Acacia

Over Acacia

Arabische gom, Arabië, Australië, Bijbel, vorm, soorten, heester, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, stekken, teelt.

Acacia ‘s zijn groenblijvende struiken of bomen die in warme streken groeien. De meeste soorten zijn snel groeiend, maar kortlevend.

Het is een zeer groot geslacht, mogelijk komen meer dan 1300 soorten voor, de meeste in Australië, een 1000, en sommigen in Azië en Afrika, een paar in Z. Amerika. Die je in het M. Zeegebied ziet zijn meestal de Australische vormen. Die herken je aan hun hoge en ronde kroon. De Afrikaanse hebben een meer schermvormige kroon, die staan nu in het geslacht Vachellia.

Ze hebben opvallende kleine bloembolletjes of aren die dicht bijeen staan en variëren van lichtgeel tot diep oranje.

Uit A. Munting, 1696.

Vele soorten hebben krachtige dorens. Bij sommige soorten kunnen er zelfs mieren wonen in de grote en gezwollen dorens. Die komen voor in Centraal Amerika als Acacia sphaerocephala. (=Vachellia sphaerocephala).

=Acacia cornigera (=Vachellia cornigera) en Acacia collinsii (Vachellia collinsii) (bekend als bullthorn acacias) waar de grote doornachtige dorens hol zijn en een schuilplaats bieden voor mieren die zich voeden met een afscheiding van sap op de bladsteel, zij beschermen de plant tegen sommige herbivoren en sommige mieren snijden zelfs naburige plantentoppen af en doden die om de plant een betere omstandigheid te geven.

Acacia kan verdeeld worden in drie groepen. De eerste groep heeft even geveerde bladeren. De tweede groep heeft dubbel geveerde bladeren en aarvormige bloemhoofdjes. De derde groep heeft dezelfde bladeren maar draagt bloemhoofdjes.

De naam Acacia is behouden voor 948 Australische soorten, 7 in de Pacific Islands, 1 of 2 in Madagaskar en 10 in tropisch Azië. Die behoorden tot de vroegere subgenus Phyllodineae. Die buiten Australi behoorden tot de vroegere secties Juliflorae en Plurinerves. Het nieuwe geslacht Acacia heeft 7 subgenera: Botrycephalae, Pulchellae, Plurinerves, Phyllodineae, Juliflorae, Lycopodiifoliae en Alatae. (een kunstmatige sectie)

De andere soorten die in de Indische oceaan, tropisch Azië en tropisch Amerika voorkomen zullen geclassificeerd worden onder; Vachellia (vroeger subgenus Acacia) met 163 soorten. (pantropical).

Senegalia (vroegere subgenus Aculeiferum) met 203 soorten. (pantropical)

Acaciella (vroeger subgenus Aculeiferum sectie Filicinae) met 15 soorten. (Amerikaans)

Mariosousa met 13 soorten die verwant zijn aan Acacia coulteri (Acacia acatlensis, Acacia centralis, Acacia compacta, Acacia dolichostachya, Acacia durangensis, Acacia mammifera, Acacia millefolia, Acacia russelliana, Acacia salazar, Acacia sericea, Acacia usumacintensi en Acacia willardiana) (Amerikaans).

Twee eerdere Australische Acacia’ s zijn geclassificeerd onder Vachellia en een andere onder Senegalia.

Fabaceae, Vlinderbloemige, Acacia klasse, Mimosidaea.

63. Uit J. Carson.

=Acacia nilotica, (L.) Willd. (van de Nijl)(=Vachellia nilotica) (Acacia arabica, Willd.) (Arabisch). Dubbel geveerde bladeren.

Dit is een struik of boom met recht opgaande grijze takken en ongeveer 5cm lange dorens.

Okselstandige, gele bloemtrossen.

De plant geeft lange gelede, sterk ingesnoerde tot parelsnoerachtige, dichte en grijs behaarde 8‑12zadige omhulsel.

Is ook gewoon in het Arabische schiereiland, Afrika en India. De boom kan een stamomvang halen van 3m.

Er zijn vele sub soorten.

(Dodonaeus) ‘Acacia is een boomachtige heester die niet rechtop groeit, maar vele houtige takken voortbrengt die met lange scherpe harde dorentjes bezet zijn en daaruit spruiten de bladeren die veel tezamen aan beide zijden van een middelrib of zenuw hangen zoals linzenbladeren. De bloemen zijn wit en daarna volgen hauwen of zaadhuisjes als die van de lupinen of vijgenbonen die aan die zijde daar het zaad in schuilt plat en breed zijn en elders smal en een eng halsje hebben en dit zaad is effen, glad en blinkt en is in een of twee laatjes begrepen. En uit deze hauwen perst men dat sap wat in de schaduw gedroogd wordt en zwart is als ze gans rijp zijn, maar rosachtig als ze niet rijp zijn. Sommige verzamelen of duwen ook enig sap uit de bladeren en vruchten.

Behalve dit sap vloeit er noch een gom uit dit gewas die men gom van Arabië noemt.

Andere soort van Acacia daar Bellonius van vermaant is ook een boompje als Acacia, uitgezonderd alleen dat de takken geen leden of knopen hebben zoals de echte Acacia doet. Het groeit omtrent de berg Sinaï en de monniken die op die berg wonen plegen de vreemdelingen of pelgrims die daar komen te begiftigen met lange, ronde, gladde en tamelijk zwaar stokje van deze boom waarvan ze zeggen dat het gebroken is van dezelfde boom daar Mozes roede van genomen was waarmee hij op de steenrotsen sloeg en er water uit liet springen tot gebruik van de kinderen van Israël.

Andere soort van Joodse Acacia groeit overvloedig bij Rama in het Joodse land, dan of ze de voorgaande of op de eerste Acacia lijkt heeft hij er niet bij vermaant, alleen noemt hij dat Acacia alterum genus’.

Gebruik.

De boom levert Arabische gom en de lakschildluis leeft op zijn bast. In de Sind wint men lak van deze boom. De zaadhuizen, bablah, en de bast, baboot, werden voor het looien gebruikt.

Acacia seyal wordt veel gevonden in de Sinaï en groeit daar over het gehele schiereiland, evenals aan de westkust van de Dode zee.

Zijn hout is zeer hard met een dichte nerf, oranje bruin van kleur en wordt donkerder bij ouderdom. Dit hout wordt niet door insecten aangetast en gold daarom in vroeger tijden als onverwoestbaar. Een teken van zijn onverwoestbaarheid is dat de doodskisten van de Egyptische farao’s ervan gemaakt waren. Door de hardheid van het hout worden ze tegenwoordig nog wel gebruikt als de harde kop van een grote houten hamer of de kop van jut.

Acacia’ s zijn een van de weinige bomen die in de Arabische woestijnen hout van voldoende lengte kunnen leveren. Zelfs in het waterrijke Egypte groeien er in hoofdzaak alleen maar Acacia’s en oliepalmen. Er zijn maar weinig houtbomen waaruit echt lange balken gehaald kunnen worden. De Egyptenaren importeerden hun hout vanouds vanuit Tyrus, Libanon.

De Acacia was vrijwel de enige boom in de woestijn die geschikt was om hout voor de tabernakel en de meubels van te maken.

Acacia seyal, Delile zou de shittim bossen van de Bijbel vormen, tezamen met Acacia tortilis, Hayne. (gedraaid of gewonden)

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) ‘Dit doornachtig gewas wordt zelfs in het Grieks van deze tijden Acacia genoemd en in het Latijn ook Acacia, dan men noemt het ook Aegyptia spina, dat is doren van Egypte’.

Acacia is de naam van meerdere stekelige bomen en struiken. In de oudheid werd echter voornamelijk gedoeld op Acacia nilotica (L.) Delile subsp. nilotica (van de Nijl) (Acacia vera) (de echte). Het is Dioscorides akakia en Plinius acacia. Het woord is afgeleid van het Grieks voor stekel: axe (Latijn acer, acus en acutus) waarbij in het Grieks een verdubbeling van het woord optreedt om het begrip te versterken.

Doornige Acacia van Egypte, staat in het Duits bekend als Akazie, Verekbaum (Acacia verek) en Schotendornbaum (een peulvrucht) In het Engels wordt het Egyptian thorn genoemd en gum Arabic tree en shittim wood, in Frans acacie a gomme Arabique of gommier blanc, in Italiaans acacia del Senegal. Engels verder babul, Amrad gum, thorny Mimosa of India. Lekkerruikpeul of scented thorn in Z. Afrika.

Dodonaeus.’Het sap dat uit de hauwen geduwd wordt heet ook Acacia. De gom die uit deze heester traant is in de apotheken Gumme Arabicum, dat is gom van Arabië, genoemd. Prosper Alpinus betuigt dat de Acacia in Egypte zeer ver van de zee groeit en daar sant genoemd wordt en dat er vele bomen van gevonden worden op het gebergte Sina, bij de Rode zee. De bladeren, bloemen en vruchten zijn zeer rouw en trekkend of wrang van smaak en uit de groene onrijpe vruchten duwen ze een sap dat zonder twijfel de echte Acacia of Spina Aegyptia van de ouders is dat de Arabieren ook kachiam noemen en de Grieken tegenwoordig Akakia zulks als te Venetië en op vele plaatsen van Italië uit Egypte gezonden wordt met naam Acacia orientalis, tot verschil van het sap dat sommige ervoor verkopen dat uit de wilde pruimen gemaakt is.’

Uit F. Kohler, www.BioLib.de

Acacia’ s zijn vooral bekend geworden door de Arabische gommen die gewonnen worden uit de bast van verschillende soorten, als van =Acacia senegal (L.) Will. (uit Senegal) (= Senegalia senegal) (Acacia verek, G.& P. ) Hier loopt het gom er meestal vrijwillig uit. Acacia nilotica (Acacia arabica, Willd.) levert een mindere bruin/rode gom. De naam Arabische heeft het te danken aan het feit dat de ten westen van de Nijl gevonden soort, Acacia arabica, Willd. (Arabië) uitgevoerd werd via Arabische havens.

De naam gom, in Duits Gummi, komt van Latijn cummi, dat van het Griekse kommi en dat van oud-Egyptisch kmj.t, (de klinkers zijn onbekend, kami: zwartvoeten?) De oude Egyptenaren gebruikten de gom in de schilderkunst en haalden het uit het land Punt. Omdat de stof zeer voedzaam is werd het door de inboorlingen ook wel gegeten.

Uit F. Kohler, www.BioLib.de

Gebruik.

Van oudsher zijn diverse soorten in gebruik geweest voor de keuken en als looistoffen. Parfums werden van Acacia farnesiana, Willd. (Farnesia, de tuin in Rome waar ze sinds 1611 gekweekt wordt, nu Vachellia farnesiana) gewonnen. Zeep en haarwasmiddelen van Acacia concinna, DC. (net of aardig) Verfstoffen, veevoer, medicijnen en looistof kwamen van =Acacia catechu, Willd. (cate: boom en chu: sap) Van de woldragende Acacia lanigera, Cunn. (wol dragend) wordt wol gewonnen. Maar vooral door de gom is ze bekend geworden.

De gom is bij normale temperaturen in wateroplosbaar en geeft zo een dikke kleverige substantie. Dit werd als kleefmiddel en als medicijn gebruikt. Hippocrates gebruikte het op medische wijze. Herodotus kende het als een bestanddeel van de tinte, een kleurmiddel. Ook bij de Romeinen was de gom bekend. Arabische artsen gebruikten het als geneesmiddel.

In de middeleeuwen werd de gom weinig gebruikt en kwamen er slechts kleine hoeveelheden naar Europa. Op het eind van de 18deeeuw kwam de gom in stijgende hoeveelheden voor in de industrie (de gom is later vervangen door dextrine) De Duitse drukkerij gebruikte voor postzegels jaarlijks 100 000 kg van deze gom. Verder werd de gom gebruikt voor likeurbereiding, het appreteren van zijde en kantwerk. Ook kon de gom gebruikt worden voor fijne waterverven en bereiding van inkt. Wikipedia zegt; sommige soorten Acacia’s bevatten DMT en aanverwante hallucinerende stoffen die ook in sommige paddenstoelen zitten (paddo’s), het extract hiervan wordt wel in smartshops verkocht. Ze worden gebruikt als alternatief geneesmiddel en aan de etherische oliën worden bijzondere effecten toegedicht: goed voor de stoffencirculatie, de huid, het vrouwelijk sexappeal en zelfs voor de gevolgen van suikerziekte. Harde bewijzen ontbreken echter.

Andere functies worden in het volgende stukje beschreven:

Vanouds was het gebruik alzo; (141, 164, 310, 562) ‘Dit sap van Acacia, als Dioscorides betuigt, is zeer goed vermengd bij al die dingen die men tegen de gebreken van de ogen bereidt.

Hetzelfde sap is ook goed gestreken en gebruikt op het wild vuur en op alle hete zwellingen en de roos en insgelijks tegen de hete puisten van de mond en ook tegen de gebreken die aan de nagels komen.

Men houdt het ook voor zeer nuttig om het haar van het hoofd zwart te maken als men het haar wast met dat water daar dat sap in geweekt is.

Maar als men dit sap gebruiken wil om enige gebreken van de ogen te genezen dan moet men het eerst wassen en daardoor al zijn hitte en scherpte benemen.

De bladeren en jonge scheutjes maken de leden van het lichaam die uit hun koten of ledematen gegaan, verwrongen of verstuikt zijn geweest wederom sterk als men die leden, nadat ze weer in hun plaats gesteld zijn, stooft of baadt met het water daar die ingekookt zijn.

Een drachme van dit sap dat in enig nat opgelost is geven die Egyptenaren diegene die bloedspuwen elke morgen te drinken en zo gebruikt bevindt men dat het wonderlijk krachtig is om allerlei vloeden van bloed te stelpen en vooral de onmatige vrouwelijke vloeden. Tegen de zeren aan de schaamdelen en andere weke delen van het lichaam gebruiken ze dit sap veel, eerst gestoten en in water ettelijke keren gewassen.

In hetzelfde land van Egypte gebruiken de leerlooiers een grote menigte van hun echte Acacia sap om het leer daarmee te zwarten waardoor dat het beter geverfd wordt dan door enig ander zwartsel en op die manier dat die verf bijna nimmermeer er af gaat al is het dat ze hun schoenen en laarzen er zeer dikwijls wassen.

Men gebruikt deze gom ook om inkt te maken en men doet het bij sommige ververijen, ja sommige zullen daarin geen andere gommen willen gebruiken als ze deze kunnen krijgen.

Gomme Arabica is een gom in Arabië en daaromtrent die er groot geld voor geven omdat het zoveel gezondheid geeft. Platearius schrijft haar macht groot is want wie de tong scherp en kwaad heeft, Platearius geeft hem raad dat hij gom in het water doet totdat het smelt en oplost. Tegen hoest en tegen droogte kan deze gom haar macht getuigen in water met gerst gekookt en ook is het goed in zijn nood. Die de borst heeft verdroogd en die van vuur pijn heeft, poeder van de gom maakt dat het vergaat als het met het wit van eieren gemengd is.’

De vervanger hier te lande was de sleedoorn, Prunus spinosa, L., die daarom wel Acacia nostra genoemd werd, ofwel valse acacia.

Sage.

In het jaar 250 leefde de Heilige Akatius, bisschop van Antiochië. In zijn tijd kwam de keizer Decius met een nieuwe christenvervolging. Ook Akatius werd door de knechten van de keizer gevangen genomen en voor de consul Martina gesleept. Het was in de herfsttijd. De consul kwam tot het volgende oordeel, ‘Je zal met handen en voeten aan deze boom gebonden worden tot je van honger sterft zodat je een waarschuwing bent voor het volk’ Na zeven slagen werd hij aan de kale boom gebonden. Het volk dromde rond om hem. De nacht kwam en het volk verliet hem. In die nacht begon de boom te groeien, knoppen vormden zich en sprongen open en bloemen en bladeren bedekte nu elke twijg en stam. Toen de volgende dag de zon begon te schijnen was de gehele boom een ware bloemenstruik en onder de boom zat de gegeselde heilige. De koning kwam, door volk omgeven, en zag het wonder aan. Hij boog zich tot de oude man tot groet en luid riep iedereen ‘Ҭeve Akatius’.

Nog strooit de boom zijn geurige bloemen in elk land om de Heer te prijzen. Hij wordt op vrome wijze de Acaciaboom genoemd.

Bij de Boeddhisten is de Acacia heilig. Ze branden zijn hout op het altaar. De ondersoort Sami wordt door hen gebruikt om er vuur van te krijgen voor hun offergaven.

Uit www.metafro.be

Acacia seyal, Delile (stortvloed)(= Vachellia seyal) is doornig en 6-10m hoog met een groenachtige of roodachtige bast.

Aan de basis van de 3-10cm grote geveerde, 10‑20, bladeren zijn twee rechte, licht grijze dorens.

De bloemen vormen ronde, helder geurende gele trossen die tot 7-20cm lang worden.

Het komt voor van Egypte tot Kenia en W. Senegal, in de Sahara vaak in natte valleien.

Het is de Arabische gom, de Engelse gum Arabic tree, thirsty thorn, red acacia, shittim wood of shittim tree.

Symboliek.

Anpu en Bata waren voorgangers van Jozef. De vrouw van Anpu hield van zijn jongere broer Bata. Maar hij hield dit tegen, waardoor zij kwaad werd en aan haar man vertelde dat Bata haar kwaad wilde doen. Hij bewees zijn onschuld maar kon geen rust vinden in zijn ouderlijk huis. Hij pakte zijn boeltje op en vertrok. Zijn broer Anpu weende over zijn vertrek en doodde zijn schuldige vrouw. Toen Bata de vallei van de Acacia’s had bereikt verwijderde hij zijn ziel en plaatste die in de bovenste bloem als zekerheid. De goden hadden medelijden met hem en de zon beval dat er een jonge gezellin voor hem gemaakt moest worden, mooier in haar leden dan alle andere vrouwen in het land. Bata was blij met haar en vroeg haar om het huis schoon te maken toen hij op jacht ging. Ze weigerde niet, maar in zijn afwezigheid wandelde ze langs de kust. De zee kwam haar na en brulde tegen de acacia dat die haar vast moet houden, maar al wat de acacia kon doen is om met een lage tak een lok haar te pakken die in de zee viel. Die dreef weg naar de Egyptische kust naar de plaats waar ze Farao’s linnen wassen. De geur van de acaciabloem, vermengd in de lok, verzoette de Nijl zodat dit doordrong in het linnen. De koning vroeg waar die geur vandaan kwam. Een priester vertelde hem dat de geur van de dochter der goden komt. In zijn nieuwsgierigheid om haar te leren kennen zond de Farao mensen naar alle hoeken van de wereld. Bata versloeg alle indringers die in de vallei kwamen, op n na. Deze ene was sterker en ontvoerde de vrouw. Ze werkte mee en vroeg de Farao om de boom te vernietigen waar haar mans ziel in was besloten. De koning zond troepen naar de vallei en de boom werd neergehaald en Bata stierf. Heel ver weg zat Anpu bij zijn voedsel en riep om een pot bier. Het schuimde en kookte. Hij riep om wijn, maar die was zuur. Door deze tekens wist hij dat zijn broer dood was. Hij ging naar de vallei om, indien mogelijk, zijn ziel terug te brengen. Het lichaam was er maar de boom die de ziel beschermde was weg. Na drie jaar zoeken ontdekte hij een zaadpeul van de acacia en in de hoop dat die zijn broeders geest bevatte, deed hij die in een kop water. De dorstige ziel dronk terstond het water op totdat er niets meer over was. Vervolgens vulde Anpu de kop weer en zette die aan de lippen van zijn dode broer. Diens lendenen schudden, net als de peul die het water geadsorbeerd had. Het lichaam dronk met ongedurigheid en stond op: hij was weer een man. Bata ging naar de Farao en stuurde zijn vrouw weg en regeerde nog een dertig jaar na konings dood, bijgestaan door Anpu.

De tempelbouwmeester Hiram Abif werd door drie afgunstige metgezellen vermoord en onder een grafheuvel begraven. Hierop werd een acaciatak geplant. Omdat de gedode symbolisch in de tak voortleeft is de acacia het symbool van de wederopstanding, het leven na de dood. Bij de vrijmetselaars worden de overlijdensberichten met deze tak opgesierd en worden er takken in het graf gelegd.

De Acacia was in Egypte het symbool van eeuwigdurend leven, wat de Israëlieten daar mogelijk geleerd konden hebben. Een takje van Acacia werd wel in een open graf geworpen als deel van een begrafenisceremonie.

Dit symbool van onsterfelijkheid is door de latere bewoners, barbaren en ongelovigen overgenomen, samen met die van de begrafenisplechtigheid. Deze latere gebruikers waren onverschillig voor de diepere betekenis ervan en zagen het gebruik geleidelijk aan als een teken van de dood. Een Acacia zou dan nu ook nooit in huis genomen worden omdat dat ongeluk brengt.

Acacia, geel. Symbool van kuise liefde of vriendschap.

In de symboliek is het geven van een acacia bedoeld als teken van kuise liefde of vriendschap. Mogelijk is dit naar de meestal negatieve gele kleur die gecompenseerd wordt door de warme geur.

Naam.

De Arabische naam voor deze boom is sant of sunt, evenals voor Acacia laeta, R.Br. (vrolijk van kleur, of Laeta, of de tweede echtgenoot van keizer Gratianus van het W. Romeinse rijk) (=Senegalia laeta) Deze laatste is meer een struik die 4-10m hoog wordt. Zijn bloemen zijn geel tot cream wit en komen op het eind van de regentijd in Afrika en Midden-Oosten.

Deze doornachtige Acacia van het Arabische schiereiland, de sunt van Egypte, is verwant aan de suttumboom (sittim) en de senna. Prosper Alpinus betuigt dat de Acacia in Egypte zeer ver van de zee groeit en daar sant genoemd wordt.

Bijbel.

Exodus 25: 5,10,13,23, 28, shittim hout, ‘Zij moeten dan een ark van shittimhout maken’. Exodus 26:15-16, 26, 32 en 37, ‘Gij zult de planken voor het tabernakel maken van shittimhout’. Exodus 27: 1 en 6, ‘Gij zult het altaar van shittimhout maken, vijf el lang en vijf el breed, zodat het altaar vierkant is, en drie el hoog’. Gij zult draagstokken voor het altaar maken, draagstokken van shittimhout en die met koper overtrekkenՠ.

Exodus 30: 1 en 5. ‘Gij zult een altaar, een offerplaats voor reukwerk, maken; van shittimhout zult gij het maken’. ‘Gij zult dan de draagstokken van shittimhout maken en ze overtrekken met goud’.

Exodus 35: 7 en 24. ‘Roodgeverfde ramsvellen, tachasvellen, shittimhout, en ieder die shittimhout voor al het werk ten behoeve van den dienst in zijn bezit had, bracht dit’.

Exodus 37: 1, 4, 10, 15, 25, en 28. ‘Bezaleel maakte de ark van shittimhout, hij maakte draagstokken van shittimhout en overtrok die met goud. Hij maakte de tafel van shittimhout, twee el lang, een el breed en anderhalve el hoog. Hij overtrok die met louter goud. Hij maakte de draagstokken van shittimhout en overtrok ze met goud..Hij maakte een reukofferaltaar van shittimhout..En hij maakte draagstokken van shittimhout en overtrok ze met goud’.

Exodus 38: 1 en 6, ‘Hij maakte het brandofferaltaar van shittimhou. Hij maakte de draagstokken van shittimhout en overtrok ze met koper.’

Numeri 25: 1; ‘Terwijl Israël in Sittim verbleef, begon het volk ontucht te plegen met de dochters van Moab’

Numeri 33: 49; ‘zij legerden zich langs den Jordaan van Beth-Jesimoth af tot Abel-Sittim toe in de velden van Moab’.

Deuteronium 10: 3; ‘ En ik maakte een ark van shittimhout’.

Jozua 2: 1, ‘Jozua, de zoon van Nun, zond van Sittim heimelijk twee verspieders uit.’

Jozua 3: 1, ‘Toen stond Jozua des morgens vroeg op, en hij en al de Israëlieten braken op van Sittim en kwamen tot aan den Jordaan’.

Jesaja 41: 19, ‘Ik zal in de woestijn ceder, shittim, mirt en olijfwilg zetten; Ik zal in de wildernis cipres naast plataan en dennenboom planten’.

Joel 3: 18 ‘Te dien dage zal het geschieden, dat de bergen van jongen wijn zullen druipen en de heuvelen van melk zullen vloeien en alle beken van Juda van water zullen stromen; een bron zal ontspringen uit het huis des Heren en zal het dal van Sittim drenken, Egypte zal tot een woestenij worden’.

Micha 6:5 ‘Mijn volk, gedenk toch wat Balak, de koning van Moab, beraamde en wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde – van Sittim tot Gilgal’.

Maerlant, ‘Setim, is voorwaar bekend als een boom van de Oriënt die hoog wordt en hard groeit en niet licht en door geen nood het hout laat bederven, ook is het van zulk geweld dat het niet verrotten mag, deze vindt men nog tot op deze dag. De ark die zoveel dieren en van zoveel soorten in de luwte hield en nog staat in haar geweld op de bergen van Armenië was gemaakt, horen wij van luiden, van sittim, aldus is het gedicht. Zijn hout is wit en licht. Mozes ark, zoals wij lezen, was ook gemaakt van deze en in Salomons tempel vooral waren hiervan vele dingen’.

De Arabische naam voor alle twee soorten is seijal. De soortnaam van Acacia seyal is ontleend van het Arabische woord seyal wat een stortvloed betekent, naar zijn vorm in de wadies waar de gestadige stromen vloeien in het regenseizoen. Het Griekse woord voor shittah betekent hout dat niet gemakkelijk rot. De Egyptische naam is sant of santh. Mogelijk is dit woord afgeleid van Egyptisch sh-n-s-t. Velen denken dat de Hebreeuwse naam van dit Egyptische woord is afgeleid. Naar het voorkomen van meervoudsvorm zijn er velen van mening dat het gebruikt wordt omdat de boom zelden alleen groeit. De Hebreeuwse naam is shittim, wat meervoud is van shittah of sjittah. In enkelvoud komt het woord maar eenmaal voor in de bijbel, (Jesaja 41:19) de meervoudige vorm shittim, als hout, een twintig keer, altijd in verband met de ark. Shittim is zonder twijfel een Acacia soort waarvan er drie gevonden worden in de Bijbelse landen. De meeste autoriteiten zijn van mening dat Acacia seyal en Acacia tortilis de meest waarschijnlijke soorten zijn die in deze verwijzingen het enige hout van die lengte konden leveren. Ze kunnen bloeien in zeer droge situaties waar geen andere boom het uithoudt. Acacia tortilis is de grootste en gewoonste vorm in de Arabische woestijn waar de Israëlieten veertig jaar verbleven. Het is vooral gewoon op de Sinaï. De tegenwoordige Arabische nomaden verzamelen zijn hout die ze voor vuur gebruiken, verzamelen het blad en bloem als veevoer. Het hout is zeer hard, dichte nerven en duurzaam, oranje/bruin van kleur en wordt nog zeer gewaardeerd om er meubels van te maken. In gunstige omstandigheden bereikt de boom een hoogte van 6m tot 8m, in de woestijn meestal struikachtig en dooreengroeien. Zijn takken zijn gewapend met sterke witte dorens die in paren staan. De bast wordt gebruikt om leer te looien.

Abel-(=veld) ‑shittim of abel‑has ahittim (Numeri 33:49) is dan een weide (of vochtige plaats) van Acacia’s.

Ze groeien niet in noordelijk Israël en komen dan ook vrijwel alleen voor in de oudere boeken, wat erop wijst dat ze vanuit Egypte, het verblijf in de Sinaï bekend waren. Er is een vallei aan de westzijde van de Dode Zee, de wadi van Seyal, waarvan gezegd wordt dat die zijn naam te danken heeft aan de aanwezigheid van een paar acacia’ s daar. Zuidwaarts van de Dode Zee groeien ze in overvloed.

Jesaja 41:19 “Ik zal in de woestijn ceder, acacia, mirt en olijfwilg zetten. Ik zal in de wildernis cipres naast plataan en dennenboom planten.’

In dit bijbel deel is er sprake van enige verwarring, want de Acacia is op zich al een plant van de woestijn en hoeft dan ook niet geplant te worden. Mogelijk is, in deze vergelijking, dat planten van verschillende grondsoorten naast elkaar gezet worden om de almacht van de Heer aan te tonen. De eerste serie kan gezien worden als planten van de woeste gronden, waarbij met de naam Ceder wel een jeneverbes bedoeld wordt, een plant van de barre rotsgronden. De olijfwilg is een plant van de zoute gronden, de mirt groeit in de maquis op woeste gronden. De anderen zijn planten van bergbossen. De plataan is dan de enige die niet past, maar is mogelijk een boomsoort die samen met de andere twee op Libanon groeit.

Sin betekent woestijn.

Sin is een woestijn, Numeri 13:21, Exodus 16:1, Tsin of Sinaï, verkort tot Sina, Jozua15: 3 en de berg Sina wordt voor Sinaï gelijkgesteld, Judith 5:14.

Hieruit zouden we kunnen opmaken dat de steenrots ‘Sin of Sina’ genoemd en de woestijn naar die rots Sinaï genoemd is, waar de Acacia groeit, de sun van Egypte, de sant of sunt van de Arabieren. Dus zou de boom ook hiernaar genoemd kunnen zijn.

Sin stond ook bekend als godheid. (Rosengarten):

‘Babylonië was het middelpunt geworden van een religieuze cultus van gesystematiseerde toverij, gebaseerd op kosmische magie, waarin de godheid Sin vereerd werd, de aloude genezer‑god van de maan, waarvan men geloofde dat hij de groei van geneeskrachtige planten bestuurde. Deze plantendelen werden in het maanlicht geoogst. Dan werden ook de magisch genezende dranken klaargemaakt’. (Zie Amanita, de soma)

Opvallend is ook de tekst in Richteren 9:8-15 waar de bomen een koning over hen willen aanstellen. Tenslotte besluiten ze dat dit een ‘doornbos’ moet zijn. De doornbos stemt toe en nodigt alle bomen onder zijn schaduw uit. Een nogal vreemde passage waar een olijf en vijg, zeer nuttige planten, in de schaduw van de doren willen staan.

Brandend Braambos.

Exodus 3, 2, ‘Daar verscheen hem de Engel des Heer als een vuurvlam midden uit een braamstruik. Hij keek toe, en zie, de braamstruik stond in brand, maar werd niet verteerd. Mozes nu dacht; Laat ik toch dat wondere verschijnsel gaan bezien, waarom de braamstruik niet verbrandt. Toen de Heer zag, dat hij het ging bezien, riep God hem uit de bramenstruik toe, Mozes, Mozes! En hij antwoordde; Hier ben ik. Daarop zei Hij, Kom niet dichterbij: doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats, waarop gij staat, is heilige grond.’

Er is veel verdeeldheid over deze regels. Er zijn er natuurlijk die geloven dat het om een bovennatuurlijk geval gaat en daarom een echt wonder is.

Andere die denken dat er een natuurlijke verklaring voor moet zijn denken dat de bos die brandde en niet verteerde de gasplant of fraxinella moet zijn, Dictamnus albus. Dit is een sterk groeiende plant van een meter hoog met geveerde bladeren en trossen met purperen bloemen. De hele plant is bedekt met oliepuntjes, een olie die zo vluchtig is dat het verdampt bij de plant en een klein vonkje zal de plant al in vuur zetten. Dat duurt maar even. Andere menen dat de bedoelde plant Acacia seyal is.

De Hebreeuwse naam voor die plant is seneh of s’eh (Grieks Baros, wat een prikkelige struik betekent) Een naam die maar eenmaal gebruikt wordt en als prikkelende struik vertaald is. Deze prikkelende struik groeit in de wildernis van Sin of Seneh. Het is waarschijnlijk dat die daar algemeen is en zijn naam dankt aan die wildernis of omgekeerd.

De meest logische verklaring schijnt die van Smith te zijn die veronderstelt dat de ‘vuurvlam’ de rood bloeiende mistletoe is, Loranthus acacia, die veel op deze bomen, vooral op Acacia farnesiana en Acacia seyal, parasiteren. Als de mistletoe volop in bloei staat geeft de struik het idee van een vlam vanwege zijn helderrode kleur die zeer opvalt tegen het groene blad en de gele bloemen van de gastplant. Het was dan niet de bos dat brandde; de vlam werd vertegenwoordigd door de mistletoe die de struik bedekte. De rode bloem is gloeiend en had alleen het licht van Jehova nodig om die het aanzien van echt vuur te geven. Die heldere kleuren kunnen in de zon oplichten en zouden zo de plant een vlammende aanblik verschaffen, een effect dat verstevigd wordt door de brandende zon en de droge gronden die voor een gunstige achtergrond zorgen.

Australië.

7. Uit Redoute bij Bonpland.

=Acacia armata, R. Br. (gewapend) (=Acacia paradoxa) (vreemd of zeldzaam, tegen de mening in, dus onverwacht, dus botanisch zeldzaam) is een mooie kamerplant.

De mooie gele, alleenstaande bloemen zitten in trossen en komen in april/mei. Mimosa boom.

De kangaroo thorn, Hedge wattle, is een spreidende struik in Australië van 3m hoog met vingerachtige vertakkingen. Het is daar een goede haagplant, ook om zandduinen vast te houden en kan tegen stof en droogte. Kan flink hoog worden, dus geregeld snoeien. Bekend sinds 1803.

Stekken kan na de bloei.

29. uit Curtis botanical magazine.

Acacia retinodes, Schlecht. (netvormig)(Acacia floribunda, F. v. M.) (rijk bloeiend)

De blaadjes zijn klein, grijs, lijnvormig en wilgachtig met verscheidene nerven die duidelijk aanwezig zijn. Het blad staat op het eind van de twijgen wat de boom een dunne en zachte verschijning geeft.

Geurende gele bloemen staan in losse pluimen en bloeit het hele jaar door.

Is kalk minnend en wordt wel als onderstam gebruikt voor andere bomen die op kalkrijke gronden moeten groeien, 6-10m.

Het is een grote struik of kleine boom van 6m. Als boom vormt het een ronde kroon.

Naam.

De plant bloeit geregeld, het is de vier seizoenen mimosa, hoofdbloei in de zomer. Sydney golden wattle, Retinodes water wattle, swamp wattle, wirilda, ever-blooming wattle en silver wattle.

55. uit www.amateurgardening.com

Acacia baileyana, F.v.M (naar de Australische botanist Frederick Manson Bailey, 1827-1915) Heeft grijsachtig blad dat dubbel geveerd is met een 20 bladparen die spiraalsgewijze rond de twijgen staan.

Bloemen zijn bolvormig en heldergeel, het zijn voornamelijk meeldraden.

Het is een mooie struik of kleine boom van 10m. Bekend sinds 1894.

Groeit in een klein gebied in zuidelijk New South Wales. Wordt veel geteeld als kuipplant en als snijbloem, ook voor bijen, er is zelfs een treurvorm en een purperen vorm.

Bailey’s mimosa. Cootamundra wattle, golden mimosa tree. ‘Purpurea’ met jong blad dat purperrood gekleurd is.

58. uit botanical register

Acacia decurrens, Willd. (aflopend) De boom behoudt ook in het droge seizoen zijn blad.

Gele bloemen in juni.

Het is een echte lichthoutsoort die niet veel schaduw kan verdragen, 2-10m.

Heeft in zijn jeugd een spits kegelvormige en dichte kroon die zich op latere leeftijd afplat en ijler wordt 2m hoog Bekend sinds 1790.

Naam, etymologie.

Acacia bark, early black wattle, green wattle, Sydney wattle, wattle bark.

De Acacia’s groeien in het Noorden van Australië in wouden. Deze wouden zijn zo dicht dooreen gestrengeld dat de inlanders de wouden wattle noemen, wat in Engels horde of vlechtwerk betekent. (het werkwoord betekent ineenvlechten) De boom is in Australië zo verspreid dat de nationale feestdag, 26 januari, wattle day genoemd wordt en de wattle bloem de nationale bloem is.

Wattle is nu meer een verzamelnaam voor tal van Australische Acacia’s.

Gebruik.

De zilverwattel heeft een looistofarme bast. De groene wattle bevat ook looistof, maar daarnaast veel rode kleurstoffen die aan het leer een ongewenste kleur meegeven. Voor de lokstofproductie komt dus enkel de zwarte in aanmerking. Die is daarom op vele warme plaatsen van de wereld aangeplant.

Naast de wattle groeit de Eucalyptus die de bijna ondoordringbare wildernissen of scrubs vormen.

Deze bomen kwamen veel voor in Australië in allerhande vormen van laag tot hoog. Ze leverden een looistof en gom die veel gebruikt werd. Om die reden waren ze in de vorige eeuw in Australi vrijwel verdwenen.

Het lichtrode hout is hard en zwaar, s.g. 0.75, maar matig duurzaam. Als brandhout is het zeer geschikt en ook voor het stutten van mijnbouw en omheiningpalen. Bloemen zijn te eten en levert een soort Arabische gom.

58. Uit C. Loddiges.

= Acacia dealbata, Link (wit bestoven) Bladeren zijn dubbel geveerd met een 20 bladparen die elk weer 30-40 paren groene of zilverblauwe blaadjes hebben.

De vrucht is een gladde, bruine peul.

De geelbloeiende takken van deze soorten worden bij ons in de winter aangeboden onder de naam Mimosabloemen. De bloemen moeten in knop gesneden en gekocht worden anders zijn ze zo verwelkt. De geur is heerlijk. Vandaar dat het ook een plant is die in Frankrijk voor de parfumindustrie gebruikt wordt. De eerste boom stond daar in de tuinen van het kasteel La Bocca bij Cannes, 1864. Met andere soorten, decurrens en baleyana kwamen er vele kruisingen. Ze bloeien in het voorjaar, eind februari. Dan heb je daar Mimosafeesten.

De silver wattle is een breed uitgroeiende boom met wat behaarde twijgen en wordt 15-30m. hoog. Een pionier soort na brand en wordt meestal niet ouder dan 30-40 jaar. Bekend sinds 1823.

Wordt veel geteeld, het is de Mimosa van de bloemisten. De bloemen worden geregeld gegeven op Internalia vrouwendag.

Levert mooi meubelhout, meest in krachtwerktuigen en draaiwerk, mooie honinggele kleur met aparte figuren als birdseye en tiger strepen. Medium gewicht (540–720 kg/m³) en gelijk aan blackwood.

Het is de meest winterharde vorm en kan hier in pot geteeld worden, wordt hier een paar meter tot vijf meter hoog.

Silver wattle.

Acacia melanoxylon R. Br. (met zwart hout) een ongewapende altijdgroene boom van 8-15m (soms 45) met een rechte stam en dicht en piramide tot cilindrische kroon, soms met zwaar gespreide armen.

De bladeren zijn tweemaal geveerd.

Lichtgele ronde bloemhoofden die gevolgd worden door roodachtig bruine peulen, gedraaid., glimmende zwarte zaden van 2-3 mm lang.

Komt uit O. Australië die snel groeit en hoog wordt en kan op veel plaatsen groeien in verschillende klimaten maar beter in wat koelere klimaten.

Wordt geteeld vanwege zijn hout.

Blackwood of light wood van Tasmania, Australian blackwood.

Vermeerderen.

Neem in juli 10cm lang topstek van zachthout, het mag een beetje houtig zijn. Zitten er bloemknoppen in, haal die dan weg. Gebruik ook gezond blad, zonder schimmeldelen. Onderste bladeren er af halen, licht verwonden. Doop die onderkant in 1% ibz groeistofpoeder. Planten in stekgrond, 2 delen gezeefde turfgrond met 1 deel scherp zand, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte, schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het blad wat opdroogt en bedek het dan weer. Na enige weken is het stek geworteld, plastic eraf halen, afharden en in de winter vorstvrij houden.

Geef ze een goed doorlatende en losse grond, liefst zandig, pH rond 6.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl, en: volkoomen.nl