Mangifera

Over Mangifera

Mango, vorm, bomen, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,

Uit B. Van Nooten.

Mangifera komt met 30 soorten voor in tropisch Azië en Afrika.

Het zijn bomen met grote smalle bladeren en groene of groenachtig witte bloemen.

Bladen staan afwisselend en zijn gesteeld.

Bloemen zijn klein en staan in eindelingse trossen.

Terebinthaceae, Anacardiaceae, pruikenboomfamilie.

Mangifera indica, L. (uit Indië) Het jonge blad is eerst roodbruin en dan lichtgroen, vaak lopen die kleuren over de gehele kroon uit, wat een mooi gezicht oplevert, terzelfder tijd vallen vaak vele oudere bladeren.

De mango geeft gele of roze bloemen in zeer grote pluimen, soms meer dan 2000 bloemen in een tros.

De grote steenvruchten hangen aan lange stelen aan de buitenkant van de kroon, wat op verspreiding door vleermuizen zou wijzen. De vrucht is zeer veranderlijk van vorm, dikwijls langwerpig, ook rond en weegt een halve en soms 2 kg. De houdbaarheid is niet groot.

De mango is een grote en altijdgroene boom met een sterk vertakte kroon. Op rijke gronden bereikt het geweldige afmetingen, een boom in Bahia, Brazilië, heeft een stam van 7,5m. in omvang en spreidt zich 40m uit. Een hoogte van 20-25m wordt gehaald.

De mango, is van dezelfde familie als de gifsumak, Rhus, maar deze boom levert een van de geurigste en smakelijkste vruchten van de tropen, India, Birma en Maleisië. De afkomst is vrij onzeker door de eeuwenlange cultivatie, vermoedelijk de heuvels aan het begin van de Himalaya in India, richting Birma tot aan de Maleise archipel. Is beschreven in 1690.

Mango bezit een taaie schil en dik sappig geel of oranje vruchtvlees waarbinnen een ovale kern zit. Het is een dessertvrucht waarvan de geur, zoals vele andere tropische vruchten, moeilijk te beschrijven is. Het wordt vergeleken met een combinatie van abrikoos en ananas, door anderen met perzik. Geen van deze vergelijkingen geeft een goed idee van de heerlijke smaak en geur van de perfecte mango, rijk en zoet, maar toch nooit overdreven.

De onrijpe vrucht wordt gebruikt voor een maaltijd die in India bekend is als mango phul, een soort custard. De rijpe pulp, goed gekruid, wordt in de zon gedroogd en tot koeken gemaakt, de ambsath, de speciale troost en het licht voor Indiase studenten in buitenlandse landen.

Vormen.

Mango werd gezaaid waardoor er vele variëteiten zijn. In India zou er in de nabijheid van Darbhanga al 500 cv. voorkomen. Daardoor waren er nogal wat verschillen in smaak en grootte van de vruchten.

De verspreiding van de mango is, gezien zijn gebruik en economische belang, vrij langzaam gegaan. Het probleem lag hem in het transport van zaden en planten in vroegere dagen. Ongeveer 500 jaar voor het begin van de Christelijke era werd de mango overgebracht naar Maleisië en naburige Aziatische eilanden. In de buurt van Poona, Bombay, voerde de Portugese kolonie uit Goa waarschijnlijk de eerste enting uit en dit was een belangrijke vooruitgang voor Indiase kwekers. De Portugezen zouden de boom naar Afrika en later naar Z. Amerika hebben gebracht waar het eerst in Brazilië zou zijn gekomen.

Geënte var. kwamen in 1889 voor het eerst in Amerika aan die bij Lake Worth, Florida geplant werden. Na de vorst van 1895 bleef alleen de vorm Mulgoba over die in 1898 vrucht droeg. De superieure kwaliteit van de vrucht was een stimulans tot de cultivering van de mango. Er zijn wel een 1100 cultivars.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Mangas is een zeer grote boom met vele takken die anders ambo of amba genoemd wordt. Pyrard noemt ze mangues of mangas.’

Maleis ‘māṅṅa’, Tamil ‘māṅ-gāy’, dat is vrucht (kāy) van de mangoboom: ‘mā, māmaram’. Het woord is overgegaan in 't Portugees ‘manga’, Maleis, Javaans enz. ‘mangga’. Van de Turken en Perzen amba ontleend aan een Prākrt ‘amba’, jongere vorm van Sanskriet ‘āmra’.

Mangifera is een naam die afgeleid is van mango: de Hindoestaans naam van de vrucht, en van het Latijnse fero: dragen. In het westelijk halfrond zijn de gewone namen aanpassingen aan de Portugees manga. (De boom mangueira) Het gewas is bekend in het Engels en Spaans als mango, in Frans mangue en de boom manguier, in het Italiaans en in het Duits als Mango en de boom Mangobaum.

(b) Het Portugees manga was op zichzelf al een aanpassing aan het Tamil woord man-key of man-gay. Dat woord was gevormd door de eerste Portugese kolonisten in India. Volgens sommigen heeft het Portugese woord zijn origine in het Maleise mangga of mangka, Kodagu mange. De invoering van de laatste naam zou ontstaan zijn na de invoering vanuit India.

In Noord-India is de naam am of amba en deze vormen verschijnen al in zeer oude literatuur. In het Sanskriet is het amra. ҁmraoti, in het Engels oomrawuttie, van het Sanskriet amravati: van mangoboom voorzien, is de naam van een district in O. Indische landschap Berar. Amritsar, Amritsir, Amrita Saras of Bron der Onsterfelijkheid is een kleine plaats met het beroemde heiligdom van de ‘bron der onsterfelijkheid’ die gewijd is aan de heilige goeroe Gowind Singh, de grondlegger van de godsdienst van de Sikhs. De gelovigen baden zich in het water om van alle zonden bevrijd te worden. ‘

De Indische naam van de boom betekent dus onsterfelijk.

Van welke planten of vruchten het goddelijke vocht afkomstig was, de samenstelling of afkomst is vrij duister. Veel wordt er gespeculeerd over narcotische of stimulerende plantensappen. Het amrta of amra ofwel de goddelijke nectar kan ook van een hemelse vrucht komen. Ambrosia, Grieks van ambrotos: onsterfelijk, van a: niet, en brotos: sterfelijk, van mbrotos: wat staat voor mrotos en verbonden is met Latijn mort-em: vergelijk Sanskriet amrtas: onsterfelijk.

De naam zien we ook bij de nauw verwante Spondias. Van Spondias mangifera, Pers. (mango-dragend) en S. mombin zijn de gouden appels eetbaar en van beide soorten krijgt men de amra of arurahars die als wierook dient.

Spondias mangifera, in 't Sanskriet ‘āmrāta, āmrātaka’ geheten werd als een soort mango gezien.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus)’Deze boom groeit in Oost-Indië en draagt vruchten die groter zijn dan ganzeneieren en soms ook veel groter die aan de ene tak bleekgroen zijn en aan de andere geel of uit de groene roodachtig, zeer aangenaam van smaak en reuk, ja beter dan de kweeperzik en vooral diegene die in Orinuz groeit want die is de best, de naast beste is die van Guzarata die kleiner is dan de andere en ook een klein steentje of kern heeft, de slechtste groeit in Balagate en is veel groter dan de voorgaande twee en is soms vier pond en een half pond zwaar. De zoetste groeien in Chacanna en die van Malaca, Bengala en Pegu zijn ook goed, in Bombay is er een geslacht dat tweemaal per jaar vruchten draagt.

Men konfijt ze veel in suiker en men eet ze ook met zout en soms in water gekookt. Men strooit er ook verse gember, look, mosterd, zout, olie en azijn in om die zo met rijst te eten of in plaats van gezouten olijven. Ze worden er ook gezouten en gekookt verkocht, zelfs men zendt ze naar andere landen en noch onrijp en teer worden ze in pekel gelegd (zoals we met de jonge komkommertjes doen) om die zo in salade te eten. De Indianen achten ze niet voor gezond, maar zeggen dat ze de maag ontstellen en vele hete ziekten als koortsen en ook roos en schurft veroorzaken. Niet heel rijp zijn ze wringend van smaak en vooral hetgeen dat het dichtste bij de steen is, maar rijp geworden zijn ze zoet en smakelijk. De schaal rouw gegeten doodt de wormen en stopt de buikloop, gebraden.

Ze verschillen van de Ambo of Ambou van Maldiven want dat zijn schadelijke pruimpjes.’

Historie.

(110, 349) De mangoboom is een van de oudste cultuurgewassen. In oude geschriften van India kwam de mango veelvuldig voor. De witte bloemen werden in religieuze rites en andere vereringen gebruikt. Op andere plaatsen werden er ceremonies te zijner ere ingevoerd. Een vermelding als ‘godenspijs ‘bevindt zich in de Hindoe Vedas, die rond 4000 v. Chr. geschreven werden. En ook nu nog worden ze aan de Goden als teken van rijkdom en Goddelijke zoetheid aangeboden.

De grote Mughal, koning van Akbar, die in de zesde eeuw regeerde, plantte bij Darbhanga het beroemde Lakh Bagh, een tuin van 10 000 mangobomen waarvan sommigen nog zouden staan. De stad Ajodjha zou bij de oude Indiërs beplant zijn met hun heerlijkste ooft, de mang. In de 14de eeuw schreef de Turkomaanse poet Amir Khusru er verzen over: ‘De mango is de trots van de tuin, het beste fruit van Hindoestaan, ander fruit eten we rijp, maar de mango is goed in alle staten.’

De mango is in de tropen van groter belang dan de appel bij ons. Met het subtiele aroma, de schoonheid in kleur en pikante smaak heeft de vrucht weinig concurrenten. Het gewas zou, volgens de bekende Franse botanicus Decandolle, al meer dan 4000 jaar in cultivatie zijn.

De vrucht is lang onbekend gebleven wat toch vreemd is. Het gold als dodelijk.

Lobel vermaand van de Persea in Egypte wat op afkomst uit Perzië slaat en wel deze boom zal zijn.

Lobel; ‘Dat de Persea een andere boom is dan de perzikboom en van ander samengesteldheid is niet alleen van Galenus, maar ook uit Dioscorides te verstaan. Dan dat ze de bladeren ook heeft van tezamen trekkende kracht. In het gehele rijk van Rome groeit er geen, dan alleen in Alexandrië die hij zegt dat het uit Perzië daar gebracht zijn, daar nochtans geheel Italië van zeer veel perzikbomen, die eerst vandaar gebracht zijn, goed voorzien was. Daarom is deze boom hedendaags alleen weinig lieden bekend omdat die, gelijk het toen ter tijd was, zelden gevonden wordt. Theophrastus schrijft dat het van gedaante de abrikoos boom of perenboom gelijk is en ook van grootte van tezamen trekkende kracht de perenboom gelijker, maar van vruchten de perzikboom.’ Dan beschrijft hij de net bekende Persea uit Amerika.

Vervolgens: 'Maar of deze boom de Persea van de ouders is of niet dat staat te overleggen. Theophrastus in het 4de boek van de beschrijving van de planten in het 2de kapittel beschrijft de Persea in deze manier; In Egypte is ook een andere boom Persea genoemd die groot en mooi is en van bladeren, bloemen, takken en gehele gedaante de perenboom het meest gelijk, uitgezonderd dat deze altijd haar bladeren behoudt en de andere de zijne verliest. Deze boom draagt zeer veel vruchten en heeft er altijd die rijp zijn. Want de nieuwe achterhaalt altijd de oude van een jaar. Ze worden rijp als de winden, Etefiae genoemd, in de hitte van de zomer waaien. Maar de andere die noch onrijp zijn plukken ze af en konfijten die. Deze vrucht is zo groot als een peer, langwerpig gelijk een amandel, grasachtig van kleur en heeft binnen een steen gelijk de pruim, maar veel kleiner en zachter. Het vlees is zeer zoet, lieflijk en licht om te verteren en doet diegene die het eten geen hinder. De wortel is zeer lang, dik en veel. Het hout is zeer sterk en mooi om te zien, maar zwart gelijk dat van de Lotusboom. Op dezelfde manier en zeer met dezelfde woorden wordt die van Plinius beschreven en in het 9de kapittel van zijn 15de boek duidelijk schikt en bescheiden onderscheiden. De perzikbomen (zegt hij) zijn laat en moeilijk overgekomen als diegene die in Rhodes geen vruchten dragen die hun eerste logies was toen ze uit Egypte kwamen. Het is onwaar dat ze in Perzië venijnig zijn en pijn aandoen en dat die daarom van de koningen van Perzië in Egypte gevoerd en geplant zijn geweest en hun kwaadheid door de grond van de aarde verzoet hebben. Want hetzelfde zeggen de vlijtigste auteurs van de Persea wat een geheel andere boom is en de rode sebesten gelijk die uit Oriënt of Azië niet groeien willen. De geleerdste hebben ook ontkent dat het om de simpele uit [208] Perzië gevoerd is geweest, maar dat hij van Perseus binnen Memphis geplant of gezaaid is geweest en dat daarom de overwinnaars daar bevolen hebben dat men Alexander daarmee kronen zou ter ere van zijn voorouder grootvader. Deze boom heeft altijd bladeren en vruchten waarvan de ene aankomen eer de andere rijp zijn.’ Welke passage voorwaar openlijk weerlegt de opinie van diegene die zeggen willen dat de perzikboom en Persea een boom zou wezen opdat ik zwijg dat de beschrijving van beide deze bomen zeer divers zou zijn. Strabo vermaant ook in het laatste van zijn Geographie van de boom Persea en zegt dat het altijd groen staat en vruchten heeft zo groot als peren, langwerpig en in schillen en vel gelijk de amandel besloten. Van dezelfde maakt Galenus ook vermelding in het 2de boek van de Alimenten en verklaart dat hij die te Alexandrië heeft gezien. Ook maakt hij daar een vermelding op andere plaatsen. Daarin komen ze alle tezamen overeen dat ze zeggen dat de Persea altijd groen van bladeren is, en een langwerpige vrucht heeft, besloten in schors en schil gelijk de amandel. Deze boom die wij hier presenteren heeft altijd groene bladeren, maar dezelfde met de bloemen zijn die van de laurier meer gelijk dan de perenboom. De vrucht is ook langwerpig, maar die de sebesten (zodanige als Plinius op de voor vermelde plaats hem geeft) of lange pruimen gelijker is dan de amandel en van kleur (als Placa vertelde) zwart en niet grasachtig. Dit zijn alle Clusius woorden.

Kracht en werking.

Dioscorides. Persea is een boom die vruchten draagt zeer bekwaam om te eten en de maag profijtelijk. De droge bladeren klein gestoten stoppen de bloedloop, daarop gelegd, omdat ze een weinig deelachtig zijn van de tezamen trekkende kracht zegt Galenus. Sommige hebben geschreven dat deze boom in Perzië dodelijk is en dat ze in Egypte gevoerd en geplant zijnde haar natuur veranderde en eetbaar is geworden.

Liefde.

De amrabloem is aan de Indische god der liefde Kamedava toegewijd. Hij vult voortdurend zijn pijlkoker met pijlen die met de bloemen van de amra versierd zijn.

‘En menigeen bo’s(1) daar hij meent,

De vrucht is aan de bloem gelijk.’

Maar jammert wen de vrucht verschijn’, Rama, 124.

= Butea frondosa wiens hout bij de geringste wrijving al brandt;

‘Een bliksemstaart ontschoot zijn oog

Als ‘t vuur dat uit d’Arani schiet,’ Rama 82.

De verliefden komen graag onder deze boom samen en daarom noemt men hem nog kamasakha of liefdesgezel, zijn vrucht heet kamaphala en is liefdesvrucht. Kamaveda schiet met 5 bloemen. Die bloemen steken de mensen in brand, zelfs als ze er niet door geraakt worden. Zij brengen dezelfde uitwerking teweeg als de koude stralen van de maan die ons verwarmen omdat ze ons ophitsen. Als die bloemen geworpen zijn, in het hart dat ze raken, worden ze zo hard als diamantpunten. De vijf bloemen zijn volgens enigen: de amra, de aravinda, (Nelumbius speciosum) de asoka (Jonesia asoka of Saraca indica?) de sirisha (Acacia sirissa) en de utpala of blauwe lotus. Volgens anderen de amra, de champaca, de kesara, de ketaki (Pandanus odoratissimus) en de vilva.

De Emblica officinalis heet nog amritaphala.

Folklore.

In een legende wordt er verhaald dat een koning een ekster had die naar de hemel vloog en terug keerde een mango met zich mee droeg die hij aan de koning gaf zeggende: ‘Plant die, en als die groot is eet zijn vruchten want het geeft eeuwigdurend leven voor allen die ervan eten. ‘De koning stopte hem direct in de grond en na een tijd was de boom groot genoeg en gaf vruchten. Het gebeurde echter dat de eerste mango die hij koos giftig was want een slang in de klauw van een adelaar kwam er overheen en druppelde er wat venijn op. Met enige twijfel bekeek de koning de vrucht en beval dat een oude man in zijn hof die zou eten, het gif werkte en de man viel onder hevige pijnen dood neer. De koning was verbaasd en kwaad nam de ongelukkige ekster bij de nek en sloeg die dood. Een lange tijd durfde niemand van de mango te eten. Het werd de giftige mango genoemd en zou omgehakt geweest zijn als er niet een oude vrouw was geweest die tot zelfmoord had besloten en een mango at. Ze at de vrucht en werd opeens weer het meisje uit haar tienerjaren. Anderen, die van het wonder hoorden, aten ook van de vrucht en werden jong en vernieuwd. De koning at er niet van, hij dacht aan zijn boze daad door de vogel dood te slaan die hem de boom van eeuwige jeugd had gebracht en uit berouw doodde hij zichzelf.

De Indiërs hebben reeds in overoude tijd tempels en huizen voor de apen gebouwd. Ze vereren de hoelman, hamman of hanoeman, zoals ze de heilige aap noemen, Semnipithecus entellus. De reus Ravan roofde volgens de oud-Indische sage Sita, de vrouw van Schri-Rama, en bracht haar naar zijn woning op het eiland Sri Lanka. De koning van de apen bevrijdde haar uit haar gevangenschap en bracht haar terug. Ook hielp hij Rama bij de verovering van Sri Lanka. Sinds die tijd wordt hij als held vereerd. Veel wordt er verteld van zijn geestkracht en vlugheid. Een van de meest geschatte vruchten, de mango, heeft men aan hem te danken. Hij stal haar uit de tuin van de reus. Tot straf voor deze diefstal werd hij tot de vuurdood veroordeeld. Hij bluste echter het vuur, maar verbrandde daarbij zijn gelaat en handen, die zijn sinds die tijd zwart gebleven.

In een Hindoeparabel wordt een mango aangeduid als gevuld met vruchten. Een zwarte man sloeg die met zijn bijl, een blauwe man trok een tak af, een rode man trok zijn vruchten af, een gele man trok aan zijn takken en at rijpe mango ‘s en een witte man pakte de vruchten die op de grond gevallen waren.

Dit is een allegorie van het leven en het gebruik dat we ervan maken. De zwarte met zijn bijl, zoekt alleen vernietiging en is de overwinnaar of de misdadiger, de blauwe is de zelfzuchtige egoïst die op een kleine manier vernietigt, de rode man zal de boom niet beschadigen maar pakt toch wel het beste, de gele man is geduldig en wijs neemt alleen wat hij nodig heeft en laat genoeg over voor anderen, maar de witte man laat nederigheid zien en neemt wat de rest niet gebruikt en is tevreden met het kleinste deel, wacht tijdens zijn wandeling net lang genoeg om een enkele vrucht te nemen want hierna zal het hongergevoel over zijn. De vrucht die hij eet is de zoetste.

Perzië.

In Perzië is de amrita, de vrucht van onsterfelijkheid zoals we leren van Anasindhu, de heilige man die in een bos met Parvati, zijn vrouw, leefde. Hij sprak maar drie maal per jaar en gaf al zijn kracht aan de meditatie. Door de reputatie die hij door zijn wijsheid en goedheid had gekregen werd hij in het hele land vermaard. Hij kreeg zijn hemelse beloning ook want Gauri gaf hem een amrita als teken dat de goden wensten dat hij voorgoed zou blijven leven. Hij plaatste die aan zijn lippen maar voordat hij proefde kwam zijn vrouw hem in zijn gedachten op, zijn ontevreden vrouw. Ze deelde het harde leven van zijn afzonderlijk bestaan, waarom zou ze niet delen in de zegeningen nu die komen? Tot zijn verbazing weigerde ze de vrucht. ‘Waarom zou ik onsterfelijkheid wensen, vroeg ze. Ik zal hier in het bos nooit gelukkig zijn, ik zie geen mens en deel geen geluk met anderen en bedel van elke passerende pelgrim.’ Anasindhu was verontwaardigd. ‘Als de goden willen dat ik zo leef is het aan jou om te protesteren?’ Riep hij. Zij, een vrouw zijnde, was stil. Maar na een tijdje zei ze, 'dan je ook niet nuttig voor de goden zijn en nuttiger voor de mensen in een stad? Moet je altijd leven in deze verdomde plaats? Welke schade geeft het om onze medemensen te zien, om muziek te horen, beter te eten krijgen, om paleizen te zien en tempels en pracht van het geld. Oh, ik zou bedienden hebben en een gouden koets en geparfumeerd hout en jij zou de minister van de koning zijn en allen zullen je aanbidden en vereren’. ‘Vrouw ik kan die dingen niet doen, ik ben wie ik ben en ik ben arm.’ ‘’Maar’ zei ze, ‘je kan de vrucht van onsterfelijkheid verkopen.’ De heilige was geschoffeerd, maar de vrouw legde zorgvuldig uit hoe het geld besteed kon worden, niet tot zijn voordeel maar voor die van de mensheid en tot glorie van de goden.

Op den duur werd hij overgehaald en ging tenslotte naar de stad om de amrita aan de koning te verkopen. Maar de koning streefde evenmin naar heiligheid. Die dacht bij zichzelf hoe zelfzuchtig het zou zijn om die heilige vrucht te nemen en dacht aan al het goede dat de arme heilige zonder twijfel met het geld zou doen, de vergelding zou wel in de hemel komen. ‘Neen’ riep hij uit, ‘ik ben het niet waard om onsterfelijk te worden.’ In de tuin waar hij ging om te mediteren zat zijn vrouw. ‘Eet zei hij, ‘want dit is de vrucht van onsterfelijkheid. Er is niemand in de wereld die haar meer waardig is dan jij, niemand zo mooi en niemand met zo’n vogelachtige stem, niemand van zo’n sierlijkheid. Eet en verlicht de wereld met jouw schoonheid voor altijd.’ De koningin lachte gelukkig en nam de vrucht in dank aan. Maar toen het donker was en de koning sliep, kroop ze naar een donkere plaats waar al gauw het geluid van kussen kwam. ’s Morgens wandelde de kapitein van de wacht trots in de tuin met een amrita in zijn hand. Toch was hij niet gelukkig. Hij keek met verlangen naar de vrucht, het was een koningsgift, maar hij herinnerde zich een kleine dienstmaagd die hem meer lief was dan de koningin. ‘Ik maak een godin van haar’, mompelde hij. ‘Je krijgt de amrita en haar goedheid en schoonheid zal nooit vervagen.’ Maar ho, de volgende dag kwam een meisje in een eenvoudig kleding bij de koning en bood hem een ondertussen wat gerimpelde amrita aan. Hij verbleekte toen hij die zag. ‘Grote heerser’, zei ze, ‘ik ben maar een bediende maar ik heb een amrita gekregen die onsterfelijkheid verleent. Ik ben zo’n gift niet waard. Ik bid u, eet het en wordt als de goden’. De koning pakte de vrucht en vroeg haar, ’Van wie heb je die?’. ‘Van mijn verloofde heer, de kapitein van uw wacht.’ De kapitein werd gehaald en toen die zag wat zijn geliefde gedaan had werd hij zeer bevreesd, maar bekende op de duur dat de koningin hem die had gegeven. De koning was ondertussen zeer kwaad geworden en beval dat de kapitein direct geëxecuteerd en zijn vrouw verbrand moest worden. ‘Dit is menselijke grootheid,’ antwoordde hij bitter, ‘gisteren was ik de gelukkigste en vandaag de ongelukkigste man ter wereld.’ Toen riep hij zijn hoofdpriester en beval hem al zijn rijkdom aan de armen te geven, kleedde zich in het armste kleed en verliet zijn koninkrijk voor altijd. Toen hij de poort verliet kwam hij Anashindu tegen, gekleed in zijde en rijdend in een gouden koets en omgeven door vele bedienden. De koning gaf hem de amrita. ‘Neem die’ riep hij, ‘want er is niemand in mijn koninkrijk die hem waard is. Wees onsterfelijk en, als je kan, gelukkig.’ Aanashindu nam blij de vrucht aan en zette die aan zijn lippen. ҅’Er is geen twijfel,’ zei hij, ‘de goden wensen dat ik voor altijd leef.’ Maar toen hij zijn mond opende stootte zijn paard waardoor de amrita op de grond viel en een hond die voorbij rende at die direct op. Zo is onsterfelijkheid voor de mensen ontzegd, maar in het oosten loopt de hond van maaltijd naar maaltijd, onmogelijk om te sterven, maar heeft weinig geluk.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/