Fagopyrum

Over Fagopyrum

Boekweit, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, teelt.

Uit www.agroatlas.ru.

Waarschijnlijk 2 soorten in Europa en N. Azië. Fagopyrum tataricum (uit Tartarije, centraal Azië) is de ander, Tartary buckwheat. De N. Amerikaanse vormen worden in het geslacht Eriogonum geplaatst.

Snel groeiende eenjarige met afwisselend geplaatst en deltavormig blad.

Kleine witachtige bloemen staan in trossen.

Polygonaceae, duizendknoopachtige.

=Fagopyrum tataricum Gaertn. (uit Tartarije, centraal Azië) smaakt wat bitterder dan gewone boekweit, bladeren zijn meestal breder dan lang en de stengel is met de vruchttijd niet rood maar groen.

Tartar buckwheat. Tataren-Buchweizen.

Uit O. Thome, www.BioLib.de.

Fagopyrum esculentum, Moench. (eetbaar)

Deltavormig blad met een hartvormige voet.

Verschijnt met groene en later rood wordende vertakte stengels De ietwat gebogen hangende en wit/roze vertakte bloemen worden veel door bijen bezocht en verspreiden een sterke geur in juli/augustus.

Het blad en de stengels blijven groen zelfs met het droogste weer.

Boekweit is een eenjarige en tot een halve meter hoge plant. Prima bijenplant.

Boekweit is een zeer wisselvallig gewas. Met 1 nachtvorst is alles weg. Ook kan de boekweit niet tegen storm, zware regen en hagelslag. Deze stamt waarschijnlijk af van Fagopyrum esculentum ssp. Ancestrale (van de voorouders) uit Yunnan.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Bockwey, bockweydt of bueckenweydt betekent zoveel in onze taal alsof men dit graan koren of graan van bokken of van beukenboom zei.’

Boek of bok en Buckenweide. De overwegend Noord Duitse namen Boeckueyt of Buchweiss, midden-Nederlands boecweit en Engelse buck-wheat dankt het aan de vorm van de zaden die aan beukenoten herinneren en weit, wheat: tarweachtige smaak van de korrels. De streek Weite bij Vlagtwedde is ernaar genoemd en zo ook Weiteveen. De Nederlandse naam boekwyet ging in de vorm bouquette of bucail, naar noordoost Frankrijk over omdat men vandaar boekweit uit Brabant haalde.

Dodonaeus (b) ‘De naam bockweydt of bockwey is van Dodonaeus eerst Tragotrophon (bok) in het Grieks vertaald geweest, maar daarna met betere reden Fagopyrum of Fegopyron, sommige Fransen noemen het drage aux pourceaux (varken) en andere aux chevaux.’

Het lijkt ook aannemelijk dat de 15deeeuwse naam bukweten, bockweydt bokken of geitentarwe betekent, omdat dit graan inferieur was aan tarwe, bok betekent minderwaardig, vergelijk Duits Baukweiten of Bockweten.

Dodonaeus ‘Daarvan hebben we de Griekse naam Fegopyron of Tragopyron gemaakt, in het Latijn Fago-triticum of Fagi triticum en dat naar de gedaante van het zaad wat op de vrucht van de beukenboom (in het Latijn Fagus genoemd) met zijn driehoekige kanten en besmeurde bruine of grauwe verf enigszins lijkt, hoewel dat veel kleiner is.’

Fagopyrum komt van het Griekse phago: eten, en pyren: een kern, een verwijzing naar de driehoekige kern van de noot. Of van Fagus: de beuk, en puros: tarwe, naar de overeenkomst met beukenzaden die ook wel boekenoten genoemd werden.

Dodonaeus (d) ‘De Hoogduitsers noemen dit koren Heydenkorn ofs Heyden-koren of in onze taal heydens koren en in vele plaatsen van Frankrijk wordt het ook bled sarasin genoemd. In Italië heet het grana Saracino en wordt daar wel tweemaal in een jaar gezaaid en gemaaid en daarnaar wordt het Frumentum Saracenium genoemd (net als het mas), de Italianen bij Trente formentone en die van Friul saracino, zegt Matthiolus. Welke naam dat het bij de ouders zou mogen gehad hebben is me onbekend, want het is voor dat Ocimum geenszins te houden daar Dioscorides en Columella van vermanen. Enige houden het voor Erysimum Theophrasti.’

Uit midden-Hoogduits, vroeg noord-Hoogduits en Zwabische Heidenkorn komt verkort een Bayers en Oostenrijks Haidn en Haidl voor. Verder Haiden, Haim, Heiden of Heidenkorn bij Bock, Zwitsers Heide(n).

Het zou het eerst aan M. Zeegebied bekend zijn geweest en vandaar door de Saraceners verspreid zijn, waar de Franse betekenis ble sarrasin van spreekt. Dit zien we ook terug in andere namen als in Tsjechi pohanka tot pohan en paganus: heidens, Franse ble de tur­quie, ble de barbarie en het Italiaanse grano saraceno.

(e) Twee andere namen komen in het Noors voor. Dit zijn tadder en tarre, wat stamt uit Pools tatarka: tataars koorn. Ook de Duitse naam Taterkorn komt van frumentum tatarorum, een naam die voorkomt in Bomeens, Klein Russisch en Hongaars tatarka, Fins tattari en Estlands tatri. Hierin ligt de wenk waaruit het gewas tot ons gekomen is, namelijk via de Tartaren. De bewoners van Wolga en Krimtartaren. Mogelijk is dit ook het heidenvolk van het Heidenkorn die in de 15de eeuw het westelijke Europa overspoelden en het zaad verspreidden. (zei ook de verspreiding van Acorus) Zweeds O. Zee eiland heeft Tattra, N. Friesland heeft Tadder, Taer of Tarve, Tatter is het in Estland Tadder, Taer en Tarve.

(f) Duits Gretscha van Pools Gryska, verder Grut, Gricken, Grucken, Gyd, Grutze en Gries in midden-Hoogduits, Grutze in 1590. Het woord grutten komt via het Duitse Grucken, nieuw-Duits Grick, van het Russische greca, grecucha: in de betekenis van Grieks koorn, dat is een vreemd koren.

(578) (g) ‘Namen zijn naar Slavisch in Duits Haritscha, Haritska in Hongarije, Haden, Hadծ, Hoadծ, Hadenich, Haensch, Harekore, Harischka, Hansch, Hatsch, Hensch, Hiensch en;

(h) Pohankau, Plenten in Tirol, Bankertheiden, Blende, Blendte, Boheemes pohanka, van pohan: de heide of heiden.

Uit Matthiola.

Gebruik.

De in stukjes gebroken, gepelde korrels zijn in gebruik als boekweitegort of grutten. Uit boekweit zou een middel gevonden worden die dienst zou doen tegen aderverkalking. De zaden dienden als voedsel en de doppen werden gebruikt als verpakkingsmateriaal bij tere bolgewassen.

Boekweit voedt minder dan tarwe, rogge of gerst, maar nochtans meer dan hirs of panikkoren.

Van het meel van boekweit met water wordt brij gemaakt en koeken gebakken en als die gegeten worden gemakkelijk verteerd worden en gauw van onder afgaan en lichte kamergang maken en het lijf wel weinig voedsel bij brengen, dan dat ze geven is niet kwaad, bedorven of hinderlijk.

Het brood dat van boekweit in zeer dure tijden gebakken wordt of hetgeen dat bij ander meel met boekweit meel vermengd wordt is vochtig en waterachtig en zinkt gauwer naar beneden en heeft meer winderigheid in dan hetgeen dat van rogge gebakken wordt.

Het groen kruid van dit koren eer dat het zaad rijp geworden is plag de ossen, koeien en andere beesten voor voeder gegeven te worden.

Het zaad zelf, dat is de boekweit, de hoenderen voor geworpen maakt die zeer gauw vet.

Dan hier te lande wordt ze meest gebruikt om van het meel er van met melk of water en met boter koeken te bakken die van de kinderen zeer begeerd worden en men maakt er ook vele andere gerechten van zowel in Neder als in Hoogduitsland. Boekweit verlaadt de maag niet zeer, hoewel dat het winden maakt, nochtans minder dan de bonen.

De bieren worden roder en zoeter als die met meel van boekweit bereid worden.

Het meel wordt van buiten opgelegd (in melk gekookt) om de hete gezwellen en vurigheden te verzoeten omdat ze matig warm en vochtig is.ռ/p>

Boekweit zal men in maneschijn zaaien.

Historie.

Boekweit stamt mogelijk uit China. Het zou in het wild groeien in Mantsjoerije aan de Amur en Baikalzee, Z. Rusland en Siberië. Mogelijk dat het in het Taurusgebied wild voorkomt.

‘Naar de uitlegging van de meeste der nieuwere schrijvers moet men onder den naam Secale die meel leverende plant verstaan, die Plinius Secale noemt en waarvan hij zegt dat het door de Tauriers of Taurisken, een in de Alpen aan de bovenloop der Drau of Drave wonend volk, gekweekt en Asia genoemd werd.’

Als men echter het weinige overweegt wat Plinius over Secale meedeelt komt men tot de overtuiging dat daarmee niet die korensoort, die de botanici van tegenwoordig Secale cereale noemen, bedoeld zal hebben maar de boekweit die in Plinius tijd evenals nog heden ten dage als meel leverende plant in de Alpendalen veelvuldig werd verbouwd.

Wel meent men uit verscheidene oudere opgaven het besluit te mogen trekken dat de boekweit eerst in de 15de eeuw uit noordoost Azië tot ons gekomen is en dat zij in de oudere cultuurlanden tot die tijd volkomen onbekend was. Maar het bewijs dat in de papyrusrol van El‑Famm, uit de 10de eeuw, boekweit aangetoond werd spreekt die bewering tegen en maakt het zeer waarschijnlijk dat met de plant die Plinius Secale noemde, boekweit bedoeld werd. Latere archeologische bewijzen laten boekweit zien in Scytische nederzettingen van 7-4de eeuw v. Chr. Ten Noorden van de Zwarte Zee. In Midden Europa ging de uitbreiding in de latere middeleeuwen van het oosten naar het westen. In Duitsland stammen de eerste schriftelijke bewijzen uit het Leinetal (1380) en uit Nürnberg (1396).

De rogge, nu Secale, was aan Plinius en Romeinse schrijvers onbekend. Op het einde 16e eeuw was boekweit in ieder geval als algemeen voedingsmiddel van de armen bekend.

Toch is het twijfelachtig of de ouden boekweit kenden. Het zou niet lang voor 1530 naar Europa gekomen zijn. Hieronymus Tragus gaf reeds in 1546 een precieze beschrijving van de plant waaruit men wel een oudere invoering besluiten mag. In een bijbel die gedrukt werd in Duitsland, te Halberstadt in 1552 en getiteld ‘Biblia Dudesch’, staat de passage in Jesaja 28: 25’HԨe seyet bockwete.’ Luther vertaalde het als ‘Hij zaaide spelt.’

De vroegste vermelding van boekweit bevindt zich in het register van het Meclenburg Amtes zaadboek van 1436. Gadebuscher Urkunde uit 1430 spreekt over Bukweten. De botanist Ruellius gaf in 1536 een werk uit waar het Turcium in voorkwam. Uit een Frans werk van 1530 komt Turcicum frumentum voor, ble sarrazin of gran saraceno en dat laatste wijst op een invoering uit de Aziatische landen, ook ble noir: zwarte tarwe. In Engeland is het bekend sinds 1597 in Gerards herball. Hij noemt het French wheat en bullimony en zegt dat de Fransen het dragee aux chenaux noemen en in Duitsland Buckenweide.

Milieuvervuiling.

Boekweit of heidekoren groeit alleen op arme gronden en werd vroeger gezaaid op veenakkers. Die werden daarvoor afgebrand wat noodzakelijk was wegens de na een paar jaar sterk opkomende spurrie. Door dit afbranden ontstond een geschikte aslaag waarop de boekweit weer een paar jaar geteeld kon worden. Dit afbranden was vroeger de oorzaak van enorme luchtverontreiniging, zo erg dat in Hamburg de lucht er donker van zag, zelfs tot Wenen en met een gunstige wind werd dit tot in Londen waargenomen. De greppels die nodig waren om het veen droog te leggen zijn nu nog in het landschap waar te nemen.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl