Pimpinella
Over Pimpinella
Pimpernel, anijs, vorm, kruiden, soorten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,
Het zijn uitstoelende en zelden eenjarige planten.
Grondbladeren zijn ongedeeld of eenmaal geveerd. De deelblaadjes zijn getand en soms diep ingesneden.
Meestal witte bloemen, rood en zelden geel staan in schermen.
Eironde vrucht.
Een 150 soorten waarvan er 16 in Europa voorkomen.
Apiaceae, schermbloemenfamilie.
Uit O. Thome, www.BioLib.de.
=Pimpinella anisum, L. (anijs) Anijs is een fijn bladig kruid met een opgaande stengel van 60cm hoogte, met geurende en driedelige geveerde bladen en witte bloemen op een gegroefde stengel in juli en augustus. Het is een mooie bladplant.
Geeft 3mm lange en kruidachtig smakende vruchten. De ronde warme anijszaden kunnen in de late zomer geplant worden mits ze op een warme plaats gezaaid worden. De zaden worden hier meestal niet geheel rijp, de beste komen uit Spanje, de Alicante anijs.
De fragiele wortels mogen niet verplant worden.
Anijs wordt geteeld als eenjarige en heeft hier moeite met de winter. Anijs is in het O. deel van de M. Zee inheems, Egypte, Klein-Azië en Griekse eilanden.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘De Neder-Duitsers noemen dit kruid anijs, de Hoogduitsers Aniss, de Italianen aniso, de Fransen anis; de Engelse anese en anyse; de Bohemers anyz, alle naar de Latijnse en Griekse naam want in het Latijn heet het Anisum en zo is het in de apotheken ook bekend, in het Grieks Anison of zoals sommige schrijven Aneson, dan de Spanjaarden alleen geven het een andere naam, te weten matabatva en yerva dulce, dat is zoet kruid.’
Anijszaad, fructus anisi, in het Grieks anison, stamt van het Griekse woord aniemi: tevoorschijn laten komen. Een andere verklaring wil men zien in Grieks an: niet, en isos: gelijk, dus ongelijk, misschien naar de eivormige vrucht.
Het behoort tot een van de vele ingevoerde kruidplanten die we met de Romeinse cultuur overnamen. Het heeft dan ook geen inheemse naam. Het woord anijs verschijnt in midden-Hoogduits als anis, ook enis, dat duidelijk tegen het Latijnse anisum leunt, Grieks aneson of anethon. Anijs wordt het genoemd in Duits, Spaans en Zweeds, Frans en Italiaans heeft anis, het Japans anice en in het Arabisch heet het yanisun of anysum.
Aeniss bij Bock, Enis in oud-Hoogduits, Anis, Aniss of Anitz in midden-Hoogduits, susser Kemmel of romischer Venichl bij Megenberg.
Engels anise, anny en sweet cumin.
(Anijs wordt ook verkregen van een familielid van de Magnolia)
Gebruik.
Medisch zou het pijnstillend werken, vermindert het hoesten en werd het gebruikt tegen spijsverteringsklachten, tegen cholera en pest. In olie heelt het oorpijn en anijsdampen verminderen hoofdpijn. De bladeren werken antiseptisch.
Het kruid wordt gebruikt bij fijne bakkerij. De met suiker versierde afgietsel, 10 gram op een kwart liter water, is goed tegen winden, koliek, maagzwakte, en ook als toevoeging bij kindermelk. Verder is het een bestanddeel van verschillende als borst, melk en stengelpoeder genoemde mengsels en ook in verschillende theemengsels als borst, water en afvoerende kinderthee. De olie werd in giften van 3 tot 6 druppels met suiker gebruikt tegen winden, maagzwakte en mond en tandwaters, hoestmiddelen en likeuren. Kneipp beveelt anijs aan in een waterig afkooksel alleen of met venkel en kummel tegen kramp, koliek, ook als oogwater.
De gelaatshuid wordt schoon en blank door het wassen met anijswater.
Af gedestilleerde en gedroogde zaden werden gebruikt als krachtvoer voor vee, het stro voor veevoer en het kaf voor paarden of vuur, het geeft een sterke vlam.
De jonge en zachte blaadjes worden wel fijngesneden en als toekruid gebruikt bij sla. De gepoederde zaden werden wel als een toilet gebruikt, vooral bij tandpasta ‘s.
In Frankrijk is anijs veel in gebruik om er Pernod, ook Anisette, van te maken en andere likeuren die zeer gezond zouden zijn. Ook wordt het wel gemengd met witte wijn, die gekookt werd waardoor er een soort kruierwijn wordt verkregen.
De zaden werden in Z. Italië onder de naam puglieser, vanwege hun grootte voor suikerwerken gebruikt. De zacht behaarde vruchten worden wel gebruikt als een kruid, in soepen, gebak en melk, anijsmelk. Gebak en brood worden door anijs beter verteerbaar en helpt tegen winderigheid.
Zo was het gebruik vroeger. (141, 164, 311, 309) ‘Tegen buikpijn en nierstenen: Het zaad dat in wijn gekookt wordt, of zijn olie, of water dat met brandewijn gedistilleerd is, is hiertoe dienstig Dioscorides, Plinius.
Tegen hoest en taaie fluimen van de borst: Neem anijszaad dat boven het vuur gedroogd is, stamp het tot een fijn poeder, meng het onder witte suiker of gezuiverde honing en laat hiervan dikwijls gebruiken. Plinius.
Om de arbeid van de barende vrouwen te bevorderen: Neem anijszaad en venkelzaad, van elk een half vierendeel lood, stamp het fijn en geef het met wijn in. Dalion, Lobel.
Anijszaad verdrijft de winderigheden, stilt en verzoet de opblazing, krampen en rommelingen van de buik, oprispen van de maag en verwekt de plas, doch zonder enig geweld en laat de steen rijzen, vermeerdert het melk, veroorzaakt de lust tot bijslapen en wordt gehouden als bekwaam om de buikloop te stelpen en de witten vloed van de vrouwen op te laten houden.
Hetzelfde gekauwd beneemt de stank van de mond en maakt een zoete adem.
Anijszaad is zeer goed gebruikt de jonge kinderen die enige besmetting of vallende ziekte hebben en is daartoe zo nuttig dat diegene die anijs in de handen hebben, als Pythagoras zegt, van de besmetting of vallende ziekte niet bevangen kunnen worden.
Hetzelfde zaad in een zakje of bundeltje gebonden en voor de neus gehangen verdrijft de kwade dromen en laat gerust slapen en hetzelfde doet het als men het kruid zelf onder de kussens legt.
Hetzelfde zaad is ook goed dikwijls gebruikt van de jonge dochters om een goede kleur te krijgen en laat de vrouwen gemakkelijk baren.
Sommige doen anijszaad tussen het koren om het brood een goede smaak en reuk te geven.
Anijs tussen de kleren gelegd belet dat er geen motten aan komen’.
Bijbel.
Bij de oude Grieken was Anethum de naam voor de plant (maar ook voor anijs: anethon)
In Mattheüs 23: 23 komt in sommige vertalingen anijs voor. Mogelijk is dit een verkeerde vertaling vanuit het Grieks. De oude naam voor dille, ανηθον, Anethum graveolens, was Anethon anise. De Italiaanse naam van dille is nog anethon, in het Frans aneth. Anijs was dan ook zeldzaam in de Bijbelse dagen van Palestina.
Historie.
(411) ’Zijn thuisland zou de Oriënt zijn. Zijn cultuur is behoorlijk oud. Bij de Egyptenaren was het in gebruik als specerij. De oude Egyptenaren bakten het in hun brood. Anijs zou al voorkomen in een Egyptisch kruidboek van 1500v Chr.
Dioscorides en Plinius spreken over zijn genezende krachten. Dioscorides zegt in zijn artsenijmiddelenleer dat het verwarmt, uitdroogt, het ademen verlicht en pijnstillende werking heeft. Hij beveelt het verder aan tegen de beten van giftige dieren. Van zijn welriekende zaden zegt Plinius: ’Ze geven de adem een goede reuk, het gezicht een jong aanzien en verlicht zware dromen en bewerkt eetlust.’ Hij beschrijft de plant uitvoerig en beroept zich op Pythagoras die de anijs zeer prees . Pythagoras zou volgens Plinius gezegd hebben dat men niet van de vallende ziekte, morbus comitialis, gegrepen zou worden als men anijs in de hand had en daarom zou men het kruid veel bij huizen moeten planten. Ook zouden de vrouwe lichter baren als ze aan anijs ruiken. Naar Plinius was het ook een bestanddeel van de beroemde teriakel als tegenmiddel tegen gif.
In de ouderdom werden de vruchten hoog geschat in de apotheek. Dioscorides vermeldt het als pijnstillend en plas drijvend middel en tegen de beet van giftige dieren. Maar ook als liefdesmiddel. Het zou potentie verhogend werken. De Romeinen kweekten haar al veel aan in Toscane, om brood te laten geuren en als medicijn en voor parfumerie. Het zou het boze oog verdrijven. De Romeinen deden de zaden in hun specerijenkoeken. Het is mogelijk een van de gebruiken die aanleiding gaf tot de huwelijkstaart. Bij de Romeinen heette dit gebak mustacae die anijs en komijn en andere zaden voor de geur hadden. Ze werden traditioneel geserveerd op het einde van de trouwdag. Pythagoras roemt haar en zegt dat ze zowel rauw als gekookt lekker is en dat men anijs in het brood moet bakken. Bovendien wekt ze de eetlust op en voorkomt zware dromen. Als men de plant onder het hoofdkussen legt slaapt men heerlijk. Om er altijd jong uit te blijven zien moet men zich met anijswater wassen. Zo, eindigt hij, heeft men de plant de onoverwinnelijke, anicatum, genoemd.
Via de Romeinse legers kwam het kruid naar overig Europa. Het kruid komt in de Juliana Codex van ongeveer 512 na Chr. voor. Karel de Grote vermeldt het, in Capitulare de villis wordt anesum genoemd. De abdis H. Hildegard gebruikte het bij ziektes. De berichten in de middeleeuwen vinden we bij Plinius en Dioscorides terug. In 1305 werd er door Eduard I van Engeland tol op geheven. In de 16de eeuw waren er uitgebreide culturen van en in die tijd was ook de vluchtige olie bekend. Het zaad was zeer populair om muizen te vangen die de geur ervan niet kunnen weerstaan wanneer het gesmeerd was op muizenvallen. Ook zouden de vissen erop afkomen.
Het bekendst zijn ze wel als geboortemuisjes, waar de aromatische zaden bedekt zijn met een suikerlaagje die daardoor eirond worden. De zaden hebben een staartje en lijken wel wat op een muisje. Ze worden gegeven bij de geboorte van een jongetje. Bij de jongens zijn ze meer kogelrond gevormd omdat die komen van de ronde zaden van de koriander.
Aniskringel is een zeer oude offerspijs die in N. Duitsland bij Gilden feesten, oogstfeesten, ringrijden en voorjaarsfeesten in zoet bier, eerder in mede, gebruikt wordt. Ook op de huwelijksdag deelt de bruid dit gebak aan haar gasten uit. Anijs gold in vele landelijke gebieden als een Afrodisiacum. In de herfst, als de mannen na het veldwerk weer thuiskwamen maakten de vrouwen voor hun mannen aan anijsachtige drank. Op 30 november (Andreas dag) zou dat bijzonder krachtig zijn. In Bohemen heeft deze dag Anischtag. In dranken wordt anijs verwerkt als anijsmelk en verschillende alcoholische dranken, de Franse pastis als Ricard, de Griekse drank ouzo en de Turkse drank raki.
Uit J. Kops, www.BioLib.de.
Pimpinella major, Huds. (groter) (Pimpinella magna, L.) Bladen zijn allen verdeeld en de deelblaadjes eivormig en gezaagd, wat ingesneden, de eindstandige zijn 3 lobbig.
De stengel is met hoeken en gemarkeerd en lijnen. Hiertussen spruit een ronde steel op wiens toppen met ronde, mosachtige knopjes bezet zijn die wit purperen bloempjes voort brengen in juli en augustus. Het zaad is klein en kantig. De wortel is lang.
Meerjarige uit Europa tot Kaukasus.
Vele vormen, Pimpinella major subsp. rubra, (rood) Rote Grosse Bibernelle. De roze Rosea.’
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Dit kruid wordt van de nieuwe kruidbeschrijvers Pimpinella op het Latijns genoemd. Gesnerus heeft het liever Peponella genoemd omdat het de reuk van de pompoen zo dicht bij schijnt te komen. Andere noemen het Pampinula of Bipennula of Bipinella en meer andere Solbastrella. De Neder-Duitsers noemen het pimpinelle, in het Italiaans pimpinella solbastrella of Sorbastrella.’
De verklaring van de naam is nog steeds moeilijk.
1. Bevernel, Duits Bibernell bij Bock, gros Bibernell bij Fuchs, Bibnel in Hortus Sanitas, wat een aanleuning aan het dier bever of Biber is.
2. Of pimpernel, in de 15de eeuw was het pympernol of pympernelle, dit van Frans pimprinelle, van oud-Frans piprenelle, van middeleeuws Latijn pipinella en uiteindelijk van Latijn piper: peper. Dit naar de smaak van de bladeren en van daaruit werd het in laat midden-Hoogduits Pimpenelle, ook Pfefferwurz, Schwarzpimpinell in Apotheek. Groe Bibernelle, Groe Pimpinelle.
3. Dit terwijl het al in 11/12de eeuwse optredende Angelsaksisch pipeneale, (Engels pimpinel) laat oud-Hoogduits Bibinella door Latijn bipennis: tweevleugelig, afgeleid schijn te zijn. Dit omdat de bladeren tweemaal gedeeld zijn of van Latijn bibere: drinken.
De naam Pibinella komt voor in een 13de eeuws Duits artsenijboek en Pimpinella in 13de eeuw. H. Hildegard noemt een Bibenella. In 1500 wordt het bevenelle, pinpinella of pipinella genoemd, Duits ook Pinal, Pimeroll, en Bimmenell, Grose Bibernelle.
De algemene naam The Scarlet Pimpernel is wijd verspreid. Dit naar de boekjes van Barones Orczy die in 1905 een toneelstuk ‘The Scarlet Pimpernel ‘schreef waarin een Engelsman, Sir Percey Blakeney, ten tijde van de Franse revolutie Franse edelen hielp om uit hun land te ontvluchten. Elke keer als hij iemand meenam liet hij een visitekaartje achter waarop het bloemetje gedrukt stond.
Symbool van kans, afspraak.
Dodonaeus ‘De Italianen geven dat een toenaam Sanguisorba omdat daarmee van de andere Pimpinella te onderscheiden, dan men heeft het dikwijls gevonden alleen met de naam Sanguisorba of Sanguinaria, de Hoogduitsers noemen het Blutwurtz of Blutkraut, de Fransen sanguisorbe.’ Deze soort is wilde of grote pimpinella genoemd en in het Latijn Pimpinella sanguisorba majorծ (=Sanguisorba minor en kleine is Pimpinella major)
Dodonaeus (d) ‘De Hoogduitsers noemen het ook Rolbleskraut, Herr Gotts bartlin, Megelkraut en in het Spaans freixinha.’
Hergottes Berdlen, dat is Gods kleine baardje, vanwege de kleur die het in de top heeft.
Dodonaeus (e )’De Engelsen noemen het burne.’
Engelse greater burnet saxifraga .
(f ) Gros Bockspeterlein, Frans boucage, persil de bouc: bokkenpeterselie. Het bijgeloof is hier naar de bokkenreuk van de wortel die daarom ook in kruidboeken petroselinum hircinum heten en in Zwitserland Bochwurze, zie onder bij P. saxifraga. Deutsche Theriakswurzel.
Gebruik.
Het gebruik was vroeger zo. (164, 141, 309)’Tegen hartkloppingen, nierstenen en walging van de maag: Neem de groene bladeren, leg ze in wijn waarvan ge soms een roemertje vol drinken zal, hiertoe dient ook het gedistilleerde water van dit kruid dat onder de wijn vermengd is. Matthiolus.
Om allerhande wonden te genezen en het bloeden te stelpen: Maak een afkooksel van dit kruid alleen of met andere wondkruiden vermengt en laat daarvan drinken, leg ondertussen het gestampte kruid op de wonden. Dodonaeus, Ravelingius.
Al ruikt de wilde pimpinella niet zo goed als de tamme, nochtans is ze zeer goed en heugelijk om in de wijn te leggen en vooral die in hete landen groeit.
Men doet dit kruid bij de zalven die men gebruikt in de gebreken van het hoofd en ook in diegene die men tegen de kanker maakt.
De zweren van de borsten worden gauw genezen met dit kruid als men het poeder van de gedroogde bladeren daarover strooit eer dat men te bed gaat en 's morgens die met mensensmeer bestrijkt.
Het water van dit kruid gedistilleerd of het sap uit de verse wortelen geperst geneest de wonden, neemt de plekken van de huid weg en maakt een mooi blinkend aanzicht en wordt geprezen in de beten van de vergiftige dieren.’
Historie.
(411) ‘Pimpinella major of magna. Vaak heeft men onderzocht of de oude schrijvers onze bevernel gekend en gebruikt hebben. P. saxifraga zou de plant χανχλίς, kaukalis, zijn van Theophrastus en Dioscorides, een mening die weerlegd kan worden omdat ze alle twee geheel niet in Griekenland voortkomen. De belangrijkste pimpinella soorten zijn in Griekenland P. tragium en P. peregrina. In ieder geval treffen we de naam pimpinella niet bij de oude schrijvers aan. Pibinella lezen we in een Duits artsenijboek uit de 13de eeuw uit Tegernsee en pimpinella schrijft de arts Nikolaus Myrepsos in de 13de eeuw. Merkwaardig is het dat de naam armoracia (voor de mierikswortel) met bevenelle, bibenelle samen komt. Het lijkt dat hier de klank van het Latijnse piper; peper (zo werd in de 15de eeuw ook de mierikswortel vanwege zijn scherpe smaak genoemd) hier aan ten grondslag ligt. In de Glossae Theotiscae van de 9de eeuw komt een plant met de naam pipinella voor. H. Hildegard bericht over Bibenella, ‘Bibenella magis frigida est quam calida, et ad hominum non multum valet, quia succus eius acer est. Sed tamen eam in collo tuo sumper habeas suspensam, et interim ab invocationibus daemonum, a magicis verbis, nec a zauber, quod nec comedisti nec bibisti, illud peteris.’ Ook hier kan onder bibenalla de mierikswortel begrepen worden. Op haar zou de opmerking van H. Hildegard goed passen dat het sap scherp is en ook hangt men de stukken mierikswortel als amulet tegen koorts om de hals. Maar hiertegen spreekt weer dat ze op een andere plaats van de mierikswortel spreekt als Merrech, Merrich en Merredich. In ieder geval is het niet vast te stellen of de door Linnaeus zo genoemde plant ook om deze plant handelt maar voor Linnaeus noemden ze Pimpinella italica (welscher Bibernell) een roosachtige met pimpinella-achtige bladeren, namelijk Sanguisorba minor.
Pimpinella saxifraga, L., de soortnaam stamt uit het Latijnse saxum: steen, en frangere: breken, denk aan fragiel: breekbaar, dus steen brekend.
Wortelbladen zijn geveerd en de deelblaadjes rondachtig, scherp gezaagd of gesneden en staan aan lange stengels, stengelbladen zijn tweemaal gedeeld met lijnvormige segmenten.
De stengel is rond en een 30-60cm hoog en is meestal glad hoewel ook vaak donzig.
De kleine groen-witte bloemen verschijnen in juli en augustus.
Meerjarige van droge weiden en heuvels, droge wandranden en door geheel Europa, noordelijk tot 69 graad N. B, N. en Klein Azi.
Het varieert met het blad naar grondomstandigheden en seizoen. Vandaar dat eerdere botanisten het in drie groepen classificeerden, de grote Pimpinella major, Pimpinella minor en Pimpinella dissectum.
Kan kruisen met de grote bevernel en vormt dan Pimpinella x intermedia.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘De nieuwe kruidbeschrijvers hebben beide deze kruiden de naam van Saxifraga of Saxifragia, dat is steenbreek, gegeven en sommige andere noemen het Petraefindula.’ (vergelijk Sanguisorba officinalis, de grote, gross welsche Bibernellen of Pimpinelle heet)
Saxifraga; steen brekend, Duitse Steinbibernell, Steinbrechwurz.
Dodonaeus (b) ԁndere noemen het Bibenella of Bipennula. Baptista Sardus en ook naar hem Leonarthus Fuchsius noemen ze Pimpinella en daarom hebben sommige het ze Pimpinella Saxifraga genoemd tot verschil van de andere pimpernel die Sanguisorba toe genoemd wordt. Om dezelfde oorzaak hebben ze ook een Latijns gedicht gemaakt waarmee ze dit kruid van de echte pimpinella leren onderscheiden dat aldus luidt, ‘Pimpinella pilos, Saxifraga non habet ullos,' dat is te zeggen, ‘Pimpinella is ruig en harig, maar de steenbreek, dat is bevernel en bevernaart, is kaal en zonder haar. Want men ziet dat de pimpinella wat ruigachtig is en met haar begroeid, maar deze steenbreek of Saxifraga geenszins, anders is er enige gelijkenis van bladeren tussen de pimpinella en bevernel die niet gemakkelijk onderscheiden kan worden tenzij dat men bemerkt dat pimpinella haar heeft en ruig is en de bevernel heel kaal en glad.’
Bevernelle en Duits Kleine Bibernelle, Engelse pimpernel en pimpernel, van Latijn pampinus, Frans pampre: jonge druiventak, naar de talrijke vertakkingen, zie verder de vorige verklaringen. Oude Duitse namen zijn; Bivenelle en later Bibenella bij Hildegard, midden-Hoogduits Bebe-, Bebinella, Bebinel, Bebonillen, Bevenelle, Bevennelle, Bibernal, Bumbernell, Pimeroll, Pinal, Pimpernella, Pfefferwurzel vanwege zijn scherp brandende hete wortel. ‘Zo kan het zijn dat van het woord
het vreemde woord bibenella ontstaan is dat als men het tezamen zet heet het eben pilepel of pidepel wat zoveel betekent als steenpeper. Dat die naam eerst uit Joods en dan in Grieks gekomen is komt omdat de oude Joden een kruid hadden dat ze ebenselah noemden, dat betekent stenen steen, en die in grote waarde hielden als een steen tegen de steen (niersteen) die het vermaalt en het gruis uitscheiden kan. Zo kan het woord Pidepel en selah en ook ebenselah tot pimpinella gekomen zijn. Het is bekend dat de Syriërs van zo’n gewas er drie gehad hebben die ze Phi Bi Ne La noemden. De eerste noemden ze Chailthono Phibinela, in Hebreeuws ghibbor eben selah, dat is sterke steensteen en in Grieks sterke Bibibel.’
Afbeelding en tekst uit Leonhardt Thurneysser zum Thurn.
Het heeft een geur als een bok en vandaar Saxifraga hircinam. Frans boucage saxifraga; bokspeterselie, Duits Bockspeterlein, Bockwurz, Geissleitere, Steinpetersilie. Vandaar kan het ook komen van de ballen van de bever, Castoris, in Duits Biberschellen en daarom bibernel genoemd.
Dodonaeus ‘Deze kleine soort wordt in het Brabants bevernelle genoemd, in het Latijn Saxifraga parva, dat is kleine steenbreek, van andere Pimpinella Saxifraga minor. Bevernel wordt soms Bipinella genoemd en wordt gehouden voor het Phellandrium van Plinius of voor de Natrix van dezelfde Plinius, in het Engels heet ze small saxifrage.’
Engels burnet saxifraga.
Dodonaeus (d) ‘Rondeletius houdt het voor het Thalictrum van de ouders. Zowel deze kleine als de eerste soort van bevernel wordt van sommige Silon genoemd en andere maken daar een soort van Petroselinum van.’
Steinpeterlin en Steinpeterlein bij Tabernaemontanus.
Dodonaeus (e) ‘Andere zien het voor een Daucus aan, sommige Hoogduitsers noemen het Feldt-moren, zelf sommige noemen het Pyrethrum. Dan indien iemand dit kruid met enige van de kruiden bij Dioscorides beschreven overwegen en tezamen brengen wil dan zal hij bevinden dat het nergens en beter overeenkomt dan met het Bunium.’
Dodonaeus (f) ‘Van sommige wordt het Saxifraga hircina en van andere Pimpinella Saxifraga hircina genoemd. Maar diegene die deze soort van steenbreek zeggen dat het Pyrethrum is zijn zeer ver verdwaald en bedrogen.’
(g) De Spanjaarden kennen het als pimpinella blanca, Duits weisse Pimpinell, ook deutsche- of weisse Theriakwurzel.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (562, 141, 164, 311, 309) ‘Beide deze kruiden laten wateren en verwekken de plas zeer krachtig en genezen de druppelplas en verstopping van de nieren en blaas en ontdoen en breken de stenen die in de blaas of nieren vast aaneen zijn en drijven die met kleine stukjes af en daarvan hebben ze de naam Saxifraga, dat is steenbreek, gekregen. Dan ze werken allerbest als men het poeder of het afkooksel daarvan de zieke in een badstoof te drinken geeft.
Die kruiden laten de maandstonden ook voortkomen en jagen de nageboorte en dode vruchten af, in wijn gekookt en te drinken gegeven.
De wortel van deze kruiden die gekauwd of in de mond gehouden worden verzoet den tandpijn, want ze laten kwijlen en trekken veel taaie vochtigheid en slijmerigheid uit het hoofd.
Water van deze steenbreken door kunst en kracht van het vuur getrokken of gedistilleerd wordt zeer goed geacht om de schemering en duisterheid van het gezicht te benemen en te laten verdwijnen en het gezicht te verhelderen.
Het sap van deze kruiden wordt geprezen en van de vrouwen gebruikt om de sproeten, plekken en andere onzuiverheid van het aanzicht af te vegen en weg te nemen en maakt de huid helder en mooi.
Het sap van de bladeren van deze kruiden zuivert alle onreine wonden, daarin gedaan en hetzelfde werk doen ook de gewreven bladeren, daarop gelegd.
Het zaad en ook de wortels van bevernel zijn ook goed diegene die enig lid verkrompen of gespannen hebben, die lam of van de m. s. ziek zijn of enige koude langdurende koorts hebben.
De wortel wordt gekonfijt zoals men de eindeloze wortel, Eryngium genoemd, doet om de maag te helpen verteren en het ingewand te versterken en is goed tegen de langdurende koortsen, verkrompen leden en tegen hersenbloeding.’
De kleine steenbreek kwam niet voor in oudheid, met zekerheid werd het kruid in de 8ste eeuw gebruikt. De wortel was een pestmiddel. Het werkt slijmoplossend en werd gebruikt bij ziektes van mondholte als een gorgelmiddel, ook als een maagmiddel. Een grote heler van wonden, zowel van binnen als van buiten als een drank of zalf.
De wortel is wel gebruikt als vervanger van coccus, waarvan een rode kleur wordt verkregen.
De wortel ervan is scherp en werd wel gebruikt tegen kiespijn. Het sap werd gebruikt als cosmetisch artikel en zou zomersproeten en vlekken verdrijven.
Pimpernel gold in vele streken van Duitsland als een middel tegen besmettelijke ziektes. Toen de pest in Tirol woedde vlogen de bewoners van een plaats naar een dichtbij gelegen heuvel waarop nu de Geestkapel staat. Nadat ze hier meerdere dagen en nachten om hun levensbehoud gebeden hadden verscheen er een witte gestalte die hen toeriep:
Eet jenever en pimpinel
Dan komt de dood niet zo snel.’ Of Brukt Bibernell, Brukt Bibernell. Dat ji nich starft so schnell.
Zo ook bij cholera’ Est Granabier (jeneverbessen) und Bibernal. So sterbts nid so schnal,’
Bij de veeziekte, die ze vermenselijkten en de Schelm noemen, kwam er een wonderlijk uitziende vogel die hen toeriep om deze plant te gebruiken.
Merkwaardig is dat bij de bevernel steeds een vogel verschijnt. In het jaar 1832 was dit ook zo. Toen er pest en cholera in Wenen woedden vloog er een vogel uit het bos die zich op het hoofd van een man zette die voorgaand wijsje zong. Maar meestal is met de pest ook het kruid verdwenen.
Het is een plant met magische krachten want als een vrouw het eet, tenminste in Italië, neemt haar schoonheid toe. Als een soldaat zijn zwaard in het bloed van een mol steekt met het sap van Pimpinella voordat hij naar een slag gaat, zal zijn zwaard harder bijten en meer kwaad doen. In een verhaal uit Hongarije is het even krachtig om te genezen als om te beschadigen. Koning Chaba had een verschrikkelijk gevecht uitgevochten met zijn broer die hem achterliet met 15 000 gewonde soldaten. Hij heelde iedereen van hun snijwonden met het sap van deze plant.
In St. Gallen werd de wortel heimelijk in de tas van een maagd gedaan, dan moet zij hem nalopen. Het bijgeloof is hier naar de bokkenreuk van de wortel die daarom ook in kruidboeken Petroselinum hircinum heette en in Zwitserland Bochwurze. De bok is een geil dier .
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl