Erythroxylon
Over Erythroxylon
Coca, vorm, kruiden, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,
Uit F. Kohler, www.BioLib.de.
Een familie van kleine bomen en struiken.
Deze familie is gevestigd op het geslacht Erythroxylon die een 90 soorten omvat, verder is nog 1 geslacht bekend.
Ze zijn inlands in Tropisch Amerika, het oosten en Australië.
Erythroxylaceae, Cocabladfamilie. De familie is nauw verwant met Linaceae.
Kleine bomen of struiken die wijd verspreid zijn in tropische en subtropische landen en vooral overdadig in Tropisch Amerika. Bladen staan afwisselend en zijn gaaf.
Bloemen zijn klein en witachtig.
Erythroxylon coca, Lam. (coke)
Het is een struik van 2‑5m hoogte die op de theeplant lijkt.
Is inheems in de Andes, Peru, Bolivia en Ecuador. Is beschreven in 1869.
Men onderscheidt 2 vormen, vooral door hun bladeren, van E. coca zijn ze groot, 6cm en meer en sterk groen gekleurd.
De eerst beschreven soort wordt te Peru truxillo genaamd. Een andere handelsvorm is de Boliviaanse var. Huanuco. Deze laatste wordt in streken geteeld die hoger liggen dan 1000m.
Var. coca, var. ipadu.
De kleine wit/gele bloemen worden gevolgd door rode steenvruchten.
Beide variëteiten leveren de cocane.
Naam.
Erythroxylon, komt van Grieks erythros: rood, en xylon: hout, een verwijzing naar de kleur van sommige soorten.
Coca is in Peru de naam voor deze plant en betekent de 'plant bij uitnemendheid' omdat door het blad te kauwen alle vermoeidheid wegvalt en zware arbeid kan worden verricht. Coca, Duitse Cocastrauch, Engels coca bush of spadic bush.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Coca van Peru. Het zaad wordt in mastiek bewaard en zo verzonden en in andere landen gezaaid op de rij zoals bonen of erwten. Want deze boompjes worden in Peru naarstig onderhouden vanwege de bladeren die daar
in de zon gedroogd worden en in lange smalle manden bewaard worden of in vreemde landen gezonden, zelfs achten ze deze bladeren wel zoveel als goud, zilver of brood en ze dienen hun voor geld daar ze alle andere waar of dure waren voor kopen. En de reizende lieden van Peru houden deze bladeren in hun mond van 's morgens tot Գ avonds toe zonder die nochtans te kauwen of op te zwelgen waardoor ze sterk van leden en dapper van hart worden en noch honger noch dorst voelen want ze nemen kalk of het poeder van gebrande zeeschelpen en strooien dat op deze bladeren die ze eerst wat met de tanden gekraakt hebben en kneden er koekjes of broodjes van. Een van deze koekjes houden ze in de mond zo lang als ze kunnen en zuigen dat en draaien het dikwijls om en als het krachteloos is dan nemen ze een ander net zo lang als die reis duurt en blijven zo zonder eten of drinken, ze kauwen ze ook wel alleen vanwege het genoegen en om de goede smaak en keren die zo lang in hun mond totdat ze geen smaak of kracht meer hebben en nemen er dan wederom andere. Dan om zich te verheugen of dronken te maken of licht van zinnen kauwen ze deze coca met tabaksbladeren.’
Coca was een heilige plant bij de oude Peruvianen die het kruid bij feestelijkheden of als offer gebruikten.
De Indianen van Peru kauwden de gedroogde bladeren al of maakten er een papje van dat met as of kalk gemengd werd. Ze gebruiken ze ‘s morgens en ‘s avonds, ofschoon ze weinig maismeel, aardappelen en uiterst zelden vlees aten, waren ze door de werking van de colabladen toch in staat om grote inspanningen te doen. De bladeren werden ‘s morgens na het eten genomen met een weinig leem en een paar verse bladen werden op de dag toegevoegd, door al dat kauwen lijkt hun kaak daardoor wat gezwollen. De indianen die dit gebruiken worden wat opgeblazen, hun ogen zien wat glazig en zien er wat dromerig uit.
Vroeger werd het gebruikt door de Europeanen om de grote hoogtes beter te kunnen verdragen.
Die bladeren bevatten cocaïne, dat wel gebruikt werd als medicijn, maar vooral gebruikt wordt als verdovend middel, het stilt de honger.
Cocaïne heeft liefdesopwekkend werking. Bij sterke cocaïne dosis als bij de tandarts, moet die zich hoeden voor zijn patiënten zodat de tandarts vaak met een tweede man werkt zodat die, als het nodig is, kan getuigen.
Monardus, 1512-1588: ‘I was desirous to see that hearbe so celebrated of the Indians, so many yeres past, which they call the Coca, which they sow, and till with muche care, and diligence, because they use it for their pleasures, which we will speake of. The Coca is an herb of the height of a yard, litle more or les, it carieth leaves like to Arraihan, (Myrtus) somewhat greater, and in that Leafe there is marked another leafe of the like forme, with a line very thin: they are soft, of colour a light greene, they cary the seede in clusters, it commeth to be red when it is ripe, as the seed of Arraihan, when it is ripe. And it is of the same greatnes, when the hearbe is seasoned that it is to be gathered, it is knowen in the seede, that it is ripe when it is of some rednes like to a blackish colour, and the hearbe being gathered, it put into Canes and other things, that they may dry, that they may be kepte and caried to other parts. For that they carie them from the high Mountaines, to other places, as marchandize [201] (Fol. 102) to be solde, they barter and change them for Mantelles, and Cattel and Salt, and other things which runne like monie amongst us, they plant the seede in Almaciga, and from that they take them up and set them in other places, into Earth that is wel laboured or tilled, and made convenient to set them in by their lines and order, as we do set here a Garden of Beanes, or the Peason.
The use of it amongst the Indians is a thing generall, for many things, for when they travell by the way for neede and for their content when they are in their houses, they use it in this forme. They take Cockles or Oysters, in theyr shelles, and burne them and grinde them, and after they are burned they remaine like Lime, very small grounde: then they take the Leaves of the Coca, and chewe them in theyr Mouthes, and as they chewe it, they mingle with it some of the pouder made of the shelles in such sorte, that they make it lyke to a Paste, taking lesse of the Pouder then of the hearbe, and of this Paste they make certeyne small bawles rounde, and lay them to drie, when they will use them, they take a little Ball in their mouth, and chewe it, rowling it from one place to an other, procuring to conserve it all that they can, and that being done, they take another, and so they goe, using it al the time that they have need, which is when they travell by the waye, and especially if it bee by wayes where is no meate, nor plentie of water. For the use of these litle Balles taketh the hunger and thirst from them: they say that they receive substaunce thereby, as though they dyd eate meate. At other times they use them for their pleasure, although they labour not by the way, and they use the same Coca alone, chewing it tossing it in their mouths, from one side to another, until there be no vertue remaining in it, and then they take another.
When they will make themselves drunke, and be out of iudgement, they mingle with the Coca the leaves of the [202] Tabaco, and chewe them altogether, and goe as they were out of their wittes, or as if they were drunke, which is a thing that dooth give them great contentment, to be in that sort. Surely it is a thing of great consideration, to see howe desirous the Indians are to be deprived of their wittes, and to bee without understanding, seeing that they use thus the Coca with the Tabaco, and to al this end, that they would by without understanding, and have their wittes taken from them, als wee sayde in the seconde parte, when wee treated of the Tabaco.’’
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl