Camelina

Over Camelina

Huttentut, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt.

Uit J. Kops, www.BioLib.de

Brassicaceae, kruidbloemenfamilie.

Camelina sativa, Crantz. (gekweekt of tam) Bladeren zijn lancetvormig met een pijlvormige voet.

Een eenjarige die een 70cm hoog wordt met een rechtop gaande stengel. Geeft lichtgele bloemen en is dan opvallend.

Ook na de bloei is de plant opvallend want de grote ronde hauwtjes, met een harde schil, op lange stelen geven een aparte verschijning en herinneren aan een ouderwetse kandelaar.

Komt meestal voor als onkruid op akkers en woeste plaatsen, ook gekweekt vanwege de olierijke zaden.

Komt uit N. Europa tot centraal Azië.

Er zijn verschillende kweekvormen, een Spaanse, een Oostenrijkse, Egyptische en een gecultiveerde, Myagrum sativum; = Camelina sativa, die in de keuken en als medicijn gebruikt wordt.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Dan in Hoogduitsland, zo men zegt, komt het op ettelijke plaatsen vanzelf voorts en groeit bij het vlas die het lastig en hinderlijk is, ja wordt geloofd een misgewas ervan te zijn. In deze landen is dit gewas met geen andere naam dan met de Franse naam cameline bekend, in het Latijn Camelina.’

Camelina, Grieks chamai: klein, linon: linnen, groeit in het vlas. Onze karmil, Frans la cameline en eline, Italiaans gamelina, uit Camelina, Engelse camelina.

Dodonaeus (b) ‘Deze cameline is het Erysimum dat Galenus (in het 1ste De aliment.facult.) en Theophrastus Erysimum noemen en onder de voedende zaden of fruges met het Sesamum rekenen. Daar is nochtans noch een ander Erysimon van Dioscorides in zijn 2de boek beschreven daar Galenus (in het 6de boek Ԅe aliment.facult.թ ook van vermaant wat van dit voor vermelde Erysimon van Theophrastus zeer veel verschilt want dit gewas of onze cameline is van Dioscorides niet Erysimon, maar Myagrion genoemd dat sommige (zegt hij) Melampyron noemen, misschien naar de gelijkenis van bladeren die dat heeft met het andere Melampyron van Theophrastus en Galenus wat van het Myagrium verschilt. In het Latijn heet het ook Myagrion. Lobel noemt het Myagrum omdat ze door de vette taaiheid van haar takjes geschikt is om de vliegen vast te houden die erop zitten of er voorbij vliegen net zoals de soorten van vliegenet of Muscipula doen.’

Duitse myagrum (Myagrum sativum is de gekweekte plant) Italiaans miagro falso, ons gekkenzaad.

Dodonaeus ‘In vele apotheken noemt men het Sesamum en men gebruikt de olie ervan voor sesamolie.’ Frans sesame d’allemagne; Italiaans sesamo de Germania, Engels German sesame.

Dodonaeus (d) ‘In het Hoogduits heet het Flachsdottern en Leindottern.’ Vlasdodder, dodder, totter behoort bij dooier, midden Hoogduits toter, noord Hoogduits dotter, Engels dodder. Vergelijk oud Noord blmi; bloesem, oud Noors dŷa; schudden. Of van oud Iers dudhita; dik, stijf.

en huttentut, Duits Huttentutt, dat is een verbastering van uit en tuit, wat min of meer vlasdoder betekent, vergelijk Duitse Flachsdotter, Leindotter en Saatdotter, dotter, Engels linseed dodder, onze deder, dederzaad, vanwege de gele bloemen en gele zaden en voorkomen in geteelde vlasakkers, Engelse false flax of wild flax. (zie Cuscuta) Het komt in vlas voor en blijft iets lager dan vlas. Vandaar kwam het in de omgeving waar het toch weer geleidelijk aan verdwenen is.

Dodonaeus (e) ‘Plinius zegt dat er een kruid of fruges is, dat is voedende zaad dat op Sesamum lijkt, in het Latijn Irio, in het Grieks Erysimon en in het oude Frans Velarum genoemd is, te weten in het 25ste kapittel van zijn 23ste boek en in het 10de kapittel van ‘t 18de boek zegt hij aldus: ‘In Azië en Griekenland is er een gewas dat op Sesamum lijkt en Erysimon heet dat gans hetzelfde zou wezen hetgeen dat men bij ons Irio noemt, maar het is wat vetter. Camelina is van vele voor het klein Sesamum gehouden geweest, zegt Lobel, zelfs Valerius Cordus, Lacuna en Hieronymus Tragus hielden het voor het echt Sesamum.’

Engels oil seed plant of Siberian oil seed, Duits Oelsame.

Dodonaeus (f) ‘Dit gewas wordt soms wild mosterdzaad, wild raapzaad of alleen zaad genoemd van diegene die dat zaaien om er olie van te hebben.’ Engels German sesame en Siberian oilseed.

(g) De plant is vertakt als een kandelaar waarop gele bloemen vlammen en vandaar het Engelse gold of pleasure. Het zou ook een satirische naam kunnen zijn die gekomen is vanwege de teleurstelling van de kwekers die aangemoedigd waren het te telen en die het bevonden als een mislukking.

(h) Frans camomille de Picardië, de eerste naam zou zo ook uit Chamaemelina kunnen stammen omdat het op kamille lijkt, een kleine kamille die in Picardië geteeld wordt.

Uit Matthiola met Miagyron obsuletum.

Gebruik.

Het gebruik was vroeger zo. (Dodonaeus) ‘Crysimum, als Theophrastus betuigt, is als het droog is geschikt om bij de spijzen te doen omdat alle bitterheid en hardheid of ruwheid die erin was door de zon rijp gemaakt of uitgedreven is. Dan als het noch groen is wordt het van geen dier aangeraakt vanwege de bitterheid en zwaarheid of onsmakelijk van zijn smaak.

Maar, als Galenus zegt, lijkt Erysimum aangaande de stof van zijn gans wezen wat op Sesamum, maar in de spijs is het minder zoet of onsmakelijker en geeft het lijf minder voedsel en is geheel kwader dan het voor vermelde Sesamum.

Met het smout, dat is met de olieachtige vetheid van de cameline of Erysimum wordt alle ruwheid van het lichaam weggenomen en het wordt er mee effen en glad gemaakt, zo men gelooft en zoals Dioscorides ook betuigt.

De bladeren van dit kruid gestoten en het sap ervan op de zeren van de mond gelegd genezen die en de olie die uit het zaad geperst wordt dient de arme lieden om bij de spijs te vermengen en de rijke om in de lampen te gebruiken, als Ruellius betuigt.’

Mogelijk werd het kruid eerst opgemerkt als een onkruid in vlasvelden. Er is bewijs dat de plant gecultiveerd werd in het ijzeren tijdperk in Denemarken en neolithisch Hongarije. Het was geïntroduceerd door de Romeinen vanwege zijn olie die als lamplicht gebruikt werd. De oudste vindplaatsen dateren uit 2000 v. Chr. uit Neolithisch lagen van Auvernier, Zwitserland, de Chalcolithic laag te Pefkakia in Griekenland stamt uit 3000 v. Chr. En Sucidava-Celei, Roemenië van rond 2200 v.Chr. tijdens de brons en ijzertijd was het een belangrijke agrarische teelt in N. Griekenland achter de lijn van olijventeelt. Het werd al vanouds te Rome geteeld. Volgens Zohary en Hopf wat het tot 1940 een belangrijk oliegewas in O. en centraal Europa tot de komst van olie en gas.

Het wordt geteeld als zomeroliezaad waaruit koeken werden gemaakt voor veevoer, de zogenaamde dederkoeken. Vooral werd het geteeld als de winterrapen ten gronde gingen, dan kon deze plant in het voorjaar nog gezaaid worden. Het kan na een oogst geplant worden zonder de grond uit te putten. Het is zeer voedzaam voor vee. Het stro diende tot schapenvoer.

Huttentut werd voor 1880 als olie leverend gewas in de zandstreken verbouwd. De olie diende voor verlichting, spijsolie, voor zeepfabricage en als invetmiddel voor leergoed. Na de invoer van petroleum als verlichtingsmiddel, de buitenlandse oliën en vetten als voedsel, verdween de teelt nagenoeg geheel en alleen in Rusland hield de verbouw stand.

Na de oorlog kwam het gewas in ons land en elders, onder andere in Zweden, weer in belangstelling vanwege de grote vraag naar vetten enerzijds en het herhaaldelijk mislukken van de olie producerende koolzaad anderzijds. Huttentut bleek namelijk weinig last te hebben van de bekende koolzaadbeschadigers, terwijl de opbrengst en oliegehalte toch wel beter bleken dan men op grond van oude literatuurgegevens tot dan toe had aangenomen. De plant stelt in cultuur weinig eisen en is behoorlijk bestand tegen droogte en past daardoor goed op zandgrond. De vegetatieduur is vrij kort. Bij uitzaai in maart rijpt het weinig later dan koolzaad en laat een vroege stoppel na die geschikt is voor inzaai van voedergewassen. Nu geschikt voor biodiesel.

De plant staat onder beheer van Jupiter.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl