Coix
Over Coix
Jobs tranen, vorm, grassen, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt.
Uit Flora de Filipinas.
Grote en breedbladige, vertakte grassen.
Los groeiende planten.
3 soorten komen voor in dit geslacht die groeien in de oost.
Graminaeae, grassen, Mais klasse.
Coix lacryma‑Jobi, L. (Jobs tranen) Het blad is een paar cm. breed.
De vrouwelijke bloemen zijn in een grijswit en bolvormig schutblad opgesloten, de manlijke steken erboven uit.
Het is een graanvrucht waarvan vorm, hardheid en kleur zeer sterk kunnen verschillen. De korrels zijn van 0,6 tot 1 cm grootte.
Het is een eenjarige, forse en grasachtige met rechtopstaande knopige stengels en een sterk ontwikkeld wortelgestel, geeft gemakkelijk voetscheuten. Door de snelle groei en wortelscheuten is weldra het onkruid wieden overbodig. Kan door die voetscheuten wel 2‑3 oogsten per jaar halen.
De groeiperiode is 5‑7maanden.
Als het bij ons geplant wordt kan het tegen een meter halen.
Zou oorspronkelijk afkomstig zijn uit Z. Azië. Is in 1596 beschreven.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Wij noemen dit gewas Sint Jobs traenen naar de Latijnse naam die dat in Itali heeft, te weten Lacryma Jobi, dan men zou het misschien niet kwaad of slecht Arundo Lithospermos noemen, dat is rietachtig steenzaad of riet met steenachtig zaad zoals Gesnerus schrijft.’
Lacryma‑Jobi betekent letterlijk Jobs tranen, ook de naam Jupiter’s -tranen komt voor, Engelse job’s tears, Frans larmes de Job of larmille en in Duits Hiobsthranen: Job’s tranen of tranengras. Naar de glimmende zaden en Job XVI, 16 en 20. ‘Mijn gezicht is vol met tranen... Mijn oog vult zich met tranen voor God. Christustranen.
Als een altijddurend symbool van Jobs droefheid hangen jaarlijks de grijze en glinsterende zaadkorrels aan deze plant met een trosje neerwaarts gebogen, als tranen.
Dodonaeus (b) ‘Sommige houden dat voor een soort van Lithospermum of parelkruid, maar het is een gans ander geslacht van gewas dan het Lithospermum van Dioscorides.’
Duits grosser Steinsamen, dit van Lithospermum, Engels gromwell reed.
Dodonaeus; ‘In Provence wordt dit gewas van de monniken veel geteeld en onderhouden om er paternosters van te maken, zegt Lobel, en hij noemt dat ook Lacryma Christi en Lithospermum majus en Diospyris Plinij, in Spanje heet het lagrimas de Moisen, in het Frans larmes de nostre Dame en in het Italiaans lagrime de giobbe.’
In midden-Hoogduits Christusthranen, Marienthranen en Mosesthranen.
(d) Coix is Theophrastus naam voor een rietbladige plant. Coix is de Latijnse versie van het Griekse koix waarmee in de oudheid een Egyptische palmsoort werd aangeduid. Linnaeus heeft deze naam willekeurig gebruikt.
Gebruik.
Het grijswitte schutblad vormt zich om de bol- tot peervormige vruchten die qua kleur en hardheid met parels zijn te vergelijken en grijs, keihard en peervormig worden. Een oude advertentie prees ze aan tot het spoedig en gemakkelijk doorkomen van de tandjes en tot heling van de stuipen. De zachte korrel cvճ worden tot meel verwerkt en zijn min of meer geschikt voor broodbereiding. De harde voor halssnoeren, kettingen, gordels en paternosters. Ook werd de plant wel gebruikt als groenvoer en levert 75 ton groene massa per ha.
(Dodonaeus) ‘Het zaad van deze Sint Jobs tranen is een algemene baat tegen de steen in de lendenen en niergruis in de blaas als het gestoten en gekookt is, zegt Lobel.’
Planten.
Houdt van warmte en licht.
Zaaien na het zaad een paar dagen in nat zand voor geweekt te hebben.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl