Welwitschia
Over Welwitschia
Tumbo, vorm, kruiden, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, teelt,
Naam, etymologie.
Welwitschia is zo genoemd naar Dr. Frederic Welwitsch, 1806-1872, een beroemd Oostenrijkse botanisch reiziger die als directeur van de botanische tuin te Lissabon de Portugese bezittingen in Afrika bereisde.
Gnetaceae, Welwitschiaceae.
Slechts een soort, Welwitschia mirabilis, Hook. (wonderbaarlijk)
Ontdekking.
De plant werd in 1860 door Freiderich Welwitsch in Loanda ontdekt. Het groeit in de zandwoestijnen van de Z. Afrikaanse westkust tussen Mossamedes en Kaap Negro. Hij maakte deze plant het eerst bekend in Europa. Betrekkelijk kort daarna kreeg de Engelse botanicus Hooker, die met Welwitsch in connectie stond, een tekening van de plant toegestuurd door Thomas Baines die het gewas in Damarland had gevonden. Die noemde de plant Tumboa bainesii Hook. Het gewas werd afgebeeld in 1861 in de Gardeners’s Chronicle. Hooker heeft de plant het eerst beschreven en afgebeeld.
Vorm.
Dit is een van de meest opmerkelijke curiosa ‘s in het plantenrijkdom. Het behoort tot een familie die meestal vertegenwoordigd wordt door Ephedra maar lijkt er in het geheel niet op.
Tumbo bezit een weekhoutige en dikke kegelvormige van 2 kanten samengedrukte, 60cm hoge stam van ongeveer 150cm omvang. Die stam is ruig en bruin en heeft een platte tafelachtige top die weinig over de grond komt en zich tegen de spoelvormige wortel plotseling afzet.
Die wortel is houtig en gaat diep, wortelt in watervoerende lagen in een gebied waar het vrijwel nooit regent.
Uit de kanten van de top produceert het slechts twee bladeren die elk twee meter lange en leerachtig zijn. Die platte bladeren zijn altijdgroen en liggen op de grond. Ze staan tegenover elkaar en groeien aan de basis steeds door en sterven aan de top af waar ze ook diep inscheuren. Ze blijven doorgroeien en verdelen zich op het eind soms in stroken of riemen maar worden nooit door andere bladeren vervangen. Die bladeren worden weggewaaid door de wind in de zandvlaktes van Tropisch en zuidwest Afrika, in de buurt van Angola, waar de regen zelden valt. Dauw valt er meer dan regen in zijn geboorteland maar mogelijk haalt het zijn water uit diepe lagen, de plant heeft grote mogelijkheden om met weinig water in leven te blijven. De plant groeit zeer langzaam en men veronderstelt dat die honderd, 500 à 600 jaar oud zijn, maar het is bekend dat sommige exemplaren wel 2000 jaar oud zijn. De grootst bekende is “The Big Welwitschia”, van 1.4 m hoog en 4m in diameter.
Bloei.
Rondom de plant verheffen zich stijve bijschermen die scharlaken rode kegels dragen die de grootte hebben van dennenkegels, waaruit zich de bloemen ontwikkelen.
De planten zijn of vrouwelijk of mannelijk. De vrouwelijke bloemen zijn zeer eenvoudig van bouw en bestaan in hoofdzaak slechts uit een zaadknop, de manlijke bloemen zijn wat ingewikkelder. Ze hebben 6 meeldraden die met elkaar zijn vergroeid en die een rudimentaire zaadknop omringen.
Het voorkomen van een bloem, die de kenmerken van tweeslachtigheid heeft is een unicum onder de Gymnospermae en ook de andere Gnetaceae vertonen nooit een spoor van tweeslachtigheid in hun bloemen. Ook in de ontwikkelingsgeschiedenis zijn er vele punten die de tumbo een geheel aparte plaats in het plantenrijk laat innemen.
De tumbo draagt rode kegels die qua vorm wel wat op die van Abies lijken. De rijpe kegel is vierkant en bevat achter elke schub een breed gevleugeld zaad. Men kan de zaden vrij lang laten kiemen, moeilijker is het echter de planten in cultuur te houden, toch zijn er botanische tuinen die een of meer levende exemplaren bezitten.
Door de gehele plant wordt een hars afgescheiden.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl