Chamaecyparis

Over Chamaecyparis

Haagcipres, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt.

Uit Netscype geographic.

Deze cipres is ruwweg te verdelen in een paar hoofdgroepen, de Lawsoniana typen en de Japanse typen met de hinoki cipres. Ze leveren in hun respectievelijke landen waardevol timmerhout. Sommige botanisten plaatsen het geslacht onder Cupressus.

8 soorten komen voor in N. Amerika en Z. Azië. Honderden cultuurvarianten.

Bomen of struiken die gekweekt worden vanwege het mooie altijdgroene blad, 20-70m hoog.

Tegenoverstaande schaalachtige platte bladen staan in 4 rijen die dicht de twijgen bedekken. Er zijn twee soorten blad, naaldachtig aan de jonge en schaalachtige bij de oudere.

Bloemen zijn klein en onaanzienlijk, geel of rood en vaak opvallend door hun overdaad.

De mannelijke kegels zijn meestal geel, de vrouwelijke kogelvormig en rijpen het eerste jaar.

Pinaceae, cipressen.

Naam, etymologie.

In 1853 ontdekte plantenzoekers voor de fa Lawson in Orford, Oregon, in de nabijheid van de kust een opgaande conifeer. Ze stuurden zaden naar Charles Lawson die ze in 1854 ontving. Dat was de schrijver van Pinetum Brittanicum. Daar werden ze verder gekweekt op Lawson & Son nursery in Edinburgh in Schotland. Engelse botanist Charles Lawson, 1794-1873 was sinds 1821 hoofd van Peter Lawson en zoon kwekerijen in Edinburgh, gesticht door zijn vader Peter Lawson.

Eerst werd deze conifeer Cupressus lawsonia Murray gedoopt, de botanist Andrew Murray heeft het beschreven. Later kwam het in een eigen geslacht en wel Chamaecyparis lawsonia, Parlatore.

Chamai is een Griekse naam voor klein, met cyparis, de cipres, werd dit Chamaecyparis, de dwergcipres of schijncipres, Duitse Lawsons Scheinzypresse of Falsche Zypresse, Engelse false cypress Franse faux cypres.

Californische cipres, Engelse swamp cypress of water-cedar, ginger pine, Lawsonճ cypress, Oregon white cedar of Port Oxford cedar, ontdekt bij Port Orford in Oregon. Duitse Lawsons Scheinzypresse.

Chamaecyparis werd vroeger vermeld onder de naam cipres, Cupressus.

Haagcipres, schijncipres, dwergcipres.

Chamaecyparis lawsoniana. (A. Murray) Parl. (Engelse botanisten Peter en Charles Lawson, 1794-1873)

Het stamt uit N. Californië tot Oregon en wordt 20-40m hoog met piramidale groeiwijze en korte, horizontaal afstaande takken. Platte en bruinachtige twijgen met meestal wat overhangende toppen.

Bladeren zij kort driehoekig/eirond, dakpansgewijze liggend en kort toegespitst met naar binnen gebogen top, donkergroen met meestal blauwachtig/groene achterkant met harskliertjes.

Ronde kegels van ongeveer 1cm dik die eerst blauwgroen zijn en later bruin met 8-10 schubben


Deze cipres is ruwweg te verdelen in een paar hoofdgroepen, de Lawsoniana typen en de Japanse typen met de hinoki cipres. Ze leveren in hun respectievelijke landen waardevol timmerhout. Sommige botanisten plaatsen het geslacht onder Cupressus.

8 soorten komen voor in N. Amerika en Z. Azië. Honderden cultuurvarianten.

Bomen of struiken die gekweekt worden vanwege het mooie altijdgroene blad, 20-70m hoog.

Tegenoverstaande schaalachtige platte bladen staan in 4 rijen die dicht de twijgen bedekken. Er zijn twee soorten blad, naaldachtig aan de jonge en schaalachtige bij de oudere.

Bloemen zijn klein en onaanzienlijk, geel of rood en vaak opvallend door hun overdaad.

De mannelijke kegels zijn meestal geel, de vrouwelijke kogelvormig en rijpen het eerste jaar.

Pinaceae, cipressen.

Naam, etymologie.

In 1853 ontdekte plantenzoekers voor de fa Lawson in Orford, Oregon, in de nabijheid van de kust een opgaande conifeer. Ze stuurden zaden naar Charles Lawson die ze in 1854 ontving. Dat was de schrijver van Pinetum Brittanicum. Daar werden ze verder gekweekt op Lawson & Son nursery in Edinburgh in Schotland. Engelse botanist Charles Lawson, 1794-1873 was sinds 1821 hoofd van Peter Lawson en zoon kwekerijen in Edinburgh, gesticht door zijn vader Peter Lawson.

Eerst werd deze conifeer Cupressus lawsonia Murray gedoopt, de botanist Andrew Murray heeft het beschreven. Later kwam het in een eigen geslacht en wel Chamaecyparis lawsonia, Parlatore.

Chamai is een Griekse naam voor klein, met cyparis, de cipres, werd dit Chamaecyparis, de dwergcipres of schijncipres, Duitse Lawsons Scheinzypresse of Falsche Zypresse, Engelse false cypress Franse faux cypres.

Californische cipres, Engelse swamp cypress of water-cedar, ginger pine, Lawsonճ cypress, Oregon white cedar of Port Oxford cedar, ontdekt bij Port Orford in Oregon. Duitse Lawsons Scheinzypresse.

Chamaecyparis werd vroeger vermeld onder de naam cipres, Cupressus.

Haagcipres, schijncipres, dwergcipres.

Chamaecyparis lawsoniana. (A. Murray) Parl. (Engelse botanisten Peter en Charles Lawson, 1794-1873)

Het stamt uit N. Californië tot Oregon en wordt 20-40m hoog met piramidale groeiwijze en korte, horizontaal afstaande takken. Platte en bruinachtige twijgen met meestal wat overhangende toppen.

Bladeren zij kort driehoekig/eirond, dakpansgewijze liggend en kort toegespitst met naar binnen gebogen top, donkergroen met meestal blauwachtig/groene achterkant met harskliertjes.

Ronde kegels van ongeveer 1cm dik die eerst blauwgroen zijn en later bruin met 8-10 schubben

De eerste vorm was de heldergroene ‘Erecta Viridis ‘die in 1855 opgekweekt werd uit zaad van de Californische vorm. Dit was de eerste uit een reeks van cv’s die zouden volgen. Deze soort is gemakkelijk te stekken en te vermeerderen en komt nu in de meeste tuinen vrij algemeen in verschillende kleuren, hoogtes en vormen voor.

Naar zijn afkomst houdt het gewas van een vochtig klimaat, op hogere en drogere terreinen wordt zijn plaats in Amerika dan ook ingenomen door de Calocedrus. Het zijn daar veel voorkomende, maar niet dominerende bomen. Als bosboom heeft het een gelijkmatige kroon met dicht neerhangend loof. De lawson kan hier 5‑10m halen en in zijn vaderland wel meer dan 60m.

Gebruik.

De boom levert goed duurzaam en lekker ruikend timmerhout dat bekend is als Port-Orford cederhout. Japanners zouden veel geld voor dit hout betalen om er doodskisten van te maken.

Jeugdvormen.

De Lawsonia ‘s hebben duidelijk samengedrukte en vierkante twijgen. Ze worden wel eens verwisseld met Thuja ‘s maar zijn er gemakkelijk van te onderscheiden door hun mindere geur en hangende topscheuten.

Bij sommige vormen is de stevigheid en de vlakke vorm van de bladstand verloren gegaan, vooral bij jonge planten, wat verwarring zaaide onder de botanisten. Deze groep vormde men tezamen onder de naam Retinospora ‘ s: met jeugdbladen, dan dragen ze ook geen vruchten en bloemen. Een bekende jeugdvorm is ‘Ellwoodiiռ’ en ook ‘Columnaris Glaucaռ,’. Bij jonge bomen zie je de mooie zachte vorm en als ze op huwbare leeftijd komen, na 15-20 jaar, verandert die vorm opeens op een 3m boven de grond, de structuur wordt los en de bouw verandert en wordt breder, de struik is volwassen begint te bloeien en vrucht te dragen.

Een andere vorm van bladafwijking komt voor in dunne draadachtige neerhangende takken, de Filiformis, wat draadvormig betekent.

Vormen.

De verschillende vormen kunnen onderscheiden worden in een groep met opvallend blad, een groep met een afwijkende vorm en een derde groep met lange priemvormige bladeren, het blad van de jeugdstadia.

Haag/zuilvorm.

Een flinke hoge, 12m., die met een metaalachtige gloed is overtrokken is de bekende ‘Alumiiռ’. Dit is een mooie zuilvormige haagplant die op latere leeftijd steeds breder, maar vaak wat kaal aan de onderkant wordt. ‘Alumii ‘is gewonnen in Engeland in 1870. ‘Alumigold,’ is gelijk maar heeft zwavelgele looftopjes. Deze vorm ontstond omstreeks 1960 op een Nederlandse kwekerij.

Een smallere en sierlijker haagplant, die ook als solitair gebruikt kan worden, is de kolomvormige ‘Columnaris’,, ook wel ‘Columnaris Glauca ‘genoemd met een heldere metaalblauwe tint, groeit wat langzamer dan de vorige maar kan ook 10m. halen. Deze kolom werd in 1940 in Nederland gewonnen. Ook deze plant heeft een jeugdvorm. Oude exemplaren verlaten het zuilvormige en een 2 m boven de grond zien ze er opeens heel anders uit, een andere vorm, blad en bloemen en vruchten.

Minder bekend is de cv. ‘Spek’ die zo genoemd is naar een Boskoopse kweker, dit is de meest blauwste vorm met een wat lossere groeiwijze dan ‘Columnaris.’

Een andere sierlijke blauwe met een piramidale vorm is ‘Pelts Blue’.

‘Triomph van Boskoop,’ is zo genoemd naar de gemeente waar de plant gewonnen werd in 1895. Dit is een grijsblauwe conifeer met een losse groei en op latere leeftijd sierlijk door de afhangende takken. Dit is een van de oudere cv ‘s.

‘Green Hedger’, heeft lichtgroen loof, groeit los, kegelvormig met overhangende twijgen, een sterke groeier en zeer geschikt voor hagen.

‘Intertexta’, is niet dicht bebladerd, heeft donker loof en hangende twijgen. Vormt een flinke boom met wat treurende takken. Het origineel ontstond in 1869 in Engeland.

Jeugdvormen.

Een van de toppers op de Aalsmeerse veiling is ‘Ellwoodiռ,’. Deze conifeer is gevonden door Ellwood in 1920, als een zaailing in Swanmore Park te Bishopճ Waltham, Engeland. ‘Ellwoodii ‘wordt veel gebruikt in potten, schalen, e.d.

De twijgen groeien hier recht omhoog, de plant is meertoppig, op oudere leeftijd met een blauwgroene kleur overgoten die in het voorjaar een blos geel heeft. Zijn jeugdvorm, wat het ook onderaan de plant behoudt, is fijn naaldvormig, waar later meer schubben komen. ‘Ellwoods Gold’ is over het geheel met geel overgoten.

De meer breed uitgroeiende ‘Fletcheriռ’, is zo genoemd naar de leverancier van deze takmutant die in 1903 spontaan ontstond op de kwekerij van Ottershaw te Chertsey, Surrey, of gewonnen door Miss Fletcher, uit Chertsey, Engeland. Ook deze is meertoppig en heeft naaldvormige jeugdbladeren van een zachte grijsgroene tot grijsblauwe kleur.

Planten van gele vormen.

Gele vormen kunnen veel effect geven in de tuin, vooral als ze samen met blauwe en groene geplant worden. Plant Chamaecyparis vormen bij elkaar, niet met Pinus e.d. vormen die geheel verschillend zijn.

Gele Vormen.

Een van de oudste, 1900, en meest bekende gele is ‘Stewartii’, die groeit wat sterker dan ‘Golden Wonder’ maar kleurt in de winter wat minder geel. ‘Stewartii ‘heeft een losse, kegelvormige groei met goudgele waaiervormige vertakkingen. Deze vorm kan meer dan 10m hoog worden.

‘Lane’ is zo genoemd naar de kwekerij van Lane te Berkhamsted in Hertfordshire. Hier werd de plant gewonnen in 1949. Dit is een hoog opgaande piramidale vorm met prachtig goudgeel loof.

Een van de nieuwere gele is ‘Golden Wonder’, een piramidaal opgaande conifeer met een goudgele kleur. Dit wonder stamt uit Nederland, gewonnen in 1955.

‘Kelleriis Gol,’ is slank kegelvormig met groengeel loof, een van de meest winterharde gele.

Vrij nieuw is ook Stardust’, het zwavelgele sterrenstof is over de hele conifeer verstrooid, ook binnenin de plant. ‘Stardust’ is een smal opgaande, dichte boom met veerachtige vertwijging. Deze plant is in 1965 in Nederland ontstaan.

‘Silver Queen’, heeft zilvergrijze bladen wat vooral goed uitkomt bij nieuwe groei in het voorjaar, de kleur wordt later iets geelachtig. Deze oude ‘Silver Queen,’ werd in 1883 in België gewonnen. Een betere vorm is de ‘Luna, ‘ met witgele twijgtoppen die in de winter grijzig groen kleurt.

Apart blad.

Heel apart, met op Juniperus gelijkende takken, is de ‘Wisselii’. De plant is zo genoemd naar de Hollandse kweker Wissel en is gewonnen in 1885. Deze toch vrij grote conifeer, exemplaren van meer dan 20m zijn bekend, is geheel verschillend van andere lawsonia’ s. De kleur is zeegroen en de takken zijn wat gedraaid met loof in dichte en wijduitstaande spitsen. In het voorjaar is het gewas fijntjes overdekt met wazig rode bloemen.

In Duitsland won men in 1887 ‘Forsteckensis’, een gedrongen groeiende, tot 50cm hoge plant waarvan de twijgen tot kluwens zijn verenigd, gewonnen in Forsteck, plaats bij Kiel.

Bij ‘Minima Glauca’, schemert er iets blauws door, hoewel de grondkleur groen is. Dit is een mooie bolvorm, en zo rond alsof het net geschoren is, kogelrond.

Uit www.gardening.eu

Chamaecyparis thyoides, B.S.P. (op Thuja gelijkend) De boom lijkt veel op Thuja occidentalis L. maar is meer blauwachtig en de kegel is duidelijk verschillend met meer vlezige en paddenstoelachtige schalen.

De bleke kan een 15m hoogte halen met een zuilvormige kroon.

De schors is vezelig.

Uit Oostelijk N. Amerika. Is ingevoerd in Engeland in 1736 door P. Collinson.

Deze langzaam groeiende cipres hoort thuis in de moerassen langs de Oost Amerikaanse kust waar het vaak in dichte opstanden voorkomt. Wordt in de noordoost alleen gevonden bij of tegen de Atlantische kust vanaf Maine en zuidelijker.

Orgelboom.

Dit zou het eerste Amerikaanse hout geweest zijn dat gebruikt werd in pijporgels. De resonantie werd door een bekende musicus gehoord die luisterde naar het kletteren van de regen op alleenstaande bomen. Hij maakte hier de orgelpijpen van en claimde dat dit het beste hout was voor dit gebruik. Het hout is zo duurzaam dat het zelfs na tientallen jaren onder de grond gelegen te hebben nog geschikt was om er dakspanen van te maken. ‘Top Point’ is een dwergconifeer.

Naam.

De atlantic white cedar wordt soms witte cipres genoemd naar het bleke loof. Het loof is fijn varenachtig met opvallende witte vlekken bij de basis en vooral aan de onderkant. Duitse Weisse Scheinzypresse, Zederzypresse, Weie Scheinzypresse. Atlantic white cypress of Atlantic white-cedar.

Uit J. Zuccarini, www.BioLib.de.

Chamaecyparis pisifera, Endl. (erwt dragend, de vruchten zijn rond als erwten) (Retinospera pisifera Sieb & Zucc.)

Driehoekig eironde bladeren, toegespitst met sterk naar buiten gerichte top, glanzend donkergroen, de achterkant met witte strepen en meestal met harskliertjes. De takken prikken enigszins omdat de schubben daaraan afstaan.

Platte twijgen, bruin met wat overhangende toppen.

Kegels van 6mm groot, bruin met8-12 schubben.

Groeit op wat zure tot neutrale gronden, wat vochtig.

Piramidevormige groeiwijze en horizontaal afstaande takken.

De Japanse sawaracipres groeit op het eiland Niphon, Honshū en Kyūshū in vochtige bossen. Zijn aankomst in Europa dateert van 1861. Wordt in Japan 20-30m hoog en hier 3‑7m. In Japan wordt het geteeld als timmerhout, heeft mindere waarde dan van obtusa.

Naam.

Japanse cipres. In Japan heet het sawara. Japanse sawaracipres, Engels sawara cypress, pea fruited Japan cypress en Duitse Sawara-Scheinzypresse, Erbsenfrchtige Scheinzypresse.

Vormen.

Deze groep kan verdeeld worden in exemplaren met hangend loof, de pisifera vormen, en wiens priemvormig schubben onder een hoek van 45 graden staan, plumosa vormen, of onder rechte hoeken als bij de squarrosa vormen.

De zeer elegante pisifera vormen bevatten vele mooie tuinvormen, vooral die met dunne en draadvormige, hangende twijgen. Hiervan is ‘Filifera’, de snelst groeiende. Deze vorm is in Japan al lang in cultuur en bereikte Engeland in 1861. In Duitsland werd in 1897 de ‘Filifera Nana’. gewonnen, een prachtige lage en halve bol met kleine draadvormige takjes. ‘Filifera Aurea’, ontstond weer in Engeland in 1889 en groeit iets minder snel dan ‘Filifera’, maar valt door de gele kleur beter op en is ook geel in de winter. Thread bearing Japan cypress.

Geen draden, meer maar kroezig loof heeft Chamaecyparis pisifera ‘Nana’, meer mosachtig, waar ook een goudbonte var van is. In 1891 werd deze vorm in Duitsland in cultuur genomen.

Tot de jeugdvormen met 1cm lange, naaldvormige schubben behoort:

‘Boulevard’, een gedrongen breed piramidaal groeiende conifeer met zilverblauwe naalden, een jeugdvorm, die in de zomer wel helderblauwe vlekken lijkt te geven. Het loof is goed te snoeien en kan zo een kleine dichte piramide vormen. Snoeit men de plant niet dan wordt de struik wat los en vallen de binnenste bruine plekken te goed op. Deze struik is gewonnen in 1934 in Amerika.

Een dwergvorm met geel loof is ‘Sungold,’.

‘Squarros’ is een plant met jeugdnaalden, zilvergrijs, met onregelmatig geplaatste schubben. Al lang was deze vorm in cultuur in Japan en bereikte Engeland in 1843.

Tot de jeugdvormen met korte, tot 4mm. lange, naaldvormige schubben behoort:

‘Plumosa Aurea’, die is van het pluimachtige type, met zacht loof dat meer geveerd is. In de handel worden er verschillende kleurvariaties aangeboden terwijl men allerlei afwijkingen in kleur ziet bij diverse kwekers. Deze vorm wordt waarschijnlijk vermeerderd door zaaien. Om de piramidale vorm te behouden moet het gewas geregeld bijgesnoeid worden. De struik wordt op den duur groot en breed. Plume like Japan cypress.

Dit is ook een Japanse cultuurvorm die in 1861 Engeland bereikte.

Uit J. Zuccarini, www.BioLib.de

Chamaecyparis obtusa, Endl. (Sieb & Zucc.) (bot, naar de bladeren) is in Japan een 40m hoge boom met horizontale vertakkingen en groeit daar als woudboom.

De bast werd gebruikt voor dakbedekking.

Dit is een mooie boom die in Japan gebruikt wordt voor bonsaicultuur. Kwam in 1861 naar Nederland.

Hoog opgroeiende boom met horizontaal afstaande takken, 35m.

Samengedrukte twijgen die gevoord en roodbruin zijn met overhangende toppen.

Bladeren liggen dakpansgewijze aan, dik en eirond, stomp en glanzend donker groen. De onderzijde van de bladschubben bezitten blauwe randen die een Y figuur vormen, dit in tegenstelling tot de pisifera vormen die aan de onderzijde witter zijn en een X figuur vormen.

Ronde kegels van 1cm groot, bruin met 8-10 schubben.

Houdt van wat schaduw en voldoende vochtige bodem, wat zuur tot neutraal.

Wordt in Japan geteeld vanwege zijn hoge kwaliteit timmerhout, paleizen, tempels, schrijnen, traditioneel niet in theaters, tafeltennisbatjes en baden. Het hout geurt naar limoen en is licht gekleurd met rechte nerf, zeer rotresistent.

Uit www.biolib.de

Naam.

Wordt in Japan hinoki cipres genoemd. Hinoki: zon, (vergelijk de keizer van Japan, Hiro Hito: zonnegod) omdat het fijne vaste hout daar gebruikt wordt om aan de zon gewijde tempels van te maken. Engels tree of the son, common Japan cypress, hinoki cypress. Duits Feuerzypresse, Hinoki-Scheinzypresse, Muschelzypresse of Feuer-Scheinzypresse.

Heldergroene kleur en schelpvormig vertakte bladeren, boerenkoolconifeer.

Vormen.

Hier zijn enige cv’s van. ‘Nana’ is laag en ‘Piramidala’, groeit met korte twijgen en zeer donkergroen blad. De bekendste is de cv. ‘Nana Gracilis’, een zeer laagblijvende conifeer met een heldergroen kleur en schelpvormig vertakte bladeren, het is de bekende boerenkoolconifeer. Groeit zeer langzaam en is zo geschikt voor bonsaicultuur. In Japan is het als sierboom bekend waar er bij zijn die bij een ouderdom van 100 jaar nog maar 0,4‑0,8m hoog waren.

De eerste plant hiervan was in Engeland bekend in 1870.

‘Nana Aurea’, heeft goud/gele twijgen.

‘Caespitosa’, groeit zeer langzaam en wordt ca. 15cm hoog, vormt dichte groen kussens die breder dan hoger zijn gewonnen door W. H. Rogers, kweker uit Bassett, Engeland.

‘Compacta’, groeit breed kegelvormig en dicht vertakt.

‘Ericoides’, groeit bolvormig en dicht vertakt met dikke lijnvormige, blauw/grijze bladeren.

‘Filicoides’, langzaam groeiend met korte, varenachtige vertakte twijgen en glanzend donkergroen blad.

‘Lycopoides’, langzaam groeiend met piramidevormige groeiwijze en eigenaardig gevormde, op Lycopodium gelijkende twijgen en donkergroen blad. In de handel gebracht door Standish, kweker uit Bagshot, Engeland.

‘Pygmaea’, is een pygmee onder de coniferen, bolvormig met bruinrode, bochtig vertakte twijgen. Als de plant niet gent is blijft het nog lager en groeit bijna plat. In de handel gebracht door James Veitch & Sons, kwekers uit Chelsea, Engeland.

‘Tetragona’, groeit breed kegelvormig met korte vierkante twijgjes en donkergroen blad.

‘Tetragona Aurea’,, betekent vierhoekig goudkleurig. Vierhoekig naar de merkwaardige vorm van de takken die soms neiging tot bandvorming hebben, hanenkammen. Het zijn mooie takken voor snijtakken. Het is ook een grillige plant en zelden heeft het een hoofdtak maar wel verschillende opgaande zijtakken. Het heldere geel blijft ook in de winter.

Een sierlijk juffertje die wat bang voor de kou is. Het origineel ontstond in Engeland in 1861.

‘Tetragona Minima’, vormt dichte, ronde en ca. 20cm hoge kussens van licht groen blad, gewonnen door W. H. Rogers, kweker te Bassett, Engeland.

‘Crippsii’, is een vrij los groeiende struik met open groeiwijze. In zijn jeugd moet de top aangebonden worden. Het goudgele loof gaat binnenin de kroon naar groen over. De plant heeft sierlijke twijgen, als de toppen wat ingenomen worden krijgt de plant daardoor grillig gevormde takken. Op oudere leeftijd gaan de takken sierlijk afhangen, hier moet echter geen sneeuw op komen want dan breken ze af. Deze vorm werd in 1901 gevonden te Engeland.

Planten.

Ze groeien het liefst op wat zure en wat neutrale gronden.

Deze conifeer is slecht bestand tegen zeewind.

Lawsonia ‘s houden niet van kleigronden. Het wortelgestel is spreidend, niet diep gaand

Neem in februari de stekken van een 10cm lengte, liefst van een wat jonge plant. Het stek moet van onderen iets verhout zijn, een geel/bruinverkleuring krijgen. Daardoor rot het minder, het wortelt het best tussen die twee kleuren. Trek het onderste twijgje eraf. De ‘Columnaris, Alumii, Alumigold, Ellwoodii, Ellwoodii Gold, Fraseri, Tetragona Aureaՠ’ bewortelen wel zonder groeistof. De anderen in een oplossing (die worden in pilletjes geleverd) van 50 mg ibz per liter water plaatsen. Laat dit een 10-12 uur staan. Dan zuigen ze de groeistof op.

Plaats de coniferen in een koele ruimte, 10 graden, de bodemwarmte moet wel hoger zijn, een 14 graden. Dan gaat de wortelvorming door en heeft het gewas geen last van de voor hen hoge temperatuur, gaat dus niet groeien. Planten in stekgrond, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte en schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het blad wat opdroogt en bedek het dan weer. De luchtvochtigheid is hoog genoeg als het plastic bedekt is met waterdruppeltjes, je kan de plant dan niet zien. De waterdruppeltjes houden ook ultraviolette stralen van de zon tegen, op droge plekken komt de zon erdoor en verbrandt het gewas. Je kan ook een hoog saladebakje nemen, een paar cm. stekgrond erin, (dat is gezeefde potgrond zonder mest) plastic eroverheen en vastbinden met een elastiekje Na enkele weken/maand is het stek geworteld, de plant begint dan te groeien, langzamerhand meer luchten en tenslotte het plastic eraf halen. Licht bemesten. In buiten brengen na de ijsheiligen, half mei.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl