Pastinaca
Over Pastinaca
Pastinaak, vorm, kruiden, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,
Ongeveer een 14 soorten van grote kruiden komen voor in dit geslacht.
Ze zijn inlands in Europa en Azië.
Verwant aan Peucedanum en Heracleum.
Apiaceae, schermbloemenfamilie.
Uit O. Thome, www.BioLib.de
Pastinaca sativa, L. (tam of gekweekt) geveerde, glanzende bladeren die van onderen zacht behaard zijn. Deelblaadjes zijn eivormig, ingesneden en gezaagd, de laatste 3 lobbig. Als je ze verwondt geven ze een sterke geur af.
De pinksternakel of witte peen heeft opgaande en diep gevorkte, gegroefde stengels van een kleine meter.
Zacht geel zijn de gekleurde bloemschermen in juli/augustus.
Tweejarig.
De voedzame zoete wortels zijn er in verschillende vormen, 1.5kg zwaar.
Er zijn er met lange dunne wortels, verder de Jerseypastinaak die meer knolachtig is en beter te verteren is en de ronde suiker- of koningspastinaak die de breedste en kortste is.
Komt wild voor in Europa en een groot deel van Noordelijk Azië. Vele vormen.
Subspecie sativa, pastinaak.
Subspecie urens (brandend) brandpastinaak, wild parsnip, Brenn Pastinak, panais urticant.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‚De eerste van deze twee kruiden dat tam is en gezaaid wordt is tegenwoordig met de naam Pastinaca overal bekend en wordt in het Grieks ook Staphylinos genoemd en daarna noemt men dat in Brabant ook gewoonlijk pastinaken of hof pastinaken, in Duits Peterlin of Pestnachen, sommige Fransen noemen het panetz, pastinades en pastinaques, in Italië Pastinaca domestica, in Engeland persenippe. We hebben het in het Latijn Pastinaca latifolia, dat is pastinaak met brede bladeren genoemd ter onderscheiding van de peen (die Pastinaca tenuifolia heten en eigenlijk de Staphylinus van de ouders zijn) willen noemen en tot meer onderscheidt Pastinaca latifolia sativa, dat is tamme pastinaken met brede bladeren. ‘
Pastinaca is afgeleid van pastus: weide, voer of spijs. Of van heilmiddel. Isidorus. XVII.10.6: ‚Pastinace vocata, quod eius radix praecipuus potus sit hominis. ‘
Pastinaca is mogelijk afgeleid van het Latijnse pastinum: de tuinvork, pootijzer of ploeg, pastinare: uitgraven, het is een verwijzing naar de vorm van de wortel. Hieruit zijn de namen pastinaak, pasternak, pinksternakel en balsternak gevormd, in Duits die Pastinake, Echte Pastinake, Balsternak, Bestenag, Pasternaken, Palsterinack, Pasterinackh, Pestnachen bij Bock, Pastenack, Pasterna, Pestinach, Pinksternack, Polsterbat, Zwitsers Pastenei, de pusternak of pasternak van de Russen en de pastinaca van de Spanjaarden en Italianen, Denen pastniak, in Zweden palsetmacka. Pastinaca gaf de oude Franse vorm pasnaie, nu le panais en pastanade, in midden-Engels werd dit passenep en nu parsnip. (de nep eindiging, oud-Engels nep, naep zien we ook bij turnip, de raap)
Dodonaeus (b) ‚’n Hoogduitsland heet het Moren, Welsz Moren en ook Zam Moren. In het Nederduits moren van de hoveniers of ook tamme moren, doch meest pastinaken. In het Latijn noemen sommige het Pastinaca veterum propne dicta of, als Lobel zegt, Pastinaca domestica vulgi. In Duitsland heten ze ook soms Welsch (buitenlands) Moren. ‘
Het is Daucus genoemd mogelijk naar het oord Dauci in Boetie en de nabijgelegen bron Dirce, welke Dauci bij Galenus lib.6 ook vermeldt dat ettelijke het Staphylinum noemen. In Hebreeuws heet het hats dochan, dat is Milium caprae of geitenhirs. Mogelijk stamt het woord Daucus van het Hebreeuwse woord af. Plinius lib.25, kapittel 9 vermeldt vier soorten van Daucus.
De naam pastinaca is door Plinius ook aan de peen, Daucus, gegeven. In de middeleeuwen werd de naam voor pastinaak gebruikt. Volksnamen tekenen dat dit gewas met eetbare wortels met de Mohre (peen) samen geworpen werd, zie bijvoorbeeld de Angelsaksisch naam voor de pastinaak, walh- of wealmore: buitenlandse Mohre, in Wales moron y maes, oud-Hoogduits Morhila en Morchel, midden Hoogduits Morellen, Moorwurzel. In Duits is een verwisseling met Athamanta, Cretenser Moore of Cretelmore, Krekel- Krettelmore, Kritzel-, Krotzelmoore.
Dodonaeus ‘De wilde soort van dit gewas noemen we in het Latijn Pastinaca latifolia silvestris, dat is wilde pastinaak met brede bladeren. Sommige die niet weten onder welk geslacht ze dit gewas stellen zouden hebben versierd dat een soort van Panax zou zijn, sommige andere hebben het Baucia en sommige andere Branca leonina genoemd. Maar de Baucia (als Jacobus Manlius betuigt in zijn boek Luminare majus genoemd) is niets anders dan de Pastinaca van Dioscorides en van de andere oude schrijvers, te weten de pastinaak met smalle bladeren en dat is onze gewone peen en caroten.
Deze soort van pastinaken is van de oude schrijvers en vooral van Dioscorides in het Grieks Elaphoboscon (hert) genoemd wat zeer gauw en gemakkelijk blijken zal als iemand de beschrijving van het Elaphoboscum met de gedaante van dit tegenwoordig kruid vergelijken en tezamen brengen wil, want dat de wortel van Elaphoboscum eetbaar is dat bekent Dioscorides zelf ook. Hetzelfde geslacht van pastinaken of Elaphoboscum heeft ook noch ettelijke andere namen die men onder de oneigen of bastaard toenamen bij Dioscorides vindt, te weten deze Griekse, Elaphicon, Nephrion, Ophigenion, Ophioctonon, Herpyxe, Lyme en de Latijnse Cervi ocellus. (hert, zie onder) De Tamme pastinaken heten soms Elaphoboscum sativum of, als Lobel zegt, Elaphoboscum Dioscoridisծ
Hirschmhre, Hammelmhre, Hirschmhre, Hirtzmorellen, Hirtzkraut, Hirtzpastenach, Hirtzaug, Hirtzkraut, Hirtzmorellen bij Tabern.
Dodonaeus (d) ԓommige Fransen noemen het cheruy net zoals ze de suikerworteltjes gewoonlijk noemen.’
(e) Witte peen, verschilt in kleur van de gele peen.
(f) Oud-Hoogduits Gerhila of Gerhilla, midden-Hoogduits Gerhel, Judenwortel, Rosskemmig, Zwitsers Gali Bangele.
Uit C. Millspaugh.
Gebruik.
Pastinaak levert bij Hippocrates een moederdrank. Naar Dioscorides kan ze een miskraam veroorzaken terwijl ze innerlijk de bevruchting vergemakkelijkt. In zijn tijd zou de plant in Egypte babibyru geheten hebben en een paar duizend jaar eerder ututut. Ook daar werden de schijven in een afdrijvingrecept vermeld.
De pastinaak kwam al voor in Zwitserse paalwoningen. De plant is in Romeinse tijd uit het Middellandse Zeegebied ingevoerd. Karel de Groottes Capitulare de villis vermeldt pastinacas voor aanbouw.
Pastinaak is al sinds oude tijden in gebruik, er zouden zelfs broden van gemaakt zijn, de wortel is nu verdrongen door de aardappel. Een oud gebruik beval dit aan bij de lente en in N. Schotland vormt het een dagelijks voedsel van vele boerenkinderen die het graag eten, gemalen en met melk en wiens stoere lichamen en roze wangen blijk geven dat dit een goed voedsel is. In N. Ierland wordt er een aangename drank van gemaakt, gebrouwen met hop
Meestal wordt het gewas nu gebruikt als een veevoer en wel gebruikt om kalveren vet te mesten. Bij drachtig vee zou het nog gevaarlijk zijn, want het zou een afdrijvende werking bezitten. Zo werd het wel toegepast bij koeien die afgekalfd hadden.
Parsnips is een kruid onder Venus, voedzaam, ‘But a little windy, whereby it is thought to procure bodily lust.’
De wortels en vruchten werken in een waterig afkooksel als dille en peterselievruchten water afdrijvend, een afkooksel van 10 gram van de verse wortel met een kwart liter water werd bij het volk als midden voor duizeligheid aanbevolen.
De pastinaak irriteert de huid nogal, vooral omdat het in de koude natte maanden gerooid wordt als de huid toch al gevoelig is, wat dan nog verergerd wordt door de pastinaak te oogsten.
Zijn zaden zitten vol met olie en laten een scherpe indruk op de tong na.
Zo was het gebruik vroeger. (141, 164) ‘De pastinaken mogen een jaar of twee in de aarde goed gehouden worden om in de winter en vasten te fruiten of in meel en boter of olie te bakken in plaats van vis en zo gegeten zijn ze nuttig de zwaarmoedig mensen en vermeerdert de lust en vleselijke begeerte van de mannen en vrouwen. Die veel gebruikt maken dat de vrouwen hun maandstonden op de goede tijd krijgen en laten ze vruchtbaar worden en van onder ingestoken maken ook lichte arbeid.
Die wortels verzoeten ook de pijn van de zijden, verdrijven de winden en weedom van de buik en zijn goed diegene die verrekt zijn of van binnen gekwetst of geborsten zijn. Aan de hals gehangen zijn goed tegen de zwelling van de hals en keel. Andere zeggen dat diegene die deze wortel over zich dragen van geen vergiftig dier beschadigd kunnen worden.
Men gelooft, als Dioscorides schrijft, dat het kruid Elaphoboscum of de wilde pastinaak zo sterk is tegen alle vergif dat alle herten en hinden die de bladeren er van eten zo vrij van alle vergif en venijn worden dat hun geen slangen, adders of diergelijke vuile kruipende vergiftige beesten hinderen of beschadigen kunnen. Daarom wordt het zaad van de pastinaken met wijn te drinken gegeven tegen alle venijn en vergif en tegen de beten en steken van alle voor vermelde dieren.’
Nederbergse geneeskundige recepten uit het midden van de 13e eeuw.
‘Pastinaak is goed voor de vrouwen als ze van het kind genezen zijn.
Neem van dit kruid een bos en zalf ze goed.
Kook het goed in water en baadt haar in dit water, ook is het goed als ze het warm drinkt. Dit doe je tien dagen,
Of als het wijf razend wordt, dan rookt ze beter dit kruid.
Of als die verstomt, dan kook je de pastinaak in water en geeft het zeven dagen te drinken.’
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl