Triticum

Over Triticum

Tarwe, Bijbel, emmer eenkoorn, spelt, brood, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,

Een geslacht van eenjarige grassen met bloemen in een eindelingse aar.

Het geslacht omvatte verschillende soorten. Een 12 soorten worden wel onder Aegilops onder gebracht. Die zijn afkomstig uit Z. Europa en Azië waarvan sommigen denken dat het de origineel is van de gecultiveerde tarwe. Triticum zelf heeft een 3 soorten volgens Hackel waartoe tarwe en spelt behoren.

Poaceae, grassen, Triticeae klasse.

Uit O. Thome, www.BioLib.de.

Verdeling van Tarwesoorten in groepen:

Door duizenden jarenlange cultivatie van diverse tarwesoorten zijn er ontelbare cv’s ontstaan die onderling maar weinig verschillen.

In oude tijden werd het geslacht in 2 groepen verdeeld, namelijk soorten van Triticum en soorten Zea oftewel de spelt tarwe. Die oude verdeling was vermoedelijk gebaseerd op de vorm en groeikracht. Het meest opvallende was wel de structuur en daardoor de verwerking van de aar. Spelt tarwe zoals eenkoorn, emmer en spelt bezitten een broze aarspil die bij het dorsen in stukken breekt waardoor de korrel omgeven blijft door de kroon en kelkkafjes die daarvan door een afzonderlijke behandeling, het pellen, moeten worden bevrijd.

Tegenwoordig worden ze verdeeld naar het aantal chromosomen.

Eenkoorn.

De groep met 14 chromosomen omvat onder andere Triticum monococcum, L. (eenkernig)

Eenkoorn stamt vermoedelijk uit het gebied van zuidoost Turkije. Een diploïde soort met wilde en gecultiveerde varianten. Deze is vermoedelijk ontstaan uit soorten van Triticum boeoticum, Boiss. (uit Boetië) de wilde eenkoorn, die afkomstig is uit Syrië, Iran, Thessalië, Boetië, Achaia en Z. Bulgarije.

Eenkoorn groeit op arme en barre berggronden en is vrij laat rijp.

Brood ervan is geurend en donkerbruin. Dit zou de kussemeth van de Joden zijn toen de Syriërs en de Arabieren daar brood uit maakten.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘In onze taal heet dit gewas eenkoren naar de Hoogduitse naam Einkorn die dat omtrent de stad Worms voert, welken naam zoveel betekent als Monococcon op het Grieks zo dat het op het Latijns ook genoemd wordt. De kruidbeschrijvers van onze tijden rekenen dat voor een geslacht van Zea of spelt en willen dat het de Haple Zea of Simplex Zea, dat is enkele spelt, van Dioscorides is en dat niet heel tegen alle reden. Hetzelfde mag ook voor de Zea van Mnesitheus gehouden worden waarvan hij zegt dat die erger is dan de Typha’.

Eeenkoren, Duitse Einkorn, Engelse einkorn wheat, single-grained wheat.

Dodonaeus (b) ‘Sommige Hoogduitsers noemen het ook Dinckel en Dinckelkorn, andere Sant Peterskorn, in het Latijn D. Petri frumentum, andere Blicken.

Dat eenkoorn tegenwoordig bij sommige hier te lande met de naam Sinte Peeters-koren genoeg bekend, in het Latijn Zea Mnesithei’. (die vergeleken werd met het Far)

Het had vroeger vaak dezelfde namen als spelt. Blicken en Dinckel bij Bock, Dintel, welscher Dinkel, Dunkel, Schwabenweizen, Spelzreis, St. Peterskorn bij Bock, Engelse St. Peter’s wheat.

Historie.

Eenkoorn was een van de hoofdgranen van het oude Midden‑Europa. Opgravingen dateren uit het Neolithicum en uit de steentijd. Eenkoorn werd al 7600 v.Chr. in Mesopotamië verbouwd. Resten van eenkoorn zijn bij de gletsjermummie Ötzi gevonden. Werd geteeld door de mensen van de Bandkeramiek, pas later wordt er ook T. compactum gevonden. Ook is het gevonden in Troje, 3‑2500 v. Chr. Er is echter geen bewijs dat eenkoorn bekend was bij de oude Egyptenaren. Ook is er geen verwijzing bij de oude Romeinse schrijvers. Wel werd het genoemd door Aristoteles, Theophrastus en andere eerdere Griekse auteurs. Vermoedelijk is het ook geen voorouder van de nu bekende tarwerassen, want het kan niet met andere rassen gekruist worden of geeft dan niet vruchtbare hybriden.

Wilde Emmer.

De groep met 28 chromosomen omvat onder andere Triticum dicoccoides, Koern. (als de twee kernen) Wilde Emmer heeft 2n=4x=28 chromosomen. Groeit in het zuidoosten van Turkije, Syrië, Libanon, Jordanië, Palestina, Israël en in het oosten van Irak en Iran. Deze is ontstaan uit bastaardisatie van Triticum boeoticum met een nauw verwant soort, Aegilops speltoides, (speltachtig)

Door mutatie en selectie heeft zich hieruit ongeveer 7000-5000 v. Chr., de cultuurvorm emmer, Triticum dicoccum, Schrank ex Schuebl. (twee kernen) ontwikkeld. (Triticum turgidum subsp. dicoccon. (hardachtig)

Emmer groeit op gronden die te licht zijn om er spelt op te kweken. Het graan is zetmeelrijk en werd in Egypte wel gebruikt om er een bier van te bereiden. Het meel heeft een mooie witte kleur en is geschikt voor gebak en cake. In enkele landen wordt het nog geteeld voor menselijke consumptie en verder voor veevoer. Het is de oervader van Durum en Kamut en is historisch gezien de belangrijkste tarwesoort. Bij vele opgravingen in het Nabije Oosten en in Europa zijn resten van deze tarwesoort gevonden. Voor de Tweede Wereldoorlog werd Emmer nog verbouwd in Duitsland, in Thüringen en Zuid-Duitsland. Nu wordt het alleen nog maar geteeld in Ethiopië, Turkije en Syrië, waar het ook in het wild voorkomt.

Emmertarwe wordt 2m lang, heeft twee bloempjes per aartje en lange kaf naalden. De korrel is klein en de opbrengst per ha laag. Vanwege het lage glutengehalte is emmertarwe niet geschikt voor broodbereiding. Deze tarwesoort kan wel als smaakstof voor volkorenbrood worden gebruikt.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Dit koren noemen we in onze taal amelkoren naar de Hoogduitse naam Amerkorn, in het Latijn Amyleum frumentum. In Hoogduitsland wordt dat op verschillende plaatsen gezaaid en gemaaid om er Ameldonck of stijfsel van te maken daar het de naam ook naar voert. Men noemt dit korenwerk in het Grieks Amylon omdat het zonder molen (die men in het Grieks Myle noemt) bereid wordt en daarvan hebben de apothekers een bedorven naam Amydum gemaakt die de Brabanders in ameldonck veranderen die het ook stijfsel noemen omdat men de vrouwendoeken en ander linnen daarmee wit en stevig maken of stijven kan. In Hoogduitsland heet het Ammeel en Kraftmeel’.

In de middeleeuwse Duitse tijden werd het Amylon of Amylum genoemd, Amar, = fijn en in een Hag gekweekte koren, van Ham: omzoomd veld, het woord is later op Amylum: fijn meel, gezet, zetmeel (Latijn amylum: zetmeel, uit Grieks wat op een molen gemalen meel en oorspronkelijk eten, brei of krachtige voeding betekende, werd volks etymologisch tot amoliri: afwenden, gebruikt en zo tot amulet).

Opvallend is echter de naam amar voor een graangewas, bij Ruth 2: 7, die vrijwel gelijk is aan het zogenaamde Keltische woord voor emmer.

Dodonaeus (b) ‘Tragus en Fuchsius menen dat het voor de tarwe van drie maanden of zomertarwe, in het Latijn trimestre Triticum, te houden is, dan gemerkt dat zijn graan in harde huisjes en velletjes besloten ligt daarom mag men het niet onder het geslacht van tarwe rekenen. Dus zal men dat eerder onder de soorten van Far stellen en misschien voor het Far Halicastrum houden want dat wordt in de lente gezaaid, zegt Columella, en is daarom Far trimestre, dat is Far van drie maanden of zomer Far toegenoemd. De oude schrijver Herodotus schijnt dit koren eigenlijk spelt te noemen, zegt Lobel, sommige noemen het Olyra of Siligo Tragi of Far candidum, naar het wit en zoet brood dat er van gebakken wordt. Het wordt gerekend onder de soorten van spelt, zegt Dioscorides, dan het geeft niet zoveel voedsel’. Far heet het in Italie.

Het woord emmer is gevonden in oude uitleggingen van 8‑13de eeuw, als amar of amer en is mogelijk een Keltische afleiding. In een verklarende woordenlijst van Prudentius staat; “Far is een genus van koorn die emerum genoemd wordt door de Kelten van Gaul”. (Dodonaeus) ‘En men noemt het omdat het Far met ijzer afgesneden wordt‘.

Heeft vaak dezelfde naam als eenkoorn en spelt. Aren van ondersoorten zijn; geel/wit, Amelkorn bij Bock, Amar, Emer, Emmer, Hamelkern, Immer, wilder reis, Reisdinkel, romanischer Weizen, nog in de vorige eeuw werd Amelkorn vermeld, onze emmer, Engels emmer wheat of two grained wheat.

Rood, Egyptischer of russischer Spelz of;

Zwartachtig, schwarze Weizen of schwarzen Winterspelz. Zweikorn.

Historie.

Emmer is een van de oudste gecultiveerde granen. Het is gevonden in het Neolithicum van Zwitserland, Duitsland, Denemarken en andere landen. Gesneden modellen van een aar in hout en ivoor, zijn gevonden in een tombe van Koning Zer‑Ta, 5400 v. Chr. en in latere vondsten. Het zou dan ook het hoofdgraan, de bote, geweest zijn van Egypte tot aan de Grieks/Romeinse tijden. Verder is het de olura en zea of zeia van de vroegere Griekse auteurs, Galenus, Theophrastus, Dioscorides en de far van de Romeinse schrijvers.

Dit waren vormen van deze spelttarwe en niet T. spelta, wat vaak verward zou zijn door vertalers van de klassieken.

Wilde emmerkorrels zijn gevonden in de archeologische plaats Ohalo II in Israël met een niet gecorrigeerde radiocarbon dating van 17,000 v. Chr.(Zohary & Hopf 2000, p. 46), en in de Pre Pottery Neolithisch A (PPNA) site van Netiv Hagdud (10,000-9400 jaar geleden), ook in Israël. Geteelde emmer verschijnt pas rond 7700 v. Chr. radiocarbon date van de eerste vindplaats is Tell Aswad, 25 km ten zuiden van Damascus (Zohary & Hopf 2000, p. 46). Emmer, tarwe en gerst waren de hoofdgranen van het oude gebied en verspreidden zich in de neolithische tijd naar Europa en India.

In het oosten, bijvoorbeeld zuidelijk Mesopotamië, begon de teelt van emmer in de bronstijd te verminderen en gerst neemt rond 3000 v. Chr. Dat komt waarschijnlijk door het zouter worden van geïrrigeerde velden waar gerst meer tegen bestand is. Emmer had een speciale plaats in oud Egypte waar het de enigste graansoort was in de tijden van de farao’s, hoewel buurlanden toch ook eenkoorn, durum en tarwe teelden. (Zohary & Hopf 2000, pp. 50f). Emmer en gerst waren de hoofdingrediënten in oud Egypte voor brood en bier. Emmer wordt genoemd in Rabbijnse literatuur (als een van de 5 granen die verboden zijn voor de Joden tijdens Passover). Het is vaak verkeerd vertaald als spelt in vertalingen, maar in oud Israël was emmer een belangrijke teelt de ijzertijd, spelt groeide er niet. Net zo zijn verwijzingen in Griekse en Latijnse tekst ook vaak vermeld als spelt, hoewel spelt ook hier pas laat in de historie opdook. In noordoost Europa was emmer een van de belangrijkste graansoorten wat begon rond 3400 v. Chr. En sindsdien tot nu afgenomen is. Plinius verhaalt dat ofschoon emmer far genoemd werd in zijn tijd dat het formeel adoreum, glorie of aanbeden, waaruit je zou opmaken dat het gewaardeerd werd (Naturalis Historia 18.3), en later in hetzelfde boek beschrijft hij zijn rol in offeranden.

Uit O. Thome, www.BioLib.de.

Triticum durum, Desf. (vesting). (Durum) Triticum turgidum subsp. durum) (hardachtig) rijpt later dan de gewone tarwe en het liefst in een droog en warm klimaat.

Deze grassoort is goed bestand tegen roest en schimmels. In Egypte en andere landen heeft de dura de plaats van emmer overgenomen. Het is een tarwesoort met een grote en harde korrel waardoor het meel een hoog gehalte aan gluten bevat. Het is de enige tetraploïd tarwesoort die nog veel wordt verbouwd. Groeit in een warm klimaat, M. Zeegebied.

Naam, etymologie.

Onder de onbekende soorten schrijft Dodonaeus naar Theophrastus en andere oude schrijvers van Typha, wat wel graansorghum zal wezen naar de overeenkomst met de vrucht dodden, de Olyria wijst op de macaronitarwe, zie Sorghum. (Dodonaeus) (a) ‘De oude schrijver Mnesitheus meende dat Olyra en Typha hetzelfde koren waren en beide die namen plegen te voeren, maar Galenus strijdt daartegen en houdt die mening voor vals en bedrieglijk en volgt daarin de leer van Dioscorides en Theophrastus die Olyra van de Typha onderscheiden en apart beschrijven. Dioscorides houdt Olyra voor een geslacht van Zea of spelt.

Want het brood van Olyra, te weten als het van goede Olyra gemaakt is, moet van waarde dicht bij het tarwebrood gehouden worden en daarna volgt het brood dat van Typha gemaakt. Want gemerkt dat het deeg er van zeer klevend en taai is daarom is het brood daarvan gemaakt zeer dicht en vast en vooral als het slecht gekneed of onachtzaam gemaakt is op die manier dat die zodanig brood nadat het een of twee dagen oud is gegeten heeft en vooral als het noch ouder is menen zal dat hij slijk in zijn maag heeft, maar als dat noch vers en warm is dan wordt het niet alleen van de landlieden, maar ook van de burgers gegeten met wat van die soort van zure weke kaas die in hun Griekse taal naar de stremsel Tyros Oxygalactinos genoemd werd. Voort zo moet dit brood niet te dicht of te vast, maar mals en week wezen en daarbij zo warm dat als het net uit de oven getrokken wordt noch veel van de hitte van de oven behoudt. Aldus bereidt en gegeten strekt dat niet alleen de landlieden (die grove spijs gewoon zijn) maar ook de tere en lekkere stadslieden of burgers voor een goede en aangename spijs. Maar hetgeen dat drie of vier dagen oud is wordt van de boeren zelf niet graag gegeten en daarnaast is het moeilijker om verduwen en gaat trager van onder af wat in de hete broden niet gebeurt die, al is het zaak dat ze aangaande met de afgaande gerstebroden zeer veel plegen te wijken, nochtans zijn ze dat aangaande geenszins zo zeer als de hirs broden te verachten. Zelfs deze broden terwijl ze noch warm zijn voeden het lichaam zeer goed zodat ze daarin op het gewoon tarwebrood bijna lijken.’

Glastarwe wordt het genoemd naar de harde en glazige korrel, Duitse Glasweizen, Bartweizen of sicilischer Sommerweizen, Hartweizen. Engelse hard grained wheat. Macaronitarwe naar het gebruik.

Gebruik.

Durumtarwe heeft grote kleefkracht waardoor het meer geschikt is voor het maken van deegwaren, als macaroni, dan voor brood. Het meel ervan is geel gekleurd en blijft langer vers dan gewoon brood, wordt soms wel gemixt gebruikt. Grof gemalen durumtarwe wordt gries of semolina genoemd en bestaat uit korrels met een diameter tussen de 0,25 en 0,75 mm. Hiervan wordt couscous gemaakt. Ook de typisch Italiaanse noedels en pasta’s worden van dit gries gemaakt. De beste Italiaanse pasta’s worden gemaakt zonder toevoeging van eieren.

Historie.

Durum is gevonden te Egypte in een graf van de Grieks/Romeinse tijd, eerste eeuw v. Chr. Vondsten, hoewel sporadisch, worden ook vermeld in de tomben van de eerste dynastie, daterend 2000 v. Chr. Er zijn twijfels bij de vondsten te Kahun, daterend 2000 v. Chr. Verder zijn er sporen gevonden in paalwoningen.

Triticum turgidum L. (hardachtig) (Triticum sativum, Link, turgidum) (Triticum turgidum, L). groeit in Egypte, Z. Spanje en Z. Engeland op goede gronden met 2 korte en dikke aren. De aren zijn aan de kiel gevleugeld. De korrels zijn van binnen meestal wat glasachtig.

Naam, etymologie.

Dodonaeus (a) ‘Gebaarde tarwe in het Latijn Triticum aristis circumullatum, is zeer algemeen in Frankrijk. Die baardvorm noemt Dodonaeus de Typha daar Theophrastus en Galenus van vermaand hebben Triticum Typhinum. (mogelijk naar de naam een soort Sorgum of pluimgierst) Deze soort van koren schijnt veel te lijken dat geslacht van tarwe dat van Hiëronymus Tragus Walsch Weitzen genoemd wordt, in het Latijn Triticum Romanum of Triticum Italicum, dat is Roomse of Italiaanse tarwe in onze taal. Roomse tarwe wordt meest gezaaid in het landschap van Elzas en zelden in andere gewesten van Hoogduitsland en dat gewoonlijk op bergachtige plaatsen en vooral daar de wilde varkens het ander koren schadelijk plegen te wezen want ze zullen van deze tarwe niet eten omdat de harde stekelige aren of vlimmen van dit koren hun niet goed bekomen. Die noemt dat

Gebaarde tarwe met dubbele aren. Deze heeft mooie, brede en goed dubbele aren.

Gebaarde tarwe die van de Rijsselaars blé loca genoemd wordt heeft witte en zeer mooie aren die tweemaal groter en dikker zijn dan gewone gebaarde tarwe. Het graan er van is dik en geeft overvloedig zijn bloem van meel’.

Engelse humpy grained wheat, rivet wheat, Duitse Glockenweizen of Enten-, schnabelweizen, Helena- Riesenweizen, arabisch, egyptischer Weizen, englischer Weizen, russischer, turkischer Weizen, welscher Weizen, Bartweizen. Rauweizen/Nacktweizen

(b) Josephskornweizen, Wunderkorn, -weizen.

Kamut ontstond duizenden jaren geleden in het land tussen Egypte en de streek tussen de Eufraat en Tigris. Na duizenden jaren vergeten te zijn is het door toedoen van een paar Amerikanen bewaard.

Eén van de verhalen betreffende het redden van Kamut loopt als volgt: Een Amerikaanse piloot beweerde dat hij na de Tweede Wereldoorlog een handvol van dit graan had meegenomen uit een sarcofaag in een graf nabij Dashare in Egypte. Zesendertig korrels gaf hij aan een vriend, die ze naar zijn vader stuurde, een tarweteler in de staat Montana in de USA. Die zaaide en oogstte en verdeelde het zaaigoed als een nieuwigheid tijdens de plaatselijke jaarmarkt. Geloof hechtend aan de legende dat de reuzengrote korrels uit een Egyptisch graf werden gehaald, werd het graan “King Tut’s wheat” genoemd. Dat werd gauw vergeten en er kwam wat naar twee tarwetelers in Montana, Mack en Bob Quinn, vader en zoon waar Bob, landbouwingenieur en biochemicus, die de waarde van dit graan inzag.

De Quinns selecteerden een aantal korrels en vermenigvuldigden ze in de loop van de volgende tien jaar en gaven er de naam “kamut” aan, het oude Egyptisch woord voor tarwe wat ziel der aarde betekent en registreerden kamut ook als handelsmerk. Recent onderzoek door IFAA (International Food Allergy Association) leidde tot het volgende besluit; voor de meeste mensen die overgevoelig zijn aan tarwe, kan Kamut een uitstekend vervangingsmiddel zijn voor gewone tarwe.

3) De groep met 42 chromosomen, o.a. spelt en tarwe.

Spelt.

Triticum spelta L. (spelt) (Triticum aestivum var. spelta, L. H. Bailey. (in de zomer bloeiend) (Triticum sativum ’Spelta’, L., T. aestivum subsp. spelta.)

Spelt is ontstaan als bastaard van een emmertarwe met Aegilops squarrosa. (schubbig) Spelt is een soortkruising van de tetraploïd emmertarwe met 28 chromosomen en de diploïde eenkoorn met 14 chromosomen. Daardoor heeft spelt in totaal 42 chromosomen en is daarmee Hexaploïd, net als gewone tarwe.

Spelt is een kwalitatief minder soort graan dan tarwe, maar wil groeien op armere gronden dan tarwe.

Brood van spelt gemaakt wordt gauwer droog.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Dit koren is in onze taal spelt genoemd, in het Hoogduits Speltz en Dinckel of Dinckelkorn, in het Latijn Spelta of naar het Griekse Zea of Zeia. Het schijnt de Zea dicoccos van Dioscorides te wezen en komt met de Zea van Theophrastus zeer goed overeen. Dan in onze taal zou men het niet alleen spelt, maar ook tot verschil van ander diergelijk graan twee-koren mogen noemen naar het Griekse Diococcon of Zea diococcos, zo Dioscorides dat genoemd heeft’.

Spelz, uit Latijn Spelta, heeft betrekking op de van het koren af te scheiden schaal, Spelzen genoemd. Of naar de afkomst, zie het uitgeschaalde koren, spelt, midden-Nederlands spelte, Angelsaksisch spelt, Engels spelt en oud-Hoogduits Spel­ta. Het woord spelt verscheen voor het eerst in een edict van de heerser Diocletian, 301 na Chr. Volgens Hiëronymus is het van Germaanse oorsprong en werd het gebruikt door de vroegere inwoners van Pannonia (Hongarije)

De Lech scheidt vrij scherp de rogge van speltland en het Dinkel gebied valt samen met het speltgebied. Dit was het gebied van de Zwabische Allemannen en men mag aannemen dat de spelt met de Allemannen naar het Noorden is gekomen. Duits Dinkel, oud-Hoogduits Dinchel of Thincil, het hoofdgebied van de dinkelbouw is in Schwaben waar vele dinkelakkers, -bronnen, -markten en dinkelstraten zijn, Schwabenkorn.

(b) Men onderscheidt het ongedorste graan, Dinkel, Dinchil, Dunkel, Tinckel, sommer- of Winterdinkel, Winterspelz, Engels dinkel.

(c) Het gedorste door het vlies nog omhuld, Fesen, Vesen, Veesen, Vese, Vess, Wesen, Wessen.

(d) Het uitgeschaalde koren, Spaltekorn, Speeltz, der Spelt, Spelte, Speltz bij Bock, Korn en Vese, Veesen, Engels spelt wheat.

Dodonaeus (e) ‘Het heet in het Frans espeautre en speaultre, in Spaans spelta. In het Italiaans spelta en gewoonlijk pirra farra, in Florence biada, in Lombardije alga alsof men Alica zei. In het Latijn bij de oude Romeinen, als uit de boeken van Dionysus Halicarnassus blijkt, was de Spelta of Zea eigenlijk Far genoemd. De Romeinen, zegt hij, noemden de bruiloften die met behoorlijke ceremonies gehouden werden heilig en Farracia omdat de twee nieuw gehuwde dezelfde Far aten wat we in onze Griekse taal Zea noemen. Hetzelfde verzekert Asclepiades bij Galenus ook en zegt, ‘Neemt Far dat men Zea noemt’.

In Italië wordt tegenwoordig nog gesproken van spelt als spelta of spelda en emmer als farro of grano farro. Zea was de naam van een graan dat zeer kafachtig was, schubachtig, licht met veel stijve vlimmen en van wenig voedsel nochtans niet kwaad of onsmakelijk. In Duits ook Romische Tarwe omdat het vandaar gebracht is.

Dodonaeus (f) ‘Het voor vermelde Far wordt in het Latijn ook Ador genoemd en Adoreum of Semen adoreum in de laatste tijden van die Romeinen vanwege van de grote deugd en waardigheid van dit koren met een bijzondere naam Semen al of dit het beste zaad was dat men vindt. Met dit zaad alleen en met geen ander koren hebben de voor vermelde Romeinen de tijd van driehonderd jaren zichzelf onderhouden, zoals Verrius betuigt.

Van dit Far zijn er vier soorten bij Columella vermaand, ten eerste het Far Clusinum dat zeer wit is en blinkt of glinstert, ten tweede het Far Venniculum rutilum dat rosachtig is, ten derde het Far Venniculum album dat wit is welke beide zwaarder wegen dan het Clusinum en ten vierde of de laatste het zaad van drie maanden of zomerkoren, in het Latijn Semen trimestre, dat men Halicastrum noemt wat van gewicht en waarde wel het beste van allen is.

Geen van deze vier zou beter met onze spelt overeenkomen dan het laatste, te weten het Halicastrum was het zo dat spelt een zaad of graan van drie maanden was en in de lente als de zomertarwe gezaaid werd. Dan gemerkt dat men het in de herfst plag te zaaien, daarom zal het beter op het Venniculum album lijken. Want de spelt wordt ook om haar zwaarte en witheid geprezen net zoals het Verniculum deed. De Italianen noemen dit gewas ook Spelta of Farro en maken er verschillende pappen en andere spijzen van.

Sommige noemen het ook Farrum op het Latijns, andere campsanema in het Grieks net zoals ze de varkensvenkel ook noemen’.

(g) Fasen, van far, zie wilde emmer.

Gebruik.

(Dodonaeus) ‘Wanneer ze gepeld en van haar kaf of buisten gezuiverd is en gezaaid wordt dan wordt die binnen de tijd van drie jaren in heldere goede tarwe veranderd, zoals Theophrastus schrijft’.

Historie.

Spelt zou een hybride van een geteelde vorm met het wilde gras Aegilops tauschii. Dat leverde een Hexaploïd vorm op en zou plaats gevonden hebben voor de komt van gewone tarwe die tetraploïd is en een 8000 jaar geleden verscheen. Maar het blijkt ook dat spelt kan ontstaan als resultaat van tarwe en emmer. Dat omdat spelt pas veel later in Europa verschijnt.

Keltische en Germaanse volkeren hebben het gewas in cultuur genomen en door de laatste zijn de Romeinen met spelt in aanraking gekomen. Van spelt zijn er dan ook geen overblijfsels in het Neolithicum en latere tijden gevonden. Ook is het in de Egyptische tombes afwezig en was niet bekend bij de Grieken. Een vondst, daterend 2000 v. Chr. in Zwitserland zou dan ook twijfelachtig zijn.

Vermoedelijk was het alleen in gebruik bij de voorouders van de Germaanse volkeren die in de districten ten Noorden van de Alpen gevestigd waren. Het kwam rond 1700 v. Chr. in de Duitse streken en werd een belangrijke handelsgraan. Pelgrims namen dinkel als houdbare vrucht overal mee naar toe waardoor het ver verspreidt raakte. In de Middeleeuwen werd spelt verbouwd in Europa in Zwitserland en Duitsland en Tirol. Spelt speelde een grote rol in de voedingsleer van de heilige Hildegard van Bingen. In de twintigste eeuw is spelt bijna geheel verdrongen door gewone tarwe omdat speltgraan minder opbrengt per hectare en omdat het pellen in de pelmolen extra tijd en geld kost.

De oudste archeologische bewijzen van spelt zijn van het vijfde millennium v. Chr. in Transcaucasia, ten noorden van de Zwarte Zee. De meest overdadige en best gedocumenteerde bewijzen zijn er in Europa. Resten van spelt zijn gevonden in Neolithische plaatsen (2500 - 1700 v. Chr.) in Centraal Europa. Tijdens de bronstijd verspreidde het zich door geheel Europa. In de IJzertijd (750-15 v. Chr.), werd het een belangrijk graan in zuid Duitsland en Zwitserland, en rond v. Chr. Ook in Engeland.

Bijbel.

Exodus 9: 32 ‘tarwe en spelt’, Jesaja 28: 25, ‘tarwe zaait hij op rijen, gerst in vakken en spelt langs de randen’ Ezechiel 4: 9 ‘neem tarwe, gerst, bonen, linzen, gierst en spelt’. Het Hebreeuwse woord voor spelt is coessemeth, koosemeth of cussemoth. Dit woord komt volgens Moldenke en Concordantie overeen met het Arabische woord voor spelt, chirsanat of kirsenni. Spelt heeft echter geen verwijzing in de literatuur en komt pas voor in het begin van de Christelijke era. Vermoedelijk wordt hier op de oude “speltsoort” emmer geduid, zo ook volgens Tackholm. Volgens Meyers wordt eenkoorn hiermee bedoeld. De cultivatie van eenkoorn lijkt toch nog niet zo oud te zijn en de gecultiveerde vorm verschilt nog maar weinig van de wilde vorm (Buller) zodat eenkoorn onwaarschijnlijk lijkt.

Triticum aestivum L. subsp. compactum (Host) Mackey(compact) (Triticum compactum Host) is een tarwesoort met een zeer dicht geschakelde aar, waardoor de tarwekorrels zeer dicht op elkaar zitten.

Dwergtarwe, Duits Binkelweizen.

Uit O. Thome, www.BioLib.de.

Triticum aestivum, L. (in de zomer bloeiend)

Tarwe is vermoedelijk afkomstig van een wilde vorm van emmer die gevonden is op de berg Hermon en door Buller werd die Triticum hermonis genoemd of Triticum dicoccum dicoccoides. (twee kernen)

Het is Hexaploïd met 42 chromosomen (2n=42) en is ontstaan uit verschillende voorouders. De ontstaanswijze is waarschijnlijk als volgt gegaan:

De diploïde eenkoorn (2n=14) heeft zich gekruist met een diploïde wilde grassoort (2n=14). De hieruit ontstane hybride heeft het dubbele aantal chromosomen, omdat de diploïde vorm niet fertiel is en is dus tetraploïd met 28 chromosomen (2n=28). Van deze hybride stamt emmertarwe af. Deze emmertarwe heeft zich gekruist met de diploïde Aegilops squarrosa ook wel Triticum tauschii (2n=14) genoemd. Ook deze hybride heeft zich verdubbeld omdat anders geen fertiele plant ontstaat. Dit zijn dus de uiteindelijke hexaploïd tarwe’ s als gewone tarwe en spelt.

Tarwe is er in vele vormen, met vierkante aren. Sommigen zijn genaald, naaldtarwe of ongenaald, kolventarwe. Ze worden ingedeeld naar wintertarwe, zomertarwe en overgangstarwe of naar het glutengehalte in de korrel: hard (veel gluten) en zacht (veel zetmeel, weinig gluten) baktarwe, vultarwe en voertarwe.

Tarwe kan zichzelf met slecht weer bestuiven doordat de helmknoppen een gedeelte van het stuifmeel laten vallen voor ze naar buiten treden. Elke bloem bloeit ongeveer een kwartier. De bloei van de gehele aar duurt ongeveer 4 dagen. Tarwe groeit in het noorden tot de 58ste graad ten zuiden tot de 12de.

Een bosje tarwe dat elk jaar uit 1 korrel ontspringt is een wonder. De wereldproductie van tarwe bedroeg in het seizoen 2004-2005 611 miljoen ton (611.000.000.000 kg).

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Dit gewas heet in onze taal terwe’.

Tarwe, midden-Nederlands tarwe of terwe is een uitsluitend Nederlandse benaming, hoewel Duits heeft ook Tarwe, Terwe en Terwe in midden-Hoogduits, die mogelijk met Engels tare (tare-fitch, tare-grass) onkruid, dolik of wikke en verder met Sanskriet durva: soort graan, verwant is.

Dodonaeus (b) ‘In het Hoogduits heet het Weitzen en in het Engels weet en in onze taal ook wel weyd alsof men voedsel zei’. Lobel, in Engels weete of wheate.

In midden-Nederlands van 1253 komt wei, weite of weet voor, vergelijk oud-Saksisch Hweti en oud-Engels hwaete (nieuw Engels wheat, zie Shakespeare in Tempest iv, 1,61) Duits Weizen, oud-Hoogduits Hweizi en in het midden-Hoogduits Weize, oud-Noors hveiti, vergelijk Weiss: wit. Hved in N. Schleswijck, Hueizi of Hueizzi in oud-Hoogduits, in Gotisch betekent Hvaiteis: wit koren of wittebrood, het is een latere vorm waaraan we kunnen ontlenen dat een vroegere graansoort donkerder brood gaf. In Keltische spraken gaan de woorden wit en weizen op dezelfde wortel terug. Deze woordafleidingen vinden we niet bij de Slaven zodat hieruit volgt dat het koren zijn weg van Gallië naar ons land vond en in Duitsland kwam en vandaar naar Litouwen waar de laatste naam kwetys was. Zo is ook witbier van deze graansoort en niet naar de witte kleur.

Dodonaeus © ‘In het Frans heet het bled’.

Frans blé, van laat Latijn bladum: koren, van ablata: geoogst of weg gebracht, in Catalonië blat, Italiaans biada, in Piemond biava. Naar een ander inzicht zou ble met Engels blaed: vrucht, verwant zijn, vergelijk Keltisch/Kymrisch blawd en Bretons bleud voor meel.

(d) ‘In het Frans heet het ook fourment. Goede tarwe is diegene die de Fransen touselle en de Latijnen Robus noemen, anders zo is de gewone Franse naam van de tarwe forment of froument, de Italiaanse ook formento en frumento. Dan het is een naam die van andere aan allerlei korenwerk gegeven wordt’.

Frans froment, frement, komt uit frumentum: voedsel, Italiaans formento, Portugees frumento.

Dodonaeus (e) ‘In het Italiaans heet het grano, in het Spaans trigo. De Griekse naam is Pyros en de Latijnse Triticum met welke naam Triticum nochtans in het Latijn gewoonlijk alle soorten van koren verstaan en begrepen worden die hun zaad in aren voortbrengen met dorsen of smijten gezuiverd, uitgeschud en verzameld plegen te worden en zo hebben de rechtsgeleerde in verschillende plaatsen van de keizerlijke wetten met het woord Triticum allerhande koren verstaan, dan eigenlijk betekent de naam Triticum hetgeen dat in het Grieks Pyros heet en dat we hier voor de echte tarwe beschrijven’.

Triticum, Latijn van tero, trivi of tritum: wrijven, uitgedorst of gemalen, de korrels worden voor gebruik vermalen. Of van terere in de betekenis van treden, omdat het graan getreden: gedorst werd. De Griekse naam werd vanwege de gele zaden met vuur, pyros, in betekenis gebracht. Of omdat het scherp is of om de gelijkenis die het heeft met de kernen en granen van sommige vruchten die in Grieks Pyrine geheten worden. Ook is het genoemd Sitos, wat betekent als een spijs hoewel dat hetzelfde woord zeer goed dient tot alle soorten van graan.

Varro 5: “Triticum, quod tritum e spicis”.

Dodonaeus (f) ‘Robus en wintertarwe. De eerste en meest geachte soort van tarwe is van Columella Robus genoemd is, te weten diegene die hard, vast en stevig is en niet alleen met een rosachtige kleur van buiten blinkt, maar ook als het gekrakt of gebroken is die kleur van binnen vertoont. Deze soort wordt zoveel meer geacht hoe ze zwaarder weegt en hoe ze meer blinkt, met welke kentekens allerhande korenwerk meest onderkend en voor het beste van de andere onderscheiden plag te worden’.

Dodonaeus (g) ‘Siligo. Het tweede geslacht van tarwe dat niet zo hard, maar zachter, weker, lichter en binnenin met losser en brozer merg of meel gevuld is en daarboven wit van kleur is (zulks als in meest alle landen voor het beste geslacht van tarwe gehouden wordt en wintertarwe heet) is van de oude schrijvers in het Latijn Siligo genoemd geweest. Deze tarwe heeft Plinius vanwege haar witheid en zoete smaak die ze in het kauwen van zich geeft zeer geprezen en voor de beste en lekkerste tarwe gehouden. Dan Columella bekent wel dat deze tarwe wel het meest gezien en mooiste is om er brood van te bakken, doch omdat ze niet zwaar is als ander tarwe daarom rekent hij die voor een slecht, ja gebrekkelijk geslacht van tarwe. Lobel noemt deze vorm gewone tarwe, in het Latijn Siligo spica mutica, dat is ongebaarde tarwe, is in Brabant en bijna overal de gewoonste en geeft zeer fijn meel’.

Dodonaeus (h) ‘Het derde geslacht van tarwe dat in maart gezaaid wordt noemt men hier te lande zomertarwe, (gelijk de andere voorbeschreven soorten omdat ze in de herfst gezaaid worden wintertarwe plegen te heten) in het Latijn, als Ruellius zegt, Triticum Martium, dat is maartse tarwe of Trimestre Triticum, dat is tarwe van drie maanden, of ook Sitanium en Setanium naar de Griekse namen Trimenos pyros en Setanias. Deze tarwe is de landlieden de alleraangenaamste en liefste, zoals dezelfde Columella te kennen geeft, want als door de grote wateren en vochtigheid van de herfst of om enige andere oorzaken het zaaien dat voor de winter behoorde te gebeuren nagelaten of belet is geweest dan plegen ze deze tarwe in maart te zaaien en zo hun schade eensdeels te boeten en te verhalen. Het is in het Grieks en Latijn Trimenon of Trimestre, als tarwe van drie maanden, toe genoemd omdat ze in Italië de derde maand nadat ze gezaaid is geweest rijp plag te worden. Dan het is te weten dat de zomertarwe in Frankrijk bled de mars (maart) heet, in het Italiaans fariola en marzolo. Engels spring of somer wheat.

(i) Zwarte of bruin blinkende tarwe is ook gebaard en groeit met de voorgaande gebaarde omtrent Rijssel en wordt daar blé luisier genoemd omdat het graan blinkt. De aar is mooier, langer en groter dan alle andere en van bruine kleur. Maar het graan is hard, effen en vol van kaf en zemelen dat niet dient dan tot grof bruin brood.

Het slechtste en schraalste geslacht van tarwe wordt in Frankrijk long gran genoemd’.

Dodonaeus (j) ‘De tarwe met zes rijen in de aar heet Triticum hexastichon en in het Frans froument à six quarres. Dan de tarwe die in verschillende halmen als takken verdeeld is noemen ze blé qui cruche.

(k) Duitse namen, Kolbenweizen, met kortarige subvar., Igelweizen met lange aren, Binkelweizen met korte aren. Sammetweizen (var velutinum) Semala, Semele, Semmelmehl, Semula in oud-Hoogduits.

(l) Spaans trigo uit Triticum, Russisch psjenitsa, Boheems pc’enice, Hongaars buza, Fins nisu, vehna, Arabisch bor.

Brodweten, Keren, Korn bij Bock, Kueren, Ver, Vir, Waiss, Waitz, Wautz, Weiss, Weit, Weitze bij Luther, Weysssen bij Bock, Woos, Wasse, Weize omdat het wit brood geeft.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Meel van tarwe met het sap van bilzen is goed tegen de vloed van de vochtigheid die op de zenuwen zinkt, daaraan gestreken en insgelijks ook tegen het opblazen van het ingewand en het meel met honigazijn neemt alle sproeten en plekken van het aanzicht en andere huid van het lichaam weg.

Van hetzelfde meel een papje gemaakt en gelikt stelpt het bloedspouwen en als het met boter en munt gekookt wordt dient het tot de hoest en ruwheid van de keel.

De zemelen van tarwe in goede en sterke azijn gekookt genezen de kwade schurftigheden of melaatsheden en verzoeten alle beginnende hete gezwellen en ontstekingen, daarop gelegd en die in water gekookt daar ruit tevoren in gekookt is geweest verzoeten, vermurwen en laten scheiden de harde gezwollen borsten, genezen diegene die van de adderslangen gestoken zijn en ook diegene die in de darmen ontsteld en met rommelingen, krampen en zelfs ook met inwendige zweren van de darmen gekweld zijn.

Van tarwe schrijft Plinius aldus in zijn 22ste boek: ‘De hele korrels van witte tarwe die we Siligo of wintertarwe noemen gebrand en klein gestoten of tot poeder gebracht en met goede wijn op de ogen gestreken kunnen de puisten en alle opdrachten of zinkingen die op de ogen vallende, epiphorae genoemd, verzoeten en genezen. Het meel er van in azijn gekookt geneest de verkrompen en ineen getrokken zenuwen. De zemelen genezen de huig en de gebreken van de amandelen en binnenste van de keel als men de mondt daarmee gorgelt of spoelt.

Hele tarwe is goed tegen jicht als men in de hopen of volle zakken er van tot de knieën toe zit, zoals Plinius verhaalt van Sextus Pompeius die alzo deed en de pijn van jicht kwijt geworden is.

Tarwegraan laat de jonge maagden een bleke kleur krijgen als ze dat dikwijls rauw eten, maar dat is ze eerder schadelijk dan nuttig, want tarwe zo rauw gegeten is de maag hinderlijk en maakt die slap en week, ja ontstelt het ganse lichaam.’

Meel en zemelen zijn zaken die in de artsenij gebruikt worden bij zwellen en reumatische pijnen, beide met water vermengd zijn als week maken breiomslagen te gebruiken. Kleizemelen werden bij huidziektes gebruikt en dan met een afkooksel van een half tot hele kilo tarwemeel in 4 tot 6 liter water bij het bad. Met zeepwater gemengde tarwezemelen zou een goed huid reinigingsmiddel zijn.

Historie.

Tarwe is een eenjarig graangewas dat al bekend is in de alleroudste oudheid. Sporen hiervan zijn gevonden in het Neolithicum. Volgens sommigen is er een associatie met de ontwikkeling van de tarwecultuur met die van de mensheid. Om die reden wordt er dan ook op gegokt dat de eerste graanoogst tussen 15 000‑10 000 v. Chr. plaatsvond. De oudste sporen in de tombes dateren van 6000 jaar v. Chr..

Van Beverwijck; ‘Want we lezen in de boeken Mozes dat Adam in het paradijs boomvruchten at en daaruit gejaagd werd dat hij de aarde bebouwde en moest aanhoren de stem, ‘In het zweet uws aanschijn zal ge brood eten’, Genesis 3. Welke zweet Aben Ezra uitlegt van die arbeid waardoor het zweet het meest verwekt word, als daar zijn bouwen, wannen, malen, kneden en bakken zodat Adam tegelijk de straf en de kunst van brood maken gegeven is’ .

De meest primitieve vorm van deze tarwe zou een var. zijn die gevonden werd te Legyel (Hongarije) uit het Neolithicum. Die zou het prototype kunnen zijn van de broodtarwe die later in Europa wijd verspreid in het Neolithicum werd gevonden en Triticum vulgare ‘Antiquorum’ genoemd werd door Heer. De genetische relatie tussen eenkoorn en emmer, de voorouder van gewone tarwe, wijst er op dat de meest geschikte plaats voor de ontwikkeling van tarwe bij Diyarbakır in Turkije is. De cultivatie van tarwe begon tijdens de Neolithische periode. Rond 5,000 jaar geleden bereikte tarwe Ethiopië, India, Engeland, Ierland en Spanje en een 1000 jaar later China. 3000 jaar geleden steeg de productie sterk doordat het veld bewerkt kon worden met paarden en ossen net zo als andere uitvindingen in latere tijden, zaaimachines, kunstmest, oogstmachines, nieuwe rassen en dergelijke. Vervolgens wordt er meer land in gebruik genomen en meer geproduceerd totdat de vraag groter is dan het aanbod, hebben we dat al gehaald?

Bij vele oudere volken komt de ontdekking en cultuur van de tarwe in de mythologie voor.

In China is er graan gevonden, daterend 2700 v. Chr. Het was bij hen een geschenk uit de hemel. De instelling van het zaaien van de 5 eenjarige granen, tarwe, sorghum, gierst, rijst en soja werd geïntroduceerd door de semi‑mythologische Shen‑Nung of Chin‑Nong.

Volgens de legenden van Diodorus Siculis ontdekte de Egyptische Godin Isis tarwe, gerst en andere planten in het buitenland. Dit zou het land Nysa zijn. Volgens Diodorus was dit een hoge berg van Phoenicië (mogelijk de berg Hermon, waar wilde emmer nog steeds in het wild gevonden wordt). Osiris leerde de Egyptenaren de cultuur van het graan. De vruchtbaarheid van de grond werd door tarwearen gesymboliseerd.

De Chaldeese priester Berosus doelde op de verschijning van wilde tarwe in het land Babylon, tussen de Eufraat en Tigris (Syncellus vol.ii p.146)

Strabo haalde Aristobulus aan die vermeldde dat een wild koorn, gelijkend op de tarwe, in het land Musicanes groeit, het meest zuidelijke deel van India.

In de Griekse mythologie schonk Demeter het graangewas aan de volkeren, na het vinden van haar door Hades geroofde dochter, Persephone. Tryptolemus leerde de mens de kennis van het zaaien en ploegen.

In Rome was er 496 v. Chr. een grote droogte. De Sibillijnse boeken werden geraadpleegd en als resultaat hiervan werd de cultuur van Demeter in Italië geïntroduceerd. Demeter werd Ceres, waardoor in het vervolg alle granen te verstaan zijn onder Cerealien. Op een van de 7 heuvels van Rome werd er voor haar een tempel opgericht, 490 v. Chr.

Tarwe komt bij de Grieken voor en onder de naam Triticum bij de Romeinen. Columella haalt in zijn IIe boek, 6de hoofdstuk aan dat de eerste en voor de mens nuttigste korensoorten spelt en tarwe zijn. “Prima et utilissima sunt hominibus frumenta, triticum et semen adoreum”.

Theophrastus beschrijft zomertarwe, waaruit zich later de wintertarwe zou ontwikkelen. (Dodonaeus) ‘Columella en Plinius, delen en scheiden de tarwe maar in drie geslachten waarvan het een Robus genoemd wordt en het ander Siligo, dat twee wintervruchten zijn, het derde Setanium dat zomertarwe is welke drie nochtans in de waarheid maar een geslacht is want hun verschil ligt alleen daarin dat de ene wat zwaarder of witter dan de ander is en dat sommige voor de winter en andere na de winter gezaaid worden. Columella betuigt dat ze aard en groeit veel beter en weliger in droge grond, maar in heel vochtige, waterachtige en broekachtige grond vergaat ze en verliest ze veel van haar goedheid en edelheid, zelfs verandert het derde jaar nadat ze op dusdanige aarde gezaaid is in Siligo, dat is lichter en witter tarwe die voor onedeler gehouden wordt, nochtans als die vandaar wederom op betere, vette en goed gemeste grond gezaaid wordt (te weten als de zwaarste korrels uitgelezen en gekozen worden om te zaaien) plag in betere tarwe te veranderen die men Robus noemt, zegt Plinius.’

De cultuur van tarwe breidde zich pas in het begin van onze jaartelling uit toen het geleidelijk aan naar het Noorden kwam, totdat het ook bij ons onder Karel de Grote geheel in de vruchtwisseling was opgenomen.

Bijbel.

Vele granen hebben hun oorsprong gevonden in of vlak bij het Heilige Land. Rogge en haver komen daar echter niet voor, die groeien in koudere streken, hoewel sommige granen door de Rabbische schrijvers wel als haver worden beschreven.

Voor het zaaien gaf de wet dan ook nog verschillende richtlijnen (Leviticus 19: 18) net als de Talmoed, 5 Mozes 22: 9, Kilajimie handelt over verboden vermenging.

Cultuurmaatregelen zien we in Jes. 28: 25. Het zaad was vaak onzuiver (Mattheus 13: 37) en gemengd met onkruiden. Na het zaaien was het wachten op gunstige tijden. Het vruchtbare land (Deuteronium 8: 8) moest evenwel hard bewerkt worden om de oogst binnen te halen (Prediker 11: 6) Als de oogst niet vernietigd was door droogte en insecten dan waren er wel oorlogen. Water was in dit land heel belangrijk (Jesaja 19: 19) Droogte zien we bij Job 15: 33, 39: 11: “En speurt naar al wat groen is”.

In Jesaja 28: 27 worden de manieren van dorsen besproken. Als ze maar niet zo werken als in Job 5: 5 “De hongerige eet op wat hij geoogst heeft”. 24:6: “In het veld halen zij zich voeder”. Het koren werd wel gemaaid met een sikkel of bij de wortel uitgetrokken en in schoven op het veld gezet. De schoven werden dan in garven gebonden (Amos 2: 13) en naar de dorsvloer gebracht. Deze dorsvloeren waren harde gronden, die daar waarschijnlijk permanent waren en zo bekende plaatsen werden (Genesis 50: 10) Het dorsen gebeurde met behulp van ossen die niet gemuilband mochten worden (Deuteronium 25: 4) Het graan werd ook wel uitgeslagen met behulp van een dorsslede (Jesaja 41: 15) die Morag werd genoemd. Of, zoals in oude tijden met de voeten uitgetreden, zoals ook nog afgebeeld is te zien op Egyptische monumenten.

Het gedorste graan werd dan gezuiverd van stro en andere ongerechtigheden door middel van windkracht. Het kaf en stro zijn lichter dan de graankorrels. Het geheel werd omhoog gegooid en de wind waaide het kaf eruit. (Job 21: 18) Bij de Joden gebeurde dit vermoedelijk tegen de avond omdat er dan de meest wind staat. (Ruth 3: 2) De wan is waarschijnlijk een soort broodschop die het graan omhoog gooit (Mattheus 3: 12) Het laatste proces gebeurde dan met een zeef, waarin de zwaardere delen uit werden gezeefd, die kleiner waren dan de graankorrels (Amos 9: 9) De zeef is meestal een houten, ronde bak waarin draden op gelijkmatige afstand zijn gespannen, door het schudden worden er korrels kleiner dan de zeefmaat uitgehaald (Jesaja 30: 240). Het koren werd in een centrale plaats in huis opgeslagen, 2 Samuël 4: 6 of droge bronnen, 2 Samuel 17: 19.

Uit Leviticus 23: 14 kunnen we opmaken dat verse en van het veld geplukte korrels in natuurlijke staat gegeten werden (Deuteronium 23: 25, 2 Koningen 4: 42, Mattheus 12: 1, Lucas 6: 11). De Talmoed en de Bijbel handelt over de volgens Mozes aan de armen overgelaten delen des veld (Peah: akkerhoek), beplantingen, het nalezen etc. (Deuteronium 23: 25)

Ook werden de korrels wel gebruikt om te roosteren (Ruth 2: 14, Leviticus 23: 14, 1 Samuel 17: 17, 25: 18, 2 Samuel 17: 28). Soms werd het graan fijngewreven als in Leviticus 2: 14/16 wat dan in de zon gedroogd werd en gegeten of gemengd met olie als een spijsoffer aan de Heer aangeboden. Ook wel als zachte koeken (Numeri 15: 20, Nehemia 10: 37, Ezechiël) en zo ook door de mensen gegeten en als eersteling aan de priesters gegeven. Om deze koeken wat meer smaak te geven werden vele artikelen gebruikt, soms zout (Job 6: 6) of gedipt in zure wijn (Ruth 2: 14). Het brood wordt niet gesneden, maar gebroken. Het brood breken betekent dan ook de maaltijd delen. Het brood werd gebroken en genomen uit de algemene pot (N. Peelman) .Leviticus 26: 26, staf des brood of staf des levens, ze hadden dan ook brood bij elke maaltijd en brood was onontbeerlijk voor het leven. Het Arabische woord voor brood heeft dan ook dezelfde stam als die voor leven. (Lehane) Ook wordt er in Leviticus gesproken over beweegbroden, deze broden werden in de vier windstreken bewogen of ten hemel opgeheven.

Het gewone brood komt daar voor als dankoffer, (Leviticus 23: 17, 7: 13) Hoewel het naar het algemene verbod in Leviticus 2: 11/12, niet op het altaar verbrand maar door de priesters wel gegeten werd, waardoor een onreine spijs op een andere manier heilig gerekend werd.

De ongunstige betekenis van zuurdeeg heeft ze vooral gekregen door het paasmaal, hun overhaaste uittocht, toen ze geen tijd hadden om het brood te laten rijzen. Ongerezen brood, de Matses.

Tarwe in de Bijbel:

Voor de Joden was tarwe heel belangrijk en wordt dan ook 71 maal vermeld in het O.T. In het N.T. komt tarwe echter niet voor, het Griekse woord voor koren wordt door voor tarwe gebruikt.

Met de tarweoogst in april/juni vangt dan ook een gedeelte van het Joodse jaar aan. Israël exporteerde op sommige tijden zelfs graan, Ezechiël 27: 17, Amos 8: 15. Maar naar het verhaal van Joseph was er in het vruchtbare land toch geregeld schaarste.

In Genesis 41: 5/28, de droom van de Farao, waar zeven dikke en mooie aren uit een halm komen, chittah genoemd. Dit slaat op een var. die bekend staat als de mummietarwe, Triticum compositum, L. (samengesteld) Dit is een bebaarde var. die vaak vertakte aren heeft op een stengel, soms wel 7 stuks. Ze is nog gewoon in de Nijldelta en wordt gevonden op vele Egyptische inscripties en monumenten.

Bijbelse namen:

De naam voor tarwe is chittah of chittim.

Als belangrijk gewas komt het in al zijn gebruiken voor en staat op een zelfde lijn als een ander belangrijk voedingsgewas, druiven.

Voor koren hebben ze verschillende namen.

Dagan (zie gierst), Numeri 18: 27 en met;

Sheber of Shever in Genesis 42: 1/3 een algemene naam voor koren.

Kamah, Richteren 15: 5: Staand koren zoals ze op het veld groeit. Dalman vermeldt dat de Arabische naam voor Triticum vulgare, kamh is.

Bar, Genesis 41: 49: Graan of gewand koren.

Sjibboleth of Shibalim, Ruth 2: 2: of een korenaar. Shibbo’leth, het herkenningsteken dat Jephta de vluchtende Efraimieten die ontkenden van Efraim te zijn, liet zeggen, zij konden het niet en zeiden sibboleth, Richteren 12: 6.

Karmel, Leviticus 2: 14: De groene uitspruitsels van het koren.

Aboer, Abur of Avur, Jozua 5: 11: Koren dat een jaar oud is, of voortbrengsels van de aardbodem gesteld tegenover het hemelse voedsel, manna.

Kall, Kali, Jozua, 5: 11: Geroosterd koren.

Girsah of Geres, Leviticus 2: 14: Gedorst koren.

Amar, Ruth 2: 7: Een schoof of bosje korenhalmen.

Belil, Job 24: 6: Voer. (Concordantie, Moldenke)

Emmer was het hoofdgraan van Egypte en mogelijk ook in Israël. Opvallend is de naam Amar bij Ruth die vrijwel gelijk is aan het zogenaamde Keltische woord voor emmer.

De broodtarwe is door hen mogelijk ook gebruikt gezien de plaats van afkomst, de berg Hermon.

Ceres.

Ceres de godin van koren en overvloed. De naam kan op 2 manieren verklaard worden, het ene is het idee van groei of schepping en dan verbonden met creare of crescere, zie creëren. De ander is die van overvloed en dan verbonden met Grieks koros: overvloed, korenmumi: bevredigen of verzadigen en mogelijk met oud-Hoogduits hirsj, nu Hirse, (gierst) of voor planten die eetbare granen produceren.

Zijn ontstaansgeschiedenis gaat aldus; toen Proserpina (Grieks Persephone), zelf een lieflijke bloem, bloemen zamelde op de vlakte van Etna werd ze geroofd door de god van de onderwereld, Pluto. Ontroostbaar door het verlies van haar dochter zocht Ceres (Demeter) haar, richting Sicilië. Toen de duisternis viel haastte ze zich naar de Etna die vlamde als een grote toorts zodat ze haar zoeken over de hele wereld kon verder zetten. Op haar reizen riep ze de goden aan om te helpen zoeken naar haar verloren kind.

De goden, krachteloos om te doen wat zij vroeg en bewogen door medelijden lieten rondhoofdige papavers opkomen. Zij at van de met sap gevulde zaden en voelde dat haar gevoel zwakker werd. Pronkend te midden van de bloemen lag Ceres, gevoelloos aan alle gevoel en pijn, gezonken in die gevoelloosheid waarin de krachten van de papaver lagen om het lijden te verzachten. (zie papaver)

Door de ouden wordt opgegeven dat Proserpina op Sicilië geschaakt zou zijn. Op Sicilië meende men de eerste sporen van de landbouw aan te treffen. De vruchtbaarheid van de aarde en de ontwikkeling van de graangewassen stonden dan voornamelijk onder het toezicht van Ceres. Aan haar werd de uitvinding toegeschreven van de kunst van de landbouw. Bij haar dwaaltochten over de wereld verspreidde Ceres overal haar kennis die dan weer de graanbouw verder verspreidde. Ceres wordt altijd afgebeeld met een fakkel waarmee zij haar dochter over de wereld gezocht zou hebben, een krans van korenaren of een bundel papavers, de begeleider van het koren, en ook een hoorn van overvloed.

Demeter was woedend toen ze ontdekte dat Hades haar dochter had, ze verbood de aarde vrucht te dragen tot ze haar dochter zou terug vinden. Dat was voor Zeus ook wel even schrikken, de mensheid werd nu bedreigd. Hij gaf Hades het bevel om Persephone terug te geven. Dat mocht onder de voorwaarde dat ze in de onderwereld nog niet gegeten mocht hebben van het dodenvoedsel. Het bleek dat ze al een paar granaatappels had gegeten. Daarom sprak men af dat Persephone elk jaar drie maanden naar de Hades zou terug keren en de overige maanden daar buiten mocht doorbrengen. Daarom is het drie maanden winter, doods en pas als Persephone terugkomt wordt het lente. Daarom plukte ze klaprozen, dat is de winterslaap of de slapende aarde. De vuurrode kleur is ook een symbool van opstandig uit de dood. De papaver is zo het symbool voor slaap, opstanding en vanwege de vele vruchten, vruchtbaarheid.

Mythische folklore.

Demeter, de godin van het koren, was de godin in een tijd waarin alle vrouwen de mysteriën van de landbouw waarnamen.

Demeter bedreef driemaal de liefde op een pas geploegd veld, een vruchtbaarheidsrite dat tot recent toe bewaard is gebleven. In de Balkan bijvoorbeeld heeft de korenpriesteres tijdens de herfst zaai openlijk de liefde met de heilige koning om een goede oogst te garanderen. Dit zou het koren stimuleren om ook vruchtbaar te worden.

Soms werd Demeter vervangen door een man of vrouw die een krans van laatste aren op het hoofd droeg en naar het dorp gevoerd werd, soms met groen bekleed, en met water, bier of wijwater overgoten. Door de groene man/vrouw is de korendemon verpersoonlijkt. Dit geldt ook voor andere oogsten als aardappels, vlas en dergelijke.

Uit Beverwijck.

Fulla.

Bij de Noordelingen was het Fulla, de zuster van Frigga, die zeer schoon was. Haar lange gouden haar hing los over haar schouder en was met een gouden ring opgebonden. Zoals heur haar het graan voorstelde, zo betekende de ring de band om de schoof. Fulla was ook bekend als Abundia of Abundantia in sommige delen van Duitsland waar ze beschouwd werd als het symbool van de vruchtbaarheid van de aarde.

Oogstgebruiken.

(184) De oogstgebruiken zijn verknopte religieuze handelingen en af te leiden uit het materiële welzijn waar zo veel mensen van afhankelijk waren.

De oude Grieken gaven feesten ter eren van Demeter (Ceres), die men de invoering van graan toeschreef. Vele gelijkwaardige gedenkfeesten van de Germanen wijzen in vele gebieden van Duitsland op gelijke gewoontes. Zo’n gewoonte was het laten staan van een bosje aren als een offer aan Wodan. In Z. Duitsland liet men die staan voor de heilige Oswald. Op andere plaatsen heetten die bosjes Peterbult en Petrus werd hier gedacht. In sommige gebieden maakte men een pop van de laatste aren die men de “alten” noemde en feestelijk inhaalde. Deze naam gaat mogelijk op Donar terug die men bijvoorbeeld in Dithmarschen de olde noemde. De van korenhalmen vervaardigde oogst pop werd verborgen en in de lente bleek dat die uitbotte als het teken van het nieuwe en goede leven. De korengeest is een vegetatiedemon en hij moet sterven bij de oogst om herboren te worden bij het kiemen van het nieuwe gewas.

In Scandinavië maakt men de laatste schoof een dier vorm, de joelbok, die de gehele winter in de kamer blijft staan als behuizing van de levensgeest en later wordt die in de hoeken van de akkers begraven. De levensgeest gaat over in de levenskracht van het graan en het brood dat wij eten.

Men bracht ook de eerstelingen naar het altaar in de kerk, als dank aan de levensgeest, zoals het vroeger gebracht werd naar heidense plaatsen van aanbidding. Dit zien we nog bij het eerste kievitsei, de eerste haring, die aan de plaatselijke vervanger van de levensgeest (burgemeester) aangeboden werd die alles deed om het te laten groeien. Bij het uitzaaien van het graan heeft de zaaier een gouden ring aan de vinger zodat als hij straks het koren uit het veld haalt het graan goudgeel is. Als hij zaait, zaait hij in de richting dat hij de kerk zien kan. Het onderste deel van de graankorre dat in de aar zit geeft een afdruk die wat lijkt op een gezicht. Men zegt, het graan is het edelste koren dat onze god gegeven heeft en daarom vind je op het koren het gezicht van Christus.

Oogstmaie.

Op de laatste oogstplaatsen werd een groene boomtak of een gehele boom en meestal met aren en bonte banden, soms ook met goede zaken versierd, en aan het dak of de schoorsteen van het herenhuis of aan de korenschuur bevestigd. Ook werd de laatste hooivracht met een door kransen en bonte papieren versierd dennetje versierd. Of er bleef een handvol aren staan waarin men een versierde maie stak, dit was een kleine berk of populier waaraan de halmen bevestigd en bekranst zijn. Oorkonden uit 1100-1200 laten dit gebruik al zien. Is de maie “gestekt” dan knielen de maaiers en bidden het onze vader. De maie blijft staan en de vogels eten de aren uit of het werd op de laatste wagen meegevoerd. Of de snijders maken een kunstig uit aren gemaakte korenboom en nemen die mee naar huis. Ook de feestmaaltijd aan het slot van de oogst heet daarna vaak kornbaum.

De oogstboom werd net als de meiboom met twijgen en banden versierd naar het dorp gebracht en daar met wijn overgoten. De laatste oogstwagen is meestal zeer hoog opgeladen en werd minstens door vier, soms met 6 paarden getrokken. Om de bonte maien zitten de maagden die het koren gebonden hebben. Aan de kar bevinden zich de mannen, zingend en drinkend. Tenslotte wordt de groene maie juichend aan de staldeur vastgeklonken.

Onder de genoegens die de arbeiders, na volbrachte invoer van de oogst, door de bazen bereid werd, was het gebruikelijke oogstbier. Verder was er een dansfeest waar de arbeiders de oogstkroon of krans overreikte aan de bazen.

Heiligen.

H. Benno leefde lang in een cel. ‘s Nachts ging hij zeer dikwijls bidden op een zekere akker. Nu nog ziet men dat het koren eerder rijp wordt, vetter en voller groeit, daar waar hij zijn voeten zette.

H. Berlindis, de luister van Meerbeke-bij-Ninove, stierf de 3de februari 698.

Vroeger wijdde men voor het beeld van Berlindis de tarwe die men wilde zaaien. Twee ridders waagden het zulke gewijde tarwe aan een boer te ontroven. Zij werden met de dood gestraft. De pachter heette Guiro en hij had gerst laten zegenen. Twee krijgslieden ontnamen hem met geweld en gaven het graan als voer aan hun paarden. Bij de eerste beet vielen de dieren dood neer. Razend wilden de woestelingen Guiro doodsteken, maar die riep de H. Berlindis aan. Het zwaard van de soldaten kon hem niet deren en enkel een litteken duidde de plaats van aanraking aan. Die wonderlijke bevrijding bracht de wreedaards tot inkeer. Op handen en voeten kropen zij tot voor het graf van Berlindis en hingen er hun wapens op tot eeuwig aandenken van de gebeurtenis.

Wonedulphus was deken van Anderlecht bij Brussel. Eens, in de nazomer, gingen de werklieden van Wonedulphus naar een akker om die te bezaaien. Toen zij er echter bij kwamen vonden ze het veld bedekt met een rijke oogst van de aller schoonste tarwe. Deze akker heet nog het Bunder van Mirakel.

De H. Remi wist, door Goddelijke openbaring, dat Frankrijk door dieren geteisterd zou worden. Als een tweede Jozef verzamelde hij in een schuur een grote voorraad tarwe om enigszins aan deze hongersnood te weerstaan. Sommigen mensen beweerden enkel dat de mensenliefde van de heilige schijnheilige begeerlijkheid was en dat hij later, om geld te winnen, deze tarwe zou verkopen. Om dit te beletten staken ze de schuur in brand. Remi bevond zich, toen ‘t gebeurde, niet ver daar vandaan toen het hem gezegd werd. Hij ging terstond naar de schuur om te zien of de schade niet te verhoeden was, doch toen hij ter plaatse kwam stond alles in lichter laaien. Droevig ging hij naar het vuur om zich te verwarmen, want hij was zeer oud en guur woedde de winter. Doch stil zei hij: ‘God zal u kastijden al wie de tarwe verbrand heeft want nu zullen de armen groot gebrek hebben’ en het geschiedde alzo, de brandstichters werden allen gescheurd, dat is kregen een breuk en hun mannelijke erfgenamen erfden dezelfde ziekte, de vrouwen werden geslagen met kropgezwellen en gezwollen kelen.

Christelijke folklore.

Een zaaier was bezig koren te zaaien. Daar kwam Maria, op een ezel gezeten, met Jozef voorbij. Ze droeg op haar schoot het klein Kindeke Jezus en ze sprak: “Zaaier, als hier iemand naar ons vraagt, toon dan uw koren”. ‘Dat beloof ik u”. Nauwelijks waren ze weg of daar schoot het wonderlijk koren en kreeg halmen, bladeren en bloeiende aren. Enige ogenblikken daarna kwamen de soldaten van Herodes die Maria en Jozef achtervolgden. “Zaaier, hebt gij hier geen vrouw en man met hun kind voorbij zien gaan?’ “Ja”, zei de zaaier en toonde zijn koren. “Hoe lang geleden?” “Ik was juist bezig met dit koren te zaaien en nu staat het hoog en bloeit het’. ‘O, is ‘t al zo lang geleden? We zullen ze niet meer te zijn krijgen!’ en ze gaven de achtervolging op en trokken naar Jeruzalem terug.

De grote bedevaartplaats bij Colmar in de Elzas heet Maria met de drie aren, Frankrijk heeft zijn “Notre Dame aux trois apis. In het jaar 1694 zou Maria, midden in de winter, op een plek die ze wenste om een kerk te bouwen, drie korenaren hebben laten opgroeien. Een ervan wordt nog bewaard in de schatkamer van de kerk. Het Mariabeeld van Kirchenthal heeft ook drie korenaren in de hand, juist als de oude Cybele (Demeter) afgebeeld wordt.

Tarweregen.

Toen Jezus met Petrus te Nederaltaich in Beieren kwam vroegen zij in een hoeve nachtverblijf. De gierige boer schonk hun een armzalig rustbed op voorwaarde dat ze de andere dag het graan zouden dorsen, wat aangenomen werd. Jezus en zijn trouwe wandelgezel kropen in het bed en sliepen weldra in. Om twee uur kwam de boer en wekte Petrus die van voren sliep. Omdat hij niet opstond en weldra opnieuw insliep, werd de boer kwaad en gaf hem enige stokslagen. Daarna vertrok hij. De Heer, om Petrus te troosten, nam zijn plaats in. Beiden sliepen weer in. Toen de boer terugkwam, werd hij al kwader en sprak: ‘met de eerste is niets aan te vangen! ..” en deelde de laatste, dus weer Petrus, enige stokslagen toe. Nu stonden ze op en gingen naar de schuur. Jezus nam een aar uit een schoof en hield die aan een brandende kaars en, terwijl ze brandde, vielen duizenden graankorrels, een echte korenregen, neer. De boer had dat gezien en toen de twee wandelaars weg waren, wilde de gierige kerel de Heer nadoen, maar aar en schoof schoten in vlam en de hele schuur ging in vlammen op.

Het was al laat in de nacht, toen Jezus in een dorp kwam. Nergens brandde er nog een lamp, maar in een afgelegen schuur was men nog bezig te dorsen. De Heer ging naar de schuur en vond er een boer met zijn drie zoons volop aan het werk. Hij vroeg: ‘Waarom werk je nog zo laat en vlijtig, goede man?’ De boer antwoordde: ‘Moeten is een bitter kruid, mijn vriend. Ik moet binnen drie dagen, mijn ruwe en harde huismeester de pacht betalen. Ik heb geen cent in kas. Daarom moet ik het koren met mijn kinderen vlijtig dorsen en voor een geringe prijs verkopen. Ik weet niet wat ik in de winter mijn familie geven zal’. ‘Wilt gij mij hier deze nacht houden en op een bed stro laten rusten? vroeg de Heer. ‘De arme is een vriend van de arme” zei de boer, ‘wat ik bezit, hoe weinig ook, staat te uwer diensten’. ‘Als dank wil ik u een weinig helpen’ Hij nam de lantaarn en hield het licht zeer hoog onder de hopen schoven die daar opgestapeld lagen. De boer scheen van schrik in de grond te zinken en zijn zoons schreeuwden: ‘Je gaat het huis en schuur in de brand steken’. Ze wilden de Heer tegenhouden maar bleven als vastgenageld aan de vloer staan. De Heer stond daar vriendelijk, met de lamp aan de schoven en toen begon het tarwe te regen als het water uit een bron. Daar ruiste een stroom goudgele granen uit de schoven en bedekte de hele dorsvloer zodat de mannen met moeite de tijd vonden om dit allemaal op een hoop te gooien. Toen sprak de Heer: ‘Wat gij de armen doet, doet gij mij, dat is het loon uwer barmhartigheid’. Met die woorden verdween hij. De tarweregen bleef voort ruisen en de boer werd een rijk man.

Maar de weelde maakte hun hart niet beter. Ze werden hardvochtig en hadden geen medelijden meer met anderen. Ze dachten alleen aan hun lijf en de genoegens. Daarom week alle zegen van hen, van dag tot dag zonken ze dieper in de schulden en toch bekeerden ze zich niet. Op een mooie herfstdag zaten ze aan tafel en dronken veel wijn. Daar riep de boer uit: ‘Slecht vergaat het ons, dat is waar, maar het zal beteren. Wat de Christus kon, dat kan ik ook. Let maar op. Morgen vroeg moet hier alles vol tarwe liggen of de duivel zal ons halen’. Hij nam het licht en waggelde naar de schuur. Hij knielde onder de schoven, maar in plaats dat het nu koren regende schoot een lichte gloed omhoog. Binnen de kortste keren stond de hele schuur in lichter laaien. De boer en zijn zoons waren nu armer dan ooit en stierven in grootste ellende.

Folklore.

Waarom het witte koren zeer klein is. Toen de eerste mensen in het paradijs leefden waren er nog geen granen op de aarde. Na de zondeval werden ze uit het paradijs geworpen en moesten hun eten zoeken. God zond in zijn barmhartigheid de tarwe uit de hemel. Tijdens het vallen kromp dit tezamen zodat het de kleinste onder de graankorrels is. Zo zal de mens moeite hebben om het te verbouwen naar het Godswoord, “in het zweet uwer aanschijn zult gij uw brood verdienen”.

Of, de tarwe werd door de Aartsengel Michaël geschonken. Ze had eerst de grootte van een struis ei. Maar de mens werd aldra goddeloos en het graan werd zo klein als een duivenei. De mens werd niet beter, ze werd zo klein als een hazelnoot. Ten tijde van Jozef was ze zo groot als een erwt. Nu is ze nog kleiner geworden. Blijft de mens boos, zal ze nietig worden en tenslotte verdwijnen

Adam en Eva waren uit het Paradijs verdreven, de plaats waar ze keus te over hadden aan voedsel. Ze waren niet gewend aan minder voedsel en waren op weg om van honger te sterven. Onze Heer, die Adam’ s sponsor was, ging naar de Vader en vroeg Hem of die wilde dat hij Adam, die hij naar zijn eigen voorbeeld had gemaakt, zou laten sterven van de honger. Als antwoord zei de Vader tot Onze Heer dat hij beter zijn eigen vlees aan Adam had moeten geven, zo deed hij. Hij nam vlees van zijn rechterzijde en wreef dit tot korrels en bracht het naar zijn Vader die zag dat zijn bevel opgevolgd was wat van Zijn vlees nam, dat onzichtbaar was, en het tot graankorrels vormde en dit in het vlees van zijn Zoon plaatste. Hij zegelde het graan in het midden af met de ‘zegel van licht’ en vertelde Onze Heer om dit graan aan Michael te geven, de aartsengel, die het naar Adam moest brengen. Ook dat hij hen moest leren hoe te zaaien en te oogsten en hoe er brood van te maken.

Symbool van geluk.

Graan is het zinnebeeld van geluk. In sommige landstreken is er het gebruik dat op Kerstavond twee of drie jonge eiken worden geveld en bij het invallen van de duisternis worden binnengehaald om daarna op het vuur te worden gelegd. Als de huisvader met de boompjes over de drempel komt dan wordt hij door de huisgenoten met graan bestrooid. Graan is het zinnebeeld van geluk, maar ook een symbool van te verwach­ten overvloed, vruchtbaarheid en rijkdom.

Het symbool van voorspoed en overvloed komt in tal van oude gebruiken, vooral bij het sluiten van het huwelijk, voor. De eerste schoof korenaren komt de bruidegom toe en hierna geven de bruidsjongens alle aanwezigen een dergelijke schoof, het symbool van vruchtbaarheid.

Vooral granen met vele korrels als pluimgierst en haver, worden als symbool van overvloed en vruchtbaarheid gezien. Sommige bruiden bewa­ren een stukje brood van het bruiloftsmaal zodat het huis voor rampen gevrijwaard zou zijn. Of ze geeft brood aan iedereen die ze op de weg naar huis tegenkomt. Oudtijds droeg de bruid in Engeland een krans van korenaren om de slapen ter­wijl bij haar terugkeer uit de kerk, handen vol koren rondom haar ge­strooid werden.

Elders is het de bruidegom die enige, meestal drie, handen vol graan, nu rijst, op het hoofd van de bruid werpt. Of dat het jonge paar met rijst bestrooid wordt. Soms wordt het jonge paar bij het verlaten van het ouderlijk huis met rijst be­strooid.

Geleidelijk aan werden de korrels vermalen en tot dunne be­schuiten gevormd. Tot in de 18de eeuw werden deze “crackers” nog in Engeland gezien, die bij de aanzienlijke al door koek­jes vervangen waren. Hiervan vormde men piramiden door ze met een lint aaneen te binden waar bruid en bruidegom zich daar­over moesten kussen. Die piramiden werden tenslotte omgeven met randen van vruchten en bloemen van amandeldeeg en zo ontstond de Engelse weddingcake of bruidstaart.

Soms wordt de bruidskoek in kleine stukjes gesne­den en zo over de hoofden van het bruidspaar gestrooid, of de bruid werpt een koek over het huis van de bruidegom. Hoe hoger de koek gaat hoe meer geluk.

In het oude Rome bestond het gebruik dat de bruid bij de confarreatio, het sluiten van het huwelijk dat zo genoemd is naar het offer van het koren, drie koren­aren in de hand droeg, terwijl boven haar hoofd een koek van “mola salsa” dat is gemalen koren met zout vermengd, hing, als symbool van stoffelijke overvloed.

St. Maarten.

(190, 184, 189A, i87, 215, 195 a, 197) De Christelijke kerk zette op de plaats van de oud heidense dankoffers het oogstdankbaarheidsfeest dat vroeger, in ieder geval tot 1836 op de zondag van Michaelis, 29 september, gevierd werd.

De gans wordt in Engeland op St. Michaelis geslacht, 29 september, de Michaelmass-goose, op 11 november komt de Martinmass-beef, gerookt vlees op tafel.

De oude Germanen kenden hoogtijdagen. Men vierde vier offertijden en om het offer groepeerden zich dan de overige feestelijkheden, 2 winterfeesten, lente- en zomerfeest. Het eerste winterfeest begon met de opening van het Germaanse jaar, de nachtevening van september. In de Juliaanse kalender valt het begin van de winter op 10 november. Zo kreeg, door die verschuiving, de Martinidag zijn betekenis.

Ook het kerkelijke jaar vangt aan met de advent en was vroeger 5 weken lang. Paus Gregorius bracht die op 4 weken zodat de adventsvasten op 11 november begon. De hele periode van St. Maarten tot Kerstmis, de adventstijd in z’n ruimste zin, heeft de naam van St. Maartensvasten. De H. Perpetuus, bisschop van Tours, V de eeuw, bepaalde al dat er drie dagen per week gevast moest worden.

Wij kennen het St. Maartensfeest. Dit is een gekerstend heidens gebruik, de feestdag vond zijn oorsprong in oude gebruiken, wat samengevoegd werd met de kerk.

Hij is geboren ca. 316, waarschijnlijk de zoon van een Romeins tribuut uit Pavia. Hij stichtte de abdij van Marmoutier, waar hij ook als bisschop van Tours, ca. 371, een zeer eenvoudig leven bleef leiden. Op de verbeelding van het volk werkt vooral het verhaal over de helft van zijn mantel die hij, toen hij nog Romeins soldaat was, aan de stadspoort van Amiens aan een bedelaar gaf.

Hij werd de nationale heilige van Frankrijk en werd begraven in de Sint Maartensbasiliek van Tours. Een kapel, midden-Latijn cappella, betekent eigenlijk manteltje (afgeleid van cappa) en was oorspronkelijk de mantel van St. Maarten die door de Frankische vorsten bijzonder vereerd werd als relikwie en bij uitbreiding werd het een “kerkgebouw waarin die relikwie door de Merowingen en Karolingen werd bewaard, en zo tot nationaal heiligdom en vandaar heet Aken in Frans Aix-la-Chapelle. De betekenis klein kerkgebouw komt omstreeks 800 in gebruik. De geestelijke die belast werd met de zorg voor de heilige capella was de kapelaan. Veel later kwam de overdracht op muzikale inrichtingen die oorspronkelijk met de kapellen en godshuizen samenvielen. In de 16de eeuw kwam Italiaans cappella: muziekgezelschap, kapelmeester.

De Utrechtenaars werden vroeger St. Maartensmannen genoemd. Dat hij de belangrijkste heilige in het bisdom Utrecht werd kwam door doordat St. Willibrord, de eerste bisschop van Utrecht, zijn bisdom onder zijn bescherming stelde. St. Maarten zie je afgebeeld op de domkerk van Utrecht. In de driehoekige boven ruimte van de zich in de gangen bevindende boogvensters zijn een negental taferelen uit het leven van Martinus weer gegeven. Boven op de domtoren kun je hem te paard zien zitten waar hij als windvaan dienst doet. Voor 1200 waren er al vele godshuizen aan hem gewijd.

Martinus is dikwijls de katholieke vorm bijvoorbeeld te Bolsward waar hij patroon van is.

De oudste kerken in ons land zijn eraan gewijd als de Martinitoren te Groningen. De dorpen St. Maarten, St. Maartensdijk en Maartenshoek dragen zijn naam.

Mogelijk is hij de vervanger van de heidense Odin waar hij veel mee gemeen heeft, bijvoorbeeld de vliegende mantel, het zwaard en paard.

Bij de boeren gold die dag als begin van de winter en met hem loopt het pachtjaar, het koren ligt in de schuur en zo werd deze dag met feesten gevierd. Ook als patroon van de hoeders geld hij omdat hij vroeger een boerenknecht, die zich verhangen had, tot leven wekte.

Sint Maarten staat aan het begin van het Joeltijdperk, het tijdperk van vruchtbaarheid en bevruchting gedurende die tijd dat genoten wordt van het overvloedige en gegeven wordt. Een tijd dat er nieuwe gaven van de aarde verwacht worden, die sluimert onder het blanke dekkleed van de sneeuw. Men toonde zich dankbaar voor het genoten en men bracht het eerste winteroffer. De oogst is binnen en men geniet van de rust na de arbeid en de eerste grote slachttijd is daar. Zo vindt men dan ook in de Joeltijd dan ook de meeste smuldagen en de meest verschillende gebaksvormen, en worden de kinderen op allerlei snuisterijen onthaald, voorgesteld als hemelse gaven. Sint Maarten en Sint Nicolaas rijden deze gaven, rijden is gelijkwaardig met geschenken geven.

Boerengilden plachten hun geliefde patroon Sint Maarten te paard het dorp rond te leiden uit dankbaarheid dat hij een jaar lang het vee tegen ziekte en het gewas tegen ongedierte had beschermd. De deelnemers zamelden daarbij geld en levensmiddelen in.

De oudste vermelding van een kinderommegang op Sint Maarten brengt Thomas Naogeorgius in zijn Latijnse hekeldicht Regnum papiticum die 1533 te Bazel is verschenen. Hij beschrijft daar hoe de kloosterscholieren op Sint Maarten met hun meester voor de huizen gingen zingen en met een ganzenboutje werden beloond. Sint Maarten is zo ook een kindervriend. Ook hij rijdt in sommige streken, dat is dat hij zijn gaven door de schoorsteen werpt. Hij vervangt daar Sint Nicolaas.

Ook is Sint Maarten uitgerust met een roede of gaarde. Die staat ook met het vruchtbaarheidsbeginsel in verband. Die roede wordt op 10 november door de herder aan zijn meester ter hand gesteld en achter de staldeur gestoken. Het beschut het vee in de winter en in de lente drijft men er de koeien mee naar buiten. De roede is de vruchtbaar makende levensroede en werd het vee er mee geslagen. Soms werden er ook jongelui mee ‘bestreken’, dat het ze voorspoedig zou gaan en zich zullen vermeerderen.

Onder de genoegens die de arbeiders na volbrachte invoer van de oogst en door de bazen bereid werd, was het gebruikelijke oogstbier. Verder was er een dansfeest waar de arbeiders de oogstkroon of krans overreikte aan de bazen.

Dieren werden geslacht, zie het alom bekende liedje. St. Maarten had een koe, die moest naar de slager toe. Ook waren er dankoffers voor de oogst als in de Eifel en in het Rijndal en werd op deze dag een met stro omwonden korf brandend en wel van de berg afgerold. Mogelijk waren deze oorspronkelijk gevuld met de vruchten van de herfst. Het oud Germaanse herfstvuur heet nu Sint Maartensvuur dat tot op einde 18de eeuw nog op straat brandde. De Sint Maartensvuren waren er nog lang in Limburg. De jongens maakten potten waarin turf en hars voor een wierook zorgen, de rook was het zuiveringsgebruik. In de potten zijn gaten geprikt en door die rond te slingeren krijgen we die tegen de donkere avondlucht ze als vuurcirkels te zien.

In november werden de druiven geperst en werd de most tot wijn. Zo werd St. Maarten patroon van wijnbouwers en op zijn feestdag opende men nieuwe vaten dronk men nieuwe wijn. De historische Martini-dronk, die de naam van Sint Maarten minne draagt, wordt nog steeds gesproken.

De beschermer bij het drinken is, “’s morgens meed en ‘s middags wijn, dat is ter eren van Sint Martijn” aldus een oud rijmpje. Hij kwam ook voor op vele herbergen. Hij deelde, met St. Julianus in Frankrijk en St. Joris bij ons, de roem om zijn gasten goed te onthalen. Avoir l’ hotel Saint Martin’ is hetzelfde als ‘Avoir l’ hotel St. Julien’ en bij ons ‘hij is bij St. Joris in de kost geweest’.

Allerlei oogstgebruiken werden nu op Sint Maartens dag geconcentreerd. De ganzen die in november slachtrijp zijn, werden nu ter eren van de heilige genuttigd en heten nu Sint Maartensganzen. Reeds sinds eeuwen wordt de heilige met een gans afgebeeld en op Noorse runenkalenders vindt men 11 november door een gans aangeduid evenals op Tiroolse boerenkalenders. Vanouds is 11 november de dag geweest, een getal datum, om de ganzen te slachten en dit heeft niets met de heilige te maken. Volgens de legende zouden de ganzen hem gestoord hebben bij het preken zodat hij ze liet slachten en opeten. Of omdat hij gekozen zou worden tot bisschop verstopte hij zich in een ganzenstal maar het gesnater van de ganzen verraadde hem en de afgezanten ontdekten hem. Sinds die tijd is de gans de vogel van Sint Maarten, een martinigans.

Hier en daar bleef na de reformatie de “papistische grouwel” van het gans eten voortbestaan.

Roestfolklore.

Tegen de grootste plaag van tarwe hadden de Romeinen een God, Robigus, die op 25 april, de tijd dat de roest in het gewas komt, vereerd werd.

De tarwe behoort tot die graansoorten die het meest aan de “brand” te leiden hebben. Een schimmel verft met zijn sporen de aren zwart, zodat ze als uitgebrand lijken. Dit was een geheimzinnig kwaad waarin men de oogst van het graan versmallen zag en dit trachtte men op magische wijze te verhelpen. De “Brand” kon alleen van vuur komen zo geloofde het volksgeloof. Zo mocht men geen stro verbranden anders werd het volgende jaar het groen roestig, evenzo mocht men op de dag dat het graan gezaaid werd geen vuur in huis geven, zo ook als men het midden op de dag zaaide, de helle dag werd met vuur in verbinding gebracht. De zaaier moest ook schoon en net gekleed zijn zodat het graan niet de zogenaamde smeerbrand kreeg, ook bezweringen of vrome gebeden werden tegen de brand gebruikt.

In Bohemen zochten de jonge knapen al weken voor de midzomer al de versleten bezems op. Als dan de midzomervuren branden steken ze die bezems in teer en lopen van ‘t ene vreugdevuur naar ‘t andere, na het uitbranden worden ze tegen de roest, het vuur, in de akkers gestoken. Reeds in de Romeinse wet van de twaalf tafelen werd straf gesteld op degenen die het koren betoverden. De beroemde bul van paus Innocentius VIII, 5dec. 1484, “Summis desiderantes affectibus”, die zowel mannen, vrouwen en zelfs kinderen tot de brandstapel voerde spreekt over dit heksenwerk. Tot dit heksenwerk behoorde het vuur in het graan.

Brand.

Het opgetaste hooi, vooral als het nog niet droog is dat op de berg of schelf gelegd wordt verhit zich en kan spontaan gaan branden. Voor het volk was dit verhitten toverwerk. In Friesland heet deze broeibrand pok in ‘t hooi. Als men in de winter alle dagen iets van de schelf afnam om het vee te voeren, ontdekte men soms dat midden in zo’n blok en vanonder naar boven een zwarte streep liep, nu recht en dan slangvormig. Dit bestond uit verkoold hooi. Men dacht dat dit het werk was van boze geesten die door het hooi waren gekropen om de boel in brand te steken maar mislukt was omdat het hooi verkoold werd.

Nevelschip.

Agobard die gestorven is 841 tekent met smart aan dat het volk van Frankrijk geloofde aan het bestaan van een duivels genootschap dat het koren in grote hoeveelheden weg stal en het per luchtschip naar het fabelachtige land Magonia vervoerde om het daar te verkopen. (349)

Dit luchtschip is dus de voorouder van onze vliegtuigen en ballonnen. Hiermee hangt samen het geloof van onze voorouders aan het bestaan van een zogenaamd nevelschip. Tovenaars vervaardigden zulke schepen uit nevels en hagelwolken. In W. Vlaanderen geeft men nog heden de naam van appelschip aan een hagelvlaag of een buiige wolk. Zo’n wolk heet in de Kempen eenvoudig een schip en als die aangedreven komt zegt men: “Daar komt weer een schip,” Of, “ze zijn weer een schip aan ‘t laden. Mijn vader, in West Friesland, zei altijd als er zo’n zware regenbui aan kwam zetten: “Daar komt weer een schip met zure appels aan”. Een overblijfsel uit het geloof dat, bij tegenvallende oogst, de vruchten door heksen gestolen waren? Heksen zouden de stormwinden veroorzaken en ze verbergen zich in de draaiende luchtlagen om zo het koren te stelen en naar hun woonst te brengen.

Vondel, Zeemagazyn;

‘Nieuw Nederland bezaait, belooft ons een macht van koren

Een ander Polen schijnt voor Holland daar geboren’. (N. Amerika)

Geregeld spreekt hij van Polen. ’t Land wat ons koren stuurde

Vondel, Bespiegelingen van Godts wercken

De zwangere korenaar, die, zegenrijkste van zaad

En allervolst, haar hoofd ter aarde hangen laat

Leert ootmoed aan de rijke, en adel, en geleerde’.

Symbolen.

Stro: Symbool voor een contract, algemene overeenkomst.

Bij de boeren in Engeland was het een gewoonte om iets af te spreken en dit te bezegelen met een bos stro.

Werd die bos verbroken was het een verbreking van een overeenkomst. Zo is een gebroken stro nog een symbool voor het verbreken van een contract en zo strijd.

Stro.

Stro is een beeld der zondaars Job 21: 18: “Zij zullen zijn als een strohalm voor het aanschijn van de wind”.

Het stro is een symbool van de dood.

In het Kempenland is het de gewoonte een bosje stro, door een steen gedekt, voor het sterfhuis te leggen. In Vlaanderen legt men vier bosjes stro kruisgewijze onder een steen, voor het huis waar een sterfgeval is.

In sommige plaatsen van Vlaanderen wordt in de kerk waar een lijkdienst plaats heeft de vloer met stro gedekt. Vroeger werd dit ook gedaan met de middernachtmis.

Heraldiek.

De graansoorten, tarwe, haver en rogge, komen in de heraldiek bebladerd voor, zonder bladeren of als schoof. Het is het symbool van vruchtbaar en gelukkig ondernemen, ook van de akkerbouw. In verband daarmee komt het als wapen voor in vele landbouwgeslachten. De aar is tevens een vredesteken, door de klassieken werd die voorgesteld als een ruiker van rozen, korenaren en olijftakken. Embleem van oogst en vrede, de welvaart en het dagelijks brood. Tevens van het bakkersbedrijf en zinnebeeld van de zomer. De familie van Kerkchoff heeft als wapenspreuk: ‘Qui bene serit, bene metet’ ‘wie goed zaait, zal goed oogsten’.

Brood.

(215) De grassen zijn de belangrijkste planten voor de mensheid en zijn al vanouds bekend en geteeld.

De teelt van granen is dan ook van groot belang geweest voor de oude volken. Voor zover we in de geschiedenis terug kunnen gaan werden ze voor menselijke consumptie gekweekt. De uitvinding van het bewaren en zaaien is waarschijnlijk voor de mensen de eerste stap geweest om zich te vestigen. Door die lange en eeuwenoude teelt zijn de granen nu overal verspreid waardoor het vaak moeilijk vast is te stellen waar ze oorspronkelijk thuishoorden.

Brood kan ook van andere planten gemaakt worden, maar het meest van grasachtige.

Het is een van de belangrijkste levensmiddelen en daarom brengt het beslist geen geluk het te laten bederven of weg te gooien, wie dit doet zal honger lijden. Voor de vogels te strooien is een goede zaak, maar brood verbranden brengt ongeluk. Veel vrouwen bakken het zelf. Ze moeten dan ook beslist weten dat er niet met een vork of mes in geprikt mag worden, anders valt ongeluk hen ten deel. Prikt men er in om te zien of het brood gaar is, dan moet dat met een breinaald gedaan worden. Een vrouw die niet goed brood kan bakken is ook ongeschikt voor andere huishoudelijke bezigheden. Barst het deeg tijdens het bakken van boven open, dan volgt er binnen afzienbare tijd een begrafenis.

Zet het brood, na het afsnijden van een snee, niet op zijn kop, anders wordt de kostwinner ziek. Verkruimelt het brood in de hand tijdens het snijden, dan komt er ruzie en verwijdering tussen naaste familieleden. Zit er binnenin een gat, dan betekent dit een open graf en spoedig een sterfgeval in het gezin. Valt er een snee op de grond, met de beboterde kant omhoog, dan krijg je gauw bezoek. Als een meisje aan tafel het laatste stukje brood met boter opeet, dan krijgt zij een knappe echtgenoot of 12 000 gulden per jaar extra.

Rond Brood.

Het broodkoren werd eerst gestampt. Later verbrijzelde men de korrels tussen stenen en Numa achtte die vinding van zo groot belang dat dit jaarlijks werd herdacht. Het brood werd eerst zonder poreusheid, dus zonder gist, bereid. De gevonden resten van verkoolde randen wijzen op een bakken op hete stenen of in as zoals in de Edda geschilderd wordt. De uit deeg gevormde en dan gebakken schijven waren in de oudheid algemeen. Ook in Abessinië, Egypte en Voor-Azië gebruikte men dergelijk brood tot voor kort nog.. Mogelijk was zo ook het oude Griekse brood waar Homerus over spreekt dat naar de Anëis als schijf diende, en gegeten werd.

Het levensbrood heet in oud-Iers broon, broo of bro en is zo door zijn cirkelronde vorm genoemd, net zoals men bij Odysseus vergelijken kan 19,246: in een cirkel. Rond en fijn tarwemeel zodat het brood genoemd kan zijn naar de ronde beweging van bereiden.

Zuurdeeg.

In de tijd van Abraham kende men het zuurdeeg nog niet maar al wel in Mozes tijd. Het bakken met zuurdeeg schijnt zo een Egyptische uitvinding geweest te zijn. Door de Phoeniciërs en Egyptenaren kwam het brood naar Griekenland en werd hier wezenlijk verfijnd. Op verschillende manieren bereidde men uit tarwe, met vele toevoegingen als kaas, olie, melk, wijn, sesam, peper, papaver, talrijke broodsoorten. In Athene werd Dionysus als uitvinder van het broodbakken gevierd. Om dit te gedenken werden op de Dionysiën grote feestbroden in processie meegedragen. Gewoonlijk bakte men brood meestal zo groot dat 1 brood gedurende 1 dag voedsel opleverde voor 1 persoon waarom men het dagelijks brood noemde.

Panisbroden.

Van de Grieken kwam de broodbakkerij 170 v. Chr. naar Italië. Hier werd de bakoven bekend en daarmede het bakkersbedrijf dat daarvoor uitsluitend in de huizen gedaan werd. In Augustus tijd waren er in Rome al meer dan 300 bakkerijen die verschillende soorten brood bakten. Heel bekend waren hier de Panis broden, omdat Pan als de uitvinder van het broodbakken gezien werd of omdat de bakkende vrouwen het brood de vorm van Pan gaven.

Europees brood.

In Europa had men reeds kennis van de tarwebouw in het Neolithicum. Daarentegen breidde de cultuur zich slechts betrekkelijk laat en in het begin van onze jaartelling langzaam naar Noordelijke streken uit totdat het ook bij ons onder Karel de Grote algemeen in de teeltwisseling was opgenomen.

Van de Noorse volkeren leerden de Galliërs het eerst het brood kennen. Men schrijft hun het eerste gebruik van gist toe. Omdat het bier hun de gist leverde wisten zij weldra hiervan gebruik te maken bij de broodbereiding.

Naam.

Het brood, midden-Hoogduits Brot, Angelsaksisch bread, oud-Fries brad, oud-Saksisch Brod, oud-Hoogduits Brot van braud en oud-Noors brauo zijn namen die de uit de betekenis laib: leven, uit de tijd van ongezuurde broden stammen.

Vroeg ver­schijnt de naam brood in het Angelsaksisch als beobread en Engels beebread, midden-Hoogduits Biebrot en nieuw Hoogduits Bienenbrot: honigschijf. De basis van alle woorden is afgeleid van Indo-Germaans bh(e)reu: bubbelen of koken, het basisidee is het bubbelen van water. (Vergelijk voor de zin hiervan dezelfde betekenis in het Latijnse de-frutum: nieuwe wijn of most, wat verbonden is met fervere: koken, fermenteren: gloeien en zie fervent of ferment) Bienenbrood is zo genoemd naar de fermentatie en rijzen wat veroorzaakt wordt door gist en betekent literair: gefermenteerde substantie. Niet de vorm heeft de naam gegeven maar de gisting. Het Germaanse brauoa: met zuurdeeg klaargemaakt, is gegist brood en hiervan stamt ook het woord brouwen of Engelse brew.

Steenbakken.

Bij de Germaanse volkeren kwam het brood eerst tegen het begin van de middeleeuwen algemeen in gebruik. Het verving de brei of de tot een deegachtige massa gaar gekookte mengsels van meel en watermelk die tot stukken gemaakt en met water en zout gegeten werden. Nog later liet men de brij door koken dik worden, waarna men het stijve deeg in de zon of op het vuur droogde en op hete stenen gebakken werd. In Zweden kende het volk nog in de 16de eeuw geen ander brood dan de ongegiste en harde koeken die uit water en meel gekneed en gedroogd waren. Sinds de 18de eeuw vond wittebrood geweldige uitbreiding. De deegkneedmachine werd het eerst in 1787 in Wenen en Holland uitgeprobeerd.

Gebruik van meel.

(Dodonaeus) ‘Tarwebloem of donst is het dunste, fijnste, zuiverste, zachtste en van alle zemelen en gruis gescheiden, gezeefd of uitgebuild tarwemeel wat in het Latijn Flos, dat is bloem, genoemd is of ook Siligo en dat naar die soort van wintertarwe die witter en lichter dan de andere tarwe is en in het Latijn eigenlijk Siligo genoemd wordt.

Fijn tarwemeel, in het Latijn Simila en Similago, in het Grieks Semidalis genoemd, komt van waarde, fijnheid en krachten vlak bij de bloem of Siligo want het is ook een dun en fijn deel van het voor vermelde meel, dan is niet zo zuiver en fijn als de bloem, want niet alle zemelen zijn niet uitgebuild of gezeefd, maar alleen de grofste en grootste.

Het eerste van deze soort van meel is van Cornelius Celsus, zoals gezegd is, Pollen genoemd en daarom worden de temzen of zeven daar men de bloem mee uitbuilt of doordrijft van Plinius Pollinaria genoemd. Het ander, te weten het grof meel, noemen de oude Latijnen Canicae en daarna ook Furfures of zo Palladius schrijft Cretura, in het Grieks Pityra en in onze taal zemelen. Sommige geven het de naam van gruis, bolster en buisten of basten, in het Latijn Utriculi & exta Tritici, andere noemen het in het Grieks Cyribia, welk woord nochtans van Galenus in het boek van de talen van Hippocrates voor de zemelen, schubben of schillen van de gerst uitgelegd wordt. In het midden van alle voor vermelde delen van de gemalen tarwe is hetgeen dat men eigenlijk meel noemt, in het Latijn Farina of Farina confufanea die in het Grieks een algemene naam Aleuron heeft. Dit meel is niet gebuild en niet gezeefd en heeft alle delen van de tarwe en ander koren noch bijeen en ongescheiden zonder iets van de bloem of van de zemelen verloren te hebben, in het kort gezegd is dat het meel dat van de molen genomen is.

Tarwebrood met de gruys. Uit het ongebuild en niet gezeefd meel van tarwe wordt het brood gebakken dat men eigenlijk in het Grieks Autopyros en Syncomistos noemt, alsof men in het Latijn Panis confufaneus zei omdat het niet uitgebuild is, maar de tarwe gans in heeft, het heet ook in die Griekse taal Aleurites, Xeropyrites en Pyrinos, dat is tarwebrood zo men dat in onze taal op vele plaatsen eigenlijk of apart noemt of tarwebrood met gruis. Uit het zuiverste, zachtste, reinste en fijnste van het meel wordt het brood gebakken dat we in onze taal witten-broodt noemen, in het Latijn Panis Siligineus en in het Grieks Artos Silignites wat de poëet Juvenalis in zijne 5de Satyra ook betuigt en zegt dat dit brood, als zacht, week en sneeuwwit van kleur, van goede, zachte Siligo of bloem gemaakt en voor de vader of heer van het huisgezin als het beste brood bewaard wordt en daarom wordt dat in onze taal ook heeren-broodt genoemd.

Het brood dat uit de Similago of fijn en gebuild, maar grof gezeefd meel gemaakt wordt heette in oude tijden Similagineus panis, zulks als misschien van sommige gebuild brood hier te lande genoemd plag te worden, in het Grieks Semidalites artos.

Gruisbrood of grof brood. Maar het brood dat van het gruisachtig meel of Pollen gemaakt is wordt in het Grieks Ryparos artos genoemd en in het Latijn Panis Cibarius, Gregarius en Sordidus omdat het hier vroeger spijs was van arme lieden en van de slaven, men zou het grof huisbrood mogen noemen. De poëet Paruvius noemt het Panis canicaceus, Festus Pompeins Panis acerosus. Bij dit geslacht hoort ook het brood dat in het Grieks Pityrias en in het Latijn Furfuraceus genoemd wordt, dat is zemelachtig brood, omdat het zoveel zemelen of gruis in heeft.

De naam Panis (dat is brood) komt van het woord Pano (want Panus is een plat ronde knobbel in het Latijn) meent Varro. De inwoners van Messayia, zegt Atheneus, noemden Pania de overvloedigheid, vetheid of vervulling en daarvan hebben de Latijnen de naam Panis gemaakt, zegt Ruellius.

Voorts zo worden de geslachten van brood verschillend gemaakt, te weten met zout en gist of desem of zonder die en ook bakt men ze verschillend, te weten in de oven of op een tichelsteen of ijzer of op een rooster of onder de as of ook op enige andere manier.

Het brood daar zout en desem in is heet in het Latijn Panis fermentatus, dat is gedesemd brood, in het Grieks Zymites, en hetgeen daar geen desem noch zout in is noemt men Azymus op het Grieks en in het Latijn Panis non fermentatus, dat is niet gedesemd brood, Nicander Colophonius geeft het de naam Datatos, zo Atheneus betuigt.

Brood dat in de ovens of fornuizen, dat is op ijzeren platen of platte tichelen en stenen gebakken is heette in Griekenland Klibamites of Cribanites, Varro noemt het Testuaceus panis, want Testum betekent bij hem hetgeen dat de Grieken Clibanon noemen. Bij dit geslacht moet gesteld worden dat brood wat in grote ovens gebakken wordt, in het Grieks Ipnites genoemd.

Hetgeen dat op een rooster gebakken is wordt Escharites genoemd. Met dit brood heeft grote gelijkenis hetgeen dat op hete as of op de vloer van de haard gebakken wordt en dat Atheneus Epanthracis noemt.

Het brood dat gans met as bedekt en bijna begraven werd heette hier vroeger Subcinericus panis in het Latijn en in het Grieks Encryphias of Encryptos omdat het bijna onder de as begraven en zo gebakken wordt en zulk brood was hier vroeger bij de Joden zeer algemeen. Tweemaal gebakken brood, biscuyt of tweeback genoemd werd in het Latijn Biscoctus panis en in het Grieks Dipyrites of Diephthos genoemd omdat het tweemaal gebakken is.

Men laat het brood soms met dunne sneetjes roosteren om op het eind van de maaltijd te eten om de zeer vochtige magen te drogen en het met bier genomen beneemt de vermoeidheid.

Men zegt dat geharst brood dikwijls nuchter en droog gegeten de vette mensen mager maakt en alle vochtige zinkingen opdroogt net zoals men het tweebakken brood of biscuit te eten geeft aan diegene die vochtig van maag zijn.

Sommige gebruiken geroosterd brood in wijn geweekt met suiker en kaneel om de verloren appetijt en lust om eten wederom wakker te maken.

Sommige maken een saus van het brood dat op hete kolen gebrand is wat ze een uur of meer in water en wijn laten weken en doen dat daarna door een zeef waarbij wat poeder van verschillende specerijen doen wat een zeer liefelijke saus is.

Gewassen brood is ook zeer nuttig en gezond om te eten omdat het licht voedsel geeft en geen verstoppingen maakt, want het weegt de helft minder dan het te voren was, te weten als men het brood dat dun gesneden is in water of vleessap was, en dan lichtelijk opdroogt of half roostert.

Om allerlei meel lang te bewaren moet men binnen het huis een hoge plaats zoeken om het daar vijftien dagen lang te laten rusten, maar daarna moet het dikwijls omgedraaid worden om goed te bewaren en zo zal het een half jaar goed blijven, ja als het dikwijls veranderd wordt van plaats en verhuist dan zal het tenminste het vijfde of het zesde deel vermeerderen waarvan dat nochtans niet zulk goed brood gebakken zal worden als van meel dat vers gemalen is. Dan om er pappen en meel moes van te maken is het bekwaam genoeg.

Stuifmeel dient het beste om kleef pap te maken en is daarom van de boekbinders, goudsmeden en andere meer gebruikt om er hun boeken mee te pappen en de bladeren aaneen te laten kleven’.

Far en gort.

(Dodonaeus) ‘Met de naam Far hebben de ouders twee dingen verstaan, te weten een koren dat uit de aarde groeide dat in het Grieks Zea genoemd wordt, dat is spelt, en een andere korenwerk dat met mensenhanden bereid werd en een werk van het menselijk vernuft en kunst was en niet een gave van de natuur of aardrijk. Van gort zullen we nu handelen.

Dat dit Far bij de oude Romeinen van een soort van koren dat ze Far noemden gemaakt plag te worden blijkt merkelijk daaruit dat het anders geen naam had dan diegene die ze het koren Far te Romen plagen te geven en de inwoners van die stad, als Plinius betuigt, menige jaren lang zonder brood geleefd hebben en hun leven alleen met pap of brei van dit Far, dat is van Zea of spelt, gemaakt onderhouden hebben. En daarom hebben ze het dezelfde naam Far dikwijls het graan van allerhande koren meegedeeld, wel verstaande als dat uit zijn velletjes of buisten daar dat in besloten was genomen en eensdeels gekrakt of gebroken is op dezelfde manier als Archigenes beschrijft dat Far plag gemaakt te worden want Palladius vermaant ook van een Far hordei, dat is gerst gort wat hij de jonge kuikens van de fazanten met wijn geslagen of besproeid in de eerste dagen aanraadt te eten te geven. En Plinius betuigt dat in Egypte een Far van de Olyra gemaakt werd.

Dit gebroken Far, of gort daar we nu van spreken, (en vooral hetgeen dat uit het koren Far genoemd of uit de Zea, dat is spelt, gemaakt is) wordt van vele tegenwoordig voor hetzelfde ding met de Chondrus of Alica gehouden omdat alleen dat deze dingen enigszins wat op elkaar lijken. Het verschil van deze dingen is in de behandeling van bereiden gelegen want Chondrus wordt gezuiverd met gips en zand dat tezamen gemengd wordt en uit zijn bolster en buisten gedaan en gezuiverd wordt. Sommige willen zeggen dat de soorten van macaroni, lasagne en vermicelli die in Italië en in de landen omtrent het Zuiden gelegen zeer gebruikelijk zijn bij de soorten van Halica en Chondrus gesteld moeten wezen omdat het meel daar ze van gemaakt worden op een aparte manier bereid en gezeefd wordt.

Gort (anders grut genoemd) dat tegenwoordig in Hoogduitsland, Friesland, Holland en in ander daaraan palende landen uit gerst en haver gemaakt wordt is het Far van de oude bijster zeer gelijk en is als een medesoort er van, dit wordt in Hoogduitsland Gruyen, in Holland gort genoemd, te weten als het van gerst gemaakt is Gersten Gruyen in het Hoogduits en gerste gort in het Hollands, maar van haver gemaakt wordt het Haveren Gruyen in het Hoogduits en in het Hollands haveren gort.

Athera is een soepje als een vochtig of week papje, betuigt Dioscorides, en wordt gemaakt uit spelt die heel fijn gemalen is. In Nederland plag men dat niet alleen uit de spelt, maar ook uit allerhande ander fijn meel te koken als van rogge en gerst, maar meestal van tarwemeel, hetzij met klein of licht bier, hetzij met enig ander nat vermengt.

Gluten in het Latijn en Kolla in het Grieks, dat is kleef pap of lijmende pap, is dikker en vaster dan de Athera of voor vermelde meelpap en wordt van de fijnste tarwebloemen en Similago gemaakt om daarmee het papier en andere dingen aan te pappen en vast te laten kleven. hetzelfde is door zijn verstoppende kracht bekwaam om het bloedspouwen te stelpen.

In het midden van die twee, te weten Athera en Gluten, is de Puls (in het Latijn zo genoemd) gesteld, in het Grieks Poltos die eigenlijk meelpap genoemd mag worden. Voorts zo is een geslacht van Athera of liever van Puls of pap het melkmoes of meelmoes, dat Galenus schrijft dat het gemaakt wordt van veel tarwemeel met melk vermengt, zulks als tegenwoordig in Nederland, ja in gans Duitsland veel gebruikt plag te worden.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/