Agrimonia

Over Agrimonia

Agrimonie, vorm, kruiden, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, planten, teelt. file:///Users/niekkoomen/Sites/Volkoomen/A/Agrimonia.html

Uit A. Masclef.

Meerjarige kruiden die inlands zijn in de noordelijke gematigde

zone.

Het geslacht kent een 12-15 tal soorten met 1 soort in Afrika, 50-200 cm hoog.

Ze hebben afwisselend geveerde en aromatische bladeren.

Bloemen zijn geel en staan in aren. Bestuiving vind plaats door vliegen, zweefvliegen en honingbijen. Omdat stampers en meeldraden gelijktijdig rijpen komt ook zelfbestuiving voor.

De vrucht is gewapend met gehoekte borstels die gemakkelijk in de vacht van passerende zoogdieren blijven haken.

Rosacea, roosachtige, Sanguisorba klasse.

Agrimonia eupatoria, L. (leverkruid) (Agrimonia officinalis, Lam.(geneeskrachtig) De gehele plant is behaard.

Agrimonia heeft grijsgroene, geveerde en aromatische bladeren. Aan de basis van de stengels staan de bladeren dicht opeen, als een rozet. Kleine bladen worden afgewisseld door grotere en zijn sterk gezaagd, donzig aan de onderkant. Het laatste blad is eindstandig en gesteeld.

De lange, harige en meestal onvertakte bloeistengel heeft iets koninklijks.

Het doet met zijn delicate geur denken aan abrikozen, anderen denken aan lemon, vooral als je de bloemen kneust, de mooie gele bloemaren staan als statige toortsen in juni/juli.

De bloe­sems worden gevolgd door stijve en harige, kleine zaden. De zaden hangen naar beneden en zijn klaar om je te bespringen. De stekelzaden worden door mens en dier verspreid.

Het kruid groeit op zonnige en droge plaatsen. Het is een overblijvende plant die algemeen is aan de wegen en droge graslanden in de rivierengebieden. Na afmaaien vormt ze al gauw weer nieuwe stengels, de planten krijgen dan een bossiger aanzien. Europa, Azië en N. Afrika.

Is inlands en een kleine meter groot.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Dan de apothekers plegen dit kruid dat we nu beschrijven (en Eupatorium noemen) Agrimonia te noemen, sommige noemen het Ferraria minor of Concordia of ook Marmorella. In het Italiaans heet ze ook Agrimonia, in het Spaans Agramionia, in het Nederlands, Frans en Engels Agrimonie, in het Boheems Starcek’.

Engelse agrimony, Chaucer kende het als egremoine. Italiaans, Spaans en Portugees agrimonia, Deens aggermunc.

Agrimonia komt van het Griekse agros: veld, en mone: woonplaats, een plant die in de velden groeit. Of de naam komt van argemon, een witte vlek op de ogen (arges: wit) die deze plant zou genezen. De fabelleer zegt dat de reus Argus zijn honderd ogen in goede staat hield door deze plant, dan is Agrimonia van Argus af te leiden. (De Griekse argemone is de naam van een papaver, Papaver argemone, bij Dioscorides) Argemone werd in het Latijn argemonia en bij Plinius lezen we een foute afleiding, agrimonia, en werd zo gebruikt tot in de middeleeuwen voor de niet op papaver lijkende Agrimonia eupatoria. Een naam die in 1500 gebruikt werd, echter niet in de Capitulaire de Villis, wel weer bij Strabo.

Dodonaeus (b) ‘`In het Hoogduits heet het Odermeng’. Een afleiding van het middeleeuwse Agrimonia.

Het is de Duitse Odermenning, oder: otter of slang, oud-Hoogduits menig: groot of machtig, dus een krachtig middel tegen slangenbeten, maar in laat oud-Hoogduits was het Avar- of Avermonia, ook Adermeng, het mennig leunt wel aan de rode loodkleur aan, in midden-Hoogduits Odermenie, dit uit Latijns agrimonia wat weer afkomstig is uit Grieks argemone van Dioscorides. Vele ontleningen van Agrimonia zijn er met Ohr, Otter, Halde, Acker, als Ackermannchen, verder met mann, -mohn, -monch en –mond, als Oolemannche, Odermannel, Oderlossmannel, Orermannche, Ottermannchen, Agemundli, Agermonde, Argemundli, Ackermannli, Haldenmannle, Hagemonde, Adermenneken, Ackmund, Ottermonch etc. Het Franse lաigremoine betekent zo een zure monnik. Verder Kleiner Hammelschwanz, Haldenmandle, Zwitsers Agemonetli, Agemundli, Akmund, Chlebere

Dodonaeus; ‘In het Hoogduits heet het ook Bruckwurtz’.

(d) Een andere Franse naam is gariot: van guerir: helen, een heelkruid, vergelijk Duitse Heil aller Welt, Kassertee, Konigskraut en Heilandsthee, dus een hooggewaardeerd kruid, Longakraut, het is een Bruchwurz en Hagamundiskraut bij Fuchs en Bruckwurz bij Kilian.

(d) Verder in het Engels stickle wort; stekelkruid, en church steeples, naar de taps toelopende zaden van de plant.

Dodonaeus (e) In de oude overzetting van het vierde boek van de enkelvoudige kruiden van Oribasius wordt Agrimonie Lappa inversa genoemd, dat is omgekeerde of verkeerde en averechte klissen en dat hierom dat aan haar steeltjes rouw en stekelig zaad zoals dat van de klissen nederwaarts hangt.’

Omgekeerde klissen, Duitse Leberklette, de zaden kleven aan de kleren, Engels cockle bur, zie Arctium.

Dodonaeus (f) ‘In het Grieks en Latijn heet dit kruid Eupatorium, Plinius noemt het Eupatoria. Het heeft ook sommige onechte namen, te weten Hepatorium en Hepatites’. Plinius XXV 29: ‘Eupatoria quoque regiam auctoritatem habet.

Veld bewonend, agrios, zegt hij, wild, omdat ze op de akkers groeit, monias: eenzaam.

(411) Eupatoria is zo genoemd naar Koning Mithridates Eupator, Koning van Pontus (Mithridates VI) die in 63 v. Chr. gestorven is, die de geneeskracht ervan ontdekt zou hebben. Die is beroemd geworden omdat hij het bekende tegengif, mithridaat, ontdekt zou hebben dat uit 54 verschillende stoffen bestaan zou hebben. Plinius noemt het een koninklijk kruid. Nu werd er ook in de synoniemen van Dioscorides voor deze plant ook de betekenis ήαΤόριος (hepatorios) of leverkruid gebruikt. Het is mogelijk dat deze hepatorios de oorspronkelijke naam en gebruik van de plant tegen leverziektes is en dat daaruit euparorios gekomen is. Of het in omgekeerd dat uit deze eupatorios een hepatorios gekomen is en de plant uit deze naam tot leverziekte is gebruikt? Hoe het ook is, sinds die tijd geldt de plant bij de oude artsen als een leverkruid (De medische kwaliteiten van deze plant worden vaak toebedeeld aan Eupatorium, een heel andere plant die pas later zijn naam gekregen heeft)

Walahfrid, abt van het klooster Reichenau bezingt in zijn leerdicht uit 827 een 23 genezende planten die in het klooster gekweekt werden. Deze plant wordt aldus beschreven, ‘Hier is verder de Sarkokolla die veel de velden siert en ook in de onvruchtbare schaduw van de bossen groeit en is gemakkelijk door zijn mooie groei te herkennen is. Naast vele andere krachten bedwingt ze gestampt en gedronken heftige lijfpijnen. Als eenmaal vijandelijk staal wonden in ons lijf gebracht hebben dan zullen we haar tot hulp nemen en de uitgesneden spruiten op de open plaats leggen en die zullen daardoor weer gezond worden als er in de omslag ook nog scherpe azijn gedaan wordt’. Zijn bron zou uit de rond 400 geschreven Herbarius van de Pseudo-Apuleius gekomen zijn waar herba agrimonia ook als lichaamspijnen en als wondmiddel geprezen wordt. De naam sarcocolla, van Grieks sarx; vlees, en kolla lijm, omdat de plant het vlees tezamen lijmt staat in betrekking tot de wond helende eigenschappen. Bij Dioscorides verschijnt het als εύαΤόριος (eupatorios) de bladeren met oud zwijnenvet fijngestampt zouden erge zweren helen. De zaden en kruid in wijn gedronken worden als middel tegen de loop en slangenbeten genoemd.

Dodonaeus (g) ‘Daar is nochtans noch een ander kruid Eupatorium door Apuleius genoemd, te weten de Malrove. Daar is ook een ander Hepatorium in de apothekerswinkels zo genoemd dat gewoonlijk gebruikt wordt wat Eupatorium adulterinum heet of boelkenskruid.’ Dus niet het echte Eupatorium.

(h) Leverkruid, Engels liverwort, zie Eupatorium.

(i) De naam Aaron's rod verwijst naar Numeri I7 en naar zijn roedevormige bloeiwijze, in Frankrijk is dat herbe de Saint Guillaume.

(j) Zou ook eens gebruikt zijn om bier te laten geuren. In Somerset verwijzen de namen lemonade en lemonade flower naar de agrimony wijn die met haar gekruid werd.

(k) Pools szadzinir, Boheems rեpik en Arabisch cafat.

Gebruik.

Zo werd het kruid vroeger gebruikt. (141, 164, (311, 310, 309) ‘In juli/augustus wordt het kruid verzameld, gedroogd en gesneden en in een kooksel gedaan wat al in de oudheid gebruikt werd als een opwekkende thee voor lever-, gal- en ingewandsstoornissen. Tegen huidaandoeningen werd het vooral gebruikt in badwater. Het gedroogde kruid heeft een eigenaardige kruidachtige en een bittere smaak en werd vroeger gebruikt als een gorgelwater. De heilandsthee is zeer goed tegen ontstekingen in de mond en zo goed voor zangers en sprekers. Het zaad van Agrimonia met wijn gedronken geneest de rode vloed, zegt Plinius, Dioscorides zegt daar noch meer bij, dat het de leverzuchtige gans geneest en al diegene die van slangen gebeten zijn. (Door zijn werking tegen vergif werd het ook geprezen tegen een ander vergif, de pest.) De bladeren gestampt en met oude zwijnensmeer of varkensvet op de zweren gelegd die niet goed dicht willen gaan genezen die, zo Dioscorides ook betuigt. Sap van Agrimonia met azijn en zout gemengd geneest de jeuk, daarmee gestreken, het is ook zeer goed in het begin van de melaatsheid.

Het kruid zelf wordt in de wonddranken zeer nuttig gedaan. Van buiten gebruikt men de bladeren om littekens te laten verdwijnen en de blauw geslagen plaatsen te genezen, hetzelfde met zemelen in wijn gekookt en op de ledematen gelegd genezen de verwrongen leden of delen van het lichaam die uit het lid geweest zijn, maar hetzelfde doen ze noch veel beter met boter en azijn in een pannetje geroosterd. Agrimonia is goed om te laten plassen, het opent de verstoppingen. Dat kruid heeft zijn naam Eupatorium van de koning Eupator gekregen en mag om die reden (zoals Plinius zegt) voor een heerlijk, ja koninklijk kruid in de oude tijden geacht worden.’

Symbool van dankbaarheid, thankfulness, gratitude.

Ook als omslagen bij zwellingen en wonden werd het gebruikt.

Agrimonia is een kruid onder Jupiter in het teken van de Kreeft en sterkt die delen onder deze planeet en teken en verwijdert ziektes in je door sympathie, en die onder Mars, Saturnus en Mercurius door antipathie als ze voorkomen in een deel van het lichaam dat beheerst wordt door Jupiter of onder het teken Kreeft, Sagittarius of Pisces, Culpeper.

In Tirol schreef men vroeger een bijzondere kracht toe aan deze plant. Men geloofde, dat als je deze plant bij je droeg, je bovennatuurlijke verschijningen kon zien.

De plant bevat looistof en is gebruikt om leer te looien. Het verft wol geel. De wortel is in het voorjaar zeer geurend.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl, en: volkoomen.nl