Paddenstoelen

Over Paddenstoelen

Fungi, groei, giftige en goede herkennen, plukken met rituele handeling, gebruik voor tondels, werking, ook medisch, heksen, elfen, cirkels, bijgeloof, folklore, naam

Uit Bock.

Ascomyceten, Basidiomyceten.

Grieks mykos (vergelijk de plaats Mycene) zwam, hogere zwammen.

Deze familie wordt vertegenwoordigd door paddenstoelen, meeldauw en schimmels die op levende, maar meestal op vergaand materiaal gevonden worden. Het aantal soorten is niet te omschrijven, nieuwe soorten worden nog steeds gevonden.

Groei.

Het zijn meestal organismen die in een enkele nacht tot ontwikkeling komen. Een grote diversiteit hebben ze in grootte en vorm, ze zijn er van microscopische bolletjes tot de gigantische Boletus. Meeldauw en schimmels hebben de kracht om levende of dode lichamen te vernietigen en zijn voor de mensheid een grote pest. Aan de andere kant is Penicillium zeer belangrijk voor de mensheid.

Ze zijn vrijwel onzichtbaar maar hebben grote honger. Ze eten van de geboorte af aan ononderbroken door. Het zijn eters van afval, de stofzuigers, de vuilafhaaldiensten, milieugroepen, verwijderaars, abattoirs, opruimers, zuiveringsinstallaties etc. noem maar op van de natuur. Alles wat afval voor hen tot productiemateriaal maakt wordt gegeten. Ze zuigen alles weg, elk blad, elk vlekje en gaan, mits ze niet gestopt worden, de hele dag door, ook in onze smeerlapperij, drek en dergelijke hebben ze aardigheid.

Fungi en schimmels hebben een kenmerk gemeen namelijk dat zij geen bladgroen bezitten. Zij moeten dus hun koolstofvoedsel halen uit het substraat waarop zij leven. In de natuur gebeurt dit meestal doordat de zwam op dode en organische stof leeft, als saprofyt, of op levende wezens, dan is het een parasiet.

Paddenstoelen, Fungi.

Fungi worden in alle delen van de wereld gevonden, het meest overdadig komen ze voor op vochtige plaatsen in de gematigde streken.

Het verschil tussen fungi, schimmels en sommige Confervae is niet duidelijk voor de gewone waarnemer. In sommige zaken lijken de karakters, onder verschillende invloeden, op elkaar. Er is echter een belangrijk verschil, fungi groeien nooit in het water en zijn zelden groen, ze bezitten geen chlorofyl. Men neemt aan dat de fungi van wieren afstammen die hun bladgroen verloren hebben en zich tegelijk een saprophytisch of parasitische levenswijze hebben aangemeten omdat ze niet meer in het water maar in de lucht moesten groeien. Verschillende eigenaardigheden in de geslachtelijke voortplanting van fungi zijn daaruit af te leiden.

De studie van fungi wordt Mycology genoemd. Ze bezitten de grootste graad van ontwikkeling in het geslacht Agaricus en zijn verwanten. Paddenstoelen zijn de vruchtlichamen van in de bodem aanwezig mycelia of zwamvlokken van hogere schimmels of macrofungi. Tot de hogere schimmels worden de met het blote oog zichtbare soorten gerekend, met vruchtlichamen groter dan 1mm. Ze zijn wel allen tot geslachtelijke voortplanting in staat. De lagere schimmels zijn meestal kleiner dan 1mm en planten zich vaak voort tijdens een ongeslachtelijke fase in hun levenscyclus.

De belangrijkste delen van de fungi of zwammen zijn bekend door de volgende namen.

Groei.

1) Mycelium, dit is gewoon bij alle Fungi, het bestaat uit haar- of draadachtige vezels die onder of op de grond groeien of op andere lichamen en waaruit, onder gunstige omstandigheden, perfecte planten groeien. In de gewone paddenstoel is die vezel wit en draadachtig en wordt zwamvlok genoemd.

Als dit goed groeit verschijnen er eerst kleine en ronde knobbels, die, als ze groter worden, bedekt zijn met een vlies die 2) volva genoemd wordt. De volva bevat de jonge paddenstoel. Als die begint te groeien barst de volva open zodat de jonge paddenstoel met een parapluachtige hoed uit kan groeien. Die hoed wordt 3) pileus genoemd en staat op een stengel, 4) de stipes. Aan de onderkant van die hoed zien we vele plaatjes of 5) lamellae of hymenium, hierin zijn de sporen, 6) asci, ingesloten.

Doordat de warrige witte wortel ondergronds groeit of woekert en geen groen bevat of nodig heeft, is het gedeelte wat we boven de grond zien zijn vrucht. Die vruchten lijken wel op veelkleurige bloemen en komen in alle kleuren voor. Het lijkt wel alsof ze in vormen voorkomen die hun bevallen. Velen zien eruit alsof er wat ijs of kleine puntjes sneeuw op gevallen is, anderen zijn zo kalkachtig als een stuk krijt, sommigen zijn als scharlaken koralen en purperen parels, enkele zijn wollig geel, weer anderen zijn gekleurd als ivoor en barnsteen, sommigen als afgebrande lucifers, of kleine hertshoorns, er zijn tollen die zacht roze getint zijn en anderen groen als Chinese jade. Weer anderen zien eruit als biefstukken, als rode tongen of een bundel aren.

Sporen.

Ook de sporen zijn er in verschillende kleuren. Neem, om dit uit te proberen, verschillende soorten mee naar de kamer. Snij ze doormidden waarna je het vlakke deel op een wit papier plaatst. Zet hier wat plas­tic of een glas over, anders waaien de sporen zo weg. Laat dit een nacht staan en neem de volgende morgen het glas eraf en de paddenstoel weg, dan zie je op het papier fijne magische tekentjes, met verschillende paddenstoelen zie je de verschillen in kleuren en tekens.

Een andere manier is de belichting’. Daarom breng je een paddenstoel in een volkomen duister vertrek. Zorg ervoor dat de lamellen loodrecht naar beneden hangen. Vooral bij buisjeszwammen is een verticale stand van grote betekenis. Laat nu een sterke lichtbundel op de zwam vallen dan zie je dat er constant miljoenen sporen als schitterstofjes uit de hoed vallen. Er zijn berekeningen dat een paddenstoel in twee etmalen meer dan 1500 miljoen sporen uitzendt wat dus neerkomt op een sporenproductie van 10 000 per seconde.

Duivelsstof.

Neem ze niet te rijp weg, dat voelt niet lekker. Ook lijken sommige vormen dan wel te ontploffen als ze rijp zijn. De Engelsen noemen Lycoperdon giganteum, puff-ball fungus, van puff: blazen, of met een sinistere naam de devils snuffe-box. Dit naar de stof die het bevat, die hebben een oude duivelse naam. Men kan zich verbeelden dat de prins der duisternis het zo zou gebruiken. De oude botanicus Gerard, 1596, verhaalt daarom ook dat deze stof gevaarlijk is voor de ogen en dat hij gezien heeft dat sommigen vrijwel blind werden als ze maar een kleine hoeveelheid duivelsstof in hun ogen hadden gekregen.

Het boek Genesis vertelt ons hoe God de wereld schiep, daar worden geen paddenstoelen in genoemd. Ook omdat alles wat God schiep goed was, moesten dan de paddenstoelen wel het werk van de duivel zijn. Op verschillende oude afbeeldingen komt dit idee naar voren. Jeroen Bosch beeldt een hellepoort af met op de voorgrond boleten als de ‘satansboleet.’ Op een oude schilderij in Duitsland wordt de val van Eva voorgesteld door een slang kronkelend rondom een boom waarvan de vruchten rood zijn met witte stippen, net als de hoed van de vliegenzwam. Toeval?

Verspreiding.

Paddenstoelen komen overal voor, de meeste vormen verschijnen in oude en rottige bodems. Maar ook in de pas aangelegde polders kwamen ontzettend veel paddenstoelen voor, waarvan sommigen hier nog nooit, of al jaren niet gezien waren. Dat kan gebeuren omdat de paddenstoel miljoenen, zelfs miljarden sporen produceert die door de wind verspreid worden. Soorten die hier dan groeien kunnen op het hele Noordelijke halfrond voorkomen, ze worden niet gehinderd door Oceanen zoals de zwaardere zaden. Maar de soorten die op het noordelijke halfrond voorkomen zie je niet op het zuidelijk halfrond vanwege de passaatwinden die altijd dezelfde kant opgaan.

Verschillende soorten.

Paddenstoelen kan je verdelen in een paar hoofdgroepen, namelijk de slijmzwammen, de roesten en branden, de zakjeszwammen en de steeltjeszwammen.

Slijmzwammen.

Hoewel de slijmzwammen of Myxomyceten niet tot het schimmelrijk worden gerekend, worden ze toch meestal bestudeerd door de schimmelbiologen of mycologen. De ruim 500 soorten vormen een groep organismen die zich van alle andere levensvormen onderscheiden. Uit sporen ontstaat een op een amoebe gelijkende en kruipende micro-organisme (plasmodium) Tijdens de vruchtvorming wordt er een steeltje gevormd waarbij het plasmodium omhoog kruipt en een soort hoedje vormt (sporangium) vandaar dat mycologen ze bestuderen.

Roesten en branden.

Roesten en branden of Teliomyceten, vormen ook een aparte groep. Eerst heb je roesten, dat zijn parasieten van hogere planten en komen voornamelijk voor op de bladeren, naalden en kegels van bomen, vaste planten en varens. De waardplanten, die deze parasiet bij zich dragen, hebben er wel jast van, maar sterven er niet door.

Branden worden voornamelijk door insecten verspreid en maken e plant steriel. Ze zijn zelfs in staat tot vorming van meeldraden op vrouwelijke bloemen.

Zakjeszwammen.

De zakjeszwammen of Asomyceten worden alleen onderscheiden door microscopische kenmerken van de voortplantingsorganen van de steeltjeszwammen. Enkele voorbeelden van deze soort zijn de Penicillium, de morielje en de heksenbezem.

Steeltjeszwammen.

De steeltjeszwammen of Basidiomyceten zijn waarschijnlijk de meest omvangrijke en vormen de rijkste groep. De sporen rijpen in de buitenlucht of in een vruchtlichaam, meestal tussen de lamellen in buisjes, poriën of aan stekels. Tot deze groep behoren de bekende paddenstoelen.

Mycorrhiza.

Ongeveer 800 van de ruim 3500 in Nederland voorkomende soorten van hogere schimmels leven in symbiose met de wortels van loofbomen als els, eik, beuk, haagbeuk, berk, populier, wilg, linde en hazelaar en van naaldbomen als de den, spar en lariks. Ze vormen een zogenaamde schimmelwortel of ectomycorrhiza, een mycelium dat de wortels omgeeft en beschermt tegen uitdroging, zware metalen en parasieten. Het groeit vandaar uit als een fijn vertakt netwerk van schimmeldraden tussen de boomwortels uit en verbeteren zo de wortelstabiliteit. Via dit uitgebreide netwerk vindt aanvoer van water en van in water opgeloste voedingszouten uit de bodem naar de boom plaats.

Esdoorns, plataan, iep en paardenkastanje hebben schimmelmantels om hun wortels, de zogenaamde endomycorrhiza, (endo: op) deze zijn niet in staat tot bovengrondse vruchtlichamen. Via de mycorrhiza voorziet de schimmel in zijn energiebehoefte door koolhydraten in de vorm van suikers en zetmeel, door de boom geproduceerd, op te nemen

Bomen zouden zonder een met schimmeldraden sterk uitgebreid en door schimmelmantels beschermd wortelgestel niet overleven, de mycorrhiza vormende schimmels kunnen evenmin zonder bomen. Meer dan 90% van alle hogere planten gaat een samenlevingsvorm met een mycorrhiza vormende schimmel aan.

Een klein aantal van deze hogere schimmels, de ‘specialisten kan maar met 1 boomsoort een symbiose aangaan, terwijl de generalisten’ mycorrhiza’s vormen met meerdere loof- en of naaldboomsoorten.

Plaats.

(Dodonaeus) ‘Omtrent de wortels van de bomen, op grasachtige plaatsen, op de weiden en beemden, insgelijks ook in de bossen, op zandachtige, doch vochtige en waterachtige grond komen deze aard kampernoelies of aardsoorten van duivelsbrood voort. Ze groeien ook wel uit de verrotte en bedorven houten en stammen van de bomen, dan zodanige kampernoelies zijn kwaad en hinderlijk, immers nergens toe nuttig. Dioscorides verhaalt dat er heel vergiftige en schadelijke kampernoelies uit de aarde spruiten daar men enige verroeste ijzeren nagels of verrot linnen of laken in de aarde gegraven heeft en ook wel omtrent de holen of kuilen van de slangen en adders of ook bij de wortels van de bomen die schadelijke vruchten voortbrengen. Plinius schrijft in het 8ste kapittel van zijn 16de boek dat de beste kampernoelies omtrent de wortels van de eikenbomen groeien, maar diegene die bij de wagenschotbomen of haageiken, Cipressen en pijnboom groeien niet alleen onnuttig, maar ook schadelijk zijn. Tarentimus in het boek Geoponica prijst kampernoelies die omtrent de zwarte populier stammen gegroeid zijn. Sommige andere houden voor de beste kampernoelies diegene die op de bergen en heuvelachtige gewesten groeien, dan Horatius zegt dat de kampernoelies die in de weiden en beemden gevonden worden voor de beste van aard en smaak te houden zijn.

De vroege kampernoelies worden in de bossen van Bohemen, Oostenrijk en Hongarije geplukt en verzameld in de maand april en worden aan een draad geregen, opgehangen en gedroogd en zo tot de spijs bewaard om gegeten te worden.

De late kampernoelies spruiten uit de aarde omtrent de augustus en september, dan nochtans allen na de regens en daarom komen ze het ene jaar vroeger dan het ander voort. Van de regen, zegt Plinius, komen kampernoelies voort en hun oorsprong, zoals dezelfde Plinius betuigt, uit de slijmerigheid en overvloedige vochtigheid van de bomen.

H. Bock; ‘Alle zwammen zijn nog kruiden nog wortels, nog bloemen, nog zaden, maar enkel overvloedige vochtigheid der aarde, de bomen, het vuile hout en andere vuile dingen. Van zulke vochtigheid groeien alle Tubera en Fungi. Dat kan men daaraan waarnemen, alle opgeschreven zwammen (vooral die zo in de keuken gebruikt worden) groeien het meeste wanneer het donderen en regenen wil zegt Aquinas Poeta. Daarom de ouden vooral acht daarop gehad hebben en gemeend dat de Tubera (omdat ze van geen zaden opkomen) met de hemel wat vereniging hebben. Op deze manier spreekt ook Porphyrus en spreekt; de Goden kinderen heten Fungi en Tubera, daarom dat ze zonder zaden en niet zoals andere mensen geboren worden.’

Uit Ravelingen.

Naam, etymologie.

Bij Dodonaeus komen er twee groepen paddenstoelen voor die alle kampernoelies genoemd worden, vroege en late (Dodonaeus) (a) ‘Dit eerste gewas is in onze taal campernoelien en duyvel-broot genoemd naar de Franse naam campinion, in het Hoogduits heet het Schwemme en Pfifferling, in het Italiaans fonghi, in het Spaans hungos en cugumelos. De Griekse naam is Myces of Mycetes en de Latijnse Fungus en meestal Fungi,’

Dodonaeus (b) ‘De soorten van kampernoelies die in de maand april tevoorschijn komen noemen we vroege kampernoelies, in het Latijn Fungi praecoces, dan sommige noemen ze Spongiolae, de Italianen prignoli, de Hoogduitsers Morchel en Maurchen. Veel zijn er die ze voor dat geslacht van kampernoelies houden die Plinius Fungi suilli, dat is zwijn kampernoelies, noemt, dan dat is niet duidelijk genoeg, want hij schrijft in het 8ste kapittel van zijn 16de boek dat de Fungi suilli met de andere kampernoelies die men Boleti noemt op de tafels voor een lekkere spijs op het eind van de maaltijden gebracht worden en in het 22ste kapittel van het 25ste boek zegt hij dat die aan een bies gestoken of geregen opgehangen en gedroogd worden en hetzelfde zegt hij kort daarvoor in hetzelfde kapittel dat ze zeer bekwaam zijn om als vergif te gebruiken, want (voegt hij er bij) daarvan zijn nu onlangs met dit derde geslacht van Fungi (zo hij dat noemt) hele huisgezinnen en ganse maaltijden vergeven en ter dood gebracht geweest.’

Dodonaeus ‘De andere soort van kampernoelies die omtrent de herfst uit de aarden spruiten is van ons herfst kampernoelie of late kampernoelie genoemd, in het Latijn Fungi serotini, feu autumnales. De medesoorten van deze kampernoelies die van onderen bleekrood zijn waren in oude tijden Boleti genoemd zoals sommige menen die in de tijd van zeven dagen voortkomen en vergaan. De andere kwade soorten van kampernoelies zijn in het Latijn Fungi venenosi, dat is vergiftige kampernoelies, genoemd. De soort die omtrent de populierboom groeit heet in het Latijn Fungi populnei en in het Grieks Mycetes aegeiritae.’

In het Frans heten deze soorten van gewas champignons, potitons en morilles. De Hoogduitsers geven ze verschillende namen (net zoals ze ook verschillende geslachten ervan hebben) van Clusius aangetekend en met hun verschil beschreven en zijn als volgt, Angerlin, Bingssin, Frochsenstuel, Geiszbart, Geiszklaw, Gresseling, Gresling, Hirschling, Hohen schwammen, Horgreyllen, Keyserling, Kremling, Krotten schwam, Kueling, Pafternitz, Reheling, Sawtaschen, Scheberling, Seiszbart, Sigenbart, Teubelinge, Thanneling ende Waitzling. In Hongarije groeien er ook veel en heten daar gomba, in Spanje heten ze hongos, cylberquas en cogomelos. In Nederland worden ze ook vorssenstoel en soms herts spongien genoemd en in Holland heten ze meest alle stoelghen of stoelken en padde stoel. De Latijnse naam is Fungus of Fungus terrenus en Boletus, de Griekse Myces en Myces bolites en ook Pezicae. In oude tijden werd de Boletus of Myces bolites meest, ja alleen voor onschadelijk gehouden, dan Fabius Columna zegt dat de Pezicae ook goed om te eten waren en hij beschrijft daar ettelijke soorten van die in Italië groeien daar ze meest fonghi en soms campinioni, campignori en conochielle genoemd worden en noch andere namen hebben.’

(d) Het zijn de woekerplanten, de kwelgeesten van het plantenrijk die in het Duits Schmarotzer genoemd worden, dit is een naam die ook gegeven wordt aan tafelschuimers en klaplopers. In het Engels zie je dit duidelijker, daar worden ze parasites genoemd, een naam ontleent aan het Grieks.

(e) Paddenstoel wordt het genoemd omdat het net als een pad uit de donkere duistere aarde tevoorschijn komt, de pad werd als een vies en giftig dier gezien.

In het Engels komen de namen mushroom en toadstool voor. Met dit laatste woord worden meestal de vergiftigde vormen aangeduid, het is de paddenstoel van de sprookjes.

(f) Een verouderd Engelse vorm was musheron, terwijl mushrump en mushrome ook zijn gebruikt. De naam mushroom komt van het Franse mouseron of moucheron (nu mousseron) oud-Frans moisseron en nog eerder meisseron en dit van de 6de eeuwse Latijnse vorm mussirio of mussirionum. Dit woord is gevonden bij de Byzantijnse geneesheer Anthimus, vroeg 6de eeuw, voor zijn meester Theodoric, de koning van de Ostrogothen.

Anthimus schreef dat alle paddenstoelen zwaar en onverteerbare waren, de betere soorten waren’ 'russiriones’ en truffels.

(g) Zwam is net als het Duitse Schwamm verwant met swamp: moeras, het Westfaalse swampen betekent het op en neer gaan. (van zwammige grond)

(h) Fungi is de Latijnse naam voor paddenstoelen, wat letterlijk lijk betekent, naar de vergiftigde eigenschappen van sommige var. Het zijn de kinderen der Duisternis.

Men beweert dat Agrippina, de moeder van Nero, veel met vergiftigde champignons werkte waar ze Claudius mee uit de weg geruimd zou hebben. Ook Paus Clemens de VII, Keizer Jovianus, Keizer Karel VI en de prinses de Conti zouden door vergiftigde paddenstoelen overleden zijn. Paus Clemens VII had alle mensen verboden om paddenstoelen te plukken in de bossen rond zijn paleis om ze voor zichzelf te houden, hij nam een keer de verkeerde.

Giftige paddenstoelen, zoals Plinius schrijft, groeien waar oud roestig ijzer ligt of rottende kleren, serpentenbotten of op wortels van bomen die venijnige vruchten voortbrengen. Plinius zegt dat ze hun gif opzuigen uit de venijnige adem van de serpenten. Verbleekt en vervaagd zijn de waarschuwingen van Dioscorides waar de paddenstoelen nog groeien bij een slangengat.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Kampernoelies (betuigt Galenus) zijn bijster koud en vochtig en daarom komen ze van aard ook het aller dichtst bij de schadelijke en dodelijke dingen en vooral diegene die enige vuile eigenschap of verrotting bij zich hebben. Wederom schrijft dezelfde Galenus in het boek van de krachten van het voedsel dat de kampernoelies die Boleti genoemd worden en in water goed en behoorlijk gekookt zeer naar de aard van de smetse of onsmakelijke voedsel of spijzen komen, doch dat ze niet alleen, maar met verschillende andere dingen vermengd en verbeterd zijn gegeten worden net zoals als meest alle smetse en niet veel smaak hebbende dingen plegen. Dan het voedsel dat er van komt (voegt hij er bij) is slijmerig, pituiteus, koud en van kwade gijl. En deze Boleti, zegt hij, zijn wel de onschadelijkste soorten van alle kampernoelies, daarna volgt die soort van kampernoelies die hij Aminitae noemt en met onze vroege kampernoelies geloofd worden grote gemeenschap te hebben, de andere soorten zal men beter schouwen dan onbedacht of al te dapper voor spijs gebruiken want, gelijk Athenaeus schrijft, de kampernoelies spruiten uit de aarde waarvan sommige (doch weinig er van) eetbaar zijn, maar meest alle andere wurgen en brengen de mensen om.

Kampernoelies die niet eetbaar zijn hebben een schilfer en tranen en zo gauw als ze geplukt zijn rotten ze. Daaruit is te aanmerken hoe hinderlijk dat ze zijn, want ze brengen de mens al wurgend om en zelfs diegene die eetbaar zijn al te veel gegeten zijn ook hinderlijk en als ze slecht verteerd zijn verwurgen ze ook of maken de ziekte Cholera die in onze taal bor of buikpijn heet. De baat of remedie daartegen, zegt Dioscorides, is Nitrum drinken of het sapje van gekookt bonenkruid of Origanum. Hun venijn wordt ook overwonnen door hanenstront met azijn gedronken of daarvan een loog maken met veel honig. Men zegt dat wit van drek van vogels met hysop of gezeemde wijn koken het vergif van de kampernoelies krachteloos maakt. Die ze gegeten hebben moeten terstond geholpen worden. Men laat ze gewoonlijk braken. Loog gemaakt van as van wijngaardranken of van de knoppen van de wilde peerboom gedronken met zout, gewaterde azijn en Nitrum is uitnemend goed daartegen. De vruchten en bladeren van de wilde peerboom gekookt met de kampernoelies benemen alle hun verwurgende kracht en die vruchten of bladeren gegeten zijn zeer goed daartoe. Kippeneieren ingenomen met azijn en water zijn zeer goed tegen die op die manier dat er een kroon zwaar oosterlucie bij is. Alsem met wijn en honig en met water ingenomen doet ook hetzelfde als ook citroenkruid met Nitrum, de wortel en zaad van Panax met wijn en dan radijs of mosterd of kers gegeten zijn ook goed als ook zeer sterke wijn erop drinken, wijnsteen gebrand en veel meer andere dingen. ‘Beverwijck; ‘want zij groeien haastig in een nacht uit een grove, aardachtige en dampige stof zodat ze noch van de inwendige warmte, noch van de lucht gerijpt werden. Daarnaast kunnen zij gemakkelijk uit enige verrotting die daar omtrent is als ook van slangen, padden en diergelijke vergiftige beesten enig vergif deelachtig worden. Zodat de kampernoelies niets anders zijn dan een vuiligheid of een zweet der aarde dat uitgeworpen wordt door een overtollige vochtigheid. Zo is het leven van den keizer Claudius, die met Campernoelyen, die hij zeer graag at, vergeven is, ook de Bisschop Borromeo, met twee van zijn huisgenoten, door het eten ervan gestorven is.’

(Dodonaeus) ‘Van Agaricus. (Tricholoma psammopus)

Gedaante.

‘Bij de boomkampernoelies zou het Agaricum ook mogen gerekend en gesteld worden want dat is een witte kampernoelie die niet zonder reuk is en van vorm en stof losser of vozer dan de voorgaande soorten.

Verkiezing.

Het beste Agaricum is het witste, het vooste of losse en dat zeer breekbaar is en zeer licht en hetgeen dat in het smaken eerst zoet is en van stof hardt en vast. Dan het zwaar, zwartachtig of bruin dat als het in stukken gebroken wordt als sommige haarvormige adertjes vertoond wordt voor kwaad en hinderlijk gehouden of als onnut verworpen.

Plaats.

Plinius in het 8ste kapittel van zijn 16de boek zegt dat aan de eiken en diergelijke vruchten voortbrengende bomen het Agaricum meest plag te groeien. Maar het zijn voorwaar geen eikel dragende bomen daar het Agaricum aan groeit, maar andere bomen die lange noten voortbrengen: in het Latijn coniferae genoemd en zelfs in het getal van die brengen alleen de lorkenbomen het Agaricum voort en dat niet in Frankrijk, maar meer in dat deel van Itali dat het dichtst bij Frankrijk is daar men bossen van dusdanige bomen vindt, hoewel dat het ook op andere plaatsen gezien wordt daar de lorkenbomen zijn.

Naam.

Agaricum of Agaricus heeft anders geen naam in het Latijn bij de apothekers, in het Italiaans, Spaans en in andere talen dan diegene die van de Griekse naam Agaricon verdraaid of bedorven zijn.

Aard, kracht en werking.

Agaricus doorsnijdt, maakt dun, veegt af en zuivert het verstopte ingewand en daarnaast maakt het de buik week en rein.

Het helpt diegene die met de geelzucht door verstopping gekweld zijn en geneest en verdrijft de koude schuddingen en zuiveringen die van koude dikke vochtigheden hun oorsprong hebben.

Men houdt de Agaricus ook voor zeer goed om de beten van de vergiftige dieren te genezen die door koude eigenschap schadelijk zijn, op die beten van buiten gelegd of in het lijf genomen.

Agaricus kan ook de lang achterblijvende of opgehouden plas verwekken en gemakkelijk laten voortkomen als ook de maandstonden van de vrouwen.

Men gebruikt hem ook om het lichaam een goede kleur te laten krijgen.

Het jaagt de wormen uit het lijf.

Dezelfde Agaricus is ook bekwaam om allerhande koortsen en vooral de dagelijkse, de verschietende en andere die langdurend zijn te genezen als het met andere dingen die tot dezelfde ziekten dienen vermengd wordt.

Al deze voor vermelde krachten betoont de Agaricus omdat het alle dikke slijmerige koude en taaie vochtigheden die oorzaak zijn van de voor vermelde ziekten en gebreken uit het lijf van onder jaagt en zuivert of purgeert.

Uit Matthiola.

BIJVOEGING.

Agaricus is in alle landen zeer gebruikelijk hoewel dat het alleszins er niet groeit. Democritus noemde hem medicijn van het huisgezin omdat het zo vele gebreken geneest en vooral de inwendige. In het Latijn noemen ze die daarom Medicina familiae. Dioscorides en Mesue maken er twee soorten van, een mannetje dat lang is en een ander wijfje dat rond is. Deze Agaricus wordt eigenlijk Fungus larignus genoemd omdat het aan de lorkenboom groeit. Het plag nochtans in Nederduits naar andere bomen genoemd te worden, te weten eikenspons, dennenspons, maar ook wel dunne spons.

Agaricus trochiscatus is de Agaricus die in de apotheken verbeterd en bereid is en zo meest gebruikt wordt.

Aard, kracht en werking.

Agaricum en zowel het mannetje als het wijfje, dat het beste is, zijn beide in het begin zoet van smaak, zegt Dioscorides, welke smaak daarna in bitterheid verandert. Agaricum is uitermate goed tegen de krampen van de buik en ruwe vochtigheden en geborsten leden zoals diegene die van hoog gevallen zijn een scrupel Agaricus met Hippocras innemen als ze geen koorts voelen, maar als er koorts bij is met honigwater. Agaricus een vierendeel lood zwaar met wijn ingenomen is zeer goed tegen de geelzucht, kortheid van adem, gebreken van de lever en nieren en rode loop, moeilijk plassen en opstijgen van de baarmoeder.

Met malvezij ingenomen is zeer goed diegene die uitdrogen, maar met honigazijn de miltzuchtige.

Het is goed gekauwd van diegene die een kwade maag hebben en geen spijs kunnen inhouden en hetzelfde doet het ook droog ingezogen.

Agaricum wordt ook droog ingegeven diegene die oprispen, maar een halve drachme met water ingenomen stopt het bloedspouwen.

Een half drachme met honigazijn ingenomen is zeer goed tegen de pijn van de heupen, jicht en vallende ziekte, verwekt de maandstonden en helpt diegene die van de baarmoeder gekweld zijn.

Een drachme of twee met honigwater gedronken voor het aanvallen van de koortsen beneemt het beven en schudden en maakt kamergang.

Omtrent anderhalve drachme met gewaterde wijn ingenomen is een baat tegen alle vergift en een halve drachme met wijn gedronken is uitermate goed diegene die van slangen gebeten of gestoken zijn.

Agariucum (in het kort gezegd) dient tot alle inwendige gebreken en wordt ingegeven naar de sterkte en ouderdom van de zieke als nu met wijn en dan met water, soms met honigazijn en soms met honigwater naar de eis van de ziekte.

De ververs gebruiken Agaricus ook om hun verf beter te laten drijven zodat het niet in de ketels zinkt of te gronde gaat. Dan daartoe zeggen sommige dat de slechtste en bijna vermolmde de beste is, .

Uit Ravelingen.

Eetbare vormen.

Toch zijn er ook vele eetbare paddenstoelen en vooral in de berggebieden zijn er velen die al vanouds in hoge aanzien stonden. Bij de Romeinen was dit de truffel, Tuber, en de keizerzwam, Agaricus caesaeus.

De keizerzwam heet in het Duits Kaiserling. Deze keizerlijke zwam werd voor het eerst in Oostenrijk door Clusius vermeld in zijn ‘Rariorum plantarum German’ als:’Keyserling appellant, quasi Caesareum.’ De betekenis verwart, naar Plinius is keizer Claudius in 54 na Chr. aan gif gestorven, omdat men bij het gerecht van zijn lievelingspaddenstoel wat bijgemengd had. Vandaar de betekenis herenzwam, keizerzwam, Italiaanse bole real en de Franse royal.

De Romeinen hadden meer waardering voor de paddenstoel, ze werden op prijs gesteld door fijnproevers. Smulpapen in Rome, ‘Veteres voluptiarii’ waren zo verzot op een schotel van deze zwammen dat ze de senatorenrok voor over zouden hebben gehad. Hun gewicht waren ze in goud waard en de bereiding mocht niet toevertrouwd worden aan bedienden of slaven. Neen, in gouden en zilveren schalen maakten hun gemalinnen zelf de Amanita slaatjes klaar.

Maar de Romeinen waren ook op de hoogte van hun giftige werking aangezien menig hoog persoon door dit gif is overleden, als keizer Claudius die vreesde al om vergiftigd te worden en had daarom een proever, ene Holut. De meeste soorten werken snel zodat die zou kunnen helpen, maar zijn vrouw, Agrippina, nam groene knolamanieten die pas na acht uur begint te werken en waar geen hulp meer baat. De proever moet die hebben aangezien voor een keizerzwam en tegen de tijd dat hij overleed had de keizer ook al zijn portie binnen.

Homerus zag de paddenstoelen als het resultaat van het samenkomen tussen hemel en aarde. Atheneus geloofde dat hun omvang en aantal toenam met het aantal en kracht van de donderslagen. Hippocrates raadde ze vaak aan en men noemde ze mykes waarvan mycologie of wetenschap der zwammen is afgeleid.

Meneander vermeldt bijzonderheden over de champignonkwekerij van de Grieken. Dioscorides kweekte ze op tot poeder gemalen schors van populieren, vermengd met mest en aarde. Martialis noemt ze ‘Deorum cibus’, godenspijs. De Grieken schonken het burgerschap aan de ingezetenen van Cherips enkel en alleen om hen te belonen voor een uitvinding die ze hadden gedaan in verband met een nieuwe kweekwijze van truffels.

Volgens Linnaus worden paddenstoelen bij de Grieken godenspijs genoemd.

Als Linnaeus in zijn Laplandse reis een paddenstoel beschrijft verhaalt hij: ‘Als de Lappenjongen deze paddenstoel vindt, bewaart hij hem zorgvuldig in een onder zijn buik hangende buidel om door de welriekende geur, die hij verspreidt, aangenamer te zijn in de ogen van zijn beminde. O, jij zonderlinge Venus, die in vreemde landen koffie en chocolade in je dienst hebt, geleien en conserven, wijn en limonade, edelsteen en parels, goud en zilver, zijde en pommade, dans en feestmaal, muziek en lustspelen! Hier moet je je tevreden stellen met slechts een saploze paddenstoel.’

De voedingswaarde van eetbare soorten is in alle tijden zeer overschat geweest. Behalve bij enkele soorten zoals Psalliota campestris en Boletus edulis stijgt het eiwitgehalte tot 5%, de meeste soorten komen niet verder dan 2-3%.

Bij gekweekte paddenstoelen is er vrijwel geen gevaar, maar de paddenstoelenzoekers moeten wel terdege weten wat ze plukken, elk jaar gebeuren er toch weer ongelukken. Vooral onze oosterburen zijn er verzot op en komen zelfs naar ons land om te plukken.

Eetbare paddenstoelen zijn: champignon, (Agaricus) waarvan de meeste vormen eetbaar zijn. Dit zijn de soorten die op paardenmest in donkere kamers en mergelgrotten gekweekt worden. Ook de weidechampignon is eetbaar. In Japan worden er veel geteeld zoals de door hen genoemde schii‑take en sjira take, Collybia schii‑take Sieb. Daar voerden ze de vorige eeuw al 200 000 kg van uit.

Uit Ravelingen.

Gif/Folklore.

(411, (349) Als een boer bij zijn dagelijkse arbeid bij toeval op een dikke paddenstoel trapte en die, plotseling aan de lucht blootgesteld diepblauw kleurde, dan sprak het vanzelf dat de ontsteltenis over zulk een ongewoon gebeuren hem devoot een kruis deed slaan om de boze geesten te bezweren die zich ongetwijfeld in dit geheimzinnige paddenbrood manifesteerde. In het land van Wallis zal de boer, op reis zijnde, het niet wagen om paddenstoelen te plukken uit vrees door de tovergodin gedood te worden voordat hij op de plaats van zijn bestemming gekomen is.

De padden waren de huisdieren van de heksen en tovenaars. De paddenstoel was de zitplaats voor de pad.

Verder is het de woning van de duivel die de paddenstoel van voedsel voorzag. Het was dan ook alleen bij de heksen bekend welke giftig waren en welke je kon eten.

Neem een grote pad en sluit die met aspik en adders in een bokaal en geef deze gifdieren gedurende enige dagen als voedsel giftige paddenstoelen, vingerhoedskruid en scheerling te eten. Folter deze dieren door ze te slaan, te branden etc. totdat zij van honger en woede sterven. Bepoeder ze met gesloten kristalschuim en wolfsmelk. Doe alles in een gesloten retortkolf en slorp langzaam, door vuur, alle vocht eruit. Laat dit geheel verkoelen. Zo krijg je twee toverdranken, een vloeibare en een droge poedervormige. De eerste drank is zo verschrikkelijk als het aqua toffana, de tweede laat, op enige dagen, alle levende wezens uitdrogen of oud worden en ze laat ze sterven in de vreselijkste pijnen. Dit was een gif van de Borgia’..

Giftige paddenstoelen.

Vergiftiging die de lever aantast. Enkele parasolzwammetjes, mosklokje en breeksteeltjes en de beruchte groene knolamaniet.

Vergiftiging die de nieren aantast. Enkele gordijnzwammen.

Vergiftiging die de spieren aantasten. Bijvoorbeeld de vliegenzwam.

Psychotrope vergiftigingen (geest) Kaalkopjes voor hallucinaties.

Vergiftiging van het spijsverteringskanaal. Enkele ridderzwammen, bovisten en koraalzwammen.

Hartritme en psychische stoornissen. Vergiftiging na combinatie van eetbare paddenstoel en alcohol.

Paddenstoelen zijn behekste schepsels en in ons land waren ze altijd wat verdacht en weinig gegeten. De bekendste paddenstoel is de cantharel die, hoewel nu vrij zeldzaam is, zeer opvalt met zijn asymmetrische vorm en geel/oranje vlees. Het gevaar zit hem in de Amanita soorten die door beginners wel verward worden met anderen als de veldchampignon. Om ongelukken te vermijden moet je niet de paddenstoelen plukken die witte plaatjes bezitten en waarvan de steel onderaan in een knol eindigt. Steeds is de knol een ernstige waarschuwing voor een loerende dood.

Onder de Amanita’ s zitten vele mooie vormen, zoals de rode met witte stippen. De Anita’ s bezitten een duidelijk kenmerk, aan de voet van de steel, de stipes, zit een soort ring wat een overblijfsel is van de bolvorm, volva, waaruit de paddenstoel zich ontwikkeld heeft. In het beginstadium is dit een schaal waar de knop zich doorheen breekt, die volva is dan ook aan de bovenkant wat wijder en zit niet geheel om de steel heen. Met onzorgvuldig plukken wordt die steel dan zonder volva geplukt en dan is de vergissing gemaakt. De 2 soorten waarvoor je moet oppassen in ons land, die algemeen voorkomen, zijn de gele knolamaniet, Amanita mappa die met de blanke parasolzwam verward wordt en vooral de groene knolamaniet, Amanita phalloides.

Deze dodelijk giftige zwam bevat het amanitatoxine, de werking daarvan treedt eerst een 10-20 uur na het gebruik op en heeft dan het lichaam al zo ver aangetast dat redding niet meer mogelijk is.

De giftige zijn vaak de melk voerende paddenstoelen, of die waar een blauwe kleur verschijnt bij het doorsnijden, ook diegenen die een kleverige bovenkant of een mooie kleur bezitten. De panteramaniet, Amanita pantherina, is nog giftiger dan de rode, maar lijkt veel op de eetbare parelamaniet, Amanita rubescens. Deze amaniet heeft zo al vele levens gekost, is er toch gemakkelijk van te onderscheiden doordat het rood verkleurt bij beschadiging.

Ontdekken van vergiftige vormen.

Je zou ook giftige kunnen ontdekken door het zwart worden van een paddenstoel bij het meekoken van een ui, of het geel worden met zout. Er werd wel eens gedacht dat je de giftigheid kon zien bij het meekoken van een zilveren lepel. Zo’n lepeltje zou zwart worden door de zwavelwaterstof, de stof die de bekende rotte eierenlucht veroorzaakt. Giftige boleten zouden blauw worden als je het vlees kneust of breekt.

De oude Grieken en Romeinen geloofden dat azijn het vermogen bezat om alle paddenstoelenvergiften onschadelijk te maken zoals Plinius schreef: ’Cebellat eas (acetum) et aceti natura contrari iis.’

Al deze oplossingen zijn niet waar. Alle soorten, als de smakelijke heksenboleet en kastanjeboleet, verkleuren op dezelfde manier als de zwak giftige satansboleet.

In sommige landen worden even zo goed soorten smakelijk klaargemaakt die hier als giftig gelden. Het zou door de manier van bereiding komen die elke huisvrouw daar weet, maar waarschijnlijk verliest het gif door koken zijn werking. Russula ‘s en melkzammen gelden hier als giftig. In zuidelijke streken worden ze bij duizenden geplukt en ingelegd in zout en zuur zonder dat er ongelukken gebeuren.

In Finland is elke handel in witte paddenstoelen verboden omdat de witte knolamaniet, de weidetrechterzwam en kleverige knolamaniet zo giftig zijn.

Werking met alcohol.

Je moet wel weten wat je doet. Zo zijn er ook soorten die onschuldig zijn maar nu en dan, onder bepaalde omstandigheden, giftig zijn zoals bijvoorbeeld de kale inktzwam. Jong geplukt is die goed eetbaar, in combinatie met alcohol wordt hij giftig, (hiervan zijn vele duistere verhalen, meest uit Indonesische bron) hoofd en hals worden rood, er komen hartkloppingen, een rot smaak in de mond en braak­neigingen, maar verder valt het wel mee. Dezelfde verschijnselen doen zich voor bij Antabus, een ontwenningsmiddel voor alcoholisten. De stof coprine houdt de normale verbranding van alcohol in het bloed tegen zodat er een giftige opeenhoping van het afbraakproduct van alcohol in de lever ontstaat. Deze stof, die uit de paddenstoel komt, wordt bij drankverslaafden onder de huid binnengebracht. Op die manier kan het helpen om van drankzucht af te komen.

H. Veit.

De paddenstoel is vroeger waarschijnlijk niet zoveel verzameld, de naam is niet eens Germaans. In de middeleeuwen was het wel een gerecht van de monniken omdat die het op vele vastendagen zonder vlees moesten stellen, zo hadden ze een goede en lekkere vervanger.

Als zwamheilige kent men in Steiermarken de H. Veit die op zijn naamdag, 15 juni, op een blind wit paard door de wouden reist en zwamzaden zaait. Daardoor oogst je in de herfst paddenstoelen.

Jezus en Petrus, op hun zwerftochten, kwamen in een dorp en kregen brood en koeken. Al lopende begonnen ze te eten maar morsten wat kruimels. Uit elke kruimel ontstond een paddenstoel. Uit de kruimels van het witte brood ontstonden de eetbare paddenstoelen ent de kruimels van het bruine brood de giftige vormen.

Petrus had eens drie koeken gekregen (of gestolen) waarvan hij er maar een aan Jezus had gegeven. In een bos aangekomen begon Petrus stiekem van de overige koeken te eten. Telkens wanneer hij een stukje in zijn mond had gestoken, stelde Jezus hem een vraag zodat hij het stukje moest uitspuwen om de kunnen antwoorden. Uit de zo uitgespuwde koeken ontstonden zo de eetbare vormen. De duivel, die achter hen aan liep, probeerde of hij geen mooiere vormen kon laten ontstaan. Hij spuwde dan ook overal rond. Maar die mooie gekleurde paddenstoelen waren allemaal giftig.

Petrus is hier de vervanger van de H. Veit/Donar. Op zijn feestdag, 29 juni, gaan de vrouwen naar hem ter bedevaart en bidden dat er veel zwamzaad afgegeven zal worden.

Ook Procopus 4 juli wordt aangeroepen. Dan kijkt men naar de lucht of er geen regen zal vallen. Antonius wordt geacht in het woud te wonen met het klokje dat hij bij zich draagt, verjaagt hij de boze geesten die de paddenstoelen voor de mensen verbergen. Hij heeft het varken bij zich dat een speciaal zwamdier is, die vindt de truffels.

Rituele handelingen.

Paddenstoelen pluk je niet zomaar, er moeten rituele handelingen verricht worden, doen we dit niet dan zal er zeker een vergiftigde paddenstoel meegenomen worden of een mindere oogst zal ons deel zijn. De eerste 3 paddenstoelen die we vinden stoppen we in een holle boom waarbij we 3 onze vaders bidden. Of, naar een ander gebruik, de eerst geplukte paddenstoel wordt achter je gegooid. Dit is dan al wel de tweede paddenstoel die we tegengekomen zijn, want de allereerste die zal je niet breken, maar laten staan. In al die gebruiken zijn overblijfsels van offers aan woudgeesten, de latere H. Veit, te zien. De paddenstoelen ontstaan als Odin of Wodan met zijn wilde heir of wilde jacht rond Kerstmis rondtrekt. Ze ontstaan uit het schuim van het paard dat op de grond valt.

De paddenstoelenzoeker weet dat geen enkele paddenstoel verder groeit als hij eenmaal gezien is, de aanblik van een menselijk oog verjaagt de zwamgeest.

Sommigen mensen zijn gewoon gelukkig om veel paddenstoelen te vinden. De oorzaak lijkt bij het dopen te liggen, wie niet goed gedoopt is, dus een tekort aan doopsel over zijn hoofd heeft gehad, die vindt vele paddenstoelen, die heeft nog een beetje heidens bloed in zich. Vele paddenstoelen vind je ook als je ongewassen en slecht gekleed naar het bos gaat, ook zou het goed zijn om je schort om te keren en blootsvoets het woud te betreden. Dit is mogelijk een aanwijzing dat de meeste paddenstoelen niet keurig bij de weg groeien maar verscholen liggen in het woud, gemakkelijke houding en kleding is dan meegenomen.

Het zoeken naar paddenstoelen begin je als je de eerste donderslag hebt gehoord en beste zoekdag is donderdag. Na de eerste donderslag volgt ook meestal regen waarna normaal gesproken de paddenstoelen zich beginnen te ontwikkelen.

Je vindt ze met behulp van de zwam-petemoei. Die kun je zelf maken. Je breekt van een dunne, ronde grashalm een stuk af die wat langer is dan de nagel van de linkerduim, die nagel wordt met speeksel bevochtigd en hier plak je de grashalm op. De zwam petemoei zal je zo de richting wijzen waar paddenstoelen groeien. Ook zijn er verschillende zwamgebeden ofwel toverspreuken die voor zonsopgang gezegd moeten worden. Hou de eerste paddenstoel in je hand, in de richting van het bos, beweeg haar heen en weer en spreek tot haar: ’Als je me niet de goede paddenstoelen toont, dan gooi ik je op de grond, zodat je tot stof en as wordt!’

Doordat ze met een groot aantal in een korte tijd uit de grond komen is de paddenstoel het symbool van vruchtbaarheid.

Cirkels.

Bij paddenstoelen denk je al gauw aan iets mysterieus, giftige soorten, heksen, sinistere plaatsen waar ze groeien, vreemde geluiden en drukkende stiltes in het bos.

Ook komen sommige soorten voor in zogenaamde heksenkringen, zoals Marasmius oreades, de weidekringzwam. Vooral de hoefvormige soort is berucht, alle jaren groeit die vanuit een cirkel steeds verder naar buiten, waardoor in het midden een steeds groter wordende plek ontstaat. Die plek is door die verrotte wortels min of meer bemest en daardoor zeer vruchtbaar. Tegen de binnenzijde van die cirkel, die door de zwam vaak grijsbruin is, komt zo een heldergroene strook tot ontwikkeling.

In Berg en Wolde zou eens een soort van weide champignon (of reuzen bovist) een kring van 75m opgeleverd hebben. In Engeland zijn kringen van meer dan 100m gevonden. De grootste kring die deze eeuw gevonden werd was 150m groot.

Als de heksenkring aan een kant open blijft is dat een fout teken, dan sterft namelijk binnenkort de eigenaar van de betreffende grond.

Zes soorten heksenringen.

De eerste soort heeft kringvormige oppervlakte van zes of zeven oude ellen doorsnede. Deze kring heeft aan de buitenkant een kale ring van een voet en hierbinnen groen gras, een zeldzame vorm.

De alberflock, die heeft gewoonlijk de vorm van een halve cirkel en is zelden volmaakt kringvormig. Men vindt ze niet veel, alleen in Tirol.

Met kringvormige vlakken die zich jaarlijks naar buiten vergroten. Deze vlakken hebben een doorsnede van 2-3 duim tot 8-10 en meer voet (men zegt tot 16m) aan de buitenste rij zie je een ring (2-3 duim tot 1 voet en soms meer breed) van weelderig donkergroen gras die zelf omringd is door een ring van paddenstoelen. Dit zijn: a) de gewone eetbare zwam, Agaricus campestris. (van մ veld), b) de parasolzwam, Agaricus procerus. (rechtop, hoog en slank groeiend) c) de muiszwam, Agaricus terreus. (grond bewonend) d) de oreadenzwam, Marasmius oreades, (Grieks marainoo betekent verwelken, oreias of oreade wil zeggen bergbewoonster of bergnimf en zo is het, vrij vertaald, een magere bergnimf) e) de bovist, Lycoperdon bovista, mogelijk ook de meizwam, Agaricus graveolens. (sterk ruikend) Dit is de meest voorkomende heksenring, ze sterven langzaam af en voeden de grond. Omdat het mycelium zich centrifugaal ontwikkelt wordt de ring steeds groter.

Deze soort vind je op grasweiden en graanakkers. Het zijn min of meer grote plekken en enigszins cirkelvormig waar het gras of koren plat ligt en neergedrukt en vertrapt schijnt. In het volksgeloof zijn het de dansplaatsen van heksen, of gemaakt door de staart van een in een beest veranderde tovenares of door de bezem waarop zij Գ nachts naar de sabbat rijden.

Deze komt in Zweden voor, men noemt ze elfdansar. Ze worden gevormd door een ook bij ons voorkomende grassoort Sesleria coerulea L. (blauw) die zich centrifugaal verspreidt, naar het middelpunt toe verdwijnt en zo ringen maakt die door hun blauw donkere kleur de aandacht op zich vestigt.

Komt in Noord-Nederland en ook in België voor en wordt gevormd door wolfsklauwsoorten die zich min of meer concentrisch voortplanten. Zeer waarschijnlijk is deze heksenring een voortbrengende vorm van de wolfsklauw, Lycopodium complanatum var. chamaecyparissias.

Elfen.

Het zijn mysterieuze cirkels die donkere nevelen in het bijgeloof veroorzaakten.

Al in de Noorse mythologie komen we dit bijgeloof tegen. Feeën en elfen lieten de goden wonen in het luchtgebied Alfheim, het huis der lichtelfen, gelegen tussen hemel en aarde. Van hier konden zij neer zweven als ze dat wilden om bij de planten en bloemen te zijn, om te spelen met de vogels en vlinders of te dansen in het zilverachtige maanlicht op het groen.

De elven of alven maken een gewichtig bestanddeel van de geestenleer van onze voorvaderen uit. Men onderscheidde twee soorten, de licht-alven, die blanker dan de zon en bijna doorschijnend met witte en van zilver schitterende kleren. De zwarte alven der duisternis zijn wezens van een donkere kleur en dikwijls misvormd, ze drijven hun spel in de nacht en schuwen de zon.

De Lios-alfan van de Edda zijn licht- of witte elven, dit zijn lieflijke weldoende schepsels zo zuiver en onschuldig dat hun naam afgeleid is, volgens sommigen, uit een Latijnse woord voor wit, albus, zo ook Alpen, Albion en Elbe. Alphos is de oude Germaanse naam voor de zwaan, in oud-Hoogduits albiz of elbiz en oud-Engels elfet is de witte vogel.

In het oud-Noors heten de elfen alfar en in Angelsaksisch ylfe, het zijn de Engels elves, (elf), de Zweedse alfer of afer, de Deense elver en in het oud- en midden-Hoogduits de elbi of Elbe. Het woord elf, midden-Nederlands. Elf of alf, Angelsaksisch aelf, is verwant met oud-Indisch rbhu: geest, ziel van een afgestorvene.

Goede elfen.

Het waren deze woudnimfen die de godin Freya vergezelden en die de mensen wel eens opzochten om met hen te dansen op de dorpsweide. Je kon ze altijd herkennen aan het tipje van een koeienstaart die onder hun sneeuwwitte kleren uithing. Dit volk beschermde vooral het vee op de berghellingen en men beweert dat zij soms de eenzame zwerver verraste door de wonderbare schoonheid van melodieën die zij zongen om de uren van hun arbeid te korten. Vele elven leefden en stierven met de bomen en planten waarvoor zij zorgden. Ze waren verbonden met het goed gaan van de boom. Deze mos-woud- of boommaagden waren bijzonder schoon als je ze van voren, maar hol als een trog, als je ze van achteren zag.

Eerst stonden de feeën onder de godin Freya. Bij Shakespeare werden ze geregeerd door Oberon en zijn koningin Titania. Hij regeerde het feeën land en de grootse feesten op de aarde werden in de midzomernacht gehouden. Dan kwamen al de feeën rondom hem samen en dansten vrolijk. Aan de gewone stervelingen die het feest per ongeluk bijwoonden werden wel kleine offers gebracht, een klein dier, een schotel honig of melk, dit geschenk was bekend onder de naam elf bot.

Duistere elfen.

Dit duurde totdat de zendelingen de mensen leerden dat de elven slechts duistere demonen waren en hun gunstige gaven werden op de engelen overgebracht die men nu smeekte om de vrienden der mensen te zijn en die gunstig gestemd werden met dezelfde gaven. De elven werden op vele plaatsen verdoemd en kregen iets onheilspellends over zich. In the Wife of Bath' s tale verwijst Chaucer (1387) naar dit geloof. Mogelijk, dat naar dit verhaal, dit nog steeds in Engeland geloofd wordt;

‘In th'ulde dayes of the Kyng Arthour

Of which that Britons speken greet honour

Al was this land fulfild of fayerye, vol van fairy folk

The elf-queenen with hir joly compaignye

Daunced ful ofte in many a grene mede

This was the olde opinion, as I rede

I speke of manye hundred yeres ago

But now kan no man se none elves mo

For now the grete charitee and prayeres

Of lymytours and othere hooly freres

That serchen every lond and every streem

As thikke as motes in the sonne-beem

Blessynge halles, chambres, kichenes, boures

Citees, burghes, castels, hye toures

Thropes, bernes, shipnes, dayeryes

This maketh that ther ben no fayeryes

For ther as wont to walken was an elf

Ther walketh now the lymytour (bedelende broeders) hymself

In undermeles and in morwenynges, (=avond en morgen)

And seyth hys matyns and his hooly thynges

As he gooth in hys lymytacioun, (=als hij in zijn district wandelt)

Wommen mat go now saufly up and doun

In every bussh or under every tree

Ther is noon oother incubus but he

And he ne wol doon hen but dishonour.’

Zot.

Bij de Germanen bestond het geloof aan zekere demonen van mindere rang die voor de mensen ware kwelgeesten waren. Men onderscheidde drie klassen, de Lios- (licht), de Svart-( zwarte) en de Dock (donkere) alven. De beide laatsten bewoonden de bergholen en onderaardse gangen. Zij zijn mismaakt en tot hen behoren de dwergen. De eersten waren zeer schoon en bewoonde Alfheim, ergens tussen hemel en aarde.

Vooral de nachtalven waren zeer gevreesd. Zij waarden rondom de lijken der doden en zweefden over de kerkhoven. Een ontmoeting met hen werd voor zeer gevaarlijk gehouden. De blik van een elf was voldoende om iemand te betoveren en krankzinnig te maken, daardoor kwam men er toe iemand die zich raar aanstelde een elf te noemen.

Later werden de elfen vergeten maar de scheldnaam; ‘gij zijt een elf ‘bleef in de betekenis van: ‘Gij bent een zot’. Het woord alverij betekent zoveel als toverij en alven betekent, boerten, schertsen of beetnemen. Oorspronkelijk had het getal 11 niets met gekheid te maken maar werd er als het ware bijgesleurd door zijn toevallige gelijkheid van klank.

Elfenfolklore.

Elfenringen werden de paddenstoelenringen genoemd omdat de elfen op hun nachtelijke zwerftochten er hun spelen en dansen hielden en zo het gras bedierven. Als een sterveling in het midden van een dezer elvenkringen stond, kon hij, volgens populair geloof in Engeland, de feeën zien en hun gunst verwerven, maar de Scandinaviërs en Teutonen beweerden dat de ongelukkige mens sterven moest.

Zo zou ridder Olaf die uitgereden was om gasten voor zijn bruiloft te vragen door de elven in een kring zijn ingesloten en ten dans gevraagd. Als hij weigert geeft een van hen hem een slag tegen de borst, het elveschot, in Deens elveskud. De volgende dag waren zijn vrienden, in plaats van vrolijk naar de bruiloft te gaan, getuige van een drievoudige uitvaart, want zijn moeder en bruid stierven ook toen zij zijn ontzield lichaam zagen. Dit wordt verhaald in een beroemd Deens volkslied de Elveskud.

Deze elven waren ook geestdriftige musici en hadden vooral genot in een zekere melodie die als elvendans bekend was. Deze muziek was zo onweerstaanbaar dat iedereen die het hoorde, zijn danslust kon bedwingen. Als een sterveling, die de melodie hoort, het waagt om de elven na te doen zal hij plotseling merken dat hij niet kan ophouden en verder en verder moet spelen totdat hij van uitputting sterft tenzij hij handig genoeg is om de melodie achterstevoren te spelen of als iemand zo goed was de snaren van zijn viool te breken. Zijn toehoorders moesten dansen zolang de tonen aanhielden en konden slechts ophouden als dezen zwegen.

Door al dit (bij)geloof zal het duidelijk zijn dat mensen deze plaatsen niet betreden mogen, anders worden ze door een ziekte overvallen, de zogenaamde elfenblaster, vooral kinderen zijn er bevattelijk voor. In Tirol gaat de sage dat omstreeks de dag van St. Laurentius, 10 augustus, in de tijd van de vaste sterrenregen, de Alber, een draak met vurige staart, over de weide gaat en de vallende sterren veroorzaakt. Hij verhuist naar een gat in de bergwand en raakt zodoende met zijn staart de weide die op die plaatsen verschroeit. Er zou dan ook de eerste 7 jaren geen gras meer groeien maar na die jaren milder dan ooit. Men noemt die ringen dan ook alberringen.

Je mag deze grascirkels niet afmaaien (in Friesland en Ierland) en vee mag het niet eten anders geven ze slecht boter. Wie op de grond waar heksenringen zijn een huis bouwt, zal voorspoedige zakendoen (zo in Engeland). De kinderen mogen op zulke heksenringen niet trappen (zo in Gelderland) De landlieden naderen ze met vrees en beving, sommige personen kan men niet bewegen om in deze cirkels te treden (zo in Frankrijk) Al wie binnen deze dans­cirkels raakt, zien de boze wezens en komen in hun macht (zo in Zweden) Anderen treden erin om beschermd te zijn tegen de duivel en alle gevaar. (Frankrijk)

Dit laatste zie je ook in Wallis. Zekere Rhys danst in het midden van een heksenkring, nauwelijks is hij eruit of hij sterft rond de noodlottige plaats, het is een teken des doods en men ziet men het gras rood worden.

In vroegere tijden, als de meisjes de meidauw zamelden, (tot het verkrijgen van een mooie gelaatskleur) vermeden ze met zorg zulke plaatsen te betreden.

Shakespeare.

Shakespeare leefde in een duistere tijd, de tijd van Elizabeth I, een tijd vol van angsten en bijgeloof. Mensen geloofden in het bovennatuurlijke, in elfjes en heksen, magische krachten en gifbrouwsels, liefdesdranken en voortekens in de hemel, voorbodes van donkere tijden. Dit was Shakespeare zonder twijfel allemaal bekend en zo vinden we Puck en ’The little people’, (zoals elfjes werden genoemd) in A Midsummer Night’s Dream, de drie heksen in Macbeth, de geest in Hamlet en de zeer overtuigende streken van Caliban en Ariel in The Tempest. Ook de gedroogde kruiden of ‘simples’ die aan een nagel hingen in zijn moeders keuken dienden niet alleen om het eten te kruiden, of als geneeskruid, maar was ook een krachtig voorbehoedmiddel tegen heksen, elven en ander gespuis.

Shakespeare laat een toverkring ontstaan door dansende elven in zijn MacBeth (derde toneel van het eerste bedrijf) vergelijk Othello, Macbeth, Storm, Romeo en Julia. De wonderbaarlijke Shakespeare wijst in Storm act 5 scène 1 op het ontstaan van heksenkringen;

‘De elves of hills, brooks, standing lakes, and groves;

And ye, that on the sands with printless foot

Do chase the ebbing Neptune, and do fly him

When he comes back; you demy-Puppets, that

Bij moone-shine doe the greene sowre Ringlest make,

Wherof the Ewe not bites, and you, whose pastime

Is to make midnight mushrumps’.

‘Gij elfenvolk van heuvel, beek en bos,

Gij die in ‘t land geen voetspoor achterlaat,

De ebbende Neptune naijlt, en vliedt,

Als hij terugkomt, kleine popjes, die

Op Դ gras, bij maanlicht, wrange rondjes maakt

Door Դ schaap gemeden, die tot tijdverdrijf

Գ nachts kampernoeljes vormt, en u verheugt

Op Դ plechtige avondluiden.’

En :

Noodlotzusters, hand in hand

Zwevend over zee en land

Draait en zwaait aldus in ‘t rond

Driemaal uw deel, driemaal ‘t mijner

Driemaal nog, ‘t moet negen zijn

Stil: de toverkring is klaar.’

De heksen betoveren de plaats waar Macbeth moet voorbijgaan door een rondedans, waarbij zij, het gezicht naar buiten gekeerd, elkaar de hand reiken. Wie binnen de toverkring treedt is onder hun invloed.

In de Midsummer Nights Dream acte 11, scene 1, zijn de elfen druk aan het werk om de kringen in het woud voor Oberon en Titania fris te houden. Daar zegt een elfje:

‘Over hill, over dale

Thorough bush, thorough briar

Over park, over pale

Thorough flood, thorough fire

I do wander everywhere

Swifter than the moones spehere

And I serve the fairy queen

To dew her orbs upon the greenծ

‘Over berg en vallei

Over heg en muur

Door het park, door de wei

Door rivier en door vuur

Zwerf ik rond met elfenspoed

Vlugger dan de maanbol doet

Dien mijn koningin en houdt

Fris haar enkels in het woud.’

Dat dit bijgeloof algemeen verbreid is, blijkt onder andere daaruit dat Ralston in zijn ‘Songs of Russian People ‘gewaagt van kringen in de weiden van Klein Rusland en Galicië op plaatsen waar na St. Pieter, 29 juni, de Rusalka’s , hun elven, samen komen om in Դ schijnsel van de maan hun rondedans te doen.

Sabbat.

In ons land werden de heksen aangezien als schepsters van de kringen omdat ze op hun nachtelijke feesten, dat de naam sabbat droeg, lustig met de duivel dansten die soms de gedaante had van een bok met een menselijk gezicht. Als de heksen vermoeid waren, zetten zij zich in de gedaante van een pad op de ring.

De schaamteloze penis (Phallus impudicus) is de plant van het volksgeloof. Heksen zouden op de volgroeide vruchtlichamen gaan zitten, die dragen het zaad van de duivel op hun hoed zodat voor zijn nakomelingen gezorgd wordt.

Tussen twaalf en een zijn alle heksen op de been. Op dat tijdstip is het verstandig om die plaatsen ‘s nachts te mijden. Binnen die ringen liggen schatten begraven die je enkel met behulp van de duivel of heks meester kan worden. ‘s Nachts, bij maneschijn, kruipen er padden rond, die zich soms vervaarlijk groot maken en de late voorbijganger met uitpuilende brandende ogen vervolgen.

Naam.

Hun sporen op het groene gras worden heksenringen, kolringen of toverkringen genoemd, in West-Vlaanderen toveressenronden en in Wallonië batis de macrales, in Duitsland Hexenringe of Zauberringe, in Zweden elfdansar, in Frankrijk cercles magiques, cercles du sabbat, ronds de fees, anneaux magiques. In Engeland fairy rings, in Sussex hag tracks.

In Friesland komt de naam tsjernpaed voor: karnpad, naar de overeenkomst met het cirkelvormige pad waarop het paard rondloopt voor de karnmolen. Het volksgeloof beweert dat er Գ nachts een wit paard of veulen rondloopt. Dit witte paard is de duivel. Een boer die zulke een tsjernpaed bij zijn kanrmolen heeft dient altijd op zijn hoede te zijn want hij verkeert voortdurend in het gevaar dat hij met de zuivelbereiding van streek kan geraken. Daar is het bozen wezen met zijn nachtelijke omgang toch om te doen.

In Vlaanderen schijnt de elfenkoningin Tekla minder lieflijk geweest te zijn. Oude geschriften vertellen hoe ze als een onweersvogel tijdens hevige stormen naar de Pottelsberg vloog om daar met haar illustere gezelschap te dansen en te drinken.

Walpurgis.

Volgens het volksgeloof zouden deze heksenkringen ontstaan zijn in de Walpurgisnacht, 1 mei, doordat de heksen zich daar verzamelden.

Het kan vreemd verkeren. Walpurgis is de naam van een heilige en abdis van het klooster Heidenheim die overleed in 799. Ze was de beschermvrouwe van de toverij. Omdat haar heiligverklaring toevallig, heel toevallig op 1 mei viel, de belangrijkste heidense feestdag, verkreeg bij het toenemen van het geloof aan heksen de Walpurgisnacht van 30 april tot 1 mei een beruchte betekenis.

Bloksberg.

Als we het nu toch over heksen hebben, voor liefhebbers. Bekende plaatsen waar de heksen samenkomen zijn: De Huy bij Halberstadt, de Koterberg, maar vooral de Bloksberg (Brocken) in de Harz. Deze laatste berg is van weinig betekenis in vergelijking met de reusachtige bergen in Zuid Duitsland, maar hij verheft zich zo indrukwekkend en geheimzinnig uit de vlakte dat de Noord-Germaanse volkeren hem als woonplaats van de goden beschouwden. Daar verhieven zich altaren, priesters en wichelaars verzamelden de sidderende menigte. Toen het christendom doordrong bleef het nog lang de plaats waarin het geheim de offeranden gebracht werden aan de oude goden, vooral op de 1ste mei. Daardoor ontstond de sage van heksensabbath dat in de 16de en 17de eeuw algemeen verspreid was en men meende dat de toverkollen uit alle werelddelen zich dan op de bezemsteel begaven om met de duivel feest te vieren.

Zie voor dit indrukwekkende natuurwonder bv. Goethe ‘s Harzreise im Winter uit 1777: ҁuf einer Harzre­ise in Winter stieg ich gegen Abend vom Brocken herunter, die weiten Flachen auf-und abwarts waren beschneit, die Heide von Schnee bedeckt, alle zerstreut stehenden Baume und vorragende Klippen, auch alle Baum- und Felsenmassen vollig bereift, die Sonne senkte sich eben gegen die Oberteiche hinunter.

Waren den Tag uber, bei dem gelblichen Ton des Schnees, schon leise violette Schatten bemerklich gewesen, so musste man sie nun fur hochblau ansprechen, als ein gesteigertes Gelb von den beleuchten Teilen widerschien.

Als aber die Sonne sich endlicht ihrem Niedergang naherte, und ihr durch die starkern Dunste hochst gemassigter Strahl, die ganze mich umgebende Welt mit den schonsten Purpurfarbe uberzog, da verwandelte sich die Schattenfarbe in ein Grun, das nach seiner Klarheit einem Meergrun, nach seiner Schonheit einem Smaragdgrun verglichen werden konnte. Die Erscheinung war immer lebhafter, man glaubte sich in einer Feenwelt zu befinden, den Alles hatte sich in die zwei lebhaften und so schon ubereinstimmenden Farben gekleidet, bis endlich mit dem Sonnnenuntergang die Prachterscheinung sich in eine graue Dammerung und nach und nach in eine mond- und sternhelle Nacht verlor.’

Heks.

Het woord heks zou afgeleid zijn van hac tot een hain: een beschermd woud, midden-Nederlands haghe, oud-Hoogduits hagzissa, (verwant met hagedis) hagazussa of hagsus, Angelsaksisch hagtesse, midden-Nederlands haghetisse.’e҅nde sijn duvele, haghetissen ende varende vrouwen ‘leest men in de Natuerkunde van ‘t Heelal, 716.

Of van hage dise: waldweib. Of van het tweede deel in oud-Engels tesu: schade of kwaad, tesvian: verderven. Die etymologie is onzeker. Heks, hexe heeft mogelijk ook een verbinding met de oude heksenmeesteres Hekate.

De Noorse Volva, (waar hebben we die naam meer gehoord?) is een woudheks, zij verschijnt aan Hedin en rijdt op een wolf die zij met slangen als tomen bedwingt.

Heksen wonen bij voorkeur in oude bomen en stronken. Als die door stormen bewogen kraken, dan zijn het de heksen die wenen. In zulke oude bomen verschuilen ze zij zich tussen bast en schors. (Afkloppen van het hout, zodat ze je niet gehoord hebben)

Een heks heeft nu een kwade betekenis. Oorspronkelijk waren het wijze en oude vrouwen die veel verstand hadden van kruiden en hun werking. Nog zien we dat op verschillende tijden en verschillende plaatsen de kunst van medicijnen maken uitgegroeid is tot twee zaken, publieke shows en geheiligde rites. Men moet zijn kunst niet te simpel maken, dan verdien je tekort, in aandacht of geld.

In oude tijden werden de kruiden Գ nachts verzameld alsof ze gestolen werden van moeder aarde. Zo wordt het nog gedaan zonder getuigen en moeten geplukt worden zonder dat de zon ze beschijnt, zelfs is het beter als zijn vijand de maan nog een handje helpt. Duidelijk zal zijn dat in latere tijden de heksen ook geen priemende ogen op hun werk wilden vestigen als ze hun ingrediënten verzamelden voor vliegende zalven.

Lichtgevende paddenstoelen.

De paddenstoelen kunnen in het donker soms oplichten en zijn vaak de oorzaken van de’wҷitte wieven’..

Dit kan ook veroorzaakt worden door rottingsgassen en een plankton soort, Noctiluca miliaris, ook een lagere wiersoort, Oscillatoriae. Die zien we wel eens op heldere zomerdagen in de zee oplichten, een mysterieus schijnsel. Door de fosforescentie schittering van de zee dachten de zeelieden dat dit veroorzaakt werd door het goud van Ran, de zuster van Aegir. Om haar gunstig te stemmen hadden zeelieden altijd wat goud voor Ran bij zich. Daarom zit er onder de mast altijd een goudstuk verborgen.

Dwaallichtjes komen van elven, zie de Engelse benaming elven vuur, nu St. Elms vuur. Die lichtjes vertonen zich ook aan de mast of het want van het schip. Als je slechts 1 lichtje ziet dan is dit, volgens de denkbeelden van de ouden, een voorteken van een naderende storm of een schipbreuk, maar als er twee of meerdere voordoen dan voorspelt dit het bedaren van de storm. Twee van zulke lichtjes heten Castor en Pollux, ook St. Elms- en St. Pietersvuur.

Rhizomorpha subterranea, (bijna op de aarde) een zwamsoort met een zwarte kleur die op gewone wortels lijkt en van witte uitstekels zijn voorzien, groeit in de mijnen en op timmerwerk en verspreidt op zijn toppen een fosforisch licht. Ook de lichtende honigzwam kan licht geven doordat de worteldraden in het donker oplichten.

In tropische gebieden komt dit licht voor op de verdorde bladeren van de palmboom en zou daar zoveel fosforisch licht geven dat de inboorlingen er de krant bij kunnen lezen en het Flor de Coco noemden. Hier zijn lichtgevende paddenstoelen op de bladeren aanwezig.

Ook worden er vonken gezien na zeer warm weer, bij heldere bloemen als van Calendula officinalis, Dahlia, Tropaeolum majus, Lilium bulbiferum, Helianthus annuus, Tagetus patula en T. erecta, Chrysanthemum inodorum etc.

Ook het eigenaardige licht dat van het melksap komt van Euphorbia phodophora wanneer dit met de lucht in aanraking komt verspreidt een algemeen waargenomen licht. De fosforische lichtverschijnselen van dood en in ontbinding verkerend hout en het lichten van bloemen na warm weer schrijft men toe aan elektrische spanning.

Dwaallichtjes.

In het noorden waren dwaallichtjes bekend als elvenlichtjes want deze kleine geesten lieten de reizigers verdwalen. Het volksbijgeloof hield het ervoor dat de dwaallichtjes rusteloze geesten van moordenaars waren, die tegen hun wil gedwongen werden naar het toneel van hun misdaden terug te keren. In sommige verhalen zijn het ongedoopte kinderzielen. Als je hier elke nacht naar toe ging herhaalden zij nors met iedere stap: ‘het is goed,’ maar als je terugging herhaalden zij droevig ‘het is verkeerd.’ De dwaallichten of blauwachtige vlammen zie je boven moerassen, poelen en kerkhoven zweven, boven plaatsen waar organische stoffen tot verrotting overgaan. Juist omdat men ze bij kerkhoven zag beschouwde het bijgeloof deze verschijnselen als de zielen van ongedoopte kinderen die onrustig over de aarde bleven rondzweven

Dat die lichtjes een onbehaaglijk gevoel gaven is te zien aan het verhaal van de zanger Barlof, een Friese Bard;

‘Lichtjes dansen op ‘t moeras

loeiend gieren de onweersvlagen

akelig knerst het raafgekras

spoken komen ‘t veld doorjagen

barden van aloude dagen

‘t uur is daar: verlaat de grafstee,

die u eens beschoren was’.

Een andere rijm is:

‘Duvele, die sijn in de lucht,

En doen den mensche dicke vrucht

Si comen oec wel maken vier

Dat ons vlamen dunct scinen hier

Dat si sciten onderlinghen

Daar seghet men af vele dinghe

Nacht‑ridders heten si

En zijn Duvele, ic seg di

Haghedissen en varende vrouwe

Goeder kinder, in goeder trouwe

Coubouter, Aluen, Nickersmaren

Die hem ‘t morgens openbaren

Ende comen halen vier

Maren heten wise hier.’.

Stavoren.

Zo leest men in vele oude Friese kronieken over vuurgeesten bijvoorbeeld bij Occo Scarlensis, dat er uit het rode klif, een heuvel bij Staveren gelegen, in het jaar 130 een verschrikkelijke vlam was, drie dagen achter elkaar, die uit de grond opging. Op de vierde dag zag men daar een grote draak hemelwaarts vliegen, zodat ‘elck die het zag, de hairen van vervaardheid ten berghe rhezen.’ (187)

Enige dagen later was het weer raak en nu 8 dagen lang. In dezelfde tijd kwam uit een graf dat men gedolven had, zoveel zout water opwellen, dat de ganse omtrek onderliep. Die was niet te stoppen voordat men op last van de God Stavo het bloed van een driejarig kind daarin had geworpen. Ook zouden bij die gelegenheid een menigte meermannen zijn geweest.

Een honderd jaar later, onder de regering van Titus Bojaculus, blaakte de Roode klif weer 12 dagen achter elkaar, ook die moest weer door advies van Stavo met mensenbloed verzoend worden.

Vuur.

Paddenstoelen werden gebruikt om er tonders van te maken. Hiertoe werden de buisjeszwammen die op beuken groeien gebruikt. Ook vonkhout, Boletus igniaris, (vurig)die aan eikenpalen groeit en de brandzwam of beukenzwam, Polyporus fomentarius, die wel tonderzwam genoemd werd, en de honigzwam, Armillaria, werd eveneens gebruikt.

Die tonders werden als volgt gemaakt: Het buitenste vel wordt eraf gehaald en de rest fijn gestampt en in potasloog of in salpeter gekookt. Na het koken wordt dit geheel in lappen gesneden en gedroogd waarna ze klaar zijn om als tondel te dienen. Met een stuk metaal of een vuursteen sloeg men dan een vonk in die licht ontbrandbare tondel. Een andere manier was om de tondel klaar te maken en in een sodaoplossing uit te koken en dat vervolgens in een salpeteroplossing te drenken.

Mythisch vuur.

Naar dit gebruik zien we dat sommige paddenstoelen dienden om onweer en het hevige vuur tegen te gaan. In Tirol worden de tondels bij het vuur wijden in de midzomernacht gedeeltelijk aangebrand en bij de komst van onweer wordt ermee gerookt.

Vuur is nu heel gewoon, dit ging vroeger heel wat moeilijker. Als drager en brenger van het vuur, verschafte de paddenstoel het heilig vuur. Dit moest met speciale riten gemaakt worden. Zo vormde een paddenstoel de rituele tondel van het vuurwiel en een paddenstoel staat afgebeeld naast Ixion ‘s wiel. Dit wiel werd wel brandend van de hellingen gerold in de heilige rooknachten zodat met het vuur alle onzuiverheid van de wereld verbrand werd.

Medisch.

Medisch zijn paddenstoelen ook in gebruik geweest. Sommigen werden net zo gebruikt als moederkoren en als uitwendig bloedstollend middel bijvoorbeeld Polyporus officinalis: ‘Agaricum (champignons) is een manier van Boom‑campernoelyen, wassende aan de vermolmde Lorckenboomen; het beste moet gekeurd worden het witste, lichtste, en breukzaamste, tot vele gebreken goed, waarom het ook eertijds Medicine des Huysgesins genoemd is. Anders is Դ een geneesmiddel dat Jonge, ende Oude, die noch niet stokoud zijn, als ook Zwangere vrouwen, indien de gelegenheyt van de Ziekte zulks mee brenght, in gegeven kan worden.’

Geur.

Dat het zwammenland ook lekkere parfums produceert hoor je maar weinig. Toch ruiken de heerlijke hanenkammetjes naar gedroogde abrikozen, zijn er plaatjes- en gaatjeszwammen die als soortnaam ‘odora ‘voeren. Daar zijn bijvoorbeeld Clitocybe odora (geurend) en de Trametes suaveolens (zoet ruikend) Beiden heten anijszwam en beiden verspreiden een sterke anijsgeur. Het is dan ook te begrijpen dat jonge Laplandse schonen, zoals Linnaeus verhaalt, een stukje Trametes bij zich droegen. De berkenzwam, Polyporus betulinus (berk) wordt wel wat gebrand en vermengd onder de tabak van de Franse boeren die daardoor zeer geurig wordt.

Verschillende zwamsoorten worden gebruikt om linnen tegen insectenvraat te beschermen. Boeken, die in een kist waren geborgen met enige exemplaren van Lactarius camphoratus (kamfer) behielden die geur soms maandenlang.

Er is een Trichloma die, volgens sommigen naar narcissen of boerenjasmijn en naar anderen naar zwaveldioxide moet rieken en ook Trichloma sulphureum (zwavel) heet. Anderen uit het geslacht Russula zijn jarenlang als stinkend uitgescholden, door anderen om hun bitterkoekjesgeur gewaardeerd. Die geur komt veel voor.

Zeep komt ervoor bij de zeepzwam, Tricholoma saponaceum (zeepachtig) Knoflook bij de knoflook Marasmius scorodonius. (knoflook) Fenegriek bij de enkele stekel- of spijkerzwammen, Hydnum graveolens (sterk ruikend) Vers meel bij de echte mouseron Clitopilus orcella en Tricholoma vormen.

Rauwe aardappelen geur bij de dodelijk giftige knolamaniet, Amanita phalloides, (phallus-achtig) die bijna alle vergiftigingen op zijn geweten heeft, en van de ook vrij giftige Amanita bulbosa citrina (citroenachtig) Radijs bij een paar gordijnzwammen als Cortinarius elatior (verheven) en Cortinarius cinnabarinus (kaneelachtig).

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl