Commiphora

Over Commiphora

Balsem, mirre, vorm, kruiden, soorten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, teelt.

Uit Megenberg.

Commiphora: Grieks kommi, van Egyptisch kami: gom (oud-Egyptisch kmj.t) phora: dragen.

Een geslacht van bloeiende planten. Het omvat een 250 moeilijk van elkaar te scheiden soorten.

Bomen en struiken, vaak gewapend of gedoornd en inlands in Arabië, Afrika en India.

Burseraceae.

Uit prosymbol-ru.1gb.ru

Commiphora africana, Engl. (uit Afrika) (Balsamea africana, Baill, Balsamodendron africanum) de bdellium, zou de Afrikaanse bdellium zijn.

De inwoners van Afrika zeggen hiervan dat de boom zeven levens heeft, omdat als die gesneden wordt niet sterft, daarom wordt het ook als haagplant gebruikt. Bij de Toearegs wordt het gewas aanbeden, die vereren het als een symbool van onsterfelijkheid en plaatsen de plant op de graven.

Bijbel, Bdellium?

(141, 164, 310, 562) ‘In geen oude boeken vindt men de boom daar het Bdellium van komt beschreven, dan vele zijn er die menen dat het dezelfde boom is daar mirre aan groeit. En voorwaar de gom of traan die tegenwoordig Bdellium genoemd wordt is de mirre zo van smaak, kleur en groei gelijk dat ze beide tenminste voor medesoorten te houden zijn en daarom zeggen sommige dat het een doornachtige medesoort is van wierookboom en sommige hebben de zuiverste en reinste delen daarvan Bdellium genoemd en de onzuiverste de naam Myrrha gegeven. Dan Plinius zegt dat de boom van Bdellium zwart is en zo hoog als een olijfboom en met bladeren als wild eikenloof, anders van vrucht en gedaante lijkt het op de wilde vijgenboom en dat er een traan uitkomt die sommige Bdellium noemen, andere Malachra en andere Madelcon. Men vindt er drie geslachten naar de plaats daar het groeit. Het beste en zuiverste Bdellium komt uit Arabië en een andere soort vindt men in Indien en dit is zwart, vuil en in grotere klonteren verzameld. Een derde soort wordt gebracht uit Petra, een stad van Syrië, die dor is, harsachtig en bleek en dit is de naast beste. Het Bdellium groeide ook in Babylonië en Medië.

In het Grieks heet deze traan Bdellion en in het Latijn Bdellium welke naam zoveel betekent als of men stinkend zei, want dit schijnt een van de dingen geweest te zijn die door zijn grote en sterke reuk bijna stonken of onlieflijk waren. Sommige noemen het Bdellium Saracenium of Sembracenicum.’

Uit Beverwijck.

Gebruik.

(141, 164,562) ‘Bdellium ingenomen drijft de winden uit de baarmoeder, daarop gelegd of de rook daarvan van onder ontvangen en jaagt af de dode vrucht en alle vochtigheden. Met nuchter speeksel nat gemaakt verdrijft het de hardigheden en geneest de gezwellen binnen en buiten de keel. Het wordt gedaan in de week makende zalven die tegen de knobbels en korrels van de zenuwen gebruikt worden, dan om dat daartoe beter te gebruiken zal men dat stoten en met wijn of warm water smelten. Dan is het ook goed genoten van diegene die een moeilijke hoest hebben en die van enige slangen gebeten zijn. Het geneest de breuken en de gespannen, gekwetste en verstuikte zenuwen en leden.’

Maerlant, Bdellium, zoals Plinius zegt, is een boom die pleegt in een land te staan dat Bactria heet. Zwart zo is zijn gedaante en van de grootte van echte olijven. Uit die boom ziet men drijven een soort gom, aardig goed, zoals het uit kersenbomen doet. Dat riekt uitermate zoet en men nuttigt ze in menige boete. De glossaria spreekt uit Genesis dat zo met wijn gemengd het beste is.’

Bdellium verschijnt in een aantal oude bronnen. In Akkadisch was het bekend als budulhu. Theophrastus is de eerste klassieke auteur die het vermeldt en Plautus is de tweede in zijn Curculio. Plinius de oudere beschrijft het als ҥen boom met en zwarte kleur en de grootte van een olijf, zijn bladeren lijken op die van een eik en zijn vrucht op de wilde vijg.’ (N.H. 12.19). het was en ingrediënt van oude geneesmeesters, van Galenus tot Paulus Aegineta.

Hebreeuws bedolach was een aromatische gom die op mirre leek en dat uit en boom vloeide. Het zou kunnen komen van Commiphora wrightii, die nu gugul genoemd wordt of Commiphora roxburghii, Engl. die de bdellium van India levert, het is een plant die uit India komt en daar bekend is als mukul of gugul of C. stocksiana, maar bdellium werd ook voor een Afrikaanse soort gebruikt, C. africana.

Bdellium was een vervanger van de kostbare mirre en guggul wordt nog steeds als binder gebruikt in parfums. Het woord verschijnt tweemaal in de Hebreeuwse bijbel.

De vraag is of dit de Afrikaanse bdellium, bedoloch of bդolach van de Bijbel is die gebruikt wordt in Genesis 2:12 en een paar duizend jaar later weer verschijnt in Numeri 11:6/7.

Genesis 2: 12; 'De naam van het eerste is Pison, deze stroomt om het gehele land Havila, waar het goud is, en het goud van dat land is goed, daar is balsemhars (bdellium) en de steen chrysopraas. De naam van de tweede rivier is Gihon, deze stroomt om het gehele land Ethiopië. Door sommigen wordt het dan ook vergeleken met een edelgesteente.

Numeri 11: 7 ‘Het man nu leek op korianderzaad en het zag eruit als balsemhars (bedolach, bedellium)’.

Vondel in Adam in Ballingschap:

‘Hoe roken wy den geur van ‘t melck- en honighlant

En blancke lelin, en versch ontloken rozen !

Hoe flonckren de oevers hier van bdellium, turkozen

Karbonklen, onixsteen, en flickerend diamant !

De gront is een tapijt van bloemen...’

Zo ook in Lucifer v. 71.

Het is mogelijk dat dit woord ook op een kostbaar gesteente slaat, een hars of volgens sommigen op of Borassus flabellifer, L. deze laatste is een palm die in India groeit en lijkt onwaarschijnlijk.

De vraag is alleen, waar lag Eden, richting Afrika of India? Plinius noemde het afkomstig van Arabische Felix, ook noteerde hij dat het gezonden werd van Bactria in India, van Beverwijck noemt ook twee plaatsen van afkomst.

Uit flora medico farmaceutica, 1847.

Commiphora gileadensis (uit Gilead) (Commiphora opobalsamum, Engl.) (Amyris gileadensis, Balsamodendron gileadense, Kunth. Balsamodendron opobalsamum) (sap en balsem) is de balsemboom.

Een veel vertakte stijve, stijf vertakte altijd groene struik/boom die 5‑6m groot kan worden. Driebladig, de deelblaadjes zijn klein, ovaal en gaaf en zeer geurend. De struik wordt als een druiventak geleid en gekweekt.

De witte bloemen staan in trossen van 3 stuks en komen gelijk met de bladeren.

De vrucht lijkt op die van de terebint, in vorm en kleur, en ook zeer geurend.

Heeft een papierdunne schors.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) ‘Balsem is de naam van een welriekende vochtigheid waarnaar alle goede zalven en oliën die enige bijzondere kracht hebben om de wonden te helen ook balsems genoemd worden.

En dit hout heet Xylobalsamum. Het Opobalsamum dat men eigenlijk balsem en in het Arabisch balassan of balessan noemt druipt van dit boompje.’

Balsam von Gilead of Jericho, van Mekka in Apoth., Midden Hoogduits Balsam, Balsame, Mekkabalsem, Engelse balm of Gilead tree of Balsam of Mecca

Balsem heet in midden-Nederlands van 1285 balseme, dit stamt uit Latijn balsamum en dat weer uit Grieks balsamon en dat weer vanuit een Semitisch woord, vergelijk Arabisch basam. In Latijn wordt de gom opobalsamum genoemd, de gedroogde vrucht carpobalsamum en het hout xylobalsamum.

Verzamelen.

(Dodonaeus) ‘In december worden de takjes gesneden waaraan glaasjes gehangen worden die met was bezet zijn om de goudgele vochtigheid te ontvangen die eruit druipt die de smaak en reuk van muskus heeft. En dit wordt zeer veel geacht. Want de prins van Arabië of, als Prosper Alpinus hem noemt, de seriph van Mekka die de enigst is die de balsem voor de zijne verzameld, wegschenkt of verkoopt daar dit boompje groeit zendt de grote Turk elk jaar drie of vier pond van deze balsem, zegt Clusius, en geeft er ook wat aan enige andere heren

En dit hout dat Xylobalsamum heet dat uit gelukkig Arabië gebracht wordt komt met hetgeen dat in Egypte groeit zeer goed overeen, want we hebben, zegt Bellonius, takjes van onze balsemboom die bij Cairo te Materea groeien bij de takken van Xylobalsamum die in de apotheken te koop waren tezamen gebracht en elkaar gelijk gevonden. Hij gelooft dat deze balsemboom in alle tijden in gelukkig Arabië vanzelf gegroeid heeft, al schijnt Theophrastus wat anders te zeggen. Hij gelooft ook dat Opobalsamum, Carpobalsamum en Xylobalsamum dat in Egypte daarvoor gehouden en onderhouden wordt het echte is daar de ouders van gesproken hebben. Diodorus Siculus zei ook dat gelukkig Arabi zijn balsemboompjes voortbrengt aan de zee, te weten in het wild en niet geteeld. Strabo zei dat het in Syrië groeit bij het meer van Genezareth tussen de Libanon en Antilibanon en een welriekend heesterachtig boompje is dat op de Cytisus of terpentijnboom lijkt. Andere zeggen dat het alleen in het Joodse land groeit en dat de takken met een benen mes of met een glas alleen gekwetst moeten worden om de balsem er uit te krijgen en zou het zo zijn dat men het met ijzer snee dat de heesters zouden sterven. Ja Tacitus schrijft dat dit gewas schijnt te gruwelen en rillen als er maar ijzer in de buurt komt. Andere zeggen dat de koningin Saba deze boompjes uit Arabië in het Joodse land gebracht heeft.

Het blijkt dat Dioscorides het balsemsap wel gekend heeft, maar dat het gewas hem niet zo volkomen bekend was, dan zijn woorden luiden aldus: Ԃalsamum is een boompje zo groot als Cytisus (niet Leucojum of witte violier) of buksdoren (niet Pyracantha) De bladeren zijn die van de ruit best gelijk, maar veel witter en altijd groen en groeit alleen op een plaats in het Joodse land in een dal en in Egypte die verschillen in ruigheid, lengte en dunheid of schraalheid. Hetgeen dat dun is en een haarachtige krans heeft noemen ze Theristron, misschien omdat het door de dunheid er gemakkelijk afgesneden wordt. In de hondsdagen wordt de boom met ijzeren nagels gekwetst en uit die kwetsing vloeit een sap dat ze Opobalsamum noemen, maar zo weinig dat er elk jaar niet meer dan zes of zeven maten van negen pond die men Congios noemt verzameld wordt wat daar in grote waarde gehouden wordt.'

Dioscorides spreekt anders over het snijden, later er is dus wel een populaire visie gemaakt.

Gart der Gesundheit; ‘In het boek genaamd Circa instans in het kapittel balsamus staat geschreven dat de boom niet hoger groeit dan twee armen hoog en de boom groeit bij Babylonië ( Cairo in Egypte) in het veld en in hem ontspringen zeven bronnen en groeit verder op geen andere plaats en waar men deze boom ergens anders heen brengt of plant daar brengt ze geen bloemen noch vrucht. In de zomer zo besnijden de mensen in hetzelfde land de basten en hangen daaraan glazen daarin vallen de druppels en alzo wordt verzameld het balsemsap en dat gebeurt in de hondsdagen, daarna nemen ze de afgesneden twijgen van deze boom en drogen die en dat heet xilobalsamum.’

Jan van Mandeville; ‘tussen Jericho en deze zee is het land van Engaddi, daar plag de balsem te groeien, maar een kalief liet die boompjes alle uit graven en liet ze te Babylonië (in Egypte) dragen. En nog noemt men het de wijngaard van Engaddi’, Verder; ‘Item, neven Caïro buiten de stad is een veld daar de balsem groeit. En het groeit op kleine boompjes die maar zo hoog zijn zodat ze een man tot zijn middel slaan. En het hout van deze boompjes schijnt wel of het een wilde wijngaard was. In dit veld staan 7 fonteinen waarvan onze Heer Jezus Christus er een maakte met zijn voeten toen hij klein was en met de andere kinderen te spelen plag. Dit veld is niet al te vast belegerd nog besloten; men mag er wel in gaan, maar in het seizoen als daar de balsem groeit zo zet men daar zo’n goede bewaking zodat niemand daarin durft te gaan. Deze balsem groeit nergens dan in dit veld. En al is het dat men van deze balsem de planten draagt om elders te planten, ze groeien wel, maar ze dragen geen vrucht. En de bladeren van de balsem ruiken niet. En als men de boomstronken afhouwen wil dat moet men het doen met een scherpe kei of steen want die ze met ijzer afhouwt of afsnijdt, haar kracht en haar natuur zou verbasterd worden. De Saracenen noemen dit het hout van deze balsem enobassa en de vrucht, die als cubeben gedaan is, noemen ze ebebison. En de likeur die uit twijgen komt noemen ze gribaisse. En altijd laten ze christenen deze balsem stollen en roeren anders zou ze geen vrucht dragen, zoals de heidenen zelf zeggen, want ze hebben het vaak beproefd. Men zegt ook dat in Indië balsem groeit in de woestijn of wildernis daar Alexander sprak tot de bomen van de zon en de maan, maar ik heb het niet gezien, want ik ben niet zo ver geweest vanwege de angstige passen die daartussen zijn te gaan of te rijden. En weet dat het niet goed balsem te kopen is, tenzij dat men het goed kende en beproeven kan want men zou daarmee licht worden bedrogen. Want sommige lieden verkopen gom die men terebint noemt voor balsem als ze er een luttel balsem mee gemengd hebben omdat het dan beter ruiken zou. En sommige lieden koken het hout en de vrucht van de balsem in olie en zeggen dat het balsem is. En sommige lieden laten stampen kruidnagels en nardus en andere goed ruikende specerijen en de likeur, dat is de versheid die daar uitkomt, noemen ze balsem. En aldus wordt menige mens bedrogen want ze wanen balsem te hebben en ze hebben het niet. Want de heidenen vervalsen ze aldus om de christenen te bedriegen, gelijk dat ik vaak gezien heb. En daarna de kooplieden en de apothekers vervalsen ze een andere keer en die is nog slechter. Maar als ge wil zo zal ik u tonen hoe dat ge het beproeven en herkennen mag zodat ge van hen niet bedrogen wordt. Ge zal weten dat de natuurlijke en de fijne balsem goed helder en van citroenachtige kleur is, dat is geelachtig en erg sterk ruikt. En is het dat ze dik of te rood of te zwart is, dan is het vervalst en niet goed. Item, is het dat ge in uw hand legt goede fijne balsem of in uw palm doet en hou het dan tegen de zon, ge zal het niet kunnen gedogen daarin vanwege de hitte van de zon. Item, neem een luttel balsem met een punt van een mes en doe het aan het vuur, is het dat het brandt, dat is een teken dat ze goed is. Item, neem een luttel balsem en doe het in een schotel of in een schaal met een luttel geitenmelk. En is die balsem goed, de geitenmelk zal gelijk stollen en zuur en dik worden. Item, doe een druppel balsem in helder water in een schaal of in een klein heldere bekken en roer het en meng het goed tezamen. Is die balsem goed, het water zal niet troebel worden, maar het zal in het water onderzinken en neervallen recht of het kwikzilver is, want de fijne balsem is tweemaal zwaarder dan de vervalste.’

De pure en echte gom is tweemaal zijn gewicht in zilver waard. Struiken in cultivatie werden dan ook door wachters beschermd. Het was een embleem van Juda.

De gom wordt in de zomer verzameld als het bloedheet is. Met een scherp voorwerp worden er in de hogere delen van de stam insnijdingen gemaakt. De druppelende hars werd in doeken opgevangen of eraf gekrabd waarbij er zorgvuldig op gelet moet worden dat geen ijzer de bast van de heilige boom verwondde, dat zou de goden boos maken. Men snijdt de takken met een scherpe steen of scherp been. Die het met ijzer snijdt, versnijdt gelijk zijn krachten en zijn natuur. Ook moet de balsem altijd getild worden door een christen, anders zou het niet werken.

De balsem werd in wollen zakken verzameld en op kamelen gepakt die met andere geurstoffen over de wierookstraat naar de handelsplaatsen aan de oost- en zuidkust van M. Zeegebied gevoerd werden.

Met de hars werden gestorven heersers en waardigheidsdragers gebalsemd om hen de toegang tot het dodenrijk te verzekeren.

Gebruik.

(164, 310) ‘De boom is beschreven van de Griekse Dioscorides, de Franse Bellonius en de Italiaanse Prosper Alpinus die zelf in Egypte gewoond heeft. Onder alle delen van dit balsemboompje heeft de traan of Opobalsamum de meeste kracht, zegt dezelfde Dioscorides, en meest verwarmend want deze balsem op de ogen gestreken neemt weg de duisterheid en het letsel van het gezicht.

Gedronken laat het water maken en is zeer goed diegene die slecht hun adem kunnen herhalen. Andere zeggen dat balsem zeer goed is diegene die de vallende ziekte hebben en verbetert alle gebreken van de longen, geneest de vierdaagse malariakoorts, helpt de koude maag, drie of vier druppen tegelijk met wijn gedronken en verwarmt alle inwendige leden, maar in tijden van pest is het zorgelijk omdat het te veel verhit, nochtans betuigt Prosper Alpinus dat sommige grote heren van Arabië en Turkije in tijden van pest alle dagen een drachme zwaar van deze balsem plegen in te slikken.

Het versterkt de lamme leden, geneest de kramp en verzoet de koude pijn van het hoofd en belet de melaatsheid, op de huid gestreken. Twee druppen balsem in de oren gedaan geneest de pijn, doofheid en suizen en in de tanden gegoten verzoet de tandpijn. Balsem onder de navel gestreken beneemt de druppelplas en koude plas en op de verse wonden gedaan heelt die meer in een dag dan andere zalven in veertien dagen. Het laat ook de oude littekens vergaan, daarop gestreken en er was op leggen zo breed als de wond is. De Egyptenaren genezen daarmee alle verse wonden waar een koopman was die met zijn ganse hoofd door stokken tot het been toe gewond was en met het balsem bestreken in een dag tijd bijna geheel genezen is geweest zodat hij een paar dagen daarna gezond en sterk geworden is. En voorwaar gans Egypte door is er geen ding dat men meer gebruikt tegen vele gebreken en vooral tegen alle vochtige koude ongesteldheid. Verder tegen vrijwel alle ziektes. Met zalf van rozen gemengd geneest het de grote verkoudheid en jeuk van de vrouwelijkheid, daar opgestreken, verwekt de maandstonden van de vrouwen en jaagt af de dode vruchten. Sommige maken er een pessarium van om de vrouwen hun stonden te laten krijgen en de vrucht uit te drijven en ook om van achteren in te steken om stoelgang te maken.

De vrouwen van Egypte plegen de balsem in te nemen hetzij met drank, hetzij op te zwelgen als ze onvruchtbaar zijn of ze storten ettelijke druppen er van op hete kolen en ontvangen de rook van onder op en ze bestrijken hun huid daarmee ook dikwijls om de rimpels te laten vergaan en om lang jong te blijven of te schijnen en om dat te doen plegen de vrouwen eerst in een hete badstoof te gaan en daar zo lang in te blijven totdat ze heel warm zijn en dan bestrijken ze hun huid overvloedig met deze balsem over en over en als ze goed bestreken zijn blijven ze in de badstoof noch de tijd van een uur of langer totdat de huid door de grote hitte van de badstoof alle balsem ingenomen heeft en droog geworden is en in drie dagen daarna vegen of wassen ze hun aanzicht niet af en de derde dag bestrijken ze zichzelf weer als tevoren en zowel de huid als de borst. Ja sommige bestrijken zichzelf wel tienmaal op een dag en laten de balsem goed doordringen en opdrogen. En dit strijken doen ze wel een hele maand lang. Op het eind van de maand wassen ze de vuiligheid af met gedistilleerd bonenbloemen water, ook bonenwater, en eerst bestrijken ze de huid met wat olie van bittere amandelen en vegen de huid ettelijke dagen goed schoon.’

Bijbel.

Genesis 37: 25 ‘Wier kamelen gom, balsem en hars droegen, op weg om dat naar Egypte te brengen.’

Jeremia 8: 22 ‘Is er geen balsem in Gilead, of is daar geen heelmeester?’ 46: 11, ‘Trek op naar Gilead en haal balsem, o jonkvrouw, dochter van Egypte, tevergeefs neemt gij veel geneesmiddelen, voor u is er geen genezing.’ 51: 8 ‘Haalt balsem voor zijn pijn, misschien is het te genezen.’

Het woord tzori, tzeri of tzari is als inlands product mogelijk deze gom, zie Balanites, in Grieks wordt het vertaald als resin of gom.

Men geloofde dat deze balsem zo krachtig was, dat als je er een vinger mee insmeerde hij door vuur kon gaan zonder pijn te lijden. Vandaar het gezegde: ‘Is er geen balsem in Gilead?’, in de betekenis dat er geen heling voor de zieken is.

1 Koningen 10: 10 Ԛij gaf den koning honderd twintig talenten goud, zeer veel specerijen en edelgesteenten, zulke specerij, als de koningin van Sheba aan koning Salomon gaf, is nooit meer aangekomen.’

2 Koningen 20: 13 ‘En Hizkia hoorde naar hem en hij liet hem zijn gehele schathuis zien, het zilver en het goud, de specerijen, en de kostbare olie.’

Hooglied 3: 6 ‘Wat trekt daar op uit de woestijn, als zuilen van rook, omgeurt van mirre en wierook en allerlei reukwerk van den koopman?’

Jesaja 39: 2 ‘En Hizkia verheugde zich over hun komst en hij liet hun zijn schathuis zien, het zilver en het goud, de specerijen en de kostbare olie.’

Ezechiël 27: 17 ‘Juda en het land Israël dreven handel met u; tarwe van Minnith, mirre, honig, olie en balsem leverden zij voor uw koopwaar’.

Ecclesiasticus 50: 8 ‘Als de takken van de wierookboom in de zomertijd.

De balsem van Ezechiël is hetzelfde Hebreeuwse woord tzoղi of tzari als in Genesis 43: 11, Balanites.

In Hooglied 1: 5 wordt het woord basam of bosem gebruikt wat verwijst naar de balsem van Gilead, wiens Arabische naam basham of balasan is, zelfs tegenwoordig nog. Zie Astragalus. De varianten van deze of hetzelfde woord, besem en bosem, verschijnen geregeld in het O.T. en staan voor specerijen of zoete geuren. De context van Ecclesiasticus vraagt om een boom met wiens groei en verschijning de Isralieten bekend waren en toch die toch een zeldzame specerij was. Het lijkt daarom logisch dat het woord wierookboom of frankincense tree in die passage fout is, mogelijk was het de balm of Gilead.

Hooglied 3: 6 wordt wel vertaald als ‘All the powders of the perfumer’. (Hebreeuws avkat rochel)

De soortnaam was gileadense en wordt beschouwd als inlands in Gilead, maar is inlands in Arabië, vooral de berggebieden rond Yemen. Zo kan het nooit de balsem zijn die Jacob naar Egypte stuurde. Maar Josephus (die het myrobalanum noemde) zegt dat het gecultiveerd werd in Palestina in de tijd van Salomon, vooral rond Jericho. Met hem en vele andere schrijvers zijn van mening dat deze plant via zaad door de koningin van Sheba meegebracht is als een deel van haar gift van specerijen. Maar het is wel opvallend dat er geen vermelding is van de tijd van Salomon af tot Josephus tijd, een periode van 1000 jaar. De bomen waren nog in de vlakte van Jericho toen de Romeinen kwamen.

Embleem van Juda.

De boom is afkomstig uit Z. Arabië, Ethiopië en Jemen. De Joden geloven dat de struik geplant was door Salomon. Naar deze historie zouden de eerste planten gebracht zijn door de Koningin van Sheba. Jonge plantjes zouden geplant zijn op de vlakte van Jericho, waar het een van de schatten van het land werden. De balsem groeit alleen daar op 1 plaats.

Er is in ieder geval geen twijfel aan dat er lang geleden balsembomen te Jericho gegroeid zijn. Het gewas zou mogelijk al in Alexander de Groottes tijd al in Palestina en het Jordaan dal gecultiveerd zijn geweest.’De echte Balsem komt uit gelukkig Arabië, gelijk de Griekse historieschrijvers Pausanius, en Diodorus Siculus getuigen, en van daar is hij in Joden‑land.’

De vraag is alleen of ze geplant waren in Salomons tijd. Theophrastus wist vaag dat ze groeiden in een vallei te Syrië en vertelde dat er maar twee parken waren waar ze voorkwamen.

Bij de verovering van Juda werden ze bij de eerste de beste gelegenheid naar Rome gebracht door Pompeï, waar ze in de straten van Rome voor het publiek tentoongesteld werden. Toen Titus Vespasianus Jeruzalem vernietigde, 70 na Chr., was deze struik ook onder zijn buit als een teken van de overwinning op de Joden. Een keizerlijke garde werd er bij gezet om ze voor vernieling te vrijwaren. Zij zijn daar gebleven tot de Moslimoverheersing in de 7de eeuw na Chr. Waar ze verwaarloosd werden en geen spoor was er meer te zien in de tijd dat de kruisvaarders kwamen, 1099-1244 na Chr.

Egypte.

Boven de Dode Zee, bij de berg Engaddi lag de Hortus Balsami. In de tijd van Herodotus de Grote bracht Cleopatra uit jaloersheid tegen Herodotus deze tuin over naar het Egyptische Babylon met toestemming van Antonius. Zo’n bosje zou het tot de 17de eeuw overleven, bij de bron van Matarya, niet ver van Caro. Deze bron is beroemd om zijn oude Sycomore waaronder de heilige familie geschuild zou hebben. De echter mekka balsem schijnt uitgeroeid te zijn. Maar Engelse botanisten dachten dat ze onder deze oude Sycomore bij Materea noch enkele gezien hadden. (zie Thuja)

Maerlant, ‘Balsamus, zoals zegt Solinus en menige fijne meester, is de edelste boom die men weet. In het einde van Indië, daar is het heet, leest men in Alexanders geeste, daar men vindt men de allermeeste. Wel vond men die boom alzo in Engaddi in Jericho. In Konings Salomons tijden, dan werd hij apart genomen. In Egypte groeit hij nu mooi in het plein naast Babylon. Nu kan niemand daar balsem winnen dan de Christenen, zoals wij weten, want het is vele keren geprobeerd zoals de Turkse heidenen ondervonden dat er dan geen vrucht uit wil komen, doch ze zijn baas van deze bomen. In het veld waar deze bomen staan zijn zes fonteinen, zonder waan. In de ene zegt men dat Maria, Jezus moeder, de Maagde lief, baadde haar lieve zoon. Deze fonteinen zijn gewoon dat plein nat te maken waar de balsembomen staan, zonder waan. Nieuwere zijn er daar alleen en er zijn grote of kleine bomen. De wijngaard gelijkt het via het hout en de bladen lijken op de ruit, maar witter zijn ze en nimmer laten ze die vallen. Aldus moet men de balsem ontvangen die uit het hout zal gaan, een glazen mes of van steen en daarmee maakt men een klein wondje in de schors en men ontvangt het sap dat er uit gaat onder in een glazen vat. Was het zo dat men het snee met ijzer, het gat zou verdrogen, want de boom kan dat niet gedogen. Xilobalsanum heet het hout. Dat zaad dat van de boom is geslagen heet Carpobalsamum en dat er uit rent is dat men als balsem kent en heet Opobalsamum bij naam, deze wordt vervalst en men doet dat tezamen met olie van cypres. Dus beproeft men of ze daar vrij van is en dan besmet ze geen wollen kleed,als het vervalst is besmet het direct en wat er voor goed gehouden wordt is bekend, men gebruikt het in het sacrament.’

Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’ Amour, rond 1250; ‘Het serpent behoedt de balsem, dat is een serpent en heet aspis. Nu durft daar niemand de bomen genaken waar de balsem afdruipt zolang zo lang als hij waakt. En als men van de balsem wil hebben, dan moet ge voor hem fiedelen en harp spelen net zolang dat men het in slaap brengt. Maar hij heeft zoveel geest van zijn natuur dat als hij hoort dat men hem in slaap wil brengen dan stopt hij zijn oor met het einde van zijn staart dicht en het andere oor wrijft hij zolang tegen de aarde dat hij ze vol aarde wrijft. En als hij doof gemaakt is dan heeft hij geen angst dat men hem in slaap kan brengen.’

Shakespeare.

Is het deze balsem die Shakespeare gebruikt in King Richard 1, 17102? :

‘Pierced to the soul with slander’s venomդ spear,

The which no balm can cure but his heart-blood’. Zo ook in 2 King Henry, 8, 41:

‘My pity hath been balm to heal their wounds’. Balsem gedronken in wijn was goed tegen de bijten van venijnige beesten, het verwarmde het hart en drijft alle kwaadheid en melancholie weg. Het sap lijmt wonden tezamen. Symbool van genezing, vertrouwen.

Balsam of balsamum wordt vermeld in Timon of Athens iii, 5, 110 en Comedy of Errors iv, I, 88.

Uit F. Kohler, www.BioLib.de

Commiphora myrrha, Engl. (mirre of myrrhe) (Balsamodendron myrrha) en Commiphora kataf, Engl. (Kataf, volksstam, ook Atyap mensen genoemd) (Balsamodendron kataf en Amyris kataf) vormen de mirrebomen dat grote gedoornde struik of kleine bomen zijn.

De bladeren van deze bomen groeien in groepjes aan het hout.

De mirrebomen groeien op rots en leemheuvels.

Alle twee vrijwel op elkaar gelijkende struiken groeien in vrijwel hetzelfde gebied, Arabië, Abessinië en de Somalkust van Afrika.

Als de bast beschadigd of doorboord wordt verschijnt er een dikke gom uit de opening die spoedig verhardt en van een roodbruine kleur is. De struik levert een gomachtige hars ter van een gedroogde erwt tot kippeneieren groot en van een geelbruine of transparant uitziende kleur. Dit medische middel heeft een eigen en aangename geur en bittere, kruidachtige smaak.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) ‘Deze traan of gom heet in het Latijn Myrrha, hier te lande myrrhe, in Hoogduitsland Myrrh en in ander talen heeft het ook diergelijke namen, in het Grieks Smyrna, in Indien Bola.’

De klassieke schrijvers noemen Arabië als het land waar de gom uit afkomstig is, die zij murr noemen. In de Bijbel heet de gom mor, in Arabisch murr en dit werd in Latijn myrrha, in Frans myrrhe, in oud-Frans was het mirre, Engels myrrh, het Duitse Myrrhe verschijnt bij Luther. De Arabische naam betekent bitter en het Hebreeuwse woord voor bitter lijkt er veel op, mar is bitter (Mara) Enige twijfel is er over Hooglied 1: 13 omdat hier gesproken wordt over een bundeltje mirre. Mogelijk wordt hier gedoeld op Myrrhis odorata, Scop, een 60‑90 cm grote en aangenaam geurende plant die in bundels verzameld wordt.

Het Griekse woord voor mirre, μύρον, kan als een synoniem gezien worden voor parfum. De term myrrhophoro; mirre dragend, wordt gegeven aan vrouwen, vooral de Maria’s, die de specerijen droegen naar het graf van Jezus. Ze worden meestal afgebeeld al dragende een vaas mirre. Het was een onderdeel van de heilige olie, David bezingt het en Salomon verheerlijkt het. In oud Rome was mirre 5 maal duurder dan wierook. Het werd gebrand bij begrafenissen om de geur te verdrijven.

Bijbel.

Exodus 30: 23 ‘Gij nu, neem u zeer fijne specerijen ; vijfhonderd sikkel vanzelf gevloeide mirre. ‘

Esther 2: 12 ‘Wanneer nu een meisje aan de beurt was om bij koning Ahasveros te komen, nadat zij gedurende twaalf maanden aan de voor de vrouwen geldende bepalingen onderworpen was geweest – want de tijd voor het gebruik van schoonheidsmiddelen werd aldus ingedeeld ; zes maanden met mirreolie en zes maanden met balsem en schoonheidsmiddelen der vrouwen.’.

Psalm 45: 8’Mԭirre, aloë en cassia zijn al uw klederen.’

Spreuken 7: 17 ‘Ik heb mijn leger besprenkeld met mirre, alo en kaneel.’

Hooglied 1: 13 ‘Mijn geliefde is mij een bundeltje mirre,’ 3: 6 ‘omgeurd vam mirre en wierook.’

Mattheüs 2: 11 ‘En boden hem geschenken aan: goud en wierook en mirre.’

Marcus 15: 23 'en zij gaven hem wijn, met mirre gemengd.' Openbaringen 18: 13 ‘Kaneel, specerij, reukwerk, mirre, wierook, wijn.’

In het Oude- en Nieuwe Testament wordt het vermeld en gebruikt bij de reiniging van de vrouwen en het balsemen Zie Joh. 19: 39. In het Oude Testament wacht een minnares haar geliefde op al geurend naar mirre. Jonge Joodse vrouwen gebruiken ter verhoging van hun schoonheid een huidbehandeling met mirreolie.

Mirre zet uit bij verwarming, zonder te smelten en geeft dan een aangename geur. Mirre is naast wierook een van de oudst gebruikte middelen bij het roken. De oude Egyptenaren gebruikten mirre in tempels en voor inbalsemen van de doden. Hier heet ze ‘anti sul’, droge mirre. Wierook rookten ze voor de zonnegod te Heliopolis driemaal per dag, mirre werd gekozen voor de morgen offers en een ander bij het aanbreken van de dag en een mengsel voor de avond. 1600 v. Chr. werd op de wanden van Karnak geschreven, ‘de welriekende geuren verheugen het hart’, waar op mirre gedoeld werd.

Rosengarten: ‘Omdat de mirreboom in Egypte niet voorkwam, besloot de vrouwelijke Farao Hatsjepsoet in 1485 v. Chr. ze te halen. Ze moesten dan geplant worden voor een steile rotswand ten westen van Thebe, bij de tempel Dei‑el‑bahri, als een begin van een schitterende mirretuin, ter ere van de god Amon. De expeditie bestond uit 5 zeilschepen die vanaf Thebe de Nijl afvoer naar de Delta, door het kanaal van de Rode Zee en vandaar langs de Afrikaanse kust naar Poent. Ze kwamen terug met 31 mirrebomen, ebbenhout, goud zilver, kaneel, oog make-up, panterhuiden, apen, bavianen, honden en een grote hoeveelheid mirrehars’. Cleopatra gebruikte een haarolie van mirre. Op de Ebers-papyrus werd het door de heelmeesters in- en uitwendig gebruikt.

Er waren oudtijds twee soorten. Myrrha electa was de beste soort en vloeide vanzelf uit de boom. Die wordt bij Plinius stacte genoemd.

Gebruik.

(164, 562) ‘Een klontjes mirre zo groot als een erwt ingenomen geneest de oude hoest en benauwdheid, pijn van de zijden en van de borst, buikloop en rode loop. Mirre onder de tong gehouden totdat ze gesmolten is geneest de ruwheid en heesheid van de keel en maakt een heldere stem. Men kauwt het om de stinkende adem te genezen.

Ze verzacht de verharde baarmoeder, van onder gebruikt met alsem en een afkooksel van lupinen of sap van wijnruit verwekt de maandstonden en bevordert het baren.

Ze geneest het verrot tandvlees en maakt de losse tanden vast als men de mond spoelt met mirre, wijn en olie.

In de dragende etterachtige oren gedrupt met heulsap, bevergijl en Glaucium zuivert die en geneest de ontsteking er van. Met azijn opgelegd geneest het de jeuk. Met Laudanum en mirtewijn opgelegd belet het haar uit te vallen. Ze vervult de lopende zeren van de ogen en neemt weg de schellen er van en geneest het duister gezicht. Met gesmolten aluin vermengt verdrijft het de kwade reuk van de oksels, daarmee gestreken. Met een veer in de neusgaten gestoken geneest het de oude snottering en zinking uit het hoofd. ‘

Mirre smaakt bitter en is adstringerend, werkt versterkend en menstruatie bevorderend. Het werd ook als gorgeldrank gebruikt. Verder in wijn, mirrewijn, als parfum en zalf.

Mythologie.

Volgens de mythologie was er een goedgebouwde en trotse koning, Theias, die in zijn hoogmoed dacht mooier te zijn dan Venus, de godin der liefde. Tot zijn straf zorgde de godin ervoor dat zijn dochter, Myrrha genaamd, van haar eigen vader hield zodat in het huis hoogmoed, jaloersheid, kwaad, zonde en laster woonde. Toen de vader in de gaten had dat zijn kind hem bedrogen had werd hij ontzettend kwaad en probeerde haar te doden. Die vloog, door de kwade vader achterna gezeten, over dal en heuvel, door bos en woud tot Arabi. Daar leek het alsof de vader haar inhaalde maar op hetzelfde moment dat hij haar grijpen wilde, verscheen de godin die de oorzaak van het kwaad was, en veranderde haar in een boom waartegen zijn woede niets uithaalde. In vertwijfeling greep de koning zijn zwaard en doorstak zichzelf om zijn schande niet te overleven. Myrrha was echter in verwachting van haar vader. Als boom schonk zij het leven aan een zoon, Adonis. Zij bleef echter huilen en haar tranen vormden sindsdien een kostbare hars.

Hetzelfde vermeldt Panyasis, de vader heet Theias en was een Assyrische koning, de dochter werd in een mirreboom, Smyrna, de Arabische mirt veranderd. (Apollodorus 3,14,4.)

In Cyprus, de zetel van Astarte, was het Cinyras, de dochter van de priesterkoning die met haar vader in bloedschande geleefd had en daarna in een mirreboom veranderde waaruit later Adonis geboren werd. Ook bij Hyginus is Cinyras, haar vader, een Assyrische koning.

Ook de namen van de amazonen, de priesteressen van de Klein-Aziatische maangodin Myrinia, wiens grafheuvel al in de Ilias vermeld werd, de godin waarna Smyrna genoemd zou zijn, wijzen op de met de dienst van de godin verknopte berokingen, zalvingen en bekransingen met mirre en mirre.

Ook bij de Grieken was de mirreboom een symbool van bittere droefheid waaruit het ideaal van de manlijke schoonheid geboren werd, Adonis. De mooie Myrrha (Smyrna) huilt nog steeds tranen die geparfumeerd zijn van berouw.

De mirre is het zinnebeeld van de bitterheid des menselijk levens.

Het is een van de kostbare substanties die al duizenden jaren in religieuze ceremonies gebruikt wordt. Met zijn olie werden de priesters gewijd en droop van de baard van Aaron en zijn zoons toen ze tot leiders gekozen werden. Met haar gaven de Joden geur en heiligheid aan het tabernakel, de ark, de altaren, de bekers en andere heilig materiaal.

Bij de kruisdood was de mirrewijn een zinnebeeld van de lijdenskelk die door de engel in de olijfhof aan de Zaligmaker gebracht werd. (Zie Myrtus) Nicodemus kocht een honderd pond mirre en aloë’s om Christus te balsemen, een gebruik van de Egyptenaren. Grieks: Latijn Christus, Hebreeuws: ‘Messias’ betekent ‘De gezalfde.’

Perzische regeerders zagen zichzelf heilig genoeg om mirre in hun kroon te dragen. De ceremonie om de gom bij koningen te gebruiken was nog aanwezig bij George III die in de koninklijke kapel het gewoonlijke offer bracht van goud wierook en mirre.

Symbolische is de wierook van mirre het zinnebeeld van gebed en de mirrehars een symbool van bittere rouw.

Een hars die door de 3 Koningen werd meegenomen. Als zinnebeeld van de mensheid offerden de wijzen uit het oosten de mirre aan het Goddelijk kind. Een van de drie koningen is wit, de ander zwart en de derde bruin. De witte offert goud, symbool van leven en licht, de zwarte mirre, zinnebeeld van dood en nacht, de bruine wie­rook als een symbool van het goddelijk dogma. Of goud voor het koningschap, wierook voor heiligheid en mirre om het lijden te symboliseren.

Vondel, Hippolotys of rampsalige Kuyscheyd;

‘Of de Arabier in ‘t balsemwoud’,

Een steen zo wit als sneeuw, een zeegift opgesmeten (een parel)

Aan Indiaanse strand, van մ oor drupt, en de pruik

Gespreid naar nardus noch Assyrische balsemstruik

Dat reukloos mijn haar en vlechten zwaaien’.

Vondel, Huigh de Groots Josef of Sofompaneas;

‘Van duurzaam cederen hout op de Libanon afgehouwen.

Amandels, dadels, mirre en balsem.’

Shakespeare,’King Richard'’, I, i, 1, 171-2:

‘Pierced to the soul with slander’ s venom spear’. Door lasters giftspeer in de ziel gewond,

The which no balm can cure but his heart-blood. Geen balsem heelt mij, dan het bloed zijns harten

Dat gif dorst aan.

Zo ook in ‘King Henry V’, iv, 8, 41:

‘My pity hath been balm to heal their wounds’.

Coriolanus 1,6,60:

‘Wel wenste ik zeer

Dat gij een heilzaam bad verkoor en balsem

Voor uw wonden vroeg.’

Uit; http://www.homeremediess.com/medicinal-plant-guggul-uses-and-pictures-commiphora-wightii/

Commiphora wightii Bhandari. (Engelse botanist William Franklin Wight, 1874-1954, die werkte in de flora van India) Struik of kleine boom tot 4m.

Dunne papierachtige schors.

Gedoornde twijgen.

Bladeren enkel of drievoudig, blaadjes ovaal, 1-5cm lang en 0.5-2.5cm breed, onregelmatig getand.

Sommige planten zijn eenhuizig en andere hebben alleen vrouwelijke bloemen, rood tot roze.

Kleine rode vruchten.

Indiase mirre, gugul, Indian bdellium tree, gugal, guggul, gugul, mukul myrrh tree.

Uit noord Afrika tot centraal Azië, meest in noord India.

Wordt gezocht voor zijn gom die gelijk is als mirre en bdellium.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl