijn grote wijsheid mare en zo bracht ze met haar daar presenten van grote duurte en tijm hout mee. De glossaria zegt dat dit hout niet rot al is het oud en dat het van witheid keert in het heldere gelijk of het een zuil (of kool) is’.
Historie.
In de oudheid was er sprake van een bijzonder dure en geurende houtsoort, de Citrea en Thya.
Het wortelhout had donkere nervenarrangementen zodat er dieren in leken te zitten. Die nerven werden brusca en mollusca genoemd en in zulke ornamenten gemaakt als de grootte van het hout toestond. In de mollusca waren de nerven ver van elkaar verwijderd. De bruscum was dan waardevol als de nerven op die van een dier leken en gaven het hout een donkere kleur. De laatste werd gebruikt om tafels te maken. Geaderde en schuin uit de stam gesneden schijven van dikwijls 1,5m middellijn werden wel op ivoren zuilen geplaatst en waren een voorbeeld van de pronkliefde van de Romeinen. (213) Orbes, tafelplaten uit hout, werden betaald met fabelachtige prijzen en de hoogste prijzen lagen tussen 500 000 en 1 400 000 sestertie. Dit zal dan ook zo’n tafel geweest zijn als Cicero noemt in zijn pleidooi tegen de roofgouverneur Verres: “maxima et pulcherrima mensa citrea”. Cicero had een tafel die een equivalent gekost had van 45.000 dollar, 10 000 sestertiën. Plinius stelt dat er zelfs nog hogere prijzen werden betaald voor artikelen die van dit hout waren gemaakt. Dit waren de beroemde panter- en tijgertafels die niet zo genoemd waren omdat die dieren erin gegraveerd waren, maar door hun vlekken en vormen. Zo’n gevlekte tafel had Cicero, en zo een had Asinius Gallus. Die van de Mauretaanse Ptolemaeus, die 135cm in diameter was, zou verkocht zijn voor zijn gewicht in goud. Die van koning Juba werd verkocht voor 15 000 en een ander zou zelfs 150 000 sestertiën opgebracht hebben.
Het hout werd gebruikt voor op- en inlegwerk en als zetting voor goud. Als inlegwerk werd het gebruikt op deuren zoals Athenaios ons meedeelt met betrekking tot het pronkschip van Ptolemaios Philopatoor.
Vanwege zijn heerlijke geur werd het ook gebruikt als een wierook. Theophrastus en Plinius beschrijven het als Theion of Thya. (zie Thuja en Thymus) Homerus vermeldt dat ze ter eren van Circe gebrand werd. Ercurius, die in de grot van Calypso kwam, rook al van verre de geur van Thya en Cedrus.
De Turken geloofden dat het hout onverwoestbaar was en gebruikten het voor vloeren en plafonds van hun moskee’ s. Zo werd het ook in de 9de eeuw gebruikt voor de moskee van Cordoba, nu een kathedraal.
Citrushout.
Dit was het cederhout dat ook bekend was als citroenhout vanwege zijn heerlijke geur. Waarschijnlijk werd de citroen genoemd naar dit vanouds bekende hout dat gebruikt werd vanwege zijn insecten werende eigenschappen.
De import van dit hout gebeurde vooral door de Phoeniciërs. Die haalden het uit hun zusterstad Carthago en vandaar transporteerden ze het naar hun haven Tyre waar het over land gebracht werd. Door de verwoesting van de Phoenische zeehaven Tyrus door Alexander de Grote was het hout voor een tijd lang niet meer in de handel. Vervolgens werd de Citrus door Alexander de Grote ingevoerd en als vervanger gebruikt, dit vanwege zijn insecten werende eigenschappen.
Bijbel.
Het is waarschijnlijk dit hout geweest dat door de Feniciërs gebruikt werd bij de tempelbouw en zou zo het algummim van de bijbel kunnen zijn. Het algummim is een omstreden woord. Het wordt gehouden voor sandelhout.
Volgens Waeker zou het citroenhout of welriekend hout voorkomen in Openbaringen 18: 12 en de Hebreeuwse naam zou volgens hem etz avot zijn. Maar dit is in het Grieks geschreven van na Alexanders tijd zodat we aan dat woord niets hebben.
In het Mesopotamische spijkerschrift komt het woord elamakku voor, wat verwant zou zijn met algummim. Elam is een Semitisch woord wat hoogland betekent, waaruit men zou kunnen opmaken dat de bomen van een gebergte komen. Bomen van een gebergte zijn vaak coniferen. Sandelhout wordt zo uitgesloten. De algummim kwam via de Libanon, dus door of via de Feniciërs. Het citroenhout werd ook in latere tijden in tempels gebruikt. Dit hout was ook duur genoeg voor Salomon zijn tempel en beter te leveren dan sandelhout, wat van ver komt en over land getransporteerd moest worden. Bovendien zou je je kunnen afvragen waarom hout van zover te halen als je zelf van dat bijzondere en dure hout in huis hebt zoals de Feniciërs?
Volgens de tekst zou Algummim van 2 Kronieken mogelijk uit de Libanon komen en de Almuggim van 1 Koningen uit Ofir. De mogelijkheid van twee soorten hout is dan aanwezig. De handelaren zijn echter wel dezelfde, de Phoeniciërs. Moldenke oppert dan ook de veronderstelling dat het om een en dezelfde soort hout gaat en er in de oorsprong een taalfout gemaakt kan zijn. Ook zou er dan een taalfout gemaakt zijn in de koningsnamen, Hiram en Huram.
Waar lag Ofir?
De naam Ofir is het probleem waar het hier om draait. Als plaats, streek, is het nu onbekend en dus ook de houtsoort. Meestal wordt aangenomen dat die aan de uitgang van de Rode Zee ligt, Jemen, Arabisch Felix of de Afrikaanse kust. Vast staat dat het een land moet zijn geweest dat van de golf van Akeba uit te bereiken is. De scheepjes van de Feniciërs voeren alleen overdag van haven tot haven waardoor de afstand tot zuidoost India wel erg lang gaat duren. (In India groeit het rijk geurende sandelhout, hoewel sandelhout ook in Afrika voorkomt) Ook omdat er dan nog hout gehaald wordt, met specerijen zou het meer waarschijnlijk lijken. Mogelijk vervoerden ze het hout dan ook in vlotten (1 Koningen 5: 9) Tevens zijn er geen aanwijzingen dat de Feniciërs volksplantingen (dus havens) in het Oosten hadden. Bovendien dreven de daar meer beschaafde volkeren zelf handel.
Het is dan ook mogelijk dat de naam Ofir meer een mythologische naam is geweest, of in een andere richting lag, bijvoorbeeld Afrika. Ze namen uit Ofir dan ook goud, zilver, apen, ivoor en ‘pauwen’ mee. Door de pauwen nam men aan dat Ofir in India lag.
Sandrak / Vernis.
Tegenwoordig heeft de boom een bijzondere betekenis als leverancier van sandrak, Grieks sandarakinos; oranjegeel. Het is een hars dat gedeeltelijk vrijwillig en gedeeltelijk na insnijdingen van de takken en stam loopt en in de lucht verhardt. Deze hars was vermoedelijk al in de oudheid bekend, ofschoon onder de naam sandrak soms ook andere substanties zijn te verstaan. Bij Dioscorides was sandrak zeker al bekend. Sandarac, Latijn sandaraca, van Grieks sandarake, de naam is mogelijk van Perzische oorsprong. Bij Juniperus vermeldt Dodonaeus er van; (164) ‘De gom of traan die uit het hout en schors vloeit heet in het Latijn Lacryma Juniperi, dat is jenevertraan, dan in de apotheken is ze bekend met de naam Vernix waarvan de Nederduitse naam vernis komt, Serapio noemt het Sandarax en Sandaracha.’ In de middeleeuwen heette dit vernix of bernix en werd in de artsenij en als vernis gebruikt. Het woord vernis stamt van vernix of bernix. De afstamming van sandrak werd pas in de 18de eeuw vastgesteld.
Deze hars werd gebruikt voor de preparatie van perkament, maar ook voor de bereiding van vernis. In de middeleeuwen werd sandrak in de artsenij gebruikt.
Dit smaakt balsemachtig en wat bitter en is in alcohol oplosbaar. De hars werd hoofdzakelijk vanuit Mogador verscheept. Men gebruikte dit om te politoeren en te kitten als in de fotografie, als overtrek van glazen tafels en dergelijke.
Vermeerderen.
Neem in september/oktober 10cm lang topstek van zacht hout, het mag een beetje houtig zijn. Zitten er bloemknoppen in, haal die dan weg. Gebruik ook gezond blad, zonder schimmeldelen. Onderste blad er af halen en licht verwonden, zoals je met de duimnagel zou doen. Doop die onderkant in 1% ibz groeistofpoeder. Planten in stekgrond, dit is 4 delen gezeefde turfgrond met 1 deel scherp zand, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte en schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het blad wat opdroogt en bedek het dan weer. De luchtvochtigheid is hoog genoeg als het plastic bedekt is met waterdruppeltjes, je kan de plant dan niet zien. De waterdruppeltjes houden ook ultraviolette stralen van de zon tegen, op droge plekken komt de zon er door en verbrandt het gewas. Je kan ook een halvarinebakje nemen, een paar cm. stekgrond erin, plastic eroverheen en vastbinden met een elastiekje Na enkele weken/maand is het stek geworteld, de plant begint dan te groeien, langzamerhand meer luchten en tenslotte het plastic eraf halen. Licht bemesten. In de winter vorstvrij houden.
Of zaaien in maart bij 15 graden.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/