Prunus

Over Prunus

Pruimen, kers, slee, abrikoos, vogelkers, Japanse vormen, Bijbel, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt,

Uit Redoute.

Een geslacht van bomen of struiken met eenvoudige bladeren. De bloemen zijn gewoonlijk wit of roze en zeer opvallend.

Enige honderden soorten komen er in voor,430, die, met een paar uitzonderingen, afkomstig zijn uit het Noordelijk halfrond.

Ofschoon de familie vele eetbare vruchten levert is het hout, blad en kern hoogst giftig en bevatten Pruisisch zuur.

Deze groep is gekenmerkt door het bezit van een enkel beenachtig zaad dat door een vlezig omhulsel is bedekt.

Het geslacht bevat verscheidene bekende groepen, door sommige auteurs worden die als aparte geslachten behandeld. In hun extreme of typische vormen zijn deze subklassen zeer verschillend, maar de groep als geheel is wel duidelijk bekend. Een bekende groep is Padus met bloemen in echte trossen, en zijn verwant, Laurocerasus, wordt ook goed onderscheiden.

De bladeren van Prunussoorten zijn meestal elliptisch en veelal licht gezaagd, sommigen bezitten kleine blaadjes, anderen hebben bladen met een lengte van 25 cm. of altijdgroene bladen.

De meeste soorten zijn te herkennen aan de twee bladkliertjes onder aan het blad en vlak boven de stengel. Die kliertjes scheiden een vocht af, vooral bij de inlandse vogelkers, waar de mieren op af komen en door hen verzameld wordt.

Dit geslacht omvat een groot aantal soorten die voor de mens van veel nut zijn, vanwege het hout, vrucht of blad of sierwaarde. Sommigen hebben mooie bloemen waarin vooral de Japanse vormen uitblinken, in roze of witte kleuren, die in zo grote getale aan de boom kunnen zitten dat het na de bloei wel lijkt of het sneeuwt. Er zijn vormen die op stam gekweekt en in bloei getrokken worden. Anderen bloeien voor de winter en gaan na de winter gewoon weer verder. Er zijn hangende vormen en treurvormen, smalle en brede. Bloemen zijn tweeslachtig en staan in schijnschermen in bundels van 1-2 bijeen, 5 kelk en 5 kroonbladen, wit, roze of rood, talrijke meeldraden, 1 stamper. Vrucht 1zadig met steenharde schaal en gewoonlijk met vlezig en zelden droog vruchtvlees.

Rosaceae. Prunaceae, Prunus klasse.

Subklasse 1: Prunophera, abrikozen en pruimen. Dit ondergeslacht kan men als volgt weer in delen:

Uit Curtis botanical magazine.

Sectie Euprunus.

Prunus cerasus, Ehrh. Kroosjes of kerspruim.

=var. divaricata

var. myrobalana Onderstam en mirabelle.

var. pisardi Sierboom.

Prunus spinosa, L. Sleedoorn.

Prunus domestica, L. Gekweekte pruim, kwetsenrassen.

ssp. Insititia, Poir Engelse krozen.

ssp. italica Echte pruim. (Reine Claudes en eierpruimen)

ssp. oeconomica Kwetsen.

Prunus triflora, Roxb. Kaspruimen.

syn. Prunus salicina, Lam.

Prunus simonie, Cam. Perzikpruim.

Sectie Prunocerasus

Prunus americana, Marsh. Geen beste pruimensoort, wel zeer winterhard.

en enkele andere.

Sectie Armeniaca Abrikozen en enkele andere.

1. Uit Redoute. Abrikoos.

Prunus armeniaca, L. (uit Armenië) De hartvormige bladeren staan op lange geklierde bladstengels van 3.5cm lang, donkergroen en aan de onderkant wat bleker dan aan de bovenkant en spaarzaam in de nerfoksels behaard, 4-8cm lang, breed ovaal meestal met wigvormige toelopende bladvoet en lang toegespitste top, stomp gezaagd.

Abrikoos, bloeit eerder dan de perzik met roze/witte bloemen voor de komst van de bladeren. Zeer kort gesteelde en alleenstaande bloemen van 2-3cm in diameter in knop licht rood.

De verrukkelijk zacht behaarde vrucht is aan de buitenkant oranje/geel, of aan de ene kant rood en aan de andere kant geel. De gladde pit is bruinachtig en bevat een zoete stof.

Takken zijn grijsbruin met zeer opvallende lenticellen.

Een 2‑4m. grote struik/boom vormt een half open en ronde kroon met kort aangezette en stevige stam met grijze en diep gespleten schors.

Heeft ook warmte nodig en wordt hier weinig gekweekt. Door de vroege bloei hebben de bloesems last van nachtvorst, terwijl bij de afwisselende zomertemperaturen de vruchten kunnen scheuren. Zijn in Syrië gerijpte vruchten overtreffen dan ook de Europese. Wel was er een vroegrijpe Hollandse bekend die gebruikt werd voor oliewinning en brandewijnbereiding. Momenteel zijn de belangrijkste productiegebieden Californië en Z. Afrika, ook wel in Spanje. Groeien het liefst op kalkrijke gronden in de zon.

Deze plant is nogal gevoelig voor nachtvorst en wordt alleen in zuid Nederland als leiboom tegen een zonnige muur gebruikt. Een ras dat het hier redelijk doet is de ‘Hongaarse’ die winterhard is en aan een matige oogst een matige smaak combineert. De ‘Bredase’ is een vrij goed ras. Net als andere leden van deze familie kan de abrikoos aangetast worden door de ‘gomziekte’, waardoor er een gom uit de vruchten en takken loopt.

Symbool van twijfel.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘In het Grieks noemt men deze boom Melea Armeniaca, in het Latijn Malus Armeniaca en de vruchten heten in het Grieks Melon Armeniacon of Armenion. In het Latijn worden ze Malum Armeniacum genoemd of Armenicum alleen zo de gewone man in de apotheken zegt’.

Dodonaeus b) ‘De vruchten zelf heten hier te lande vroeger perzik of avant perzik, in Hoogduitsland S. Johans Pfersig. In het Grieks soms ook Vericoccion en Prococcion of Bericoccion met een naam die van de Latijnse Praecoquum, in plaats van Praecox (alsof men vroege appel zei verdraaid en bedorven is.) Galenus (in het boek De aliment.facult.) schijnt een verschil tussen Mala Praecocia en Armeniaca te stellen en zegt dat de Praecocia duidelijk veel beter en gezonder zijn dan de Armeniaca. Doch hij bekent dat beide Armeniaca genoemd plegen te worden of, zoals andere zeggen, Armenia. Dan elders (te weten De simpl.medicam.facultat.) verzekert hij dat zowel de boom als de vrucht van Prococcion plag te heten. Sommige nieuwe kruidbeschrijvers willen er zo’n onderscheid tussen stellen, te weten dat de grote en geënte vroege perzik Armeniaca behoort te heten, in het Frans avant perses en de kleine die niet geënt zijn Praecocia, in het Frans abricoz’.

Ook Plinius vermeldt deze boom waarschijnlijk als hij zegt; “We geven de naam van appels (mala) ... aan perziken (persica) en granaatappelen (granata) ....” Later zegt hij in dezelfde sectie “’De Aziatische perzik rijpt aan het eind van het seizoen, maar een vroegere var (praecocia) rijpt in de zomer, ze werden net een 30 jaar geleden ontdekt. ....”. Pedanius Dioscorides’ “... Ἀρμενιακὰ, Ῥωμαιστὶ δὲ βρεκόκκια” en Martialis’ s “Armeniaca, et praecocia latine dicuntur”.

Dodonaeus © ‘De vruchten heten, dat werd in Midden-Frans abricoz of abricot, in het Spaans albiricoques, albarchigas, albergos, alvaricoques, alvarcoques, alnarchigas en albercocs, in het Engels abrikock of abrecock tree, in Italië armeniache, albricochi, bacoche, bacoche. Sommige noemen het pruimperzik’.

Omdat de abrikoos vroeger rijpt dan de perzik behield het de Latijnse naam praecoquum, de Grieken namen dit over en noemden het πραικόκιον, praikokion. Via het Syrisch werd het barquqja waar de Arabieren al‑barquq; pruim, (Al-Berkuk) maakten, in Catalaans abercoc waaruit het Spaanse albaricoque of albercocca ontstond, Portugees albricoque, van waaruit de Italianen albicocco (in Venetië baricoccolo en in Brescia brognaga) maakten en de Fransen abricot, de Hollanders abrikoos, Duits Aprikose, Engels apricot. Of simpelweg van uit het Latijnse in aprico: aan de zon blootgesteld, wat geen goede afleiding is. Chinees hsing.

Dodonaeus (d) ‘In het Frans heten ze ook amarelles, maar meest avant pesche, pesche de Troye, muonae, carmagniole en voieme zo ze in Italië ook plegen te heten, in Hoogduitsland Molletten en Molletin’.

Marillen, Amarellen van Gesner stamt uit Italiaans Armellini en dat uit Armenië, zo ook Meliaco wat Mareiali werd in St. Gallen, ook Meniaco, wat Marellen werd bij Cordus en Mollelin of Molleten bij Bock, waarbij de namen van kerssoorten als Amarelle gebruikt werden en tot Marillen werden ze in Zwitserland Morellen tot Morelle.

Dodonaeus © ‘Anders noemen ze grisomele en montache in plaats van moniache welke namen gemaakt zijn van de Muniacus van Petrus Crescentius uit het Latijnse Armenium Malum of Armeniacum en Praecox’.

Dodonaeus (d) ‘Dan sommige noemen die grote vroege perzik, in het Latijn Armeniaca majora en de kleine, die nochtans van de vroege naantjes perzik verschillen, noemen ze vroeger perzikjes, in het Latijn Armeniaca minora, in het Frans eigenlijk armegnes en petits abricots. De bloemen zijn wit als kriekenbloemen, de vruchten half goudgeel, half purperrood, de steen is soms zoet en soms bitter’.

Uit Megenberg.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Deze vroege perzik zijn ook koud en vochtig, nochtans niet zo vochtig als de gewone perzik en daarom bederven of verrotten ze niet zo gauw en zo gemakkelijk en zijn voor de maag en de mond aangenamer en beter. Ze zijn nochtans ook gauw bedorven en geven het lichaam als geen voedsel of hetgeen dat ze geven is koud, waterig en vol overtollige vochtigheden. Als men ze na andere spijzen eet dan bederven ze die ook, maar in het begin van de maaltijd genoten zinken ze gemakkelijk en gauw nederwaarts en bevorderen de afgang van de ander spijzen net zoals de gewone perzik ook doen.

Al is het zo dat sommige zeggen dat deze vroege perzik naar de bedorven woorden van Galenus de onschadelijkste en lieflijkste van alle perziken zijn en ook niet zo gauw in de maag bederven of verrotten en daarom van die niet gerekend worden onder de perzik, maar onder de pruimen zowel om hun lieflijke reuk en ook omdat ze van buiten en van binnen meer op pruimen dan op perzik lijken, nochtans in Italië acht men ze met recht voor erger dan de late perzik en men gelooft dat ze de rode loop of tenminste enige kwade buikloop veroorzaken als ze veel gegeten worden, dan ze eten er anijszaad of gezouten en goed gerookt vlees na of drinken er sterke wijn na zodat ze minder schaden en zeggen dat ze de dorst verslaan, de eetlust vermeerderen en de plas verwekken, niettemin ze doen dan de mensen geen hinder.’

De 5cm lange vrucht is aan de zonzijde rood gekleurd en fluweelachtig behaard, heel sappig, mits je wacht tot ze rijp is. Bij eerder oogsten valt de smaak wel eens tegen. Vaak worden ze gedroogd en geconserveerd en zijn zo geschikt voor export. De gedroogde worden gebruikt als compote, de geconserveerde tot jam en abrikozen op brandewijn. . In Syrië werden de abrikozen in grote hoeveelheden gedroogd en geëxporteerd onder de naam mishmush. Ze werden ook samengeperst en uitgevlakt in dunne vellen van 60cm lang die moon of the faithful genoemd werden. Geen vrucht is heerlijker geurend en vele likeuren hebben hun geur van deze vrucht.

In de vrucht zit een harde pit en hieruit wordt een olie gewonnen De olie wordt gebruikt als een vervanger van de amandelolie.

In Cyprus maakt men er een soort deeg van, kaissa-pytta, dat bij rijst, vlees en ook op brood wordt gebruikt.

Het bekende Pruisische zuur bevindt zich in de bladeren, maar ook in de pit en werd wel als (opwekkend) medicijn gebruikt. De Chinezen maken een medicijn van de abrikoos die de leeftijd tot zevenhonderd jaar zou doen toenemen. De beschrijving hiervan vind je in de Pent ‘Sao. Het wordt gemaakt van de pitten en dubbele pitten hebben de voorkeur.

Historie.

(88, (1932) De abrikoos bewoont in Azië een groot gebied, van de Kaukasus tot Noordelijk China. Chinese naam is xing. De oorsprong is onbekend, mogelijk Turkistan, Mongolië. Volgens Bailey is de abrikoos afgeleid van 3 soorten die allen waarschijnlijk afkomstig zijn uit Siberië, Dahurie, Manchurie en China/Japan. De abrikoos komt wijdverspreid voor in Azië en is nogal variabel. Door sommige auteurs worden de vele vormen als soorten gezien, maar de verschillen zijn te klein. Werd eerst gekweekt in China al 3000 v. Chr. Ze zijn al sinds de oudheid geteeld in Perzië en gedroogde abrikozen waren belangrijk op hun handelsroutes. Nog zijn ze een belangrijke vrucht in het huidige Iran en bekend onder de naam Zard-ālū. In India is het bekend bij de Perzische naam of als Alu-Bukhara (vrucht van Bukhara).

Ook werden ze in Egypte geteeld en zijn daar een van de gewone vruchten, het seizoen daar voor die vrucht is zeer kort. Er is een Egyptisch spreekwoord dat zegt;” Fel meshmesh” (in de abrikoos) wat verwijst naar iets dat niet zal gebeuren omdat de abrikoos zo snel van de markt verdwijnt zo gauw als het verschijnt. Ze drogen ze meestal en zoeten het om er een drank van te maken die amar el deen heet.

In Armenië is het bekend sinds oude tijden en is mogelijk via de zijderoute daar gekomen, het wordt er al zo lang geteeld dat men dacht dat het daar inlands was. Het kwam naar Griekenland via Alexander de Grote. Ook de Romeinse generaal Lucullus (106-57 v. Chr.) bracht sommige fruitbomen mee uit Armenië.

Isidorus XVII.7.7.: “Malum Armeniacum dicitur, quod primum genus advectum sit ab Armenia. Horum aliud praecoquum vocatur”. Tegen het midden van eerste eeuw na Chr. werd het gewas in Italië aangeplant. De abrikoos werd dan ook pas vermeld bij Plinius en Dioscorides. Cato, Varro of Cicero vermelden de vrucht niet, zo ook de oudere Grieken.

In Columella’ s tijd werd het Mala armeniaca genoemd. Die naam heeft de boom vermoedelijk te danken aan het feit dat er zo’n soort uit Armenië geïntroduceerd werd. Van Italië uitkwam het naar Griekenland en de landen aan de andere kant van de Alpen en eindelijk tot Engeland. Dat de plant ook in Duitsland aangekomen is bewijzen de in putten van Saalburg vastgestelde abrikozenkernen. Dit omdat aanvoer van de vruchten met transport uit het zuiden op de toen moeilijker begaanbare wegen en langere duur, niet toelaten zou.

(88, (1932) Onder de Capitulare de villis vermeldde persicarii diversi generis verbergt zich zeker P. armeniaca die van de oorsprong af evenzo in de oudheid, zo ook bij Dioscorides, veelvuldig tot perzik gerekend werd. Op deze grond is er vrijwel geen bijzondere betekenis voor de abrikoos in Duitsland en Engeland. Alleen Albertus Magnus gaf een uitzondering omdat hij de boom Prunum armenum noemde. Petrus de Crescentius, 1235-1320, gaf het de op de Italiaanse betekenis meliaca terugvoerende benaming Muniacus.

Shakespeare haalt de apricot aan in Midsummer Night’s Dream 1, 169 “Feed him with apricocks and dewberries”. In King Richard 4, 29: “Go, bind up yon dangling apricocks”.

De abrikoos staat onder het beheer van Venus.

2. Uit J. Zuccarini, www.BioLib.de.

Prunus mume Sieb & Zucc. (mume) bloeit laat in de winter, januari of februari in O. Azië voordat de bladeren komen.

Elke bloem heeft 5 bloembladen, is 1–3cm in diameter, wit, cultivars met roze of dieprode bloemen.

Bladeren komen nadat de bloem is gevallen, ovaal met puntige top.

Vrucht wordt rijp in juni in O. Azië met het regenseizoen, meiyu;. ume regen, groen die later geel wordt en soms met een rode blos.

Komt uit China en is later naar Japan en Korea gebracht. Wordt geteeld vanwege de vruchten en bloemen.

Naam, etymologie.

Japanse abrikoos, Japanese apricot, Japanese plum en Chinese plum. Mume komt wel uit een oudere Japanse uitspraak, mogelijk mme, geschreven als mume, soms in Engels als ume plum en umeboshi plum. In Chinees méi of méizi. De Japanse naam is name is ume, in Korea maesil. De Japanse en Koreaanse karakters zijn ontleend van de Middel Chinese uitspraak dat muəi zou zijn.

In China zijn er meer dan 300 cultivars van mei die verdeeld kunnen worden in wit, roze, purper en licht groene typen, sommige zijn bekend als sierbomen als Dahong mei; “grote rode mei, Taige mei; paviljoen mei, Zhaoshui mei; reflecteert water mei, Longyou mei; “zwemmende draak mei’.

Ze kunnen zeer oud worden en die worden geheel China door gevonden. In het land Huangmei; gele mei, in Hubei is er een 1600 jaar oude boom uit de Jin Dynasty die nog steeds bloeit.

Er wordt een Ume sap van gemaakt, een saus, de vrucht wordt gerookt en ingemaakt, een likeur, pruim wine genoemd, is populair in Japan en Korea, Umeshu is een Japanse alcoholische drank.

De bloemen worden vereerd in China en Japan en vaak als versiering gebruikt tijdens het Chinese nieuwjaar. Gebruikt in de kunst, het is met de den en bamboe, de drie vrienden van de koude. Daarnaast is het een van de 4 juni bloemen, met orchideeën, chrysant en bamboe, en symboliseert edelheid. Die vier zie je vaak afgebeeld op schalen, zie je op de Chinese vliegtuigen en is de nationale bloem van China.

In Japan is het meer in de dichtkunst een symbool van het voorjaar en staat op de Japanse speelkaarten. In Vietnam is het vanwege de schoonheid een naam voor meisjes, mai.

Nhất Chi Mai is de naam van een prinses, betekent ook een tak van mai en betekent een prachtig meisje.

De Zen monnik Thích Mãn Giác composeerde een poem “Cáo tật thị chúng” (report van mijn ziekte).

Xuân khứ bách hoa lạc, voorjaar gaat, honderden bloemen vallen.

Xuân đáo bách hoa khai, voorjaar komt, honderden bloemen.

Sự trục nhãn tiền qúa, zie je voor je, alles gaat altijd door,

Lão tùng đầu thượng lai op de hoofden en laten de ouderdom zien die gauw komt.

Mạc vị xuân tàn hoa lạc tận wie kan zeggen wanneer het voorjaar eindigt en de bloemen vallen?

Đình tiền tạc dạ nhất chi mai vorige nacht in mijn tuin bloeide er een tak mai.

In deze poëem dient de nhất chi mai als een metafoor voor hoop.

Ondergeslacht Prunus met 11 subsecties: Sektie Prunus met 11 soorten.

5.. uit bomen-inventaris.irisnet.be

Prunus cerasifera, Ehrh. (kers dragend) Langwerpig eironde bladeren van 3-6cm lang die heldergroen zijn en van onderen licht groen, langs de nerven spaarzaam blijvend behaard met puntig toelopende top en stomp gezaagde bladrand.

De bloemen zijn kleiner dan die van de pruim, 2-2.5cm in diameter en wit, meestal alleen staand en kort gesteeld in april/mei met aan de binnenzijde fijn behaarde kelkbladen, omgekeerd eivormige kroonbladen.

De vrucht is klein, rond en kersachtig. , 2-3cm in diameter, bruin/rood en hangt met zoete smaak.

Een dunne twijgachtige opgaande groeier, vaak doornig en soms heesterachtig. Geeft een brede en ovale, opgaande kruin en haalt 6-8m.

Uit de Balkan, Midden-Azië.

Pissardii.

Ook zijn er purperbladige var. als de cv. ‘Atropurpurea’, dit zijn bomen die voor tuinen en straatbeplanting geschikt zijn. Het jonge schot is rood gekleurd. Vroeger werd die var. Prunus pissardii genoemd. Deze roodbladige vorm werd in 1880 ontdekt door de tuinbaas van de Sjah van Perzië, de Hr. Pissard die het gewas naar Frankrijk stuurde. Deze boom werd het eerst beschreven in Reveu Horticole in 1881. Deze rode vormt een eivormige kroon met witte bloemen.

Vruchten zie je meestal weinig en zijn wijnrood en smaken zoet.

Vormen.

Uit Curtis botanical magazine.

Nigra’ heeft grote zeer donkerbruine bladeren die deze kleur behoudt, de bloem is lichtroze.

Rosea’ is een opgaande struik met bronskleurige bruinrode bladeren die later meer donkergroen worden. Bloemen zijn zalmroze in april. (Dit is vermoedelijk een hybride tussen pissardii, Nigra x de sleedoorn)

De cv. ‘Hollywood’ (‘Trailblazer’) heeft grote bladeren, tot 9cm die eerst groen maar al gauw bruinrood worden, geeft grote donkerrode vruchten die eetbaar en smakelijk zijn. De bloem verschijnt roomwit in april.

De beste donkere kleur wordt op jonge takken gezien, daarom wordt het gewas geregeld gesnoeid. Het nadeel van dit snoeien is het vormen van waterloten, wat deze struik veel en overdadig maakt.

=’Pendula’ is de treurvorm.

’Woodii’ is een opgaande struik met mooie bijna zwart/rode bladeren.

’Hessei’ is een breed uitgroeiende struik met kleine en onregelmatig ingesneden bladeren die bruin met licht rood getint zijn, roze en geel gestreept.

Naam.

Kerspruim, Duitse Kirschpflaume of turkischer Kirsche, Türkenkirsche“, in de Pfalze als Därgelkirsche en in Baden als Ziebärtle of Zibarten, Engelse weeping plume of cherry plum.

Verspreiding.

De kerspruim kwam pas in de tweede helft van de 16de eeuw bekend en werd waarschijnlijk uit de Oriënt, Kaukasus ingevoerd. Hiervan stammen waarschijnlijk meerdere van onze gecultiveerde pruimen af.

7. Uit O. Thome, www.BioLib.de.

Prunus spinosa, L. (gedoornd) is opmerkelijk vanwege zijn weinige opmerkelijke eigenschappen, niet van bloem of blad. Eivormige bladeren die aan de rand gezaagd zijn.

De donkere twijgen zijn zeer kort behaard en de korte zijtwijgen eindigen in scherpe dorens.

Deze vrij grote heester van 4m is voor het uitkomen van de bladeren met een waas van witte bloemen omgeven. Ze staan als zakdoekjes in de wapperende wind en de drogende voorjaarszon. Ze witten de zwartheid van een haag als een Melkweg. Het wit wordt vergeleken met sneeuw en smelten ook gauw genoeg voor de zon. De witte bloembladen hebben een vreemd contrast met de sombere gloed van de kale takken om hen heen. Ze lijken koud en onvriendelijk en herinneren ons aan de koude en sneeuw van afgelopen winter in plaats van het komende voorjaar. Kijk, een meidoornknop is een profeet van het voorjaar waar we vertrouwen in hebben, een embleem van zachte westenwinden en zonnige regenbuien, de sleedoorn bespreekt met ons de terugkeer van de zwarte oostenwinden, nachtenvorst en ruige winden. De plant bloeit dan ook meestal in een tijd dat de noordoostenwinden blazen. Die tijd is bekend als de blackthorn winter.

Bloeit aan dunne en spaarzaam behaarde bloemstelen en aan beide zijden van de bladknop zit 1 bloemknop, bloemen 1.5cm in diameter met langwerpige kroonbladen en talrijke, iets langere meeldraden. Er is een soort wilde muziek rond de takken als ze zich naar beneden buigen is sierlijke bewegingen terwijl de merel en lijster dit begeleiden. Oude landsmensen noemen de winden van maart de zwarte winden, black winds, en zeggen dat die zo genoemd zijn naar de blackthorn die dan bloeit.

Een paar weken later maken de smalle en scherp gezaagde eironde bladeren van 2-4cm met duidelijk zichtbare nerventekening hun opwachting, de stevige naalden beschermen hen en geven ook bescherming aan nestelende vogels en spruitende zaailingen. Vandaar dat het gewas soms in Frankrijk mere du bois genoemd wordt: moeder van het hout. Dit omdat men daar opmerkte dat als het gewas aan de randen van bos gevestigd was het door leggers en ondergrondse kruipers uitdijde over de nabijgelegen velden.

De sleedoorn behoort tot de dorens en distels, heeft geen schoonheid en is lastig voor de boer. Wordt wel gebruikt als haagplant, is prikkelbaar bij toenadering en vormt een goede afscheiding bij de oude Drentse wallen, maakt vele worteluitlopers, er is geen doorkomen aan. In de herfst zijn ze meer ornamenteel dan in het voorjaar.

Vruchten zijn tot ruim 1cm in diameter, opstaand en bijna rond met stompe top.

Op 20-jarige leeftijd volwassen en wordt 40-50 jaar oud. Komt door geheel Europa voor, in het Noorden tot 60 graden N. B.

’Plena’ heeft halfgevulde bloemen.

Purpurea’ wordt wel als een bastaard beschouw van Prunus cerasifera met grotere bladeren die purper/rood zijn en roze bloemen.

Vermeerderen door zaad en de var door enten op Prunus cerasifera.

Naam, etymologie.

(411) ‘De slee is, met de appel en Prunus avium, de enigste ooftsoort die zijn Germaanse naam tot op heden bewaard heeft. Vele stenen van de slee zijn gevonden in paalbouwwoningen uit de jongere steentijd. Nu wordt ze maar weinig meer gebruikt, net zoals andere wilde vruchten. Groeit in Italië en Griekenland in het wild maar is niet veel opgevallen bij de ouden, mogelijk is het de als σποδιάς (spodias) door Theophrastus genoemde struik. Net als andere prunussoorten worden en werden ze door elkaar gehaald zodat goed onderzoek moeilijk is. Ook met andere doornachtige gewassen wordt ze vaak op een hoop gegooid zoals met meidoorn en kruisdoorn. H. Hildegard vermeldt ze als ‘spanae’. Anderen vermelden haar niet of weinig, pas in de 16de eeuw komt ze op, mogelijk via de sleewijn als huisdrank’. Er wordt verondersteld dat de gewone pruimen van deze soort zouden afstammen, maar dit is erg twijfelachtig. De sleedoorn heeft mogelijk de blauwe kleur aan de pruim gegeven. Veel benaamde var. worden gekweekt en kunnen ingedeeld worden in de echte pruimen of in de ondersoort kroosjespruimen.

(Dodonaeus) (a) ‘Deze heester wordt hier te lande slehedoren genoemd en haar vruchten of pruimpjes slehen, in het Hoogduits ook Schlehedorn en Schlehen, in Engeland slootree of sloutre, in Frankrijk prunier sauvage, prunes sauvages, fourdeines, prunelles en pelosses, in het Italiaans pruni salvatico, in Bohemen trinka. In het Grieks heet het Agriococcimelea of Coccimelea agria, dat is Prunus silvestris of wilde pruimboom, de vrucht Agriococcimelon, dat is Prunum sylvestre of wilde pruimen. In het Latijn heet de vrucht van dit gewas vroeger niet alleen Prunum silvestre, maar ook Pruneolum of Prunulum en op sommige plaatsen Proumnon, Prunellum en ook Spinus, Spondias of Spodias Theophrasti’.

Schlehe, Angelsaksisch slaga, sleha, Schots slae, Zweeds Slaon, van slao: slaan: Schlagdorn, een doorn die beschadigt, of van het sluipen, oud-Hoogduits Slichhan en Schlankern: nederige, gevaarlijke struik, toch onwaarschijnlijk.

De slee heet in midden-Nederlands sleuuwe en in het Duits Schlehe of Slehe, oud-Hoogduits Sleha of Slea, Slehen en Slein bij Hildegard, in het Angelsaksisch slah of sla, oud-Engels slo of sla(h) Engels sloe, Deens slaaen. Het is een algemeen Germaanse betekenis. Vroeger stelde men het woord met het Nederlandse slee: stomp, (sleeuw: zuur) samen zodat de Schlehe de tanden stomp makende vrucht betekent, in West-Fries sloef. Die woorden voeren terug op het Germaanse slaihon (alleen voor de vrucht). Het Indogermaans heeft slei-qo, slei: blauwachtig, dichtbij staat het oud-Slawische sliva: pruim, (sliwowitz: pruimenschnaps) Lithaus slywa, Servisch šljiva, Hongaars szilva, Russisch sliva: wilde pruim en Latijn lividus: blauw, het zou dan een blauwe vrucht betekenen. Hiervan zijn namen afgeleid als Schlelein en Schli­emann. De plaats Sleen is naar slee genoemd, zo ook Sleeuwijk. Sleedoorn omdat het gewas gedoornd is, in doornen uitgegroeide twijgen.

Dodonaeus (b) ‘Het sap dat uit deze slee of wilde pruimpjes geduwd en gedroogd in de apotheken bewaard wordt is daar ook Acacia genoemd en wordt er in gebrek van de echte Acacia gebruikt zoals we elders verhaald hebben en daarvan is dit gewas ook Hoogduitse Acacia, in het Latijn Acacia Germanica, genoemd geweest. Het sap wordt van sommige Acaciae succedaneum genoemd omdat men hetzelfde sap dat uit de gekookte slehen duwt en in de zon droogt en in ruitjes snijdt nu voor de echte Acacia plag te gebruiken’.

Is van Prunus insititia, alleen als wilde vorm gescheiden en wordt zelfs met de harde noot en vruchten gemengd, Duits Bilsen of Spinling.

© Duitse Kietsche (zie Padus) Kertsche of Kietschkepflaume.

(e) Schwarzdorn, Engels blackthorn, oud-Engels blaec-thorn naar de gladde en bijna zwarte bast en takken die donkerder is dan die van zijn zuster, de meidoorn, Frans epine noir of buisson noir: zwartstruik.

Gebruik.

Het gebruik was vroeger zo. (Dodonaeus) ‘Het sap van deze wilde pruimen is nuttig in alle gebreken die enige tezamen trekking vereisen en is een goede medicijn of baat om alle loop van de buik, vloed van de vrouwen en allerhande bloedgang te stelpen en op te laten houden en plag daarom in de apotheken van deze en andere Duitse landen voor de Acacia gebruikt te worden.

Men vermengt die of haar zaad zeer nuttig bij alle pappen, zalven en pleisters die kracht hebben om te bedwingen, terug te drijven en te stoppen, ze worden gedaan bij alle dingen die tegen de rodeloop en allerhande buikloop, krampen, rommeling en tegen cholera gemaakt en bereid worden.

De wilde pruimpjes die volkomen rijp zijn geplukt en gedroogd, als Dioscorides betuigt, met zoete wijn gedronken zijn nuttiger voor de maag en beter en maken de buik hard en stoppen allerhande loop of vloed veel beter dan de tamme pruimen.

Wilde pruimen in scherpe of wrange wijn of gestaald water gekookt met de schorsen van hun wortel genezen de zeren en vurigheden van de mond, tong, tandvlees, huig, amandelen en keel als men met dat water of wijn de mond of keel spoelt en gorgelt en dit is zeer nuttig vooral als er wat honig van rozen bij gedaan is om te genezen diegene die hun mond verzworen of bezeerd hebben nadat ze door strijken van de pokken genezen zijn en altijd spuwen, kwijlen en een vochtige mond hebben.

Hetzelfde water of wijn daar de slehen in gekookt zijn stopt de maandstonden als de vrouwen erin zitten.

Sleesap op een plaats van de huid gestreken daar men geen haar begeert te hebben maakt die en houdt ze kaal en glad.

Sleedrank of sleewijn in Normandië gemaakt en wel een onlieflijke zure en kwade drank, nochtans nuttig voor de dorstige werklieden en soms ook voor de koortsige mensen om bij hun de brandt van de tong en keel met de dorst te verslaan.

De onrijpe slee gestoten en in de wijntonnen geworpen laten de wijn wederom tot zichzelf komen.’

Zijn zwarte en donkere kleur heeft geleid tot mooie vergelijkingen, ogen zo zwart als de slee zijn bezongen door poëten.

Chaucer verwijst naar zijn kleur:

‘Ful crooked was that foule’s sticke

And knotted here and there also

And blacke as berrie of any slo’.

De onrijpe vruchten zijn purperblauw en worden zwart als ze rijpen en verliezen hun glans of worden rood als ze murw gemaakt zijn door de vorst. Ze worden wel trekkebek genoemd vanwege hun zure en donkerblauw berijpte vruchten. Na de eerste nachtvorst worden ze echter zoeter en kunnen geplukt worden om er een jam van te maken. De onrijpe vruchten werden wel in de zon gedroogd of in een oven. Zo konden ze ten alle tijde gebruikt worden bij het spinnen, omdat ze zo zuur zijn bevorderen ze de speekselafscheiding in de mond wat nodig is voor het natmaken van de draad. Mogelijk naar het zure sap gaat het verhaal dat men daarmee die plaatsen van het lichaam bestrijkt waar men ongewenste haargroei wil tegengaan.

Van de vrucht maakten de Duitsers wel een wijn, Schlehenwein, door op bevroren vruchten kokend water te gieten en vervolgens de vrucht tot moes te stampen en het nat eraf te gieten. Bij het overblijfsel eenzelfde hoeveelheid wijn gieten en als het vocht er is afgetapt, laten gisten totdat het gereed is om in een fles te bottelen. In Engeland werd er wel een drank van gemaakt die de port wijn kon vervangen.

Ook werden ze geroosterd door takken over het vuur te hangen. Ze werden wel verzameld en in een pot gedaan die diep in de aarde werd begraven tot Kerst.

De vrucht zou goed zijn voor hart- en bloedvaten. Van met rum ingemaakte vruchten werd een soort compote verkregen die gebruikt werd tegen nier- en blaasziektes, voor de smaak werd er wat suiker bijgevoegd.

De bast werd als een middel tegen de koorts gebruikt evenals de vruchten. Het uitgeperste sap werd in de geneeskunde gebruikt onder de naam succes Acacia, waardoor de boom wel Acacia nostra werd genoemd. Dit middel was toch nog vrij gevaarlijk, Ferdinand I zou hierdoor overleden zijn.

De bloem met bloembodem werd wel als een zuiverend middel gebruikt tegen uitslag en zomersproeten. H. Hildegard waarschuwt voor de spinis omdat het freve oproept (frevel).

De bast levert een rode kleurstof en de onrijpe vruchten samen met de jonge takken en zwavelzuur leveren een zwarte kleur waar een inkt uit bereid wordt die gebruikt werd om linnengoed te merken.

Niet alleen als orakel diende de bloemen, ze waren ook goed voor een echte bloedreinigingskuur. De slechte sappen van de winter moesten er uit gedreven worden. Hiervoor waren de sleedoorn bloesems goed. De bekende pater Kneipp zong er zelfs een loflied over: “sleedoornbloesem zijn het onschuldigste afvoermiddel en zou in elke huisapotheek staan moeten en gemakkelijk te bereiken zijn”.

Een rijpe vrucht in jenever gedaan geeft die een aangename smaak.

Het hout is geschikt om er krachtige wandelstokken van te maken, van de takken paraplustokken en rijftanden (houten hark) De doornen werden wel gebruikt als worstpennen en schoennagels. De doornen zouden echter giftig zijn, boeren en snoeiers hebben geregeld pijnlijke wonden gekregen na het snoeien van een sleedoornhaag. Dit gebeurde zo vaak dat ze een talisman bij zich droegen tegen bloedvergiftiging. Als regel werden de toverspreuken opgeschreven en in de broekzak gedragen. Hier is er een uit Cornwall:

‘Happy man that Christ was born

He was crowned with a Thorn

He was pierced through the skin

For let the poison in

But His five wounds, so they say

Closed before He passed away

In with healing, out with Thorn

Happy man that Christ was born’.

Sage:

Toen de krijgsknechten Jezus gegeseld hadden kroonden ze zijn hoofd met een doornenkroon. Daarom gingen enkele mannen naar een bosje doornstruiken die langs de kant van de weg stond en sneden verscheidene lange takken, van scherpe dorens voorzien, af. De struik verzette zich sterk, maar tevergeefs. Een diepe smart trok door hem heen en treurig boog het zijn twijgen naar de aarde. Al gauw zag hij dat zijn twijgen tot een scherpe kroon werd gevlochten. Een paar uur later kwam onze Heer met het kruis beladen voorbij de treurende struik. De Heer wilde de klagende struik troosten en zei: “Wat kan jij arme doren hier aan doen? Ik weet dat jij vergeefs geprobeerd hebt te weigeren. Als teken van je onschuld zal een engel je bekleden met een wit bloemengewaad, nu en voor altijd”.

Op Goede Vrijdag kwamen de bomen en struiken tezamen en wilden uitzoeken wie de doornenkroon van de Heer geleverd had. Hij zou uit het bos verdreven worden. Dat was niet gemakkelijk om de schuldige te vinden want er zijn zoveel doorndragers in het bos. De sleedoorn, de kruisdoorn en de meidoorn, ook de wilde perenboom draagt dorens. Geen een bekende schuld totdat een kruisdoorn vertelde dat hij gehoord dat de sleedoorn zijn twijgen er voor beschikbaar had gesteld. Dat was een leugen want hij had het zelf gedaan. De bomen geloofden hem en omdat de sleedoorn zijn onschuld niet kon bewijzen werd die veroordeeld en moest het bos verlaten. Maar hij kon het onrecht, hem toegedaan, niet vergeten. Van het treuren werd zijn stam korter en krom en zijn twijgen groeiden tot een dichte massa. De Heiland erbarmde zich over de struik. In de tijd dat de anderen geen bladeren en helemaal geen bloemen hadden overdekte Hij hem in een nacht plotseling met witte bloemen. Verbaasd zagen de bomen de volgende dag de verdoemde. Het plotseling bloeien en de witte kleur van onschuld gaf hen te denken. Ze bemerkten dat ze de sleedoorn ten onrechte veroordeeld hadden. Kwaad wendden ze zich naar zijn aanklager, de kruisdoorn. Maar ze vonden die ook niet meer in het bos. Hij had ‘s nachts ook een teken ontvangen, maar het teken van zijn schuld, alle twijgen staan van nu af aan kruisgewijze op de stam. Hij maakte dat hij weg kwam en zette zich neer bij de graven waar je hem nu nog vindt.

Een soort magische boom, gevaarlijk met krachti­ge machten. De bloem is als de meidoorn, maar geeft ongeluk in huis. De doornenkroon van Christus zou gemaakt zijn van de dorens van de sleedoorn, ten teken van zijn onschuld draagt de sleedoorn nu witte bloemen in de lijdenstijd. Daarom slaat de bliksem niet in sleedoorn. Maria zou haar mantel gelegd hebben over een sleedoornstruik toen ze wilde rusten. Daardoor schoot de plant opeens vol witte bloemen.

Geprikkelde struik.

Een sleedoorn is een geprikkelde struik en zou gegroeid zijn uit een lijk of een boze vrouw. De verachte meisjes kregen een sleedoornmaie op de nacht van 30 april voor het huis gezet. Symbool van moeilijkheid.

Net als andere doornstruiken weert het heksen af. Op walpurgisavond nagelt men de twijgen aan een staldeur en op mesthopen om het boze te weren. In Slovenië draagt men als beschutting tegen heksen doornen die in het kleed zijn ingenaaid. In huizen waar kleine kinderen zijn bevestigd men dorens aan vensters en deuren. De Mohammedanen dragen tegen verheksing steeds een stok van sleedoorn bij zich.

In de sagen komt het ook voor dat onder een sleedoorn een schat is begraven.

Vruchtbaarheidssymbool.

Als levensroede diende de sleedoorn in het bijgeloof van sommige streken en was een bestanddeel van de mirtesgert ‘n.

Als eerste voorjaarsbloem behoedt het gewas tegen ziektes en bij het afsnijden spreekt men toverformules uit. Bloeien ze rijk zijn er dit jaar weinig maagden en volgend jaar veel kinderen, waaronder vele buitenechtelijke. De sterke bloei geld duidelijk als een vruchtbaarheidssymbool, vele bloemen zo ook vele vruchten. De bloei is een voorteken van de toekomende oogst, zoveel dagen de struik bloeit voor St. Georg, 24 april, zo veel dagen is er voor St. Jacob de eerste oogst. Vele sleeën, harde winter, Many slones, many groans of vele zuchten.

Weervoorspeller.

Als de sleedoorn bloeit, moet de boer zijn handschoen nog niet wegdoen.

Draagt hij vele bloemen komt er dit jaar een strenge winter.

Hoe eerder in april de sleedoorn bloeit. Hoe eerder voor Jacobi, 25 juli, de oogst gloeit.

Zo veel dagen de sleedoorn voor Walpurgi, 1 mei, bloeit. Zo veel dagen voor Jacobus de zeis door de oogst gaat.

Medische doorn.

Van een bloeiende sleedoorn breekt men een doorn en wrijft daarmee het tandvlees in, dit behoedt tegen tandpijn. Mogelijk is dit gebruik veroorzaakt door de zuur smakende vrucht. In Bohemen verdrijft men met de eerste bloemen, die men in het bed legt, de vlooien of drie bloemen drie maal na elkaar eten behoedt voor jicht en reuma, of beschermt het hele jaar tegen koorts, een bewijs van de versterkende voorjaarskracht vooral van diegene die het eerst gezien werden. Zo zegt al Plinius, hij laat de magiërs berichten, dat de eerste drie anemonen die men in het jaar ziet goed tegen de koorts zouden zijn. Opvallend is dat in Engeland de eerste bloemen als ongeluk brengend werken, vooral als men ze in huis brengt. De doornen van de sleedoorn heten giftig te zijn en veroorzaken boosaardige wonden die licht in etter overgaan. Op Agatha dag, 5 februari, haal je om 12 uur van een sleedoorn het Agatha hout, een stukje van een vinger lang. Die heeft de kracht om een wond of zweer als je erover strijkt, te genezen. Op Goede Vrijdag, voor zonsopgang, ga je in het bos en snijdt van een sleedoorn die zich naar het oosten buigt, onder drievoudig uitspreken van formules, een stukje af. Om de hals gehangen bewerkt dit dat een in de huid gedrongen splinter niet gaat etteren. Tegen wratten spietst men een naakte slak aan een sleedoorn en spreekt toverformules uit. Vooral blijkt de werking tegen geelzucht. In Tirol moest men daartegen een slee op de linkerborst binden. De Hongaren steken bij afnemende maan een Spaanse vlieg op een doorn en bij nieuwe maan neemt men het verdroogde insect eraf en stampt dit tot poeder en mengt het in de drank van het meisje wiens liefde men verwerven wil.

In Renner biecht een vrouw op dat ze op een vrijdag drie sleeën gegeten heeft en bekend daarnaast dat ze van de pater acht kinderen ontvangen heeft. Hofler vermoedt dat de slee, wiens genot als zondig gold, een conceptie verhinderend middel was. Mogelijk was daarom het eten van drie stuks op vrijdag als bijgeloof door de kerk verboden werd.

Ook op de sleedoorn groeit een wit mos, Evernia prunasti, die vroeger medisch gebruikt werd, bijvoorbeeld tegen breuken.

8. Uit Fuchs.

Prunus domestica, L. (gedomesticeerd, gecultiveerd, van domus: huis) (Prunus communis) Bladeren zijn 5-10cm lang en langwerpig eirond, meestal toegespitst en groot, soms dubbel gezaagd, glanzend groen en van onderen blijvend behaard en sterk netaderig. Jonge bladen zijn samengerold en elliptisch tot lancetvormig, wat eivormig en wat donzig aan de onderkant.

Eerst behaarde en later geheel kale grijs/bruin gekleurde twijgen.

Eivormige en gewimperde knoppen.

De plant heeft groenwitte bloemen in april die meestal 2 bij elkaar staan van 3cm in diameter met aan de binnenzijde iets behaarde kelkbladeren en langwerpig eironde kroonbladen.

Ze worden gevolgd door lange, violet/blauwe en weke vruchten met een loszittende en bijna ongegroefde pit. Vruchten zijn bedekt met een waslaag.

De kwets is een tot 10m hoge sterk groeiende boom met wat piramidale kroon. De boom ziet er verwildert uit door de warrige groei Bij pruimen moet je eerst een stam opkweken van een meter hoog omdat de vol beladen takken naar de grond gaan hangen en de vruchten bederven.

Het is de stamvorm van de kwetspruim en andere grootvruchtige cultuurvariëteiten.

Er zijn een 2000 soorten.

Vormen.

Reine-Claude’ is mogelijk een kruising tussen een kwets of pruim en een Damascener. Duitse Reneklode, werd in 1800 toevallig als zaailing op een goed in Coligny, Frankrijk, gevonden. Later werd het vooral in de kwekerij Massot in Oullins biji Lyon geteeld. De naam gaat terug op de Franse koningin Claudia, Frans Reine Claude.

Reine Victoria’ is een stevige pruim met een regelmatige produktie die begin augustus rijp is.

Kleine paarsblauwe vruchten geven ‘Opal’, ‘Czar’, ‘Sanctus Hubertus’, zeer vruchtbaar die eind juli, begin augustus rijp zijn en een zurige ovale blauwe vrucht leveren.

Worwickshire Drooper’ is laat, half september. Met grote eivormige, gele vruchten bij een goede productie. Allen zijn zelfbestuivend. Sommigen andere rassen zijn niet zelfbestuivend.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Deze boom heet in onze taal pruym-boom en de vruchten heten in het Nederduits pruymen, in het Hoogduits Praumen, in het Boheems sswestka slywas. (zie slee, P. spinosa) In het Latijn heet het Prunus en in het Grieks Coccymelea. De boom heet in Frans prunier of prunelier, in het Spaans cinielo, andrino en amexeyra. De vrucht heet in het Latijn Prunum en in het Grieks Coccymelon. De vrucht heet in het Frans prune, in het Italiaans ook prune en susine, in het Spaans prunas, andrinas, amexas en cirvelas’.

Pruim, midden-Nederlands prume evenals midden-Noord Duits en oud-Hoogduits Pfruma en in de 11de eeuw Phruma. Dit stamt uit het Griekse proumnon of prounon dat langs de Donau naar het Rijngebied zou zijn gekomen, vergelijk Frans le prune wat afkomstig is uit gewoon laat Latijn pruna, van Latijn prunum, wat weer stamt uit het Grieks. Het is de prugnon van de Italianen.

Prunus is afgeleid van Latijn pruina: geur, de rijpe vruchten van de pruimenboom, Grieks proune: pruim. De betekenis „pruim tabak” en het werkwoord pruimen komen ook in Fries en Noord-Duitsland voor. Pruimedant, Noord-Nederlans uit Frans prune d’ ode „pruim van een geënte boom”.

Isidorus XIX 6.7 : “Pruna est, quam diu ardet; pruna autem perundo dicta”. Prunus van purere:

omdat zijn hout lang brandt en glimt. Of van vurig, of van vroegtijdig omdat zijn vruchten in hoogzomer rijpen.

Dodonaeus (b) ‘In het hoogduits heten ze ook Pflaumen en alle pruimen heten meest in Engeland plumtree’.

Oud-Engels plume. Mogelijk is dit een woordafleiding van Plumbum: lood, naar de kleur.

Dodonaeus © ‘Dan behalve de voorgaande namen hebben de pruimen ook ettelijke toenamen naar de plaatsen en landen daar ze plegen te groeien want sommige heten in oude tijden pruimen van Damasck, in het Latijn Pruna Damascena die in Syrië bij Damascus groeien. Clearchus Peripateticus de filosoof zegt dat de pruimen van Damascus in de eilanden van Rhodes en van Sicilië Brabyla genoemd werden net zoals de poëet Theocritus ze ook noemt en zegt: ‘De takken van de bomen vallen ter aarde omdat ze zeer geladen zijn met hun vruchten of Brabyla’, elders zegt hij; ‘Zoeter dan Brabya’, en wil te kennen geven hoe zoet en goed van smaak de voor vermelde pruimen van Damascus waren. Want, als Atheneus ervan schrijft, de pruimen van Damascus of Brabyla zijn kleiner dan de gewone pruimen en van smaak die gelijk, doch wat scherper, mondiger of smakelijker dat men in het Grieks drimyteros plag te noemen. Seleurus, zoals dezelfde Atheneus betuigt, verzekert dat de Brabyla, Ela, Coccymela en Madrya dezelfde vruchten zijn en dat de Madrya zo genoemd worden als of men Malodrya zei, Brabyla omdat ze voor de maag aangenaam en de buik nuttig zijn omdat ze de spijs uit de darmen drijven, Ela als of men Mela zei net zoals Demetrius Irton in zijn boek Etymologia betuigt.

De soorten van pruimen zijn onmogelijk en ook onnodig om alle tezamen verhaald te worden, dan de mooie grote bruinblauwe zoete zijn diegene die overal meest Pruna Damascena genoemd worden, in het Hoogduits Quetschen of Wetschen en Blauw Spilling, hier te lande Damast pruimen, dan de andere pruimen die in Frankrijk en Nederland met die naam bekend zijn en nochtans altijd enige scherpte behouden al waren ze half bedorven mogen de naam Pruna Damascena niet goed met recht voeren want ze hebben al te veel tezamen trekking en verstopping in zich’.

Het lijkt erop dat eerst tegen 1449 de naam als Quetsig, dan Zwetsche (=Astbeere, zie avium) in Z. Duitsland is ingevoerd van uit Hongarije en van daar uit Turkestan. Quatsch, Quetsche of Zwetsche is een Slavische klank die toch in de Slavische spraak niet voorkomt, zou uit het Griekse damaskenon ontstaan zijn en langs eeuwenlange weg werd het damaskin, dwaskin, zwaskin, Zwetsche en Quetsche, onze zwets of kwets, Engels quetsche. Men verklaart het woord wel omdat men de kern eruit quetschen kan.

Dodonaeus (d) ‘Andere heten Spaanse pruimen, in het Latijn Pruna Hispanica die uit Spanje gezonden werden’.

Dit zijn wel soorten die mogelijk onder insititia gesteld kunnen worden en worden spanische Pflaumen of schwarze grosse Pflaumen genoemd.

Dodonaeus (e) ‘En zo worden tegenwoordig sommige pruimen Pruna Pannonica of Pruna Hungarica, dat is Hongaarse pruimen genoemd’.

Dodonaeus (f ) ‘Andere heten Marhernsche pruimen, in het Latijn Pruna Moravica’.

Dodonaeus (g) ‘Noch andere heten Franse pruimen, in het Latijn Pruna Gallica, naar de plaatsen daar ze groeien’.

Ook zijn er gedroogde en vooral Franse soorten als Brunellen en Katharinepflaumen.

Dodonaeus (h) ‘De andere gewone kastanjebruine pruimen. De geelachtige Cerea en Cereola Pruna naar hun wasgele kleur’.

Dodonaeus (i) ‘De grote rode rondachtige Pruna asinina, in het Hoogduits Rosz pflaumen en hier te lande rospruimen’.

Ook worden ze naar eilange vorm wel Hoden of Zitsen genoemd, Geisshoden, Bockshoden, Hengstpflaumen bij Tabern.

Dodonaeus (j) ‘ De allerkleinste ronde pruimpjes heten in het Hoogduits Klein Herbstpflaumen en hier te lande palloken’.

Dodonaeus (k) ‘Dan in Italië heten alle soorten brugne, susine, succine, pruni domestici en een zeer grote groene, nochtans zeer zoete soort verdaccir, in het Frans prunier of prunelier en damoines, maar dat is de naam van kleine ronde pruimpjes en partagons of perticons daar Gesnerus van vermaant die ook zeer mooi en geacht zijn’.

Dodonaeus (l) ‘In sommige hoven vindt men pruimkersen wiens vlees een pruim is en bekleed is met een groenachtig vel of schil, maar de steen en kern is van de perzik en heten in Frankrijk prune-pesches en pesches noix’.

Dodonaeus (m) ‘Italica’ Borkh., ‘Reine-Claude’ is waarschijnlijk inlands in Klein-Azië, en met zijn var. opnieuw ingevoerd vanuit Frankrijk. De vrucht heeft zijn naam gekregen van Claude, de vrouw van Frans I, gestorven 1524. Origineel was het “prune de la reine-Claude”. Als de vrucht geïntroduceerd zou zijn vanuit Italië in Frankrijk veronderstelt men dat de naam Reine-Claude een item geweest zou zijn van de Franse renaissance in het koepelvormige plezierkasteel van Chambord en de lange, slanke naakten van de artiest Primaticcio. Tijdens de revolutie was de ergernis zo groot over alles wat maar met koningschap te maken had dat de Fransen de naam Reine-Claude veranderde in Prune Citoyenne, vandaar Engelse citizen plum.

Reine-Claude: Koningin Claudia, Italiaanse pruim, Duits Reine Claude en Italienische Plaume omdat ze uit Italië bekend werd.

Engels greengage vanwege de groene vrucht, mogelijk verwant met gean voor P. avium en Frans guigne voor P. mahaleb.

Duits heeft ook Braune, Plummen, Pramme, Prumme, Fludern, Pfram, Pfraum, Spenling, Zwitsers Frumen, Wagste, Watsche, Zibarthe.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘De pruimen vers van de boom geplukt, doch volkomen rijp, en hoedanig die ook mogen wezen verkoelen en maken vochtig van hun eigen aard en voor spijs ingenomen brengen ze het lijf heel weinig voedsel en laten kwaad bloed groeien. Want net zoals de pruimen vanzelf bijster gauw bedorven en verrot worden zo is ook hun sap in het lijf zeer onderworpen aan bederf en verrotting en daardoor plegen ze de andere spijs die erbij is ook te bederven. Dan ze zijn alleen nuttig voor diegene die te hard van buik zijn want de pruimen als spijs genoten maken de buik redelijk zacht en week.

Maar de gedroogde pruimen zijn veel beter om in te nemen dan de verse en de maag aangenamer en ook brengen ze veel meer en veel beter voedsel bij wat niet zeer gauw bedorven wordt.

De pruimen die in Syrië, te weten bij de stad Damascus groeien, worden gewoonlijk voor de beste pruimen gehouden, als Galenus betuigt in lib.de aliment.facult en daarna volgen diegene die in Spanje groeien, dan die hebben geen tezamen trekking in zich en daartegen zijn sommige pruimen van Damascus heel tezamen trekkend. Want gewoonlijk bevindt men dat de pruimen van Damascus meer tezamen trekkend van smaak zijn en de Spaanse meer zoetigheid hebben. Dan tegenwoordig vindt men in deze landen de echte pruimen van Damascus, te weten die in Syrië gegroeid zijn niet, maar in plaats van die worden er tegenwoordig de Hongaarse pruimen meest geprezen en geacht, te weten die langwerpig van vorm en zoet van smaak zijn.

De gom die uit de pruimboom vloeit is pappend, klevend en toe helend van aard, zegt Dioscorides, en die met wijn gedronken breekt de steen en laat het niergruis lossen en rijzen en met azijn vermengt en op de huid gestreken laat alle sproeten, plekken en mazelen van de jonge kinderen vergaan en verdwijnen. In het kort, deze gom kan al hetzelfde dat de gommen van perzik en kriek doen’.

De boom levert een gom die wel eens gebruikt werd om Arabische gommen te vervalsen. Deze gom in azijn opgelost werd gebruikt als een middel tegen de jeuk en tot zuivering van zweren. Kauwen op een gedroogde pruim is een prima middel tegen heesheid of voor wie spreken of zingen moet.

De Hongaren mengen hun pruimenmoes met dat van appelen en laten het gisten om er zo hun raki uit te bereiden.

Het hout is hard en mooi bruin geaderd en werd als atlashout gebruikt voor keukenwerk. Uit de zaden wint men een olie.

Teelt.

Zo werden ze vroeger geteeld. (Dodonaeus) ‘Men vindt ook muskuspruimen die (zo Costeus schrijft) komen als men een pruimstruikje met muskus bestrijkt eer men ze ent. Dan om de hele zomer lang pruimen te hebben tot Allerheiligen toe enten sommige verschillende soorten van pruimen op de stekelbes, tamme moerbei of op krieken. Ze vermenigvuldigen zeer en zowel op andere pruimbomen als appelbomen, amandelbomen, perzikbomen en Sorbus bomen geënt.

Men zegt dat de pruimen schadelijke vruchten dragen tenzij dat het mos dat er veel op groeit met een grove linnen doek of iets anders goed afgewreven wordt.

Enige verbeteren ze met tamarinden en Cassia, maar dan zijn ze geen spijs meer, maar een purgatief zoals ook zijn de pruimen die uit Armenië plegen te komen want het volk van dat land maakt gaten in de pruimbomen en in die gaten doen ze Scammonia en stoppen die gaten wederom toe met leem en zo laten ze die pruimbomen groeien en die pruimen maken sterke stoelgang en zijn zeer doordringend en doorbrekend van aard. Ze zullen een slaapmakende kracht hebben als ge er sap van Mandragora of heul in de jonge doorboorde stammen doet en dat gat goed dicht stoppen.’

Pruimenmondje.

Een pruimenmondje trekken is een preuts mondje. Het is de gemaakte statigheid van iemand die haar mond in preutse plooien trekt alsof ze het woord pruim wil uitspreken.

Een pruimedant is een verbastering en samentrekking van het Franse Prune d”Ente (een landstreek bij Bordeaux). Het is een gedroogde en zeer donkerblauwe pruim, onze kwets.

Confituren, Engels comfit, van Frans confit, oud-Frans confire: inmaken, van Latijn confectum of conficere: klaar maken, dit werd gemaakt van de suikerpruim.

De pruimenboom is in het voorjaar beladen met bloemen en geeft voor rijke vrucht te dragen. Symbool van “voer je beloften uit.

In het Chinees heet de pruim “mei”. De bloesem is als een van de bloem van de vier jaargetijden het symbool van de winter. Als veel gebruikt decoratiemotief symboliseert het de vijf geluksgoden.

Uit G. Oeder.

=Var. insititia, Bail. (geënt) de myrobalen worden wel als een subsoort van de cerasifera gezien. Ze werden veel gebruikt als onderstam zodat ze spontaan kunnen voorkomen door het afsterven van de gecultiveerde en op hen geënte pruim, en door spruiten die aan de basis ontstaan.

Dit is een kleinere boom dan de pruim met slankere groei, donkerder twijgen en bladeren en vroegere bloei.

Jonge twijgen en bladstelen zijn dicht grijs viltig behaard en blijven zeer lang behaard.

Bladeren 3.5-7cm lang en 2-4cm breed, breed elliptisch aan korte zijtwijgen soms eivormig en gewoonlijk naar de bladvoet puntig toelopend met spitse top, matglanzend donkergroen en van onderen blijvend spaarzaam behaard.

Het is een weinig of niet gedoornde struik met sterke worteluitlopers.

De onderzijde van het blad is behaard.

De struik geeft witte en meestal staande bloemen in april/mei aan zacht behaarde bloemstelen, bloemen tot 2cm in diameter en meestal 2 bijeen met eironde kroonbladen en spaarzaam behaarde kelkbladen.

Gevolgd door hangende en ronde zwartblauwe vruchten van 2.5cm lang met zoete smaak en ovale pit.

Komt uit Europa en Voor Azië.

(Dodonaeus) ‘Myrobalaan pruimen die zo oneigenlijk genoemd worden, in het Latijn Prunus Myrobalanus cognominata, groeien op hoge bomen met zeer wijde en brede takken en zijn dicht met loof begroeid, de schors van de stam is meer effen en lieflijker om te zien dan die van de andere pruimen en de dunne takken zijn met een heel tere schors bedekt, de bladeren zijn tussen de krieken en pruimbladeren, rondom wat geschaard, de bloem is wit en ook ijler dan die van gewone pruimen. Om het jaar komt de vrucht overvloedig voort en is rond die van een lang dun steeltje tussen de bladeren afhangen, lieflijk om te zien die eerst groen en daarna rood en tenslotte purperzwart worden, vol sappig en lieflijk merg hebben en een kleine steen. Clusius beschrijft deze pruimen dan verzekert niet of ze eerst uit Turkije of uit Frankrijk gekomen is, maar zegt dat de soort van pruimen die in Frankrijk voor de Myrobalana Chepula gehouden wordt’.

Var. juliana L.; (naar de H. Julianus) Duitse namen: Krieche, Haber- of Haferschlehe. convar. pomariorum (Boutigny) Dostal; Duitse namen: Spilling of Spille, Katharinenpflaume. Var. cerea Schubl & Mart (wasgeel) (Prunus insititia convar. syriaca Dostal, Prunus syriaca Borkh, zie mirabellen.

Convar. italica Dostal (Italiaans) (Prunus italica (Borkh), Prunus domestica subsp. italica,) zie Reine Cloude.

Naam.

(a) Phruma en Pflaume, Flumo in oud-Hoogduits, Fruunenbaum in Zwitserland, Praunen, Prommen, Prumboum, Pruniboum bij Hildegard, Bulsenpflaume bij Bock. Namen lijken veel op die van domestica en spinosa.

(b) Bilse als bij Hyoscyamus, mogelijk is dit afgeleid van Balz (en balso) van balgan: opgezwollen: buikig, Pilsebaum in Mainz, Bilsienpflaune.

© Chrieh, zie Frans creque: stekend, van oud-Hoogduits Chrezzan: krassen, verwant met schrik, schrei en krijsen: =Cric, Chriehpoum in oud-Hoogduits, Crieche en Krekbom, Kriechen Pflaum, Krichbaum, Griechen in Tirol, Krichim bij Hildegard en Kriechenboum bij Bock, in Oostenrijk Kriachrl.

(d) Of, kroosjespruim of kriek heette in midden-Nederlands cri(e)ke, in oud-Hoogduits Kriach of Criehboum, in midden-Hoogduits en Frans creque. Al Trochus, 1517, verklaart het woord als prunum grecum: Griekse pruim. Het is echter geen midden Latijnse naam zodat omvorming van een Germaans woord mogelijk is.

(e) Net zo met Spilling: gedoornd, van spinellum, dus een naam die niet voor domestica geldt, Blawspilling bij Bock, Spenling.

(f) Duits Haber: Bocksschlehen, Haferschlehe, Haberkrieche, Haberschlehen bij Bock: minderwaardige of kleine pruim, een bokpruim, maar Hengstslehen of slehen.

(g) Kremmelkirsche, Pelzkirsche, zijn grote, zwarte meest aan een kant rode soorten, Kremmelkirsche in Oostenrijk.

(h) Ziberli zijn de kleine gele pruimen, de naam komt wel van Zibeben: rozijnen, (zie Vitis) Zibarten of Zipperli.

(i) Marunken: Marillen, zie Prunus armeniaca en Prunus cerasus, Marunken, Mahtschen en Matschen.

(j) De kleine geelrode vruchten heten kerspruimen, die dubbel zo groot zijn heten myrobalanen of mirabel en dat meestal voor de gele vorm, mirabelle. Als Mirabellpflaume komt het gewas in 1806 voor, hiervoor ligt Frans mirabell: geelachtige pruim, sinds de 17de eeuw. Dit is ontleend aan Italiaans mirabella, een omvorming van mirabolano wat ontleend was uit het Grieks dat zelf oorspronkelijk een Indisch woord was wat een tot bereiding van een zalf dienende vrucht betekende en op een inheemse soort met gele pruimen overgezet werd. (dit was de vrucht van Terminalia)

(k) Engels bullace, mogelijk van oud-Frans beloce.

(l) Wild damson, Shakespeare spreekt over damson, een afleiding van Damask(us), “My wife desired some damsoms” King Henry VI, 1, 101. Frans prune (de damas): Damascener pruim en prunier domestique.

(m) Groningen werden ze wel druipertjes genoemd omdat de vruchten bij rijpheid van de boom vallen zodat onder een zwaar beladen boom het voortdurend druppelt of druipt.

Duits Eigentliche Krieche, Kritzschken, Krellen, Weinkrieche(rle) Weinkrüglein, Schwein- of Saukrieche, Cypern of Ziper(le), Ziparte, Ziegfarze, Bocks- of Geißhoden, Maroncken of Malo(n)cken, Tornigel, Tarrnickel, Ross-, Scheiß-, Wein-, Haber-, Hafer- of Au(g)stpflaume, Pflaumenschlehe, Aug(u)stkirsche, Fluder, Flüder, Pfluder, Priester, Schlupfen, Schlupfer, Weinling en (vooral de gedroogde vruchten) Prunellen.

Historie.

(88, (1932) Zijn inlandse groeiplaats is onbekend, maar van Europese of Euro/Aziatische afstamming. Groeit in echte wilde vormen in de Kaukasus en Trans-Kaukasus gebieden, Turkestan en Z. Altai gebergte. Als plant is het gewas zeer variabel. Sinds een 500 jaar wordt de vrucht in grote hoeveelheden gekweekt ten zuiden van Donau waar er hele wouden van zijn. De vrucht is daar een 4‑6 weken het hoofdvoedsel voor de bevolking. De vrucht wordt ook getrokken op brandewijn, de sliwowiss. Waarschijnlijk valt de invoering van deze vrucht met het optreden van de Magyaren samen. Groeit nu wild in Duitsland en Frankrijk met zure en onsmakelijke vruchten. Is door de Romeinen naar Engeland gebracht wat uit archeologische vondsten blijkt.

Culpeper: “All the plums are under Venus, and are, like woman, some better and some worse”, dit vanwege de grote verscheidenheid in soorten.

Pruimen zijn allen kweekproducten en kruisingen van verschillende Oosterse pruimensoorten. Er zijn verschillende wilde pruimen die als grondvorm worden beschouwd. Alle oude vormen stammen uit Kaukasus en N. Perzië, de Oriënt. Toch zijn er uit lagen van het Neolithicum van Schweizersbild kernen van P. insita gevonden, waartoe deze soort tot de Midden-Europese houtsoorten gerekend kan worden. Volgens sommigen zouden alle vormen van P. domestica hiervan afgeleid zijn. (88, (1932)

Alle gekweekte soorten met de wilde vormen in een redelijke samenhang te brengen is tegenwoordig niet meer mogelijk, maar zoveel laat zich nog wel wijzen dat zeker Prunus italica zonder twijfel een hybride geweest is van Prunus domestica x Prunus insititia. Vormen van deze hybride waren al in de oudheid bekend. De door Columnella als Prunum cereolum genoemde vorm geeft naar de beschrijvingen zeker zo’n hybride weer.

Omstreeks 500 v. Chr. kwam het gewas naar Syrië waar het vooral om Damascus gekweekt werd. De pruim kwam door Alexander de Grote naar Griekenland. De Romeinen leerden ze voornamelijk kennen door de zege van Pompejus en wel eerst de kroosjes en de mirabellen.

In de tijd van Nero heeft men de grote Catharinapruim van Syrië naar Rome gebracht. Cato de oude noemt de vrucht reeds. 50 v. Chr. werden er al veel soorten in Italië gekweekt en werden ze al op sleedoorn geënt. De Romeinen namen ze mee naar het noorden, vondsten van kernen van pruimen en zwetschen in oude lagen bij Saalburg bewijzen dit. Dat in de Karolingische tijd verscheidene vormen te verkrijgen waren kunnen we lezen in Capitulare de villis waar Prunarii diversi generis uitdrukkelijk vermeld wordt. De inventaris van het hofgoed Treola voert prunarios op, in het plan van de kloostertuin van St. Gallen verschijnt ook een perk voor de Prunarius. De H. Hildegard kende al cultuurplanten met de woorden “Omne autum genus pruniboumes, sive sit roszprumen, sive garten slehen, sive kriechen, et silvestre genus”, kende en onderscheidde, buiten Prunus spinosa, ook Prunus domestica, Prunus cerasifera en Prunus insititia. Albertus Magnus verhaalde onder Prunus verscheidene, in grootte en vorm van de vruchten en kleur van elkaar afwijkende cultuurvormen. Hij kende ook de, door hem genoemd als cinus, P. insititia, die toentertijd een grote verspreiding had en die hij niet onder de ooftbomen opnoemde, waarschijnlijk trad het gewas toen sub spontaan op.

Appel, peer en pruim zijn de enigste van alle ooftsoorten die toentertijd ook Scandinavië bereikt hebben.

Tempelridders en kruisvaarders hebben de pruim verder naar het westen gebracht.

Het Shakespeare gezegde: “I will dance and eat plums at your wedding”. Blijkbaar toch een feestelijke gebeurtenis, wat bijzonders. Gestoofde pruimen, King Richard IV, III, 3,129, waren een gerecht waar oude zondaars meermalen hun toevlucht toe namen in de hoop hierdoor hun vroegere krachten terug te krijgen, een hoop die maar al te dikwijls ijdel bleek.

Stewed pruimen werden meestal als verfrissing in huizen van kwalijke reputatie gebruikt, 1 King Henry IV iii 3 128, Merry Wives of Windsor i 1 296, Measure for Measure ii 1 92 etc. maar pruimen werden ook gebruikt door respectabele mensen, Winters Tale iv 3 51.

Chaucer: “And many homely trees there were

That peaches, coines, and apples bere

Medlars, plummes, peers, chesteinis

Cerise, of which many one faine is”.

Vondel, Anagram van Priaap;

‘Om de snoepvogels te zien uit de krieke bomen’ .

Groep Prunocerasus.

Bloemen hoogstens met 5 bijeen in bundels of trossen, 14 soorten.

14. Uit NGSimages.

Prunus americana, Marsh. (uit Amerika) Bladeren 6-12cm lang en 3-6cm breed, lang eivormig/ovaal met scherpe gepunte top, dof donkergroen en van onderen grijs/groen en langs de middennerf behaard, zijnerven zijn duidelijk zichtbaar.

Valt in april/mei op door de grote witte en soms wat roze bloemen met purper/rode kelk, bloeit voor het blad in 2-4 bloemige zittende tuilen, bloemen 2-3cm in diameter.

Vruchten zijn even groot als de bloemen en valt in de herfst valt het op door de bijna ronde en rode berijpte vruchten.

Een breed kegelvormige boom met iets overhangende twijgen.

In de winter goed te herkennen aan de puntige en bijna zwarte knoppen, twijgen met vele lichtgele punten met de korte zijtakjes die vaak doornig gepunt zijn.

De Amerikaanse pruim komt uit Midden en O. N. Amerika en wordt 8-12m hoog.

Mini abrikoos, Wild plum, American plum, Marshall’s large yellow sweet plum. Amerikanische Pflaume.

Subklasse II Amygdalus met een 30 soorten.

Amandelachtige. Struiken of kleine bomen met in de knop gevouwen bladeren. Bloemen zijn roze en komen voor de bladeren gewoonlijk met 2-3 bijeen of alleenstaand, kort gesteeld of zittend. Vruchten zijn vlezig of droog, indien vlezig dan fluweelachtig behaard, droog, dan viltig behaard en openspringend.

27. uit L. van Houtte.

Prunus triloba, L. (drielobbig) Het blad is aan de top min of meer driehoekig, triloba, 3-10cm lang, omgekeerd eivormig met top plotseling toegespitst, scherp dubbel bijna ingesneden gezaagd, diep groen en van onderen meer grijs en blijvend behaard vooral langs de nerven.

Twijgen zijn zeer fijn behaard en worden gauw kaal.

Bladsteel is 4-6mm.

De bloemen zijn rosé en staan wijd open in april mei, kort gesteeld met fijn gezaagde kelkbladen en omgekeerd eivormige kroonbladen met talrijke meeldraden, 2.5cm in doorsnede.

Vrucht is droog, tot 1.5cm lang en eerst rood/geel, later rood en min of meer eivormig en behaard

Een opgaand groeiende struik met eerst bruin/rode en later donkerbruine twijgen, ouder wordende met afschilferende schors.

Deze algemeen bekende struik wordt gebruikt voor forceren en staat in vele tuinen als halfstam en soms op hoogstam.

De bloeiende amandel is al in 1855 beschreven, komt uit China en wordt 2m hoog.

Plena’ is de gevuld bloemige vorm die we het meest zien met bloemen van 3.5cm in diameter

Het amandelboompje moet direct na de bloei teruggesnoeid worden, het struikje maakt weer nieuwe scheuten van halve meter lengte die het volgende jaar weer beladen zijn met dikke en rode knoppen. Kan van afleggers vermeerderd worden.

Naam.

Amandelboompje, Duitse Dreilappige Mandel, Mandelbaumchen, Mandelaprikose, Engels three lobed leaved plum of flowering plum.

29. Uit S. Pallas.

Prunus tenella, Batsch. (zeer teder, fijn) (Prunus nana) (zeer klein) Kenmerkend zijn de kort gesteelde en tamelijk stevige, liniaal/lancetvormige bladeren, de kleine roze/rode bloemen die voor de bladeren komen en de geel/groene viltig behaarde vruchten die op die van de gewone amandel lijken.

Bladsteel tot 6mm, zonder klierpuntjes.

De bladeren zijn 4.5-6cm lang en 6-15mm breed met puntig toelopende top en meestal boven het midden het breedst, randen zijn bezet met scherpe en spreidende, zaagachtige tanden.

De hel rode/roze bloemen verschijnen al vroeg in het voorjaar, april/mei, aan korte twijgen, alleen staand of met 2-3 bijeen, zittend en ruim 1.5cm in diameter met blijvende knopschubben, kelkbladen zijn fijn klierachtig gezaagd, kroonbladen langwerpig/eivormig, meeldraden korter dan de kroonbladen. Vormt een breed uitgroeiende struik die veel worteluitlopers maakt met wat warrig opgroeiende twijgen en takken.

Vrucht is eivormig en sterk samengedrukt, puntig toelopend met ruwe binnenschaal.

Het is een 1m hoge struik die in Z. Europa, W. Azië tot Siberië voorkomt. Is beschreven in 1683.

’Alba’ is de witte vorm.

Naam.

Dwergamandel of Russische amandel, Engelse Russian almond of dwarf almond, Duitse wald- of Zwergamandel.

32.

Prunus dulcis Webb. (heerlijk, liefelijk) (Prunus communis, Fritsch.) (gewoon) (Prunus amygdalis, Amygdalis communis, L.) is de amandel. Een plant met glanzend groene, lancetvormige en fijn gezaagde bladeren. Het blad lijkt op die van de perzik, maar is meer klierachtig behaard, 7-12cm lang met lang gepunte top.

Olijf/groene en aan de zonzijde iets bruin gekleurde kale twijgen.

Bladsteel tot 2.5cm lang en geklierd.

Bloemen zijn bleekroze, alleenstaand of met 2 bijeen, talrijk in april, 3.5cm in diameter bloeit uit naar wit toe, bijna zittend met rond eivormige en aan de zoom behaarde kelkbladen.

Viltig behaarde vruchten van 6cm lang die in september rijp zijn en openspringen. De pijlvormige, oranje en geribbelde steenvrucht is omgeven door een groene leerachtige schaal.

Een grote struik/boom van 3‑8m hoog met brede kroon en dikke stam. De schors is donker en bladdert in kleine plaatsjes af.

Een boom die hier niet winterhard is.

Amandelbomen zijn meestal geënt op de onderstam St. Julien. Linnaeus noemt ze Thymbra juliana, de bekende pruim St. Julien, naar de H. Julianus. Ook zijn er hybriden van amandel x perzik.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) ‘Deze boom heet hier te lande amandelboom, in Hoogduitsland Mandelbaum, in Frankrijk amandier, in het Grieks heet het Amygdale en in het Latijn Amygdalus.

De vruchten heten in het Nederduits amandelen, in het Grieks Amygdalon en in het Latijn Amygdalum of, zoals men nu in de apotheken zegt, Amygdala, in het Hoogduits Mandell, in het Frans amandes, in het Engels almond, in het Boheems mandlij, in het Italiaans mandole, in het Spaans almandras, amelles en amendoas’.

Amandel heet in het Duits Mandel, in oud-Hoogduits Mandala, Mandelbaum bij Bock, Frans amandier, wat uit oud-Frans amande en dit uit laat Latijns amandula stamt en dit van Latijn amygdala, van Grieks αμυγδαλη, amygdale, van Hebreeuws megedh el: gewijd fruit of heilige vrucht. De Engelse almond ontstond onder invloed van het Arabische al: volmaakt. In Angelsaksisch staat amigdal naast de magdala treo. Italiaans mandiola, Spaans almendro, Italiaans mandorlo. Perzisch badam, Turks badem ag, Arabisch louza ul nala.

Dodonaeus (b) ‘De zoete heten Amygdala dulcia, dat is zoete amandels en de bittere Amygdala amara, dat is bittere amandels. De olie van de bittere amandels heette in oude tijden Metopium’.

Er zijn bittere en zoete amandelen. De bittere is giftig en bevat veel blauwzuur die aan een aangename geurige olie is gebonden. In grote hoeveelheden werken deze gewassen verdovend. Geiten zijn wel eens overleden doordat ze hiervan aten. De bittere werd bittre Mandeln genoemd.

Dodonaeus © ‘Voorts zo heten de beste amandels in Italië mandorle ambrosine. Sommige noemen de amandels in het Latijn ook Nux longa, alsof men lange noot zei’.

Zoete soorten met hun namen uit verschillende landen zoals Ambrosiamandeln (in Italië) Atlasamandel, afrikan, berberische, provencer of spanische Mandeln, Pittmandel (Portugees) Pugliamandel (Italiaans) Valenziamandeln, zoete in breekbare schalen waren Pistazienmandel, Damenmandel, Knack- Krach- of Krackamandeln.

Verder is er de knak- of kraakamandel met een licht breekbare steenschaal.

(d) Marsepein komt van de amandel, ei en suiker. Het woord komt uit marci panis: markusbrood of van de Venetiaanse munt: marzapane. Ook de kistjesvormen van de marsepein heetten marzapane en later werd deze naam op de inhoud van die vormen overgedragen, in het Duits Marzipan, Of uit oud Frans marsepain (nu. massepain), dit uit Italiaans marzapane, dat reeds in de 13de eeuw „kistje inhoudende 1/10 moggio” voor komt en in de 14de eeuw voor het daarin in de Levant verpakte preparaat van suiker en amandelen werd gebruikt. Het woord gaat terug op Arabisch mauthabtân „zittende koning”, welken naam de Saracenen bij ‘t begin van de Kruistochten op een Byzantijnse munt met een zittende Christus toepasten. ± 1100 werd die naam bij de Romeinen bekend die het vervormden. In 1193 werd een echt-Venetiaanse munt door ‘t volk matapan genoemd. Ook elders had men zulke munten, alle de waarde 1/10 van munteenheid hadden. Zodoende kreeg het woord de betekenis 1/10 van elke maat- eenheid” (op sommige plaatsen in den vorm marzapane), zo te Lajazzo „ 1/10 moggio”.” Op Cyprus komt dan ook weldra de bet. „kistje inhoudende 1/10 moggio” voor.

(Dodonaeus) ‘Atheneus schrijft van de Maza aldus: ‘In de eerste tijden plag het volk een algemene spijs van meel of Polenta (van gerst) te gebruiken die ze Maza noemden en het woord wat betekende om die te bereiden was in Grieks, dan de nakomelingen die niet tevreden waren met die algemene en noodzakelijke spijs hebben die met andere dingen door gulzigheid vermengd en geleidelijk aan naarstig veranderd en lekkerder gemaakt en de naam Maza in Mattya verdraait waarmee ze alle lekkere en kostelijke spijs noemden en begrepen en het woord Mattyazein betekende bij hen zoveel alsof men spijzen bereiden en gaar maken zei. En misschien is daarvan het gekomen dat die koeken of banketspijs die men van amandels en suiker in de apotheken plag te bereiden en te bakken noch tegenwoordig in onze taal massepeien en marsssepeinen als Massae of Mazae panes, dat is broden van Maza, genoemd worden’.

Uit laat Latijn amandula ontstond het Italiaanse mandorla voor de amandel, gelijk aan de amandel in vorm, een symbolisch intersectie van de cirkels van de hemel en aarde, geest en natuur, die God, Christus en Maria in de middeleeuwse kunst insloot. De uit twee cirkelbogen gevormde ovale of amandelvormige aureolen is de met een stralenkrans omgeven Christus, of Maria. De amandel is een oud symbool van een vrucht die een waardevolle inhoud insluit in een zeer harde en vrijwel niet te doorboren schaal. Ook werd ze als symbool van de in de baarmoeder liggende kiem opgevat.

Bij de ouden vergeleek men een deugdzaam mens met een amandel (of perzik) met een amandel blad dat erop ligt. Dit omdat de amandel de vorm van een hart heeft en het blad op een tong lijkt. De betekenis is deze: dat een wijs en deugdzaam mens niet alleen de tong moet gebruiken om goed te spreken, maar dat de tong op het hart moet liggen om de taal der liefde te spreken. Symbool van “ik ben jouw gevangene, jouw kwaliteiten zijn als jouw charme, ongeevenaard.

In Toscane worden amandeltwijgen gebruikt om schatten te vinden, net als bij ons de hazelaar.

De mandoline, het muziekinstrument, heet zo naar zijn amandelvorm.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (141, 164, 310, 562) ‘Uit de zoete amandels, als er enig sap of nat bij gegoten is, wordt een wit melkachtig sap getrokken dat amandelmelk heet wat niet alleen goed is om het lichaam te voeden, maar is ook zeer nuttig voor al diegene die de rode loop of enige andere vloed hebben en is ook zeer behulpzaam diegene die ontsteking in de zijden hebben en etter spuwen, als Alexander Trallianus betuigt, want de amandels hebben enige openende en verterende kracht met een afveging waardoor ze de borst en longen zeer toegedaan en nuttig zijn en zeer behulpzaam om het etterachtig spuugsel gemakkelijker te laten voortkomen en rijzen.

Men maakt van deze zoete amandels ook ettelijke soorten van koeken en taarten zoals zijn marsepeinen en andere diergelijke lekkernijen die meer verdrogen en beter zijn om de buikloop te stoppen dan de amandelmelk en zijn daarboven ook wel zo goed om de voor vermelde gebreken van de longen en borst te genezen en het etterachtig spuugsel gemakkelijk te laten rijzen en voortkomen.

De olie is ook zeer nuttig diegene die enige gebreken in de nieren hebben en met de smarten van het niergruis gekweld zijn, want ze opent, maakt wijdt en slibberig de doorgangen of aderen van de plas en maakt dat ze beter zijn om de steentjes of het niergruis te laten rijzen of af te komen. Men houdt ze ook voor zeer goed voor de vrouwen die van kind geleegd zijn want ze kan de naweeën zeer gemakkelijk en gauw verzoeten of wegnemen.

De zoete amandels zijn lieflijker en beter om te eten voor de gezonde, te weten ongeschild ingenomen, dan gepeld of ook met suiker bedekt vermeerderen ze de bijslapen macht en lust in de mannen en vrouwen en in de mond gehouden benemen ze de smarten van het tandvlees en veel gegeten laten goed slapen, de groene dienen de zwangere vrouwen omdat ze bij hun de walging benemen en de kwade onredelijke lusten in goede appetijt of eetlust veranderen. Dan als ze volkomen rijp zijn geven ze de magere mensen grote kracht en voedsel en vooral met suiker genoten.

Olie van zoete amandels wordt ook van de handschoenmakers gebruikt en wordt gemaakt van oude zoete amandels die heel zijn en in een zak of zeef gesloten en in een pan verwarmt zonder te verbranden en dan in een warme pers gelegd en uitgeduwd.

De bittere amandelen hebben een dun makende, verterende en openende kracht en ontsluiten alle verstopping van de longen, lever, nieren en milt en van alle andere inwendige leden en daarom zijn ze goed om de pijnen van de zijde te verzoeten. Ze maken de buik ook week en daarbij verwekken ze de maandstonden en plas en genezen de druppelplas en koude plas en vanwege dezelfde oorzaak zijn ze ook goed tegen dat hoesten, kortheid van adem, met enige likking vermengt en gebruikt, want ze doen al hetgeen dat in de borst en in de longen vast is gemakkelijk rijzen en voortkomen.

Men zegt ook dat diegene die vijf of zes bittere amandels nuchter inneemt die gehele dag niet dronken zal worden.

Bittere amandels zuiveren ook de huid en laten alle plekken en vlekken van het aanzicht en van het ganse lichaam vergaan.

Bittere amandels met azijn of met olie van rozen vermengt genezen de pijn van het hoofd, op het voorhoofd of aan de slaap van het hoofd gelegd of gestreken, als Dioscorides zegt.

Olie uit deze bittere amandels gemaakt, als men die in de pan roostert en dikwijls roert en daarna stijf uitperst en aan de lendenen of navel gesmeerd is het ook goed tegen het niergruis, koude plas, druppelplas en pijn van de nieren, aan de slaap van het hoofd gestreken laat de hoofdpijn vergaan en brengt rust: warm in de suizende oren gedaan beneemt het tuiten en brengt het gehoor weer, maakt de verharde zenuwen zacht. Ze verdrijft ook alle plekken en ander onzuiverheid van het aanzicht en laat de rimpels vergaan, met honig gemengd, en wordt goed gehouden om het duister gezicht te verhelderen, maar met wijn gemengd zuivert het de tranende zeren van het hoofd.

De zijden lakens worden met deze gom ook vast en stijf gemaakt zodat ze niet zo gauw rimpelen of verfrommelen. De gestoten amandelen, waar de olie uitgeperst is wederom gestoten en de handen daar dagelijks mee gewassen geeft zachte en witte handen. Met de olie maakt men pruiken vet eer zij gepoederd worden zodat het poeder daar beter in zou blijven hangen. De handschoenen makers gebruiken mede de olie om hun handschoenen zacht te maken. De zoete amandelen zijn door haar winderigheid en stoffen bekwaam om de lust van bijslapen te verwekken en te vermeerderen, dan het is een kwade put daar men het water in dragen moet”.

De steen wordt geoogst na het vallen, gekraakt waarin je een zoete kern vindt. De amandel behoort eigenlijk ook tot de noten. Bij de amandel gaat het om de kern, de inhoud van de noot. Je eet geen vruchtvlees van de amandel. De pit kraak je, hoewel die enorm hard is. Er bestaan eigenlijk twee soorten, de bittere en de zoete. De zoete is een veel gebruikte noot, je kan die gezouten of geroosterd eten, bij marsepein, bakwerk en amandelolie.

De bittere amandel bevat geen vluchtige olie van zichzelf, maar dat wordt gevormd door water toe te voegen waarna onder andere Pruisisch zuur wordt gevormd. Zoete amandels met water geven dit niet. Eet je een grote hoeveelheid van bittere amandelen dan komt er door het maagzuur een werking die tot blauwzuurvergiftiging kan leiden, 50 tot 60 stuks kunnen dodelijk werken. Als je het zuivere amygdalin in het bloed brengt treedt er geen vergiftiging op omdat het bloed geen ferment bevat die het blauwzuur werkzaam maakt.

De bittere wordt gebruikt voor bitterkoekjes, likeuren, maar vooral voor zeep en cosmetica. Van de olie wordt een laxeermiddel verkregen en een schoonheidsmiddel, ook voor fijne technische werken. De olie werd gemaakt door de amandelen zeer klein te stoten, hoe kleiner hoe beter, dit wordt in een grove lap gedaan, kaasdoek genaamd, en die in een pers waaruit de witte en troebele olie druipt.

De vette amandelolie werd gebruikt bij oorziektes, om er de huid in te wrijven. Door wrijven van 10 delen zoete amandelen met 100 delen water krijgt men een emulsie, zogenaamde amandelmelk die voor zieken dorst lessend en verkoelend werkt.

Het blad werkt hoeststillend. De zoete amandel werkt gunstig op maagzweren.

De plant staat onder het beheer van Jupiter.

Er wordt verteld dat waar een boom wild groeit dat die bittere vruchten draagt. Wordt die gecultiveerd draagt die zoete amandelen, laat je hem weer aan z’n lot over wordt het weer een wilde en bittere.

Teelt.

Zo was de teelt vroeger. (Dodonaeus) ‘Aristoteles die zegt het dat men van deze bomen haar natuur plag te verbeteren en daarom steekt men er een nagel door en dan werpt het een soort gom uit en die vrucht wordt daarom zoet. De amandelbomen brengen de landlieden veel winst aan want ze behoeven niet veel teelt en groeien wel op droge zandachtige plaatsen en daarboven mag tussen die het koren zeer goed groeien doordat ze klein en weinig loof hebben, maar de lucht daar ze onder staan moet warm wezen en daarom ziet men in Provence en Dolfiné er hele wijde velden mee begroeid en ook in Apulië, Sicilië en andere eilanden van de Middellandse Zee en in de platte landen van Afrika. De vruchten zijn van hun eigen aard bitter van kern, zegt Theophrastus, maar door teelt worden ze zoet, te weten als men varkensmest bij de wortel legt of er plas over giet en goed met aarde bedekt dan ze zullen wederom bitter worden als men hun eerste scheuten van de beesten laat eten, men moet er ook wel op letten dat er geen paardenmest omtrent komt want dan zouden ze onvruchtbaar worden, dan om diegene die nooit gedragen hebben tot hun tijd om te laten dragen zal men de wortel in de winter ontbloten of een deel van de stam naast de aarden doorboren en een eiken prop in het gat slaan en daar mensen plas over gieten’.

Onsterfelijkheidsymbool, Bijbel.

De amandel bloeit met roze/witte bloemen waar de gehele struik mee overdekt is en lijkt zo in de verte op een eerbiedwaardige witharige aartsvader. De bloei is al zeer vroeg in het voorjaar, januari, een voorjaarsbrenger, een teken dat de winter over was, dat de vogels weer komen en dat het geluid van de tortelduif weer gehoord kan worden. Het is januari.de wake tree. De amandel bloeit voordat de bladeren uitkomen, vandaar het Hebreeuwse woord sjaked, wat zich haasten betekent, waakzame of wakkere. Zie de woordspeling van Jeremia op de vraag des Heren: Wat ziet gij Jeremia?’ 1: 11/12: “Ik zie een roede van sjaked... want ik zal wakker zijn om dat te doen.” (ik ben waakzaam op mijn woorden om dit uit te dragen) Sjaqed is het woord voor amandel en wakker zijn, op iets bedacht zijn is van dezelfde stam sj.q.d. De Egyptenaren kenden de amandel waarschijnlijk ook nog niet omdat Jacob die ernaartoe bracht. (Genesis 43: 11.)

Nog steeds trekken bloeiende amandelbomen vele mensen naar het zuiden waar zo’n bloemenwonder een echte openbaring is. De boom is overdekt met sneeuwwitte bloemen zodat het een onvergetelijke aanblik geeft. Dan is ook te begrijpen, dat in de beschrijving van ouderdom die onder zulke mooie beelden in Prediker 12: 6 gegeven wordt de bloeiende amandel het beeld is van het wit worden van het haar, ‘de amandelboom zal bloeien, vers 5, het beeld van de grijsheid, die een ‘sierlijke boom’ is, Spreuken 16: 31.

De amandel bloeit na de winter, het eerste leven na de “dood”, de eerste bloemen, zangvogels en dergelijke. Dan is het nog maar een stap om de plant te verbinden met het leven na de dood en als symbool van de onsterfelijke ziel te accepteren en de opstanding van de geest.

De perzik heet in het Chinees tao en is daar het zinnebeeld van leven en van de onsterfelijkheid. In de legenden kan men onsterfelijk worden door de magische perziken te eten die groeien in de tuinen van Xiwangmu. Hier leeft Xiwangmu, de koningin-moeder van het westen, een mythische figuur die in een paleis in het Kunlun-gebergte leefde en waakte over de en van onsterfelijkheid.

Zo zou ook de bloei van Aarons staf gezien kunnen worden. De dode staf die tot leven gewekt wordt. De 12 staven, waarvan de ene van amandelhout, zou meegenomen kunnen zijn uit Egypte, als die door Jacob geïntroduceerd was en daar verder gekweekt. De amandel heeft de eigenschap, net als andere leden van deze familie, om zich met opvallende snelheid en gemak in bloei te laten trekken door die in water te zetten. Ook Virgilius verhaalt van een bloeiende staf.

Nog brengen Joodse gelovigen amandeltakken in de synagoge op hun voorjaarsfeest zoals de oude palmen droegen naar de tempel.

Genesis 28: 19 ‘En hij noemde die plaats Bethel, maar tevoren was de naam der stad Luz’. 30: 37 ‘Toen nam Jacob zich verse takken van populieren, amandelbomen (luz) en platanen’, 35: 6 ‘Toen Jacob aangekomen was te Luz, in het land Kanaän’, 43: 11 ‘en brengt dien man een weinig honig, gom en hars, terpentijnnoten en amandelen’.

Exodus 25: 33-36 ‘Drie bloemkelken in de vorm van een amandelbloesem aan de ene arm, met knoppen en bloesem, en drie bloemkelken in de vorm van amandelbloemen aan den anderen arm, met knop en bloesem, aldus voor de zes armen, die uit de kandelaar uitsteken. Op de kandelaar vier bloemkelken in den vorm van amandelbloesem, met zijn knoppen en bloesems, (aldus) bij de zes armen die uit de kandelaar uitsteken. De knoppen en de armen zullen uit hem voortkomen, terwijl het geheel een gedreven werk van louter goud is.

Exodus 37: 19-20 verhaalt hetzelfde.

Numeri 17: 1-8 spreekt de Heer tot Mozes dat elke van de 12 stammen een staf neemt met de namen van hun leiders erop dan zal de man die Ik kies zijn staf bloeien. ‘Toen Mozes de volgende dag de tent der getuigenis binnen ging, zie, de staf van Aaron, voor het huis van Levi, bloeide; hij had bloesem voortgebracht, bloemen gedragen en amandelen doen rijpen’.

Jozua 16: 2 en 18: 13 ‘en verder van Bethel naar Luz…Vandaar liep de grens door naar Luz…

Prediker 12: 5 ‘en op de dag, dat men ook vreest voor de hoogte, en er verschrikkingen op den weg zijn, de amandelboom bloeit, de sprinkhaan zich voortsleept en de kapperbes niet meer helpt – want de mens gaat naar zijn eeuwig huis en de rouwklagers gaan rond op de straat’

Jeremia 1: 11 ‘ En het woord des Heeren kwam tot mij: Wat ziet gij, Jeremia? Toen zeide ik: Ik zie een amandeltwijg. Daarop zeide de Here tot mij: Gij hebt goed gezien, want Ik waak over mijn woord om dat te doen.’

De amandel was al gewoon in de tijd dat Jacob om koren zond. Zijn zending laat zien dat de amandel nog niet bekend was in Egypte. Zonder twijfel werd de vrucht daar spoedig gewoon zodat ze tijdens hun verblijf er bekend mee raakten. Dat zal de oorzaak zijn dat ze in het verlaten Sinaï deze boom als model voor hun kandelaar maakten. De versieringen van kandelaars in glas en kristal worden nog steeds amandels genoemd door de glaswerkers.

De roede van Aaron moest zijn meegebracht uit Egypte, of de anderen ook van amandels waren staat niet vermeld. Amandeltakken zijn beroemd vanwege hun gemak en snelheid om in bloei getrokken te worden als je ze in een water zet op een warme plaats. De staven waren de roeden, de symbolen van de stammen vandaar dat de Bijbel vaak het woord roede noemt in plaats van scepter.

In Gen. 30: 37 wordt de amandel Luz of Loez genoemd, vroeger werd het wel vertaald als hazelaar, Richteren 1: 23, waarschijnlijk naar de hoeveelheid amandels die daar voorkomen, Beth-el-luz. Luz is ook de Arabische naam voor de amandel.

De amandel had ook aan de bekende stad Beth-el haar oorspronkelijke naam Loez gegeven, Genesis 28: 19. Deze naam is dan ook gelijk met de Arabische naam voor de amandel, luz (Concordantie), Loz. Luz verwijst dan naar de overvloed van de amandel en shaked wordt als een waakzame boom aangeduid en gebruikt als een synoniem voor Luz. In een poëtische verbeelding betekent dan shaked een waakzame boom die zich haast om knop te zetten en te bloeien voor andere bomen, en is zo een synoniem voor luz. Ook Jacob in Haran maakte bij zijn strijd om het bezit van de kudden gebruik van loez, dat wil zeggen van de amandeltakken.

De bloem wordt wel gebruikt om als ornament te dienen voor de kandelaar, van de ark des verbonds (Exodus 25: 31, 33/40, 37: 19,20) De versieringen van kandelaars in glas en kristal worden nog steeds amandels genoemd door de glaswerkers.

Historie.

De plant is afkomstig uit Perzië, Syrië en Arabië en heeft zich vandaar naar het oosten en westen verspreid. Groeit nu wild vanaf de kusten van de M. Zee tot de heuvels van India. De wilde vorm, var. amara, is vermoedelijk op vele plaatsen ontsnapt uit de gecultiveerde tuinen. Uitzaai van zoete amandelen geeft dan ook in de regel de als wilde oorspronkelijke te beschouwen bittere weer terug. Het is waarschijnlijk een cultuur afkomeling van Prunus webbii, (Philip Barker Webb, Engelse aristocraat en plantenverzamelaar, 1793-1854) een sterk doornige plant die door de Grieken gekweekt werd en waardoor de Romeinen ze leerden kennen, die hielden de zoete en bittere uit elkaar.

Homerus kende deze vrucht nog niet. 600 v. Chr. was ze zeker bekend bij de Grieken.

Athenaeus zegt dat de amandels van het eiland Naxos superieur waren aan alle anderen, ook dat die van het eiland Cyprus goed waren. Het was de gewoonte van de Grieken om amandels te eten voor de maaltijd om zo een goede dorst te krijgen aan het eind van het maal. De droge natuur van de amandel vraagt om vocht.

Een halve eeuw v. Chr. ontvingen de Romeinen het gewas als Nuces Graecae: Griekse noot.

(88, (1932) In de lagen van Saalburg zijn hiervan geen resten gevonden en is de amandel vermoedelijk niet meegekomen met de Romeinen, overeenstemmend daarmee is het ontbreken van de boom in Engeland. In Duitsland werd de amandel in 716 bekend en door Karel de Grote, 812, voor cultuur aanbevolen. In Capitulare de villis werd P. communis als amandalarios opgevoerd, in het Klooster van St. Gallen wordt amendalarius gevonden. Daarentegen moet het ontbreken in de Karolingische tuininventaris als opmerkenswaardig geboekt worden. De H. Hildegard spreekt over medische gebruiken en noemde de boom, net als later Albertus Magnus, amygdalis.

Toen in het grootste deel van Duitsland amandelen voor medische doeleinden uit het zuiden ontvangen werden, ontstonden aan het eind van de middeleeuwen in de Rheinpfalz zulke grote aanplantingen dat het leek of dit een stukje Italië was.

Shakespeare haalt een gezegde aan in Troilus and Cressida V. 2. 193: ‘The parrot (papegaai) will do more for an almond”.

Sage.

Prinses Phyllis en Demophoon, wiens schip schipbreuk had geleden op de Thracische kust, werden verliefd op elkaar en er was overeengekomen dat ze zouden trouwen. Maar eerst zette Demophoon zeil, nadat zijn schip op kosten van zijn gastheer gerepareerd was, met de belofte dat hij zou terug keren zo gauw als hij zijn zaken afgehandeld had. Maar naar de wispelturigheid van zijn sekse ontmoette hij thuis een meisje die zo veel mooier was in zijn ogen dat hij zijn belofte vergat. Phyllis wachtte bij de kust en haar hart sprong op elke keer als ze een zeil aan de horizon zag. Met de tijd werd ze ziek en stierf tenslotte ongelukkig. Maar voordat ze naar haar graf werd gebracht veranderde de goden haar in een amandel en in die vorm houdt ze de wacht, haar armen steeds uitgestrekt voor de ontrouwe geliefde. Zo stond ze toen Demophoon terugkeerde, waarom doet niet ter zake, maar toen hij hoorde wat er gebeurd was bezocht hij met gewetenswroeging de boom. Hij viel aan zijn voet en omarmde de stam, bewaterde zijn wortels met zijn tranen waarop ze in bloei uitbarstte van blijheid. En in de Griekse tong kreeg de amandel de naam phylla. (blad)

Christelijke legenden.

Katholieken symboliseren de boom met Maria. De Mohammedanen zien er de hoop van de hemel in. De Joden zien er de staf van Aaron in. Die staf werd met grote verering bewaard en kwam in Rome waar het de staf van de paus werd.

Wagner had de wereld verbaasd met de Tannhauser legende maar die was al lang verspreid in een andere dan de muzikale vorm. De held van het verhaal was een minnezanger die onderweg was om deel te nemen in een zangwedstrijd en bij een grot aan een heuvelkant kwam. Bij de ingang stond een dame van ongelooflijke liefheid. Hij nam haar uitnodiging aan en volgde haar in de berg waar de grot wijder werd tot een prachtige kamer. Het was Venus, de liefdeskoningin die hem had geroepen. Gedachten aan tijd, werkzaamheden en aan zijn mede burgers sliepen bij hem verscheidene jaren, maar er kwam een dag dat hij heimwee kreeg en naar de aardse goederen en vruchten verlangde. Hij bad tot zijn gevangenbewaarster om hem te laten gaan. Tenslotte viel hij op zijn knieën en bad tot de H. Maagd om hem te redden. Na een lang gebed, met gesloten ogen, voelde hij een koude windvlaag en ontdekte dat hij op de Horselberg was, terug in de wereld, de zon scheen hem tegemoet. Hij huilde van vreugde. Bij een priester biechtte hij zijn zonden op maar die verklaarde dat geen ander hem de absolutie kon geven, voor zulke zonden, dan de Paus. Tannhauser vertrok naar Rome en vroeg audiëntie aan bij de heilige vader. “Zonden als de jouwe” riep die uit: ”kunnen niet vergeven worden. God zelf moet je vergeven en deze staf die ik in mijn handen houd zal groen worden en bloeien’.

De verdoemde ging zijn weg en op zekere tijd vond hij zichzelf terug op de Horselberg. In plotselinge wanhoop riep hij Venus aan om hem terug te nemen. De godin deed zo. Drie dagen nadat de berg zich voor hem geopend en gesloten had werd de staf van de paus plotseling groen en kreeg bloemen. Een grote schrik en vrees vervulde de heilige vader want hij begreep dat Gods vonnis milder is dan de onze. Hij zond boodschappers naar Tannhauser, maar dit had geen vervolg, die was verdwenen uit deze wereld.

Turpin’s historie van Karel de Grote verhaalt de wonderbaarlijke legende van de speren van de keizerlijke troepen die in de grond gedreven waren toen ze kamp hielden, die uitsproten gedurende de nacht en de tenten de volgende dag overschaduwden. Virgilius verhaalt een verhaal over een bloeiende staf.

33. Uit Fuchs.

Prunus persica, Batsch. (Sieb & Zucc) (uit Perzië) (Amygdalis persica, L.) is de perzik.

Bladstelen 1-1.5cm lang en geklierd.

Bladeren langwerpig/eivormig en scherp gezaagd, de top is lang gepunt, glanzend heldergroen

Knoppen gewimperd.

De gladde twijgen zijn aan de zonkant rood en groenpurper aan de andere kant.

De bloesems zijn groter dan die van de pruim en van een licht purperen kleur en staan met 1‑3 bijeen, 2.5-3.5cm in diameter en zeer kort gesteeld en komen voor het blad met behaarde kelkbladen en vruchtbeginsel.

Vrucht 5-7cm in diameter en vlezig, fluweelachtig behaard en bijna rond aan de tops stomp toelopend. Pit of binnenschaal is zeer hard en diep gegroefd.

Deze plant wordt meestal gebruikt als hoogstam of leiboom tegen muren.

Houdt van warmte en groeit beter in warmere klimaten.

De struik of kleine boom wordt 2‑5m. hoog.

Het zijn tere bomen, onderhevig aan vele ziektes en meestal kortlevend. De perzik is een geliefd onderkomen van bladluizen die zich van hieruit over de gehele tuin verspreiden. De perzik lijkt veel op de amandel, door sommige auteurs werd aangenomen dat de plant hiervan afstamt.

Prunus persica ‘Klara Meyer’ is een flinke struik of kleine boom met lancetvormige bladeren van 7-15cm. lengte. De bloem is helder rose en dicht gevuld in april, 5cm in diameter. Meestal wordt de plant in ons land als leiboom gekweekt op een zonnige zuidmuur, een serre of kas.

’Purpurea’ heeft purper/rode bladeren en enkele bloemen.

Pendula’ is de treurvorm.

Abla’ de vorm met enkele en witte bloemen.

Alboplena’ de dubbele witte.

Icerberg’ heeft zeer dicht gevulde witte bloemen.

Nectarine, een vrucht die als nectar smaakt, het godenvoedsel, is een gladschillige mutant van de behaarde perzik, Prunus nucipersica, Schneid. (noot van perzik) blijft kleiner en zoeter met meestal een blos, mogelijk vanwege hun naaktheid. De nectarine is nog moeilijker te kweken in ons land dan de per­zik.

Planten.

Perzik en nectarines zijn zelf bestuivend. De bloei is op eenjarig hout. Het groeigebied is hetzelfde als de druif. In volgorde van rijpheid zijn ze geschikt voor buiten: Amsden, Kwekersgoud, Peregrine en Wassenberger.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Deze boom heet hier te lande perse-boom, in Hoogduitsland Pfersichbaum, in Frankrijk perscher, perses of pescher, in Engeland perche tree. Zijn Latijnse naam is Persica en Malus Persica, de Griekse Melea Persice.

De vruchten zelf heten in het Nederduits persen, in het Hoogduits Pfirsich, in het Frans pesches, in het Italiaans pesche, in het Spaans pexegos, in het Boheems breskew, in het Grieks Melon Persicon of alleen Persicon, als Galenus betuigt, in het Latijn ook Persicum of Malum Persicum’.

Plinius XV. 13 ‘Ín totum quidem Persica peregrina etiam Asiae Graeciaeque esse ex nomine ipso apparet atque ex Perside advecta’. Isidorus XVII,7.7 ‘Malum persicum. Persicum vocatur, quod eam arborem primus in Aegypto severit Perseus. Haec in Persida fructum generat interfectiorum, apud nos autem iucundum ac suavem’. Om Perseus te eren of naar zijn Perzische vaderland. In de tuin van keizer Severus groeide een laurier boven een perzik uit. Dat werd beschouwd als een voorteken van de overwinning op de Perzen. Men noemde het μῆλον Περσικόν mêlon Persikón „Perzische appel, Persica mala omdat men dacht dat die uit Perzië stamde. De latere Italianen maakten daar pesca van, bij ons perzik (afleidingen zijn verder persica, pesca, Franse peche, Duitse Pfirsichbaum, Pfirsing bij Bock, Engelse peach) van daaruit kwam het naar Griekenland en andere door Romeinen veroverde gebieden.

Dodonaeus (b) “En diegene die niet gemakkelijk van hun steen of kern scheiden en daaraan vast houden worden Duracina genoemd Doracia Pauli Aeginetae zijn soorten van abrikozen of vroege perzik alsof men harde perzik zei’.

Dodonaeus © ‘De gewone man plag meest al deze soorten van perzik tot onderscheidt van de abrikoos late perzik te noemen. Een soort is vijgperzik genoemd. Daar zijn ook myrecotons, in het Frans zo genoemd, in het Latijn Persica lutea pulpa, omdat het vlees veel geler is dan dat van de andere soorten’.

Dodonaeus (d) ‘De ander soort van perzik mag in het Latijn Nux Persica, dat is perziknoot heten of amandel perzik omdat ze in het Frans persinaux of persenoix genoemd wordt. Want ze schijnt een middelsoort te wezen tussen de perzikboom en de amandelboom’.

De amandel en perzik laten zich zonder vrucht al moeilijk van elkaar onderscheiden.

Ze laten zich dan ook goed met elkaar kruisen en dat wordt Prunus x amygdalo-persica of Prunus persicoides, de Perzische amandel, de Duitse Pfirsichmandel en Franse amande-peche. Van de amandelperzik werd al in het begin van deze eeuw melding gemaakt, later kruiste men bewust. Het resultaat hiervan is een vrij winterharde vorm die bekend is als Pollardii. Die vormt een kleine boom of struik met zuiver rose bloemen, 3-5cm. in maart/april. De vruchten zijn groot en goed te eten, hoewel het meer een sierboom is dan vruchtboom.

Uit Redoute.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Voorts is dit geboomte eerst uit Perzië gebracht daar de vruchten vergiftig zijn en van niemand gegeten worden, maar in andere landen gebracht hebben ze die schadelijkheid afgelegd. De perziken zijn gewoonlijk lieflijk en aangenaam van smaak en geschikt om door hun reuk het hart te verkwikken en ook om de stank van de adem te verbeteren die van de maag komt. Dan diegene die hun gezondheid lief hebben moeten er zo weinig van eten als het mogelijk is en dat eerder nuchter dan anderszins omdat ze met andere spijzen gegeten zeer gauw bederven en veel slijm laten groeien en het hele lichaam koud maken en koortsen veroorzaken en vooral diegene die op vochtige plaatsen gegroeid zijn want diegene die in droge plaatsen voortkomen zijn onschadelijker. Dan andere zeggen dat ze alle schadelijkheid afleggen zullen als men ze in water of wijn kookt, andere zeggen dat ze de gezondste en ook aller lieflijkste van smaak zijn als men ze in hete as braadt en andere houden voor zeker dat ze niet schaden als men ze met hun ganse schors eet, andere verzekeren dat ze geen kwaad zullen doen als men de kern kort er na eet. Maar de gewone man is van mening dat als de perzik in stukken gesneden en in rode wijn gelegd wordt en die wijn eraf gieten veel gezonder en beter van smaak is, dan voorwaar de wijn verbetert de perzik niet, ja maakt eerder dat haar kwaad sap sneller en gemakkelijker tot in de aderen trekt.

De kernen gestoten en in azijn gekookt als een papje beletten het uitvallen van het haar als men het hoofd daarmee wrijft, gestoten en in gedaante van melk gebracht en met water van ijzerkruid op het voorhoofd en slaap van het hoofd gestreken stillen de hoofdpijn. Olie uit deze kernen geperst stilt ook de hoofdpijn en vooral die aan de ene zijde komt, laat slapen, stilt de pijn van de oren en vier ons tegelijk gedronken of met een klysma ingegoten verdrijft de krimping in de buik, maar is ook zeer nuttig om de pijn van de nieren die van de gebroken steen of niergruis komt te verzoeten. Om de pukkels en rode plekken van het aanzicht te verdrijven, neem vier ons kernen van perzik met twee ons gepelde kauwoerdenzaad en stoot ze goed tezamen en perst ze goed stijf uit zodat er olie mag uitkomen en bestrijk de huid daarmee.

Gom van perzikboom in azijn gelegd en opgelost zuivert de huid en laat alle sproeten en plekken vergaan. Ze is goed om de uitterende of hoestende mensen te helpen en om alle bloedspuwing en andere vloeden te stelpen of te beletten, met enige likking of alleen ingenomen.

Als men de kernen in het water van polei weekt en stampt dan trekt men of duwt men er een sap uit als melk wat dikwijls in de mond gehouden zeer goed is tegen de bekommering van de spraak als iemand van de m.s. geraakt is en het laat veel speeksel en slijm voortkomen.

De perzikbladeren gedroogd en klein gestoten en op de verse of bloedende wonden gestrooid helen en genezen die.

Sommige voorzeggen zeker een grote sterfte van paarden en andere beesten als ze zien dat de perzikbomen hun bladeren te vroeg verliezen.’

Als de perzik rijp is moet die aan de tak in de hand worden gehouden, bij rijpheid valt de sappige vrucht vanzelf in je hand. Door de vorm van de vrucht worden er liefdesopwekkende krachten aan toe geschreven.

Van de perzik kan een likeur getrokken worden die Persico genoemd wordt.

Een van de belangrijkste bestraffingen in oud Engeland was de dood van de perzik. Vermoedelijk was dit door het eten van de harde pitten, of doordat alle Prunus var. blauwzuurverbindingen bevatten, de dood door dit vergif. De perzik was in Egypte geïntroduceerd door de Perzen, volgens Columnella, die de Egyptenaren probeerden te vergiftigen met deze vrucht. Ze verloor de kracht om te doden en levert nu een ambrosia-achtig sap. Ze is nooit giftig geweest. De Chinezen gebruiken ze zelfs om kwade geesten te verdrijven. Waarschijnlijk slaat dit verhaal op de abrikozen die naar Egypte werden gezonden.

In Amerika werden ze in zo’n grote hoeveelheid gekweekt dat de vruchten aan de varkens werden gegeven waardoor hun ham een speciale geur heeft.

Symbool van je bent net zo mooi als goed en ongeëvenaard, de boom. Ik ben je gevangene, voor de bloem.

Teelt.

Zo was de teelt vroeger. (Dodonaeus) ‘Omdat de perzikboom teerder is en eerder sterft dan enige andere vruchtbomen daarom is het ook heel ongeschikt om er enige bomen op te enten, dan hij zelf wordt op verschillende bomen geënt en zelfs Cossicus verzekert dat hij op een koolstruik geënt mag worden, dan om goed te wezen moet hij op een anderen perzikboom geënt worden, om lang goed over te blijven op de bittere amandelboom of op een pruim van Damascus of kweeboom, om twee maanden vroeger vruchten te dragen dan hij gewoonlijk doet moet men hem op een wijnstok enten of op een moerbeiboom en dan zijn de vruchten roodachtig van vlees, om half noot half perzik te hebben zal men hem op een notenboom enten, maar op de amandelboom geënt zal amandelperzik dragen die in Italië pesche mandorle heet en in het Latijn Amygdalo Persicus waarvan een soort is zonder voor of kloof, maar kaal, glad, effen en blinkt en bloost als een rabaut of andere rode appel, vast van vlees en vol sap en zeer wijnachtig van smaak die ze melo pesche noemen, een soort er van die geen stenen heeft, maar kernen of zaad als appels hebben. Een soort is heel klein en perzikboom naantje genoemd die zeer vroeg rijp is en bijster kleine vruchten heeft die zoet en aangenaam van smaak zijn, nochtans van de abrikoos genoeg verschillen. Dan op verschillende plaatsen van Italië vindt men verschillende soorten van dit gewas (al is het zo dat men die van Genua voor de beste houdt) zowel groene, gele, witte, roze, bloedrode als andere waarvan sommige zonder smaak, sommige wijnachtig, sommige scherpachtig van smaak zijn die ze soms pesche of persche partitore noemen, sommige ammare en sommige ook duranine die hard zijn en niet gauw afvallen onder welk geslacht ook horen de pesche cotogne, dat is kwee perzik die zo genoemd is naar haar gele kleur en lieflijke reuk, dan een geslacht van nootperzik of pesche nori heeft ook harde vruchten die van kleur en smaak de kwee gelijk zijn en een andere soort noemen ze pesche carote omdat ze bloedrood zijn of op de caroten van kleur lijken.’

Uit J. Paxton

Historie.

(88,, 1932) De perzik stamt uit Midden China, Szetschwan, Schensei, west Hupei, waar 3000 v. Chr. al perziken werden gekweekt. De Chinese naam is too. In de bergen van Chansai en Kansu komt een naverwant soort van de perzik in het wild voor, Prunus davidiana, Franch. (Armand David, 1826-1900, Franse missionaris en plantenverzamelaar in China.)

De Chinezen hebben de boom waarschijnlijk op vele plaatsen ingevoerd, niet als ooftboom, maar omdat de bloemen een grote rol speelden bij hun feestelijkheden. Aan de vruchten werd de kracht toegeschreven dat ze boze geesten zouden weren.

De plant is pas laat in noordwest India genaturaliseerd en kwam ook naar Perzië via de zijderoute. Over de karavaanweg naar Egypte kwam ze waarschijnlijk in het midden van de eerste eeuw na Chr. naar Italië. Nog lang bleef de vrucht kostbaar. Plinius de Oude vertelt dat een perzik 300 sestertius moest opbrengen. Hij merkt op dat ze nog in Griekenland, nog in Klein Azië voorkomen. In Pompeji is de vrucht op een wandschildering gevonden die dateert van 79 na Chr.

100 na Chr. zou het gewas in Frankrijk zijn ingevoerd. Zo werd in de tijd van Plinius en Columnella al een bijzondere Gallische perzik gekweekt. Een honderd jaar later ook bij de Germanen. In de Romeinse tijd had het ook, zoals vondsten in Saalburg en Fulda laten zien, W. Duitsland bereikt. In 812 werd de perzik vermoedelijk bij Karel de Grote gekweekt. Onder de persicarii diversi generis in Capitulare de villis verbergt zich naast Prunus armenica zonder twijfel ook de perzik. Persicarios is ook in de inventaris van het hofgoed van Asnapium en Treola opgevoerd. De persicus is echter weer niet vermeld in het klooster van St. Gallen. Onder de gelijke naam bezong Walahfried Strabo de perzik in zijn Hortulus waar hij vermeldt dat een oude kloosterling onder een boom zat terwijl 2 knapen de zachtwollige appels plukten, “cana tenera lanugine poma”. De H. Hildegard noemde de Persichboum en roemde het gebruik van verscheidene delen voor vele medische doeleinden. Ook Pasken, Pi(a)rsch, Pfersig en Fasocher in Zwitserland.

Het is ook de vraag of Shakespeare de vrucht kende, hij gebruikte alleen de term peach-coloured, Measure for Measure iv, 3,12 en II King Henry IV, II, 2,19. Gerard beschrijft al wel diverse soorten perziken Culpeper noemt de peach onder het beheer van Dame Venus.

In de middeleeuwen werd ze gekweekt tegen de muren van, vooral de kloostertuinen. De handelsteelt in ons land begon pas in de 19de eeuw enige betekenis te krijgen.

De perzikbloem is de staatsbloem van Delaware, de perzikstaat, in 1895.

Folklore.

Een populair volksverhaal van Japan vertelt dat een oude vrouw haar kleren aan de rivier waste toen er een enorm rollend iets in het water plonsde, er rolde tot aan haar voeten een groot rond, roze ding. Ze kreeg het met moeite op de oever waarna ze ontdekte dat het een perzik was die genoeg voedsel bevatte voor haar man en haarzelf voor enige dagen. Toen ze de vrucht open maakte waren ze verbaasd want ze ontdekten dat er in plaats van een steen, een kind in lag. De kleine jongen werd verzorgd door zijn vinderouders die hem de beste opleiding en scholing gaf die ze zich konden permitteren. Toen hij groter werd viel hij het duivelseiland binnen, versloeg de inwoners en nam hun schatten die hij aan de voeten van zijn vinder ouders zette, een beloning voor hun liefde en zorgen. Momotaro, een van Japans nobelste en semi historische held is geboren in een perzik die in een stroom dreef. Momotaro of perzikjongen ging de duivelse oni bestrijden en beleefde vele avonturen.

Verzamelaars van porselein en ander Chinese kunst hebben de perzik als decoratieve figuur ontdekt maar weten vaak niet wat die figuur betekent, de gever bedoelt hiermee de hoop op een lang leven voor de ontvanger. Want in China is de perzik het symbool van lang leven, schalen en platen waarop het ingegraveerd is worden meestal gebruikt als geboortegeschenken. In China wordt er verteld dat het door de onsterfelijke gegeten wordt vanwege zijn mystieke krachten van lang levendheid die het geeft aan allen die het eten. De godheid Yu Huang, Jade heerser, en zijn moeder Xi Wangmu, koningin van het westen, verzekerde zich van de goddelijke altijd blijvende bijstand door ze met perziken te voeden van onsterfelijkheid. De onsterfelijke resideerden in het paleis van Xi Wangmu en vierden daar een extravagant banket die Pantao Hui of “feest van perziken” genoemd werd. De onsterfelijke wachtten 6000 jaar voordat ze samenkwamen op dit magnifieke feest, de perzik brengt pas in de 1000 jaar bladeren voort en dan duurt het nog 3000 jaar voordat de vrucht zich opent. Ivoren beelden van de begeleiders van Xi Wangmu’s houden 3 perzieken vast. Symbool van lang levendheid. Een voorbeeld is het perzik verzamelende verhaal van Zhang Daoling waarvan vele zeggen dat het de echte stichter is van de Taoisme. Oudere Zhang Guo, een van de Chinese 8 onsterfelijke wordt vaak afgebeeld als dragende een perzik van onsterfelijkheid. Vanwege zijn heerlijke geur en zachte vlees was het Chinese woord ook de betekenis van jonge bruid, bij ons een perzikachtige huid of perzikkern, Engels with peachy od peachy keen.

34. uit Addisonia.

Prunus davidiana, Franch. (Armand David, 1826-1900, Franse missionaris en plantenverzamelaar in China.) Bladeren zijn 6-12cm lang en 1.5-3cm breed, heldergroen en lancetvormig, top zeer lang toegespitst, fijn gezaagd met naar voren gerichte tanden.

Bloeit eind maart/april langs de gehele twijg met alleenstaande en zeer kort gesteelde bijna zittende bloemen van ruim 2cm in diameter, bleekroze en naar wit uitbloeiend, aan de basis door knopschubben omgeven.

Vruchten zijn 2-3cm in diameter en bijna rond, geelgroen en fijn viltig behaard.

Bij ons meestal een hoge en brede struik van 3m met slanke en olijf/groene en later, vooral aan de zonzijde bruin/rode twijgen met spitse en eivormige, aanliggende bruine knoppen Komt voor als hoge struik of kleine boom in het gebergte bij Peking. Men veronderstelt dat Davids perzik uit China een van de wilde vormen van de nu gekweekte perzik is. Is beschreven in 1871.

Sectie Penarmeniaca met 3 soorten. Struikkersen.

Struiken waarvan de bloem en bladknoppen zeer dicht bijeen zijn geplaatst, aan eenjarige takken zitten ze meestal met 3 bijeen waarvan de twee laagst geplaatste de bloemknoppen zijn, bloemen zittend of kort gesteeld met bekervormige of cilindrische gevormde kelkbuis.

35. uit Curtis botanical magazine.

Prunus pumila, L.(klein) Bladsteel is 10-16mm lang.

Omgekeerd lancetvormige bladeren van 4-7cm lang en 1-2.5cm breed, dofgroen en van onderen grijs of blauw/groen met lichtbruine hoofdnerf en bijna niet zichtbare zijnerven.

Bloeit gelijk of voor de bladontwikkeling met kleine witte en kort gesteelde bloemen, meestal 2-4 bij elkaar, 1cm in diameter, kroonbladen omgekeerd eivormig, talrijke meeldraden die even lang zijn als de kroonbladen.

Glanzend zwart/rode vruchten van 1cm die al in juli/augustus rijp zijn.

Een opgaand groeiend struikje met slanke en kastanjebruine twijgen.

Komt uit O. N. Amerika en wordt 1-2.5m hoog. Is beschreven in 1805.

Naam.

Sand-, Canadian of dwarf cherry, Duitse Sandkirsche.

Sectie Microcerasus met 8 soorten.

39. Uit J. Zuccarini, www.BioLib.de.

Prunus japonica,Thunb. (uit Japan) Bladeren zijn 3-7cm lang en 2-4.5cm breed, eirond, fris groen en van onderen langs de hoofdnerf zeer zwak behaard, rode herfstkleur.

Bloeit gelijk met de komst van het blad met meestal 2-3 bloemen bijeen, 1.5cm in diameter, roze in april/mei.

De 1cm grote vruchtjes zijn rood en sappig.

Is goed te onderscheiden van de volgende door de dunnere twijgen, kortere en bredere bladeren die aan de top zijn toegespitst en dubbel gezaagd, blad en bloemstelen zijn korter en de stijl is behaard.

Een zelden voorkomende sierlijke struik met tamelijk dunne en overhangende twijgen die zeer rijk bloeit met roze en naar wit verkleurende bloemen die opgevolgd worden door rode vruchten van 1cm.

Wordt 1.5m hoog. Is beschreven in 1810.

Korean cherry, flowering almond of oriental bush cherry. Japanische Mandelkirsche.

40. uit J. Saint-Hilaire.

Prunus glandulosa, Thunb. (met klieren bezet) Bladstelen zijn 3-6mm lang.

Bladeren zijn 3.5-9cm lang en 2-4cm breed, ei/lancetvormig met de top die langzaam in een punt toe loopt, enkel gezaagd, frisgroen en van onderen zeer spaarzaam langs de nerven behaard.

Twijgen zijn dun en kaal, glanzend grijs/bruin.

Bladknoppen en bloemknoppen staan bijeen met gewoonlijk 1-2 bloemknoppen.

Bloeit in april/mei voor de komst van het blad of met het blad met licht roze bloemen van 2cm in diameter aan 18mm lange bloemstelen die met de kelkbuis kaal is.

Komt bij ons vrijwel niet voor, wel de onderstaande vormen met gevulde witte of roze bloemen die ook wel als trekheester worden gebruikt.

Komt uit N. en Midden-China en wordt 1.5m hoog.

Alba’ heeft bloemen in wit.

Alboplena’, dubbel wit.

Sinensis’, gevulde roze bloemen.

Naam.

Chinese struikkers, - amandel, Duitse Mandelblute, Drüsenkirsche en Engelse flowering almond.

41. uit Addisonia.

Prunus prostrata, (Prunus humilis) (nederig) Omgekeerd eivormige bladeren zijn spits en gekarteld/gezaagd, bladeren zijn in knop gevouwen.

Wit tot bleekroze bloemen van 11.5cm groot staan met 1-3 bij elkaar in mei.

Helder/rode en sappige vruchtjes van 1.5cm groot.

Opgaande struik met dicht behaarde twijgen.

Uit N. China wordt 50-75cm hoog. Is beschreven in 1873.

Bush cherry.

42 Uit Curtis botanical magazine.

Prunus tomentosa, Thunb. (viltig behaard) Bladsteel is 3-6mm lang en behaard.

Bladeren zijn 3-7cm lang en 2.5-4.5cm breed, eirond en soms met de grootste breedte boven het midden, top meestal plotseling toegespitst, rand is ongelijk en iets ingesneden, gezaagd, eerst aan beide zijden viltig behaard en later van boven zwak behaard met diep ingezonken nerven, ruw en dof donkergroen, van onderen blijvend zacht viltig behaard.

Takken zijn in het najaar zeer dicht bezet met talrijke en zeer dicht opeenstaande lichtgroen gekleurde bloemknoppen, aan de kortloten soms 7 bijeen en aan de 1jarige takken met 2-3 bijeen met 1 bladknop.

Bloeit vlak voor of met de komst van het blad zeer rijk met kleine witte of wat roze enkele bloemen aan kort behaarde bloemstelen, 1.5cm in diameter met behaarde kelk en omgekeerd eivormige kroonbladen met kleine meeldraden met wat rood getinte helmknoppen.

In de herfst geeft het kleine eironde vruchten die door het dichte blad vrijwel niet gezien bij ons zelden rijp worden, 1cm lang en rood, eetbaar

Wordt bij ons zelden hoger dan anderhalve meter, een brede en sterk vertakkende struik met stugge en sterk afstaande grijs/bruin en dicht behaarde twijgen en takken.

Komt uit N.W. China, O. Rusland en wordt 3m hoog.

Sierkers, Japanische Mandelkirsche, Downy cherry, Korean, Manchu, Nanking, Shanghai, Ando, Mountain, Chinese bush, Chinese dwarf of Hansen’s bush cherry; Chinees mei t’ao en mao ting tao; Japans yusura-ume; Koreaans aeng du na mu; Russisch Vishnia voilochnaia. Carl Peter Thunberg beschreef de soort van gekweekt materiaal dat in Japan verzameld was tussen augustus 1775 en november 1776 uit het eiland Dejima in de Nagasaki baai. Hij publiceerde het 2 maal, eerst in Murray’s Systema Vegetabilium, (p.464) in mei-juni 1784 en in Thunberg’ s Flora Japonica (p.203) in augustus 1784. Hij beschreef het “fol. ovatis subtus tomentosis”, laat er geen twijfel over bestaan dat het tomentum, genoemd werd vanwege de wollige onderkant van de bladeren.

43 Uit S. Pallas.

Prunus incana, Stev. (grijs) Kenmerkend zijn de zeer kort gesteelde en bijna zittende dof donkergroene bladeren die aan de onderzijde blijvend behaard zijn, 3-6cm lang en 1-2cm breed, lang elliptisch, top puntig toelopend, scherp gezaagd.

De zeer kleine en kort gesteelde bleek roze bloemen die gelijk met de bladeren komen zijn 10-12mm in diameter met bruin/rode kelk, aan de binnenzijde iets behaarde kelkbladen, kroonbladen omgekeerd eivormig, stijl behaard.

Kleine rode vruchten van 6-8mm lang die vroeg rijp worden.

Wordt bij ons zelden hoger dan 1.5m. een losse en opgaand groeiende struik met olijf groene twijgen.

De grijsbladige struikkers komt uit Z. O. Europa en W. Azië.

44. uit botanical register.

Prunus prostrata, Labill, (neerliggend) Breed eivormige tot eironde bladeren zijn scherp gezaagd en donker groen, achterkant grijs viltig tot kaal, bladeren zijn in knop gevouwen

Bloemen staan met 1-2 bijeen en bijna zittend, roze/rood en 1cm in doorsnede in mei.

De 1cm grote, rode en sappige vruchtjes zijn glad, eetbaar

Breed uitgroeiende struik met afstaande tot liggende twijgen

Uit M. Zeegebied en W. Azië wordt 1m hoog. Is beschreven in 1802. Mountain, rock, spreading of prostrate cherry.

Subklasse III, Cerasus, kersen.

Dit ondergeslacht wordt weer onderverdeeld in de secties:

Mahaleb, Pseudocerasus, Microcerasus en Eucerasus. Tot deze laatste behoren Prunus avium, L. (de kriek) Prunus cerasus, L. (Waal) en Prunus avium cerasus. (Royaal)

Ondergeslacht Cerasus: kersen met 2 secties; Sektie Cerasus.

Groep Mahaleb.

Bladeren zijn gekarteld of gezaag/getand met kleine en stompe tanden. Bloemen wit en staan meestal in gesteelde trossen of in zittende tuilen en dan met knopschubben omgeven, schutbladen vallen tijdens de bloei af.

46 Uit J. Kops.

Prunus mahaleb, L. (buigzaam) (Prunus odorata, Lam, (geurend) Prunus x fontanesiana Sch. (bronnen beminnend) =kruising tussen avium x mahaleb met de sterke groeiwijze en vorm van avium terwijl de bladeren en bladstelen op mahaleb lijken) Bladstelen zijn tot 2cm lang en zonder klieren.

Bladeren zijn 3-6cm lang en 2-3.5cm breed, eivormig en kort toegespitst, scherp gezaagd, zwak glanzend blauw/groen en kaal.

Olijfgroen behaarde twijgen en bruine gewimperde knoppen.

Witte welriekende bloemen in weinig bloeiende opstaande trossen aan kortloten komen april en begin mei, 1.5cm in diameter met eivormige kroonbladen en rood/bruine kelk. De bloemen verschijnen als de boom volop in blad staat.

Ze worden gevolgd door kleine ronde, zwarte en niet eetbare vruchten van 6mm. Die zijn zo hard dat ze wel tot rozenkransen gemaakt werden.

Een smalle en lichte sterk vertakte struik of boomachtige vorm met een sierlijk voorkomen

Karakteristiek zijn de bijna ronde en blauw/groene bladeren en de opstaande ronde bloemtrossen.

Wordt weinig geplant en verlangt een open plaats op een kalkrijke en vruchtbare grond.

Oude struiken maken veel worteluitlopers. Een kleine boom met sterk afstaande takken.

Vruchten zijn tot 1cm in diameter en donkerrood met een bitterzoete smaak.

’Pendula’ is de treurvorm.

Naam, etymologie.

De Weichselboom is waarschijnlijk afkomstig uit de provincie Celesryrie met Damascus als hoofdstad. Theophrastus spreekt al over de vlaktes van Syrië waar veel Prunus var. vandaan komen.

In het midden van de 16de eeuw zond Busbecq, met tulpen en wilde kastanjes, een boom met de Arabische naam mahaleb, wat buigzaam betekent naar de takken, naar Wenen.

(Dodonaeus) ‘(a) ‘Hierbij hoort het Macaleb van Gesnerus en Matthiolus, in het Latijn Macaleb Gesneri & Matthioli’.

Gessner noemde het gewas Chamae-cerasus: kleine kers. Hij tekende ook nog aan dat Avicenna, die in de jaren 980-1036 schreef, reeds over een mahaleb gehandeld had.

Dodonaeus (b) ‘Het had bladeren bijna als die van de populier die in de winter afvallen en met bloemen als die van de kriekelaar die in de hoven niet aarden kan, maar meest en liefst op het gebergte groeit en van dezelfde Gesnerus Chamaecerasus montana (kleine bergkers) en Petroscerasus genoemd wordt, dat is lage of kleine krieckelaer..Clusius beschrijft diergelijke heester of boompje dat in Oostenrijk Steynweyxel, dat is steenkers, (weichsel naar de witte binnenkant die wit is) genoemd wordt net zoals hij dat in Oostenrijk en Savoie in het wild heeft zien groeien. Clusius noemt het Chamaecerasos in het Grieks en in het Latijn Chamaecerasus, in Oostenrijk Erdweixel, in het Hongaars vad megy, dat is Silvestris Merasus, in Frankrijk zal ze cerisier nain mogen heten net zoals ze in Italië met de naam ciregie nane bekend is. Dezelfde Clusius vermaant dat de Mahaleb die van sommige Steynweyxel, dat is Petrosa Cerasus of steenkersen genoemd, anders Petrocerasus of Chamaecerasus montana, ook enige gelijkenis met de kriekebomen heeft’.

In Duitsland behield het de naam waaronder Clusius het gewas gevonden had, Steinweichsel. Het eerste gedeelte raakte in de loop der tijd in onbruik en het bij tabak rokers zeer goed bekende woord Weichsel bleef over. In de vorige eeuw werden er wel 2 000 000 pijproeren en sigarenpijpjes gemaakt uit hout dat in de omgeving van Wenen groeide.

© In de 16de eeuw vond het gewas in Frankrijk een snelle verbreiding vanwege het zeer geurende hout en bast, een cumarinegeur. Vooral was dit voornamelijk in de Vogezen en later in Lotharingen. Uit de bast werden specerijen vervaardigd en uit het hout, dat geschikt was voor fijn meubelwerk, lekker ruikende pijpen en ook snuiftabaksdozen. Dit gebeurde in de nabijheid van het dorp Michel waar een minnebroedersklooster van de H. Lucia was, vlak bij Commerey, vandaar vaak bois de Commerey genoemd. De Arabische naam verdween en werd vervangen door die van een der meest geëerde heiligen van de Roomse kerk, Luciakers, St. Luciahout, Frans bois de Ste Lucie werd door heel Europa geldig, het werd de Duitse St. Lucienholz, Engelse St. Lucie cherry, perfumed cherry of Mahaleb cherry tree, van Arabisch. al-mahlab, waarschijnlijk een soort parfum of zoete geur.

(d) Het Franse woord guigne is verwant met de Duitse Weichsel, vergelijk Poolse wisnia en Litouws vyszna.

(e) De vrucht is klein en bitter, Bitterkirschenbaum, maar de vogels lusten ze graag, Dintebeere in Zwitserland.

Marasca.

In Dalmatië wordt naast de bestaande vorm ook een andere vogelkers, Prunus cerasus ‘Marasca’, op grote schaal gecultiveerd. De halfrijpe vruchten worden met wat bladeren naar Zara gezonden om er de likeur Maraschino uit te bereiden. Bij de ene bereiding wordt de pit uit de kers gehaald en heet dan vino di marache, bij de ander wordt de pit erin gelaten en heet dan rosaglio di ossa di marasche. Engels Marascha cherry.

Maraschino is Italiaans, van (a)marasca: kleine zure kers, van amara: bitter, van Latijn amar(us): bitter, vergelijk. Duits Amper: scherp of bitter, oud-Noors apr: scherp en Sanskriet am-las: zuur.

49. uit Curtis botanical magazine.

Prunus pensylvanica, L. (uit Pensylvania) Bladeren staan aan 2cm lange en onder de bladbasis geklierde stelen.

Bladeren zijn 7-11cm lang en 2.5-4.5cm breed, lang eivormig met zeer lang toegespitste top en bladvoet, onregelmatig gekarteld, dof donkergroen en van onderen iets lichter met scherp afstekende en grijs.bruine middennerf.

Spitse, eivormige rood/bruine knoppen.

Bloeit in april/mei met kleine witte bloemen in weinig bloeiende tuilen, 1cm in diameter, kelkbladen zijn gaaf, kelkbuis is fijn behaard en kroonbladen breed eivormig.

Kleine en dun vlezige vruchten van 6-8mm die in september rood worden.

Bij ons meestal een hoge struik die herkenbaar is aan de glanzend rood/bruine twijgen en dun gesteelde bladeren die in de herfst mooi geel verkleuren.

Uit Canada en N. Amerika, Brits Columbia en Colorado, wordt 15m hoog.

Pin cherry of fire cherry, komt na brand weer op.

Groep Phyllocerasus.

Bladeren met spitse of stompe tanden. Bloemen 1-4 bijeen in schermen met blijvende brede schutbladen aan de basis.

48 Groep Eucerasus of Ondergeslacht Cerasus: kersen met 2 secties; Sektie Cerasus. Bloemen zijn lang gesteeld in zittende bundels of schermen en aan de basis door blijvende knopschubben omringd.

Uit www.zhiwutong.com

Prunus clarofolia C. K. Schneid. (Prunus pilosiuscula, Koeh. (behaarde vormen) Bladeren zijn 4-8.5cm lang en eivormig/ovaal met puntig toelopende top, scherp dubbel gezaagd en soms met geklierde tanden, zwak glanzend donkergroen en van onderen licht groen en langs de nerven blijvend behaard.

Twijgen zijn grijs en meestal glad.

Bloeit in april met roze bloemen meestal met 2-3 bijeen of alleen staand, tot 2cm in diameter met kleine ronde en klierachtige getande schutbladen, kelkbuis is kaal, kroonbladen eivormig, stijl aan de basis viltig/wollig behaard.

Vrucht is 8-9mm in diameter, ovaal/elliptisch die bij rijp worden rood kleurt.

Komt uit Midden en W. China en wordt 10-12m hoog.

52. Uit S. Pallas.

Prunus fruticosa, Pall. (struikachtig) Kleine, stevige en donkergroene bladeren die kort gesteeld zijn en 3-6cm lang en 1.5-2.5cm breed, omgekeerd ei/lancetvormig met stompe top en spits toelopende bladvoet, ongelijk en soms dubbel gezaagd, glanzend donkergroen en van onderen iets blauw/groen.

Witte bloemen komen in mei aan kort gesteelde bundels en zelden alleenstaand, 1.5cm in diameter, kroonbladen omgekeerd eivormig met meeldraden die even lang zijn.

Kleine ronde vruchten van 1cm met bitterzoete smaak die in augustus rijp worden met spits toelopende pit.

Een zeer laagblijvende struik met korte en sterk afstaande bruine twijgen die zeer veel worteluitlopers maakt

Vermeerderen door de worteluitlopers

Komt uit Midden en O. Europa en Siberië, 1m hoog.

Var pendula verschilt door de hangende of liggende twijgen.

Of ook deze soort, die Plinius uit Macedonië kende, in de oudheid gecultiveerd werd is niet met zekerheid te zeggen. (88, (1932)

De Ostheimer kers is zonder twijfel een cultuurafstammeling van Prunus fruticosa en wijst erop dat de struik als sinds lange tijd in cultuur is. Zekere bewijzen komen voor in de 16de eeuw maar waarschijnlijk werd ze voor die tijd al gecultiveerd. Dat de Ostheimer kers niet uit Duitsland stamt bewijst dat spontane groei in Kyffhausergebergte en andere gebieden in de buurt slecht tot vrucht komt en de volledige vrucht mist. Deze kers was vroeger nauwelijks eetbaar.

Naam, etymologie.

Steppenkers of Ostheimer kers, Engels ground cherry, European dwarf, ground, Mongolian of steppe cherry, Frans merisier a feuilles luisantes: glimmend blad, Duits Steppen-Kirsche, Wildkirschen, frankische Wucherkirse, Zwergkirse of Zwergweichsel.

Linnaeus noemde het pumila; klein, een woord dat hij wel van Bauhin overgenomen had. Is het eerst beschreven door de Duitser Peter Simon Pallas die door Catherine de Grote gevraagd was om te werken in St. Petersburg. Zijn nog niet voltooide werk Flora Rossica, een beschrijving van alle planten in het Russische rijk, heeft een bladzijde over Prunus fruticosa, een struik die gevonden wordt in campis Isetensibus, “in de vlakten van Iset;” dat is, de Siberische steppe, verwijst naar Bauhin, maar noemt het Prunus fruticosa. Het laatste woord is Latijn, fructus of frux, van fruor, “blijdschap” de vrucht wordt met blijdschap begroet, en frutex; “struik”, fruticosus, “bossig, van een heel andere wortel. Ondertussen publiceerde onafhankelijk van hem Nikolaus Joseph von Jacquin (Jacq.) zijn eigen naam en gebruikte een verlatijnste Griekse naam die van Plinius kwam, ‘chamaecerasi, meervoud van chamaecerasus uit Grieks χαμαικέρασος, “grond kers.” Plinius geeft het aan een struik in Macedonie en stelt dat het niet hoger is dan 3 cubits.

53. Uit Redoute.

Prunus cerasus, L. (kers) Bladeren zijn 5-08cm lang en eivormig vaak met smal toelopende bladvoet en spitse top, dubbel gezaagde bladrand meestal met 1-2 klieren aan de steel of bladvoet. In herfst vangt het oog onverbiddelijk de helder rode gloed van blad wat het landschap een brillantine geeft dat zijn weerga niet kent, vooral als dit door de zonnestralen bespeeld wordt.

Heeft tamelijk dunne en wat overhangende twijgen.

De bloemen staan in kleine trosjes en zijn omgeven door opstaande knopschubben. Bloemen komen gelijk met het blad, tot 2.5cm in diameter met iets getande kelkbladen en bijna ronde kroonbladen, bloembundels ongesteeld en de buitenste knopschubben vliezig.

De ronde donkerrode vrucht met een bijna ronde, gladde pit zonder kanten, heeft zacht vlees van een scherpe smaak.

Het is een boom van mindere dimensies en minder duurzaam dan de malaheb.

Het is een tamelijk lage en rondhoofdige boom met een grijze bast en geen centrale stam.

Deze boom maakt worteluitlopers wat niet zo is bij P. avium waar hij wel eens mee verwisseld wordt.

Vormen.

Meikers’ is eind juni rijp met lichtzure smaak. Is wel zelf bestuivend maar draagt meer vrucht als er kruisbestuiving kan plaatsvinden door de morel of de wijnkers.

‘Early River’ is omstreeks half juni rijp, heeft een goede smaak. Die kan bestoven worden door wijnkers die weer bestoven kan worden door meikers.

Plena’ betekent dubbel. Dit is een wat overtrokken woord voor de half gevulde witte bloemen. De bloei is in mei. Het gewas vormt een losse en bolvormige struik, als die geënt is op een stam geeft het een stamboom.

’Umbraculifera’ vormt op stam geënt een mooie schermvormige kroon.

Talloze soorten zijn er als Glaskirschen met kleurloos vruchtensap. ’Caproniana’ is de glaskers die met witte bloemen bloeit aan korte bloemstelen. De vruchten met kleurloos of licht gekleurd sap.

De maandelijks bloeiende kers.

De H. Honorat en de H. Margareta waren broer en zus. Hij stichtte het klooster Lerins. Zij bestuurde op een naburig eiland een gemeenschap van christelijke maagden. Margareta mocht haar broer niet bezoeken, de regel verbood haar om een mannenklooster te bezoeken. Daarom smeekte ze haar broer om haar geregeld te bezoeken, maar ze klaagde over de weinige bezoeken. Er werd besloten dat de Honorat haar een bezoek zou brengen elke keer als de kers bloeide. Margareta bad nu tot God dat een kers, die op de oever groeide, elke maand bloeien zou. En het wonder gebeurde zodat Honorat maandelijks over de onder zijn voeten vast geworden zee stapte en zijn zuster een bezoek bracht.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Al deze bomen heten in het Grieks Kerasos en in het Latijn Cerasus, in het Nederduits kersenboom en krieckenboom, in het Hoogduits Kirschenbaum en in het Frans cerisier.

De vrucht wordt in het Grieks ook Kerasion en Kerason genoemd en in het Latijn ook Cerasum of Cerasa dulcia in het Nederduits kersen en kriecken, in het Hoogduits Kirschen en Chirschen, in het Frans cerises, in het Italiaans cerogio of ciregio, in het Spaans cerezas, in het Boheems wissne. In Frankrijk heten ze ook guignes, guindes en guindoules’.

Isidorus XVII.7.16 :”Cerasus a ceraso urbe Ponti vocata. Nam Lucullus cum Cerasum urbem Ponti delevisset, hoc genus pomii inde advexit, et a civitate appellavit”. De kers is afkomstig uit N. Azië en groeit zo goed als wild in de Krim, Bythië, Macedonië en in west Azië van Anatolië tot Kaukasus, het Pontische gebergte waar de kers nog kirahs heet. Zijn geschiedenis is in donkerheid gehuld.

Cerasus is afgeleid van Akkadisch karsu, verder via Kurdisch/Iraans kiraks, keras of keraseni. (In het Pontische gebergte heet de kers nog kirahs) De Grieken noemden het kerasos, een woord dat verwant is met het Latijn cornus. De stad Cerasunt, Cerasonte aan de Zwarte Zee is naar de kersenwouden genoemd. De naam Cornus is van gelijke etymologische afkomst.

In gewoon Latijn heet de vrucht Ceresia of Crasus, van Grieks kerasos, en daarop rust oud-Frans cherise met het oud-Engels ciris of cyrs, (Engelse cherry) het Franse cerise als de vrucht en cerisier de boom, en alle W. Romaanse naamvormen. Zo is het bij ons kers, in midden-Nederlands was het kerse, in Duits werd het Kirsche, in midden-Hoogduits was het Karseboum, Kerseboum, Kirse, Kerse of Kriese, oud-Hoogduits Kirsa, Chersenboum, Chirsa of Chirssa, Chresi of Chriesipoum in oud-Hoogduits, Kirsa of Kirspoum in 10de eeuw, Cerseberenboum.

Italiaans ciriegia, Turks kiraz, Spaans guindo, Portugees ginjo of cereja.

Dodonaeus (b) ‘De vruchten van het tweede geslacht (eerste is Prunus padus) worden Spaanse kersen genoemd. Het zou wel mogen wezen dat dit de Cerasa Lusitana, dat is Portugese kersen, zijn daar Plinius van vermaant die voor de beste in Nederland en zelfs in tijden van Plinius gehouden werden’.

Zure kers of waal, (betekent buitenlands) Engelse sour cherry, wild of dwarf cherry, Duits Sauerkirsche.

Dodonaeus (e) ‘De vruchten van het derde geslacht heten in Brabant, als gezegd is, kriecken en op andere plaatsen van Nederland kersen, in Hoogduitsland Amarelen, swarte Weichszeln en Weinstell, in Italië meestal marasche en amerine en soms marchiane of duracine. Plinius in het 25ste kapittel van zijn 15de boek zegt dat de beste krieken zijn diegene die Duracina heten en in Campanië Pliniana genoemd worden. Tot dit geslacht moeten ook gebracht worden, zo het schijnt, de ronde krieken die hij Caeciliana noemt want geen vruchten van kersen of krieken zijn heel volkomen rond dan deze. Hierbij horen ook de heel zwarte krieken die hij Actia noemt want sommige van deze krieken zijn ook zwart.’

Kriek, midden Nederlands crieke, midden Hoogduits krieche, oud Hoogduits chriehboum, krichboum. Gewoonlijk verklaard als „Griekse (vrucht)”, vergelijk bij Trochus (1517) : „prunum grecum, greculum, krichen”.

Bij de namen van de kers komen de namen van de in het zuiden ingevoerde soorten, oorspronkelijk wel de zoete kers, later op de meeste plaatsen de amarellen of zure kersen.

In de middeleeuwen heette de kers Amarellum, Amerilia, Amarillus en vandaar Amarella, uit middeleeuws Italiaans amarella, naast amarasca, wat teruggaat op Latijn amarus: bitter, naar de bittere smaak van de oervorm, mogelijk is het de oudste Z. Duitse naam. Aemele in het Zwarte Woud, Aemeli in Zwitserland, Aemorbom in midden-Hoogduits, Amarellen bij Bock, Amelkirschen of Amerbom, Amarelle en Emelbom in midden-Hoogduits, Emerling bij Bock, Sauerkirsche, Vlaams marelle.

Dodonaeus (f) ‘De andere tamme soort die in Brabant en Vlaanderen krieken genoemd wordt en in Holland kersen of korsen en heel Frankrijk door cerises, maar alleen guignes omtrent Parijs hebben meestal korte steeltjes en zijn rondt, rood, vleesachtig en vol sap, zuurachtig of scherp met een zoete kern en die zijn in Italië veelvormig en worden guisciole, visciose, ciregie, amarine, merende, merendole en Marasche genoemd en in onze taal Rijnscher krieken, (van rins) in het Latijn Cerasa acida of ook austera.

Een soort er van die wat zoetzuur is noemen de Italianen ciregie palombine, een ander duracine, in het Latijn Duracina, in het Frans dureines die meest geacht wordt en zulks schijnt ook te wezen de soort die in Frankrijk agriotes of griotes heet die zuur en het allerbest is om bewaard of gekonfijt te worden en allerlaatste rijp wordt wat ook bijna gebeurt in de zwarte soort van deze krieken die in Frankrijk merises heten en in het Latijn van sommige Merasus, in Brabant morellen (omdat ze zo zwart zijn) of zwarte krieken, hoewel dat haar sap rood kleurt als Braziliëhout en wat bitterachtig of lieflijk wrang van smaak is en deze worden rijp in juli en mogen vers blijven tot het eind van augustus. Daartegen is er een rode soort van die wijnachtige krieken die aquainole in Italië genoemd wordt die niet goed is dan als ze vers geplukt is. Onder dit geslacht worden de pruimkrieken ook gerekend die wasgeel zijn, maar niet zeer smakelijk en een andere zeer grote soort van zuurzoete krieken die Waalse krieken genoemd worden en niet ver van Armentiers groeien’. In België heet het kriek en is bekend van het kriekenbier, krieklambiek.

‘Austera’, L. is bekend als de morel, met roodachtig zuur vruchtvlees die als kippen-, en ganzenvoer gebruikt wordt. De kersen worden altijd erg groot en zijn weinig geschikt voor de particulier.

Er zijn zoete en zure kersen, de zure kers is bekend als morel. Morelle: kleine moerbei, (Morus) vanwege de onderscheiding van deze groep door het kleurloze sap en gele of rode vruchten kan het woord ook afgeleid zijn van Italiaans morello: zwart, oorspronkelijk was het wel een naam voor kersen met donker rood sap, de naam is waarschijnlijk niet van Amarelle afgekort, Engelse morello cherry, Duits Morelle.

(g) Weichsel, Weinstellen en Wiechseln bij Bock, vanwege de naam Weichsel zie voorgaande, betekent wit naar de witte kern, vanwege de naam Amer of Emer, zie ook Triticum amyleum.

(h) Dan is er de Septemberkirsche die lang bloeit die ook Allerheiligenkirsche of Allerheiligenkers heet, Engelse everblooming cherry, all saints cherry, in het Frans bekend als cerisier de la toussaint. ’Semperflorens’ (altijd bloeiend) is de zogenaamde Allerheiligen kers. Een kleine boom of struik met een door elkaar groeiende of hangende vorm. Een vorm die meestal geënt wordt. De bloemen zijn wit in mei tot september en staan in bundels van 4-8 aan de top van de korte zijtwijgen.

Uit O. Thome, www.BioLib.de.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Onder al deze vruchten zijn de beste diegene die zuurachtig en wijnachtig van smaak zijn, dat is die we krieken in Brabant noemen. De ergste en schadelijkste van allen zijn de kleine of wilde kersen die zoet van smaak zijn en voor alle andere rijp worden want ze zijn kwaad van gijl en ze bederven zeer gauw in de maag en laten kwade vochtigheden in het lijf verzamelen waarvan van niet alleen veel wormen en ongedierte in de buik of darmen groeit, maar ook dikwijls kwade en besmettelijke pestachtige koortsen veroorzaakt worden. En daarom in de wel gestelde en wijs geregeerde steden en landen plag men sterk te verbieden dat men die in tijde van pest of besmettelijke ziekten niet te koop houden of op de markt brengen zal.

De Spaanse of grote kersen komen het dichtst bij de kleine of wilde kersen van smaak en krachten en worden nochtans niet zo gauw in de maag bedorven want ze zijn wat kouder van aard, hoewel dat ze nochtans geen goed sap of voedsel van zich geven.

De echte krieken zo ze in Brabant genoemd worden, te weten de wijnachtige rode, zijn wel beter van sap dan de kersen, doch nochtans waterachtig, koud en vocht makend, ze zijn goed om de dorst te verslaan en zijn de verhitte maag zeer nuttig en bekwaam want ze versterken die eensdeels en zijn zelfs de koortsige mensen behulpzaam, ze zinken gauw naar beneden en maken de buik week of los, maar ze geven geen of zeer weinig voedsel. Dan de zwarte krieken van dit geslacht zijn droger van aard en ook wat tezamen trekkend. Die zwarte krieken die gedroogd zijn zoals de pruimen zijn goed van smaak en de maag zeer aangenaam en daarboven maken ze de weke of zachte buik hard en stoppen allerhande vloed of loop van de buik.

De gom die uit de kers of kriekboom vloeit is goed met gewaterde wijn ingenomen diegene die van de steen of niergruis gekweld zijn, zo men zegt, en voorwaar ze mag hun enigszins helpen door haar taaie of lijmachtige eigenschap waarmee ze de wegen en doorgangen van de plas en niergruis glad en slibberig maakt en insgelijks ook doordat ze met die kracht de scherpte en bijen van de hete vochtigheden verkoelt en bedwingt en de pijn en weedom benemen kan, want door dezelfde kracht geneest ze de oude hoest en mag gebruikt worden tegen de ruwheid van de keel, longen en borst en tot de heesheid. Dioscorides voegt er noch meer bij, te weten dat die gom de huid van het gans lichaam een goede kleur laat krijgen, het gezicht verscherpt en verbetert, de maag gretig maakt en de eetlust vermeerdert.

De zuurzoete of wijnachtige krieken zijn de lieflijkste en goed om met suiker te konfijten en zo voor gezonde als zieke mensen en worden veel gedaan in pasteien, taarten en andere lekkernij. Men doet ze veel bij de wijn welke wijn wel smakelijk is, maar nochtans veel krampen in de buik en andere kwalen in het lijf veroorzaakt. Die en ook de heel zure of rinse krieken verversen en verkoelen of matigen de hitte die van de galachtige vochtigheden komt zoals ook doen de zwarte zure krieken of morellen die zo groot en gezond om te eten zijn en de maag zo versterken dat ze zonder enige schade te vrezen vrij met menigte rauw gegeten mogen worden en zijn in sausen, pasteien en taarten zeer gebruikelijk, andere maken er Diaceraseon van, andere doen ze in glazen en bewaren ze met suiker en houden ze dan voor noch beter dan rauw’.

De vruchten zijn nooit allen tegelijk rijp. Hier kan een jam, sap of confituren van gemaakt worden of inmaken met brandewijn of gebruikt worden door de fruit verwerkende industrie. Het uitgedrukte sap werd met suiker, gewichtsverhouding 7 tot 13, in gekookt wat een aangenaam smakende kerssiroop oplevert die gebruikt kan worden voor limonade, ook om andere dranken rood te kleuren. De vrucht bevat vitamine A, B, B2. Als ze lang blijven hangen zijn ze zelfs goed eetbaar. Zure kersen zouden goed zijn tegen jicht en traagheid van de ingewanden. Een afkooksel van de gom, minder van de vruchtstelen, werd soms als hoest verzachtend huismiddel gebruikt. De bladeren werden soms bij het inmaken van augurken gebruikt. De weichesellikeur van het huishouden zijn van zure kersen met ongeveer 50 % brandewijn en verzoet met suiker.

Vondel, De Leeuwendalers;

‘Aan de andere ’t welig ooft, en pruimen en morellen’.

Teelt.

Zo was de teelt vroeger. (Dodonaeus) ‘Dan het is van alle kriekenbomen te weten dat de wilde nimmermeer zulke ronde bladeren hebben als de tamme en dat kleine boompjes de beste en meeste vruchten dragen en daarboven dat noch de tamme, noch de wilde in de zeer hete landen niet goed aarden kunnen en daarom nooit in Egypte hebben willen groeien, maar in koude plaatsen aarden ze goed en behoeven zeer weinig teelt, ja vergaan gauw als ze elk jaar bemest worden, maar in plaats van mest zal men hun takjes en overvloedige knopjes afsnoeien en die klein kapen en in plaats van mest om de wortel leggen, andere leggen kalk aan de wortel of begieten die dikwijls met warm water zodat de vruchten vroeger rijp mogen worden, maar zo geteeld sterven ze gauw en daarom is het ’t beste dat men de tamme krieken op de wilde ent en dan zullen de bomen sterker worden en langer leven, maar andere enten de kriekenbomen op de Sorbus of pruimbomen, andere op laurieren en die zeggen dat ze dan grotere en mooier vruchten dragen zullen die goed van reuk zijn en zulks dat ze van de ruspen en gewormte niet beschadigd zullen worden. Enige nemen het merg uit de jonge takken van de kriekenbomen en planten ze weer en hopen dat de krieken geen stenen zullen hebben’.

Historie.

Van Pontus brengt Lucullus, 76 v. Chr., na zijn overwinning op Mithridates, de boom, cerasus, en de kers, cerasum, naar Rome. Lucullus bedacht deze boom van zo groot belang dat hij het bij zijn inhaling plaatste in de meest opvallende situatie, bij de koninklijke schatten die hij gedurende de oorlog verzameld had. Nog bestaat er geen twijfel over dat dit zijn meest waardevolste verovering was. Toch zijn er bronnen die vermelden dat het een verbeterde vorm van de Cornus kers was die geïntroduceerd werd. Plinius onderscheidt Prunus, pruim, en Cerasus, de kers. Bij hem worden al een aantal cultivars genoemd, mogelijk sommige species of variëteiten, Aproniana, Lutatia, Caeciliana, etc. Plinius onderscheidt ze door de geur, dulcis (“zoet”) en acer (“sscherp”).Hij gaat zo ver dat hij zegt dat voordat de Romeinse consul Lucius Licinius Lucullus Mithridates versloeg in 74 v. Chr. Cerasia ... non fuere in Italia, “er geen kersen waren in Italië”. Volgens hem bracht Lucullus ze vanuit Pontus en in die 120 jaar is ze verspreid over Europa tot Engeland. . ze zijn gevonden in Romeinse nederzetting in geheel Europa.. zoet zou dan Prunus avium zijn en de zure P. cerasus. In 1882 stelde Alphonse de Candolle dat zaden van Prunus avium gevonden waren en de Terra cultuur van Noord-Italië (1500-1100 v. Chr.). Van Plinius vermelding zegt hij (p. 210): Omdat die fout steeds herhaald werd in de klassieke scholen moet het nog een keer gezegd worden dat kersen, tenminste de vogelkers, al in Italië bestond voor Lucullus en dat hij niet zo ver hoefde te gaan om een soort te zoeken met zulke bittere vruchten’. De Candolle suggereert dat wat Lucullus terugbracht een bijzondere vorm was van Prunus avium uit de Kaukasus.

Plutarchus vermeldt de kers in zijn “leven van Lucullus” niet, maar de naam van de kolonie duidt erop dat daar kersen in groten getale gecultiveerd werden. De kers was voor zijn tijd in ieder geval niet bekend en binnen een 120 jaar na Lucullus bereikte ze zelfs Engeland, in 53 na Chr.

Zeker was de zuurkers bij de Romeinen bekend omdat de door Plinius vermeldde Apronianische kers minstens gedeeltelijk een vorm is van Prunus cerasus. Gedeeltelijk kan het ook om glaskersen handelen alzo om een vorm van hybride van P. avium x cerasus. (88, (1932)

Door de Romeinse veroveraars kwam de kers naar Duitsland waar resten gevonden zijn in Saalburg.

Prunus avium en Prunus cerasus werden in de middeleeuwen zeker vaak met elkaar verenigd. Het is mogelijk dat in die tijd kruisingen bekend waren die een onderscheid tussen beide soorten moeilijk maakt. (88, (1932) In Capitulare de villis werd Ceresarios diversi generis opgevoerd die hoogstwaarschijnlijk zoete en zure kersen omvat. De tuininventaris van Treola geeft cerisarios. Daarentegen is het gewas niet vermeld in het klooster van St. Gallen. Of de H. Hildegard onder de naam cerasus Prunus avium of Prunus cerasus bedoelde is niet met zekerheid aan te geven. Albertus Magnus scheidde ze door Prunus cerasus amarena of amarella te noemen, duidelijk van Prunus avium met de betekenis cerasus. Shakespeare noemde de cherry in King Henry VIII, 1, 169. Culpeper noemt de cherry-tree als een plant van Venus.

Maerlant, ‘Cerasus, dat is de kers. Isidorus zeg het openbaar dat Lucillus, een Romeinse heer,

Pontus met grote eer overwon en velde een plaats al tezamen die Cerasa heet bij name en dat hij aldaar in het land de allerbeste kersen vond en bracht ze het eerste over zee en gaf hem de naam mee van de stad Cerasa’.

In Hamburg herdenken ze de sparing van hun stad door de Hussieten in 1432 door het feest van de kersen. Ze zonden toen hun kinderen, gekleed is zwart om de vijand te vragen hun stad te sparen. Ze zonden de kinderen terug met hun armen vol geladen met kersen.

Ze staan onder het beheer van Venus. Symbool van goede opvoeding, de boom.

Planten.

Opvallend bij de kersen is dat de bladsteel geen kliertjes bevat.

In veel vormen worden ze voor de vruchten gekweekt als de meikers. Ook kan de plant gebruikt worden als sierboom. Combineer de kersen, vooral de lekkere meikers, met andere kerssoorten of pruimen. Bedenk dat de meeste kersensoorten zelfsteriel zijn, dus gecombineerd moeten worden met typen die stuifmeel leveren met bevruchtende eigenschappen.

De kersen worden veelal veredeld op zaailingen van de wilde boskriek. Men heeft hiervan een rood en zwart type. De eerste levert de beste onderstammen. De kersen worden meestal door oculatie voort gekweekt.

54. Uit O. Thome, www.BioLib.de.

Prunus avium, L. (avis: een vogel, vogelkers) Bladeren staan aan tot 7cm lange bladstelen die met 1-2 rode klieren zijn bezet en 6-15cm lang meestal eivormig ovaal met spitse top en de rand scherp gezaagd, dofgroen en van onderen iets lichter en zacht behaard.

Bloeit in schermvormige bundels die door opstaande knopschubben zijn omgeven, de binnenste iets teruggeslagen en bloemen tot 3.5cm in diameter, wit net gaafrandige kelkbladen en bijna ronde kroonbladen.

Knoppen zijn glanzend bruin en veelschubbig, spits eivormig.

Gelijk met de bloei verschijnt het bronskleurige blad wat ook in de herfst een aangenaam gezicht oplevert als dat weer verkleurt naar geel en rood. De kriek is een schitterende boom in bloei alsof die enige weken met sneeuw bedekt is. Bloeit op tweejarig hout. Geen boom lijkt gelukkiger in bloei met rijke trossen van bloemen die als kleine kaarsjes oplichten in de boom. De boom is dan wit als de engel op Maria’s Boodschap, 25 maart en in de herfst is die als Manaoh’s engel die vertrok in vlammende vuren.

Zoete vruchten zijn tot 1.5cm in diameter en donkerrood met een grote en bijna ronde pit, bij cv tot 3.5cm.

De boom kan 3‑15m. groot worden met uiteindelijk een stamdoorsnede van 1‑1,25m. Op de purperbruine glanzende schors zie je meestal mooie horizontale strepen, bij ouder worden in dwarse strepen afbladderend, eenjarige twijgen hebben een grijs vlies met licht bruine lenticellen. Een rechte en doorgaande stam en duidelijke takkransen, takken afstaand en zelden hangend

Groeit op vruchtbare en kalkhoudende grond, is een licht eisende boom, in tegenstelling met de zure kers.

Is inlands in Europa en W. Azië.

Vormen.

Duracina’ is de Spaanse of Bigarreau kers, vruchten met vrij hard vlees, white heart cherry.

Plena’ is een dubbele witte met 30-40 bloemblaadjes per bloem. Dat is in mei als de bloemen in groten getale de neerhangende takken bedekken. Dit is een van de grootste sierkersen, 15m., met een brede en piramidale kroon. Kan als sierkers geplant worden voor straat en parken op zonnige plaatsen. Deze dubbele vorm geeft echter geen vruchten.

Het is de stamsoort voor de cultuurkers en wordt veel als onderstam gebruikt.

De kers geest op Prunus avium geeft sterke groei en dus grote bomen. MF 12/1 uit East Malling is een onderstam die geselecteerd is uit Prunus avium met mooie stammen, recht en gelijkmatig groeiend, vormt grote bomen.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Deze boom groeit op verschillende plaatsen van Nederduitsland, doch is zelden te vinden. Maar in Oostenrijk groeit het overvloedig in het wild en ook in sommige dichte bossen van Silezië.

De gewone man noemt dit boompje hier te lande voghelkersen, dat is op het Latijn Cerasa avium, Cerasus racemosa en ook, doch onzeker, Padus Theophrastij’.

Vandaar de inheemse vogelkers, Engelse wild cherry, Vogelkirsche of vogelkers, Duitse Vogelkirsche, Frans cerisier- of cerise des oiseaux: vogelkers, van avium: vogels, die de vruchten eten.

Duitse Süßkirsche, eigenlijk Quisselbeer, Zwieselbeer of Weichselbeer en vandaar Astbeere van Quist: tak (zie ook Cydonium) de naam is in Z. Duitsland op Prunus cerasifera overgedragen, met de ingevoerde soorten uit het zuiden (zie avium en cerasus) Chirsi en Chriese, Quisselbeere, Chriasibom en Grilla in St. Gall, Kriesbeer, Tisselkirschbaum, Sesselbeere, Weichsel, Wichsel, Wisela, Wissbeere, Wispelbeere

Dodonaeus (b) ‘In het Hoogduits heet het Elxen, Eltzenbaum of Elexen’.

Dodonaeus © ‘Wij noemen het in het Latijn Pseudoligustrum omdat we geen andere Latijnse naam er van weten, dat is zoveel als of men vals keelkruid of oneigen mondhout zei. Sommige geven het de naam Vitex of Agnos en houden het voor de echte Agnus castus, maar daarin zijn ze zeer bedrogen want het verschilt veel van de echte Agnus castus. Andere noemen het Pseudoagnos, dat is valse Agnus castus. Sommige vermoeden dat het die soort van mahaleb zou mogen wezen daar Avicenna van handelt in zijn 479ste kapittel en daar Serapio van vermaant naar de mening en het gevoel van Mesue. Maar of dat zulks is of niet dat is voor ons moeilijk om te verzekeren aangezien dat Avicenna de voor vermelde mahaleb met geen woorden beschreven of te kennen gegeven heeft. In het Italiaans heet het putio en macalebo, in het Hongaars zelnice fa, in het Engels cluster cherries. De landlieden planten de vogelkersen meest omdat er geloofd wordt dat ze grote kracht heeft tegen de tovenaars en kwaaddoeners’.

(d) Verder naar de harde vlezige vrucht, Pfelzkirsche, Kasbarnbom, Kassbeere, Kespere, vervolgens;

(e) In vele variëteiten gekweekt, Molken-of Weichkirse, rheinische Kirsche, Holzkirsche, Weichselkirsche, Herzkirsch, Knorpelkirsch, Glaskirsch, Backkirsche in Holland.

(f) Susskirsche, in tegenstelling met de zure, zie cerasus, zoete kers, Engelse sweet cherry, Frans merisier sauvage.

(g) Wilde kers of kriek, crekesboom of grote vogelkers, Engels wild cherry, Duits Waldkirsche, Waldkersen of Wildkirsche.

(h) Engels gean komt voor in noordelijk Engeland, vergelijk Frans guigne: zoete kers, dat verwant is met Weichsel, zie mahaleb.

(i) Engels Jean cherry, de cherry wordt ook de merry genoemd, dit woord stamt van het Franse merise, hoewel het woord ook van merry (gelukkig) mag afstammen, dit van Grieks kerasos en dat van Assyrisch karsu. Gean of mazzard, de laatst nu meestal voor een zelfbestuivende vorm..

(j) Frans merisier of meriesier a fruits doux; zacht of milde vruchten.

(k), Engelse gaskin betekent gascoigne, van de Gascoine kersenbomen in de tuinen ten tijde van Elisabeth, mazzard.

Gebruik.

Van een grote kers maakt men in Zwitserland en het Zwarte Woud het kirschwater. In Lotharingen droogt men de vrucht met steel en al om er de tisane uit te bereiden wat als plas drijvend middel gebruikt wordt.

Na overmatig kersen eten en dan water drinken is een combinatie die zeer gevaarlijk kan zijn, zelfs dodelijk.

Het blad werd wel in Noordelijke streken gebruikt als vervanger voor thee. Verder levert deze boom het gomme de France, een vervanger voor Arabische gom die wel in hoedenfabrieken gebruikt werd.

In Frankrijk was het gewas geliefd vanwege het mooie geel/bruine hout dat gebruikt werd als meubelhout om de warme tint en mooie glans. Het hout is hard en dicht, gebruikt voor pijpen en sigarettenhouders, stoelen en om te graveren, als wandelstokken en brandhout. De Turken maken de buizen van hun waterpijpen, die van 1 tot 2m lang kunnen zijn, van kersenstengels.

Symbool van onderwijs. Het hout is hard en dicht en gebruikt als wandelstokken en de roede waarmee de leerlingen op betere gedachten werden gebracht.

Historie.

(88, (1932) In Noorwegen is zijn voorkomen voor de vergletsjering bewezen. Vondsten zijn er uit prehistorische tijd in Zwitserse paalwoningen, in postglaciale moerassen en zoetwaterafzettingen van Engeland. Door de zeldzaamheid van voorkomen in Italië kan het ook niet verwonderlijk zijn dat de Romeinen de niet in hun vaderland optreden kers in cultuur namen, maar die uit Klein-Azië invoerde. De Grieken kenden de boom, wat niet anders verwacht mag worden naar de verspreiding op het Balkanschiereiland, Kroatië, Servië en Bulgarije. 800 v. Chr. waren ze bekend in Turkije en al gauw daarna in Griekenland.

Door de Romeinen werd de cultuur van de zoete kers in grotere hoeveelheden bedreven en ook naar Engeland en Duitsland gebracht. Vondsten in Saalburg laten overduidelijk zien dat de kers al in de eerste na christelijke eeuwen aan de voet van de Taurus gecultiveerd werd.

Barbaratwijgen.

(187) De kersboom werd veel gebruikt als huwelijksorakel. Hiervan stammen meestal de Barbaratwijgen, 4dec., de door de meisjes afgesneden takken die in water gezet werden opdat ze met Kerstmis in bloei komen. Naar een oud gebruik heeft elke tak de naam van een vrijer. Van degene die zijn twijg het eerst in bloei komt is de uitverkorene. Mochten de twijgen onverhoopt niet in bloei komen zal het meisje dat jaar ook niet trouwen. Symbool van bedrieglijkheid. Daarna worden de twijgen bijeengebonden en op Onnozel Kinderen dag slaan de jongens er de meisjes mee die de slagen moeten vrijkopen met koeken, bier en brandewijn. Een gebruik als verkwikken.

De meisjes van Silezië en uit de Harz maakten wunschelruten van de zure kersenboom. Ze sneden de takjes op St. Andriesavond, 29 november en plaatsten ze in water. Op Kerstdag zagen zij de uitbottende bloemen en naar het getal en kleur bepaalden ze de komende huwelijksdag.

De oudste berichten van bloeiende kersbomen met kerstavond stammen van het “leven van de heilige Hedwig”, die omstreeks 1180 in Frankrijk geboren werd. Toen de heilige nog jong was kwam op kerstavond iemand die vertelde dat in de tuin een kersenboom volop in bloei stond.

In Tirol werd drie dagen voor kerst kalk ingegraven bij de stam om de boom bij de hierbij ontwikkelde warmte met kerst in bloei te brengen. In Limburg snijdt men de zogenaamde Barbara takken, kersen- of berkentwijgen die in water of vochtige aarde gezet worden en met Kerstmis bloeien, een treffende kerstening van een oorspronkelijke vegetatierite. Ook in Noorwegen is zo’n gebruik bekend, komt er daar met midwinter volop blad en bloesem aan de takken dan voorspelt het een goede oogst. Een merkwaardig bijgeloof zie je op de dag van Jacob. Dan durft men niet op een kersenboom te klimmen omdat men er af stort. Kijk uit voor water, je kan verdrinken, ook voor elk gevaar omdat je verongelukken kan.

De kers wordt ook in wapens aangetroffen. Meestal wordt het afgebeeld met steeltjes en een of twee blaadjes. De kers, of de kersenboom, hebben de betekenis van deemoed en zachtmoedigheid, rijkdom en gastvrijheid of gulheid. Volgens het volksgeloof is de kersenboom een beschuttende boom tegen kwade invloeden. De kriekelaar komt veel in Franse wapens voor.

Sage.

Eens ging de zwangere Maria met Jozef naar de tuin waar rijpe kersen in een boom blonken. Ze kreeg lust in een van die sappige vruchten en vroeg ze aan Jozef. Die was op dat ogenblik wat nijdig en gaf een bars antwoord. Maar Jezus, in haar schoot, gebood de boom te buigen wat die deed. En zie!, daar bogen de takken zich naar beneden en zo kon Maria gemakkelijk de kersen plukken. ‘Je ziet wel,’ zei ze tegen Jozef, ‘dat de kersen voor mij bestemd waren’. Nu verdween bij Jozef alle twijfel over de goddelijke oorsprong van het kind dat geboren moest worden.

Er was een vermaarde kerselaar die in het dorpje Edelare, niet ver van Oudenaarde, groeide. Hier hing een wonder doenend Mariabeeldje aan die gemaakt was van lindehout. Op zekere dag gebeurde er een wonder. Een blinde schaapherder die bij het beeld was komen bidden, kreeg plotseling zijn gezichtsvermogen terug. De Kerselarenberg werd al gauw een van de bekendste bedevaartplaatsen uit de streek. Dat beeldje werd eertijds bewaard in een kapel die Maria van Bourgondië in 1480, Maximiliaan van Oostenrijk in 1521, Philips II in 1557 en de infante Isabella in 1625 met een bezoek vereerde. Het volk noemt deze Lievevrouw O. L. V. van Keezere. De hedendaagse kapel was begonnen met de bouw in 1570 op kosten van Jacob van Joigny, Heer van Pamele.

De H. Gudula was uiterst liefdadig tegenover de armen. Dikwijls verkocht ze haar juwelen ten einde de ongelukkige te kunnen ondersteunen. Dat beviel de bewaarder van de schatten van haar vader helemaal niet. Op een dag beschuldigde hij haar bij zijn meester Witger. Gudula had een kostbaar kralensnoer genomen en was er mee vertrokken om die te verkopen. Witger snelde zijn dochter achterna en haalde haar weldra in. ”Wat heb je in die korf?’ vroeg hij. “Kersen!” was het antwoord. De korf werd opengedaan en al de kralen van het snoer waren kersen geworden.

Folklore.

Op andere oorden betekent rijke bloei een rijk kersen jaar.

Men vereerde de plant, hij zou bloeien met kerstnacht. Ook gebruikte men die nacht om de boom eraan te herinneren dat die het volgende jaar vele vruchten moest leveren. Op kerstavond klopte men aan de stam en sprak: “boom dit is de heilige nacht, breng vruchten, meer als je had gedacht”.

Tegen koorts werd op Johanneisdag aanbevolen om naakt onder een kers te liggen en de dauw van de rug te schudden. Met Pasen vernemen we dat de steen in louter goud is veranderd waardoor iemand ergens rijk en gelukkig geworden is.

Vreemd genoeg is de kers in de mythologie verbonden met de koekoek. In Duitsland zal de koekoek niet zingen voor die drie kersen gegeten heeft. In Yorkshire zongen kinderen rond een kersenboom en zongen koekoek, kersenboom, kom beneden en vertel, hoe veel jaar heb ik nog? Dan sloegen ze tegen de boom en het aantal kersen dat viel vertelde hoeveel jaren ze nog te leven hadden.

De pitten zijn een goed middel om te weten wanneer je gaat trouwen en wanneer. Neem daar voor een aantal pitten na de maaltijd op je bord en ga aftellen, dit jaar, volgens jaar, op die dag, nooit.

Kersen zullen overvloedig vrucht dragen als de eerste rijpe vrucht van het vorige jaar door een vrouw gegeten is die net een kind heeft gebaard.

De kers is wel de favoriet boom van de specht die de stam uitholt.

In de 14de eeuw dacht men, via de signatuurleer, dat de kers stenen kon genezen.

Het is een meiboom die in de nacht van 1 mei bij de meisjes onder het raam worden gezet, een teken van liefde of van schande. Vol verwachting keken de meisjes er naar uit. Maar dit is meer een schandmaie omdat van een kersenboom “iedereen plukt”.

De kers gezien in dromen was een slecht teken en dromen ervan betekent onzekerheid. Als je van zwarte kersen droomt heb je spoedig een sterfgeval in de familie. Ook komt en een dode bij de bezitter van een kers als die tegelijk bloeit en vruchten draagt. Een moeder, die een kind verloren heeft, voor Johannes dag, zal geen kersen eten. Op deze dag verdeelt namelijk Johannes de Doper onder de kinderen in de hemel kersen en als de moeder op aarde al reeds kersen gegeten heeft dan zegt de Heilige tot het kind: “Jouw kersen heeft je moeder al opgegeten” en het kind moet het zonder stellen. Dit zie je ook bij aardbeien.

Broadway.

Broadway zou niet alleen breed zijn, wat het niet is, en recht, wat het in het originele plan ook was. Daar waar de Grace church staat was een kersenboom waaronder Hendrick Brevoort, de barkeeper, graag zijn pijp rookte. Toen de map makers arriveerden met een recht plan die de uitbreiding van Broadway beschreef vond Brevoort dat dit dwars over de wortels van zijn kersenboom ging. Hij ging naar de ambtenaren en zwoer dat dit zo niet bedacht was, dus realiseerden zij zich dat de stad nooit tot het café zou groeien en waren ze zo bereidwillig de straat wat af te buigen. Hij rookte rustig en nog vele jaren zijn pijp onder de kersenboom.

Mussen.

De vogelkers laat zich door de vogels goed uitzaaien.

De kers is een heerlijke vrucht en een traktatie voor vele mensen zo ook voor Frederik de Grote die dan ook met lede ogen toezag dat de mussen er ook van houden. Hij gaf dan ook bevel om de mussen te vangen en voor elke gedode mus gaf hij 6 penningen wat de staat dan in 4 jaar tijd 4000 thaler kostte. Toen zag men geen mussen, maar ook geen kersen meer, evenals ander fruit. Vele bomen waren vrijwel ontbladerd door rupsen en insecten. De koning herriep dan ook zijn bevel en liet zelfs mussen van elders invoeren.

Mineerder .

Op kersenbladen zie je vaak een slangvormig teken die veroorzaakt wordt door een bladmineerder (Lyonetia) Bijgelovige lieden bekijken het blad zorgvuldig en houden ze als voorbode van ongeluk en geven daar allerhande uitleggingen van. Als wilde God daarmee zijn straf uitdelen en daarmee het veld door slangen, sprinkhanen en muizen vernietigen.

Uit Curtis botanical magazine als Cerasus pseudocerasus.

Japanse sierkersen, Pseudocerasus of Ondergeslacht Cerasus: kersen met 2 secties; Sectie Cerasus.

Bladeren zijn in knop langs de hoofdnerf gevouwen en scherp, soms dubbel gezaagd.

Bloemen staan in bundels of in gesteelde veel bloemige trossen, kelkbladen opstaand of uitgespreid en niet teruggeslagen, kelkbuis trechtervormig of cilindrisch. Vruchten niet berijpt

De tot deze groep behorende soorten en vormen noemt men schijnkersen met kleine en onooglijke en zelden eetbare vruchten, maar wel rijk bloeiend met meestal haf gevulde witte of roze bloemen.

Hiertoe behoren de zogenaamde Japanse bloemkersen, de Engelse oriental flowering cherries en Duitse Japanische Blutenkerschen die vaak geteeld worden onder de in Japan gebruikte volksnamen die ontleend zijn aan bijvoorbeeld bekende kunstenaars, goden en bergen etc. waaruit duidelijk de grote verering van de Japanners voor deze gewassen blijkt. Hier kregen ze vaak nog een andere naam erbij zodat velen dubbele namen hebben.

Symbool van ridderschap.

Een van de opvallendste en mooiste voorjaarsbloemen zijn deze sierkersen. Iedereen weet dat deze opvallend bloeiende verschijningen uit Japan komen. In hun schilderkunst en literatuur van de 12de eeuw komen ze al voor. Bij geen andere plant speelt in het leven van het volk de sierkers zo’n belangrijke rol, ze worden als nationale bloem beschouwd.

Men ziet in de bloemen de symboliek van schoonheid en idealiseert daarmee de ziel van het Japanse ridderschap. Gedurende de bloeitijd van de sierkersen vieren de Japan­ners feest, deze verering is een oeroud gebruik. Men zegt dat een deel van sommige soorten sierkersen reeds 500, ja zelfs 1000 jaar geleden in Japanse tuinen werden gekweekt. Zij behoren tot de oudste getuigen van de kweekkunst van de mensheid.

De mensen gaan naar de natuur toe om ze te bewonderen. Daar hebben ze dan ook bepaalde ideeën over waar ze geplant moeten worden.

De weelderige vormen worden gereserveerd voor belangrijke plaatsen, waar ze afzonderlijk worden geplant. Voor het massale effect van heuvels worden soorten met enkele bloemen gekozen en daarbij wordt een enkel soort geplant. Het beroemde kersengebied bij Kyoto is volledig beplant met P. serrulata var. Spontanea. Deze bloeit laat genoeg om zeker te zijn van mooi weer zodat zijn brede kronen zich wit tooien tegen de donkere achtergrond van pijnbomen. Dit patroon van donker en licht wordt weerspiegeld in de rivier de Kamo. De kranten vermelden de vermoedelijke openingstijd van de bloemen en dat is een grote gebeurtenis in de “zilveren wereld” zoals de pruim bij Tokio wordt genoemd Het is “de oudste broer van de honderd bloemen” en met de den en bamboe als een symbool van lang geluk gebruikt. De kers schudt zijn bloembladen en zijn geur wordt een herinnering. De heldere kers maakt de randen blij en de nachtegaal zingt in zijn takken in het maanlicht.

Het was een keizer van de 5de eeuw die op het meer zeilde onder de kersen en zijn kop saki ophief om te drinken waarbij sommige kersenbloemen in de kop vielen. Ze kroonden die kop zoals bij de Romeinen de overwinnaars gekroond werden. Zo mooi waren die blaadjes die als een zwaan in de saki zwommen dat de keizer besloot om elk jaar in die tijd daar wijn te drinken, vandaar dat wijn drinken nu een deel van de verering is. Een latere keizer die de kers in een vers prees, zorgde ervoor dat ze overvloedig geplant werd rondom zijn paleis en zo kwam ze in de algemene gunst. En de verering voor zijn bloemen is oprecht, hoewel er verwijzingen zijn naar het tablet van de Sumedra dynastie die de waarschuwing draagt: “Wie een tak van deze boom haalt zal een vinger verliezen”. De woudgoden willen ook geen wonden aan hun favorieten, kersen, dennen en ceders. Het meisje dat bedrogen is in haar liefde probeert door dit feit haar eerherstel te krijgen. Als ze afstand doet van haar verloren gegane liefde kleedt ze zich op als voor een wedstrijd. In het midden van de nacht bevestigt ze drie kaarsjes bij haar haardracht en een spiegel in haar nek. In haar linkerhand draagt ze een afbeelding van stro die de bedrieger moet voorstellen en in haar rechterhand een hamer en spijkers. In het tempelwoud slaat ze de pop aan een boom en bidt tot de goden om het leven van de bedrieger te nemen en belooft, zo gauw als dit gedaan is, de spijkers er uit te halen en de boom niet meer te bedreigen. Verschillende nachten gaat ze naar het heilige woud en herhaalt haar gebed, voegt elke keer een spijker toe en verhaalt dat in een land waar zo veel mensen wonen er wel een gemist kan worden, maar bomen behoren behouden te blijven omdat er daar maar zo weinig van zijn.

De Japanners zijn echte pronkers, ze stelen de show, geven dan ook geen vrucht.

Sage.

Er was eens in Japan een soldaat, Iyo, die al in zijn kindertijd onder een kersenboom speelde. Toen stond de boom alleen en bloeide rijk. De soldaat zat graag onder zijn takken en toen hij zeer oud geworden was en zijn vrouw en kinderen en allen die hem lief waren geweest gestorven waren, de een na de ander vond hij alleen troost en herinnering bij de kersenboom. Toen kwam er een dag dat ook de boom niet meer uitliep in het voorjaar, dat ook hij dood was. In zijn nabijheid werd een jong boompje geplant, maar de oude man liep te tobben. Eens toen het winter geworden was sloop hij naar de plek waar het stil en eenzaam was, hij zei: “mijn vriend boom, wil nog eenmaal bloeien, ik zal je mijn leven geven” en stiet zich met het zwaard in de borst, hij pleegde hari-kari. Zijn bloed drong in de grond tot de wortels van de dode boom en zie, hij botte uit en was weer het bloeiende sieraad van de omgeving. En elk jaar weer op de dag dat de oude soldaat zich doodde, om de kers tot nieuw leven te roepen, bloeit de boom. Hij stoort er zich niet aan of het koud is, of er nog sneeuw ligt. Hij bloeit uit dankbaarheid en iedereen weet het natuurlijk, iedereen weet het waarom deze boom het anders doet dan andere bomen... de soldaat.

Konohama-Sakuya-Hima.

Volgens Japans volksgeloof is de kersenboom de wedergeboorte van een lieflijke prinses, Konohama-Sakuya-Hima genoemd. De tere kleur van de bloesem wordt vergeleken met het schaamrood van de wangen van deze, iedereen betoverende, kleine vrouw. Door deze legende is de naam sakura algemeen voor sierkersen geworden.

55. uit Curtis botanical magazine.

Prunus sargentii, Rehd. is zo genoemd naar de eerste directeur van het Arnold arboretum, prof. C. S. Sargent, 1841-1927. Komt uit Japan en Korea (Beni-Yama zakura: rode bergkers) Deze boom was in 1872 in Frankrijk.Is beschreven in 1879.

Deze fors groeiende soort hoort op de hellingen van midden-Japan thuis, de bergstreken van Hondo, Hokkaido, Tankisappo en Makonoma waar die 25m hoog wordt. Twijgen zijn kaal met grote horizontale lenticellen glanzend grijs/bruin die later donkerbruin worden.

Knoppen zijn spits eivormig, kaal en kleverig.

Bladsteel is 2-3cm lang en van 2 klieren voorzien.

Bladeren zijn 7-12cm lang en breed/ovaal met de top lang toegespitst, rand scherp gezaagd zonder genaalde tanden, glanzend heldergroen en van onderen iets blauw/groen en in het voorjaar roze/bruin uitlopend met meestal een mooie maar vroege rode herfstkleur.

De plant bloeit voor het uitkomen van het blad in maart met enkele helder roze bloemen in 2-4tallige bijna zittende bloemtrossen, 40cm in diameter, bloembladen aan de top uitgerand en schutbladen klierachtig getand.

De kersen zijn klein en zwart.

Wijkt af van serrulata door de bijna ongesteelde bloeiwijze en dieper gezaagde bladrand

Wordt veel van zaad gekweekt en is een goede onderstam voor serrulata en subhirtella met hun var.

Naam.

Japanse sierkers, Engelse sargent cherry, Duitse Scharlachkirsche.

55.

Prunus serrulata, Lindl. (fijn gezaagd) komt ook in China voor en vandaar bereikte die Engeland in 1819. Groeit ook in Japan en Korea en wordt 25m hoog.

Lindley heeft als P. serrulata een witte dubbele vorm beschreven die in China gekweekt wordt. Hij komt in Japan niet voor, net als de vorige dus een geval waarbij aan een gekweekte vorm de soortnaam is gegeven. Waar deze kers vandaan komt is niet met zekerheid te zeggen, wel wordt aangenomen dat de meeste grootbloemige kersen afstammen van de in Japan voorkomende bergkers Yama-zakura of P. sargentii met de kers van het eiland Oshima, de volgende, maar zonder twijfel geeft ook onderlinge bestuivingen meegewerkt aan het ontstaan van de zeer vele soorten die al eeuwen in de tuinen parken van Japan voorkomen zodat het vrijwel onmogelijk is om de juiste afkomst van al deze vormen aan te geven.

Onder deze naam worden dan al de vormen weer gegeven.

De algemene kenmerken van deze soort zijn de volgende; bladeren gewoonlijk kaal, verschillend van vorm en meestal lang toegespitst, de rand is enkel en ook dubbel gezaagd, tanden met korte borstelharen, de onderkant blauw/groen. Alle sato zakura kersen hebben groot blad, tot 20cm lang dat geel of oranje bruin verkleurt in de herfst..

Bloemen niet of zeer weinig geurend in opstaande of hangende trossen en vaak half gevuld, bloemstelen zijn kaal met klierachtig getande schutbladen.

Vrucht is dofzwart met weinig of geen vruchtvlees.

Prunus serrulata var. serrulata (syn. var. spontanea). Japan, Korea, China, Prunus serrulata var. hupehensis (Ingram) Ingram (uit Hupeh) . Centraal China. Prunus serrulata var. lannesiana (Carrière) Makino (wollig?) (Cerasus lannesiana Carrière; Prunus lannesiana (Carrière) E. H. Wilson). Japan. Prunus serrulata var. pubescens (Makino) Nakai (zacht behaard). Korea, noordoost China. Prunus serrulata var. speciosa (opvallend of fraai) groeit op Oshima.

Tezamen worden ze aangeduid als Sato-Zakura. (gekweekte kersen)

De Japanners gebruiken de term sato zakura: dorpskersen, voor hun veredelde sierkersen. De levensduur van de boom is meestal niet meer dan 30 jaar. Ze moeten niet gesnoeid worden omdat de wonden bloeden en het zachte hout gauw inrot.

De laatste tijd duidt men ze aan met hun Japanse namen. De roze var. is in Japan ingevoerd en aldaar verspreid onder de naam Kiku-shidare, wat hangende chrysant betekent. De Japanners hebben de grote overeenkomst van deze kers met de bloemen van de pomponchrysant opgemerkt. Shidare-zakura betekent hangende kers en Shidare-Higan-zakura hangende voorjaarskers.

Japanese cherry, hill cherry, Oriental cherry of East Asian cherry. Japanische Blütenkirsche, Orientalische Kirsche of Ostasiatische Kirsche.

In wit.

De oude ‘Albo-Pleno’ de gevuld bloemige Chinese kers zou al in 1822 ingevoerd zijn maar wordt vrijwel niet meer gekweekt.

’Miyako’ of vroeger shogetsu; laag hangende maan door de dennen schijnend’’, een mooie gevuldbloemige witte sierkers waarvan de knoppen licht roze zijn, 5cm in diameter en geheel open zuiverwit en half gevuld met 1-2 bladachtig vergroeide stijlen, een brede struik. ‘Miyako’ wordt een 3m. hoge struik met een zeer brede, afgeplatte kroon. De gefranste bloemblaadjes verschijnen overdadig in midden mei. De bloemen zitten aan lange stelen die zich aan horizontaal groeiende takken bevinden.

Shirotae’: sneeuwwit, (‘Mount Fuji’, een bekende berg in Japan) is matig groeiend met breed uitstaande tot overhangende takken. Het gewas vormt eigenlijk geen boom en wordt meestal geënt. De plant geeft halfgevulde soms enkele, witte bloemen van 5cm breed en meestal 2-5 bijeen, in knop wat roze, meeldraden iets roze en zo lang of iets langer dan de kelkbladen, schutbladen zijn tamelijk groot en rood/bruin. Is zeer bloeirijk in april/mei. Grote boom voor parken en grote tuinen.

‘Jo-nioi’, (sterk geurend of de meest welriekende) heeft de geur van amandelen. Deze vorm arriveerde omstreeks 1900 in Engeland. Bloeit begin mei en kan 10m. halen. Dit was de oude affinis. Een goed groeiende en zeer forse en brede struik met zuiver witte, enkele, maar talrijke bloemen in begin mei in 305 bloemige trossen met bloemen van 4cm in diameter.

’Washino-o’: adelaarsstaart, met in knop wat roze bloemen en bij het openen zuiver wit, enkel of met 1-2 kroonbladen, breed eivormig met violet/roze meeldraden, 3-4cm in diameter. Kleine boom met brede kroon.

’Ojochin’: grote lantaarn, is een hoge struik met bijna horizontaal afstaande takken. Bloeit vlak voor de bladontwikkeling met 2-5 bloemige trossen, in knop licht roze en later zuiverwit en enkel.

Taihaku’ is een forse struik die 6-10m kan halen. Het blad kleurt bronsbruin bij uitlopen. De hagelwitte bloemen die begin april verschijnen zijn de grootste bloemen van alle prunussoorten, 6cm. en staan waarschijnlijk het dichtst bij de wilde kers. Omstreeks 1900 werd de plant in Engeland genoteerd.

Licht tot donkerroze.

De als een Italiaanse populier opgroeiende is de cv. ‘Amanogawa’, (‘Erecta’) wat Japans is voor de Melkweg, geschikt voor kleine tuinen. De bloem meet 5cm in doorsnede en komt met 3-6 stuks in een scherm voor. De zachtroze bloem is half dubbel en bloeit zo rijk dat er geen tak meer te zien is. Die bloei is eind april, begin mei gelijk met het uitkomen van het bronsgroene blad. 7m. hoogte kan de plant bereiken en is mooi als solitair.

’Horinju’: is genoemd naar een oude tempel te Kyoto, struik die rijk bloeit met half of bijna gevulde roze bloemen met 2-6 bijeen in hangende en gesteelde trossen, stijl groen gekleurd en steekt boven de meeldraden uit.

’Shirofugen’, in Japans betekent dit witte godin. (‘Alborosea’) Een sterk groeiende, kleine boom of grote struik met diep bronskleurige bladeren. Bij het uitlopen van de knop kleurt de bloem roze, maar wordt later zuiver wit tot lichtroze bij het uitbloeien. Is goed gevuld met grote bloemen midden mei. De donkerbruine takken steken mooi af tegen de witte godin. Dit is een van de laatst bloeienden van de sierkersen.

’Seki-yama’: komt vaak voor als hi-zakuru, bloeit met de komst van het blad met helder roze bloemen die bijna geheel gevuld zijn, in knop roze/rood, bloem 6cm in diameter. Fors groeiende hoge struik of kleine boom.

’Fugenzo’;Godin op een witte olifant, een van de laatst bloeiende en is een tamelijk brede en dichte struik of kleine boom. Bloeit zeer rijk met helder roze bloemen in hangende trossen van 3-6 stuks in mei, 5cm in diameter met kleine gele helmdraden en 1-2 groene stijlen.

‘Botan-zakura’; pioenbloemige kers, een zwakke groeier voor de kleinste tuinen. Bloeit in 3-5bloemige hangende trossen, in knop donker roze en later roze en half gevuld, tot 4.5cm in diameter.

Kiku-shidare-sakura’: of hangende chrysant, naar de geheel gevulde bloemen die op klein bloemige chrysanten lijken. Ook wel Oriental weeping cherry of hangende Oosterse bloemkers en soms Cheals weeping wat een andere cv is.

De treurkers die 3m. hoog wordt met grote bogen naar beneden hangende takken. Hieraan zitten de diep roze en geheel gevulde, gefranste bloemen, 3.5cm in diameter. Die verschijnen niet talrijk maar wel goed gevuld in de eerste helft van april. Een mooie plant voor Japanse waterpartijen. Omstreeks 1900 maakte het gewas zijn opwachting in Engeland.

‘Hokusai’ (‘Roseoplena’) is een grote en tamelijk brede struik met lichtroze half gevulde bloemen van 4,5cm doorsnee. Eind april, begin mei bloeit deze straatboom die ook gebruikt wordt voor de vroege trek. Is ingevoerd door von Siebold in Nederland in 1866.

De meest populaire is ‘Kanzan’ (vroeger ‘Hizakura’) met talrijke gevulde, roze bloemen in april die gelijkkomen met het bronzen blad. Er staan 3-7 bloemen in een scherm. De diameter per bloem is 5,5cm. Takken ervan groeien schuin omhoog, 45 graden maar na een jaar of tien neemt de boom snel in de breedte toe en gaat die meer hangen. Kanzan kan een kroondoorsnede halen van 8m. bij een hoogte van 8m. Is geschikt voor laanbeplanting mits er een rustige en neutrale achtergrond aanwezig is, bijvoorbeeld wit. Ook is het een mooie straatboom.

Pink Perfection’ van 8m. , lijkt op ‘Kanzan’. Uit de rozerode knop ontspringen talrijke, gevulde en helder roze bloemen van 4,5cm doorsnee op het eind van mei. Het is een opgaande vorm met krachtige groei. Deze plant is gewonnen in 1935 in Engeland.

Yae-murasaki’ is de donkerst bloeiende kers en de naam betekent dan ook dubbelbloemig purper. Ook wordt het wel choshu-hizakura genoemd of rode kers van Choshu een tamelijk hoge struik met brede kroon. Bloemen zijn half gevuld en staan in kort gesteelde trossen van 2-3stuks met bruin groene kelk en wat gezaagde kelkbladen.

Gele of groen/gele bloemen.

Ukon’; betekent geel bloeiend, struik of kleine boom van 6m.. Het blad kleurt bij het uitlopen bronsbruin. Dit is een van de groep Japanse kersen met gele of geelgroene bloemen die met 3-5 bij elkaar staan. De half gevulde bloemen van 4,5cm steken begin mei fraai af tegen het bruinbronzen blad.

56. uit www.dimensionsinfo.com

Prunus speciosa, Ingram. (opvallend of fraai) (Prunus lannesiana) Bladstelen zijn13-20mm lang en met 1-2 klieren.

Bladeren zijn 6-13cm lang en scherp gezaagd met lang genaalde tanden, heldergroen en van onderen groen met wat blauwachtigs.

Twijgen zijn kaal en licht grijs tot geel/bruin en glanzend met verspreid staande lenticellen

Roze en geurende bloemen met 2-5 bijeen met bladachtig vergroeide schutbladen, meeldraden zijn korter dan de bloembladen met gele helmknoppen.

Vrucht is ovaal en dof zwart.

Een vrij hoge struik of kleine boom die voor of bijna gelijk met het uitlopen van het blad bloeit Kenmerkend zijn de bladeren wiens tanden met lange borstelharen bezet zijn en daarvan afwijkend van serrulata waarvan de tanden met korte borstelharen bezet zijn.

Is eigenlijk geen soort maar een vorm van de Oshima-zakura; kers van Oshima. De oorspronkelijk soort is later wild gevonden en beschreven.

Komt uit Japan en wordt 10m hoog. Is beschreven in 1821.

De var. albida is de Ohyama-zakura: grote bergkers van het eiland Oshima en takigi-zakura: brandhout kers, de oorspronkelijke vorm.

57. uit www.qscaping.com

Prunus × sieboldii (Carrière) Wittm. (Philipp Franz von Siebold, 1796-1866, arts te Deshima, onderzoeker van Japanse flora en fauna) (Prunus sieboldii, Wittm.) Bladeren zijn 6-12cm lang en elliptisch/ovaal met een plotseling toegespitste top, scherp en soms dubbel gezaagd en aan beide zijden zacht behaard, eerst bronskleurig en later heldergroen met gekleurde en behaarde bladstelen.

Twijgen zijn bij het uitlopen rood/bruin gekleurd en later grijs met spitse en afstaande knoppen

Bloeit zeer rijk voor de bladontwikkeling met iets geurende en roze of wat wit gekleurde bloemen die in 2-4bloemige kort gesteelde trossen staan, 2.5-3.5cm in diameter en meestal half gevuld met rood./bruin behaarde kelk en afgeronde kelkbladen, de stijl is gewoonlijk aan de voet behaard.

Een opgaand groeiende struik of kleine boom met stevige grijs/bruine twijgen en behaarde bladeren.

Komt uit Japan en Formosa en wordt 8m hoog.

Het is de takasago-zakura van de Japanners, het is de kers van takasago, de mythologische naam voor het eiland Formosa.

58. uit enb150-2011jd.blogspot.com

Prunus x yedoensis, Matsum. (afkomstig uit Yedo ofwel Tokio)

De Yoshino-zakura of Tokio kers komt in Japan niet in het wild voor maar voornamelijk in parken en tuinen bij openbare gebouwen, vooral in de omgeving van Tokio.

Bladstelen met 2 klieren.

Bladeren zijn 5-12cm lang en meestal breed/ovaal en kort toegespitst, enkel of dubbel gezaagd en aan de onderkant langs de nerven blijvend behaard.

Bloemen zijn wit en enkel met iets roze en staan in kort gesteelde en opstaande trossen, tot 2.5cm in diameter, kroonbladen zijn ovaal en aan de top iets uitgerand.

Komt uit Japan en wordt 15m hoog.

’Perpendens’ is de shidare-yoshino van de Japanners of hangende yoshino, de treurvorm.

Accolade’ heeft iets gevulde bloemen.

Yushino-kers.

59. uit www.plantdatabase.co.uk

Prunus conradinae, Koehne. komt uit Midden China en wordt 6-10m hoog.

Een struik met tamelijk dunne twijgen.

Bladeren zijn 5-12cm lang en 3.5-6.5 cm breed, eivormig/ovaal, diep gezaagd en soms dubbel en alleen langs de nerven behaard.

Bloeit lang voordat de bladeren komen, soms halfweg maart met bleekroze en soms bijna witte bloemen in ongesteelde en 2-4bloemige bundels, bloemen 1.5cm in diameter met trechtervormig kelkbuis en gaafrandige kelkbladen.

Vruchten zijn tot 1cm lang, ovaal en rood.

62. uit www.plantthis.com.au

Prunus campanulata, Maxim. (klokjesachtig) Bladeren zijn 5-10cm lang, eivormig/ovaal, dubbel gezaagd.

Hoge struik of kleine boom die voor de bladontwikkeling bloeit met grote roze/rode bloemen in hangende trossen, 2cm in diameter.

Vruchten zijn tot 1.2cm lang, ovaal en rood.

Uit Z. Japan en Taiwan wordt 6m hoog.

De Taiwan-zakura; kers van Taiwan, wordt ook wel red winter cherry genoemd, maar is bij ons niet winterhard.

64. uit Curtis botanical magazine.

Prunus subhirtella, Miq. (licht behaard) De volgende kenmerken gelden voor de typische wilde vorm. Bladstelen zijn behaard.

Bladeren zijn 6-12cm lang en 3.5-5cm breed, eivormig/ovaal, vaak dubbel gezaagd met puntig toelopende top, van onderen langs de nerven behaard.

Bloeit in ongesteelde en veelbloemige schermen, bloemstelen zijn behaard. Bloemen wit tot licht roze en ongeveer 1.5cm in diameter, de kelkbuis is aan de basis gezwollen en iets behaard en dof bruin gekleurd, kroonbladen smal en eivormig, top iets uitgerand, helmhokjes klein en geel. Vruchten zijn 8-10mm lang en eivormig, zwart met weinig vruchtvlees.

Een opgaand groeiende boom met dikke en afstaande takken en wat hangende twijgen. Die laatste zijn betrekkelijk grijs/bruin en later glanzend grijs.

Dit is de voorjaarsbloem van Japan en een van de vroegst bloeiende die zeer rijk bloeit met witte of licht roze bloemen die van de anderen afwijkt omdat de kroonbladen zeer smal zijn en elkaar bijna niet raken.

De higan is al eeuwen bekend, de wilde vorm komt voornamelijk in de bergstreken voor. In openbare parken en bij tempels staan zeer oude exemplaren. Er zou een oude higan-zakura zijn met een omtrek van bijna 8m op borsthoogte bij Motosu Country, Gifu prefecture.

Komt uit Japan en wordt 20m hoog, is de grootste en langstlevende soort, kan 25m hoog en 1000 jaar oud worden. Is beschreven in 1868.

Higan-zakura; voorjaarskers.

Pendula’ is de shidare-higan; de hangende voorjaarskers met horizontaal afstaande takken en jonge twijgen die sterk hangen. Enkele witte of roze bloemen, dus twee typen waarvan de roze het meest gekweekt wordt die de eerste Japanse kers was die in het midden van de vorige eeuw het westen bereikte, 1868. Pendula’ is op een hoogstam geënte treurboom met vele en in bogen neerhangende takken waaraan de kleine bloemen begin april verschijnen. Japanese weeping rose flowering cherry.

In Japan komen hier ook zeer zware exemplaren voor. In Nakasato staat een boom die een stamomtrek heeft van ruim 9m en naar de vorm van de kroon watervalkers genoemd wordt of taki-zakura.

’Autumnalis’ de herfstbloeiende of jagatsu-zakura; oktober bloeiende kers, is de boom die met tussenpozen in de winter bloeit met half dubbele bloemen, met vorst weer stopt en in het voorjaar weer verder gaat. De kleur verandert van het winterse wit tot de rossige voorjaarsgloed. Ook de herfstbloemen zijn kleiner dan de voorjaarsbloemen. De takken kunnen ook in de winter in huis in bloei getrokken worden. Dit is een kleine boom of flinke struik met iets gevulde bloemen.

Autumnalis Rosea’ is een half gevulde roze vorm.

Een kruising met sargentii leverde de mooie ‘Accolade’ op. Dit is een sierlijk opgaande struik, 5-7m met iets gevulde 4cm grote en licht roze bloemen in het begin van april.

Naam.

Voorjaarskers, Engelse spring cherry, Frans merisier herisse, Duits Higankirsche; voorjaarskers.

65. uit www.loenbaaek.dk

Prunus canescens, Bois. (grauw wordend) Bladeren zijn 2-2.5cm lang, lang ovaal en puntig toelopend, dubbel gezaagd, van onderen eerst wit viltig en later alleen langs de nerven.

Bloeit vlak voor de komst van de bladeren in 2-5 bloemige trossen, 1cm in diameter en roze.

Vrucht is ruim 1cm groot eirond en rood.

Kenmerkend zijn de blijvende beharing aan bijna alle delen van de struik en de kleverige knoppen.

Een struikvormige bloeikers waarvan de grootste sierwaarde komt door de zeer mooie herfstkleur van de bladeren.

Komt uit China en wordt 2m hoog. Is beschreven in 1904.

67. uit forum.tuinadvies.be

Prunus incisa, Thunberg. (ingesneden) Blad is tot 5cm lang en ovaal tot eirond/ovaal, dubbel gezaagd, aan beide zijden behaard en vooral langs de nerven Mooi is ook de gele tot oranjerode herfstkleur. Het blad is in het voorjaar langs de nerven purperrood getint.

De enkele bloem is wit met een purperrode kelk en bloembodem, half gevuld aan zeer kort gesteelde en meestal 3bloemige trossen met kleine behaarde schutbladen, 2cm in diameter meeldraden bijna wit met kleine gele helmknoppen die even lang zijn als de kroonbladen. Het is een rijk bloeiende struik die eind maart begin april de struik in vuur zet.

In de herfst overdekt met kleine vruchten van 6-8mm lang en zwart.

Een bossige en dicht vertakte struik die hier 2-3m hoog wordt met tamelijk dikke en behaarde twijgen.

De mooi bebladerde en bloemige struik wordt in Japan gebruikt voor bonsais.

Wordt bij ons van zaad gekweekt en al 2-3-jarige zaailingen dragen volop met talrijke kleine witte tot bleekroze bloemen met behaarde bloemstelen. Door het zaaien variabel in bloei en groeiwijze.

Bereikte in 1912 Engeland en wordt 6m hoog.

Naam.

Dit is de Fuji kers, Fuji cherry en zo genoemd naar de berg Fuji waar deze struik groeit of als kleine boom tegen de berghellingen groeit. Engels Fuji cherry, Duits Fuji Kirsche.

68. uit ermiring.ru

Prunus nipponica, Matsum. (uit Japan) Bladeren zijn 4-9cm lang en 3-5.5cm breed, ovaal met plotseling toegespitste top, iets ingesneden dubbel gezaagde bladrand en bij het uitlopen olijfkleurig en aan beide zijden wat behaard, later alleen spaarzaam langs de nerven, mooie herfstkleur van donkergeel tot oranje/rood en scharlaken.

Twijgen zijn grijs/bruin tot kastanje/bruin.

Witte of licht roze bloemen die met 2-3 bij elkaar staan aan 3cm lange stelen en ruim 2cm in diameter, met zeer verschillende kroonbladen, soms aan de top uitgerand, iets gespleten of gegolfd, kelkbuis is onbehaard en klokvormig.

Vrucht is tot 8mm lang eivormig en zwart.

Een brede struik tot kleine boom van 3-5m hoog en net als de vorige zeer variabel waar het wel wat op lijkt maar met veel latere bloei.

Afkomstig van midden en N. Japan.

Kurilensis’ groeit meer gedrongen dan de soort, twijgen blad en bloemstelen zijn behaard en bloemen tot 2.5cm in diameter, roze.

Naam.

De takane, clove of mine cherry wordt ook wel alpenkers genoemd.

Vogelkersen: Sektie Laurocerasus.

Vogelkersen met dunne bladeren en in trossen staande bloemen.

Ondergeslacht Padus.

Tot deze groep behoren soorten die men gezamenlijk troskersen noemt omdat de bloemen niet in bundels maar in trossen komen en afwijken van andere doordat ze meestal hangen of afstaan. De vruchten zijn ook kleiner dan het volgende geslacht en worden gewoonlijk bij rijpheid zwart en zeer zelden donkerbruin.

Ze worden alle door zaad vermeerderd en de var door oculeren op P. Padus.

70 . Uit J. Carson.

Prunus serotina, Ehrh. (laat bloeiend). Heeft steviger maar dunnere en gladde glanzend groene ei/lancetvormige bladeren die aan tot 2.5cm lange van klieren voorziene bladsteel zitten met afgeronde en soms maler toelopende bladvoet en toegespitste top, fijn gezaagd en aan de onderkant licht groen, soms langs de middennerf behaard en 5-12cm lang bij het uitlopen geel/groen en in het najaar geel.

Bloeit in mei/juni met witte bloemen in tot 14cm lange hangende trossen, bloemen 8-10mm in diameter met hoekige kelkbladen en omgekeerd eivormige kroonbladen.

Zwart purperen en bijna ronde vruchten van 1cm met een gladde en aan de top spitse binnenschaal.

De stam is glad en grijs/bruin en schilfert fijn af. De kroon met afstaande en later meer omhoog groeiende takken van 3‑30m.

Het is een sterke, rechte en mooie bosboom in Amerika die met de bloei een hoge sierwaarde heeft.

Is afkomstig uit N. Amerika vanaf Nova Scotia tot Noord-Dakota zuid tot Texas en Florida. Is beschreven in 1629.

Prunus serotina subsp. serotina. Canada, N. Amerika, Prunus serotina subsp. capuli (Cav.) McVaugh (deksel). Mexico, Guatemala.

Pendula’ is de treurvorm.

Naam.

Rum cherry of wild black cherry, rum cherry, late flowering cherry, cherry oil plant, Frans merisier noir de tardif; zwarte laatbloeiende kers, Duitse Späte Traubenkirsche, Spätblühende Traubenkirsche of Amerikanische Traubenkirsche, onze bospest of Amerikaanse vogelkers.

Gebruik.

Het is de tawquay‑meen‑aktik van de Cree‑Indianen, die de vruchten droogden, maalden en zo een belangrijk onderdeel vormde van de pemmican. Ook is het een nuttige boom en levert hard hout van hoge kwaliteit wat geschikt is voor meubels en binnenhuisbekleding. In de open haard produceert het hout een bed van hete kolen.

Een extract van de bast werd gebruikt als medicijn. De vrucht wordt soms gebruikt om rum of brandy een aparte geur te geven waardoor een stevige cherry likeur wordt verkregen. Ook voor cherry pies.

Bij destillatie van de bast verkrijg je een blauwzuur, 0,5 pro mille in april en 1,4 promille in oktober en een vluchtige olie.

Vogelpest.

Hier is de plant ook mooi, maar wordt gevreesd vanwege zijn bloemen en vruchten. Het is de gevreesde Amerikaanse vogelkers of bospest.

Vogelpest of bospest omdat die zich hier zo geweldig uitgebreid heeft en zich via de bessen goed laat verspreiden. Het gewas is buiten de heideachtige dan ook vrijwel de enigste plant die kan kiemen in gronden met een waarde van pH 4,5 of lager. Zure gronden zijn dus ideaal voor deze plant. Verzuring van de grond door naaldval en winning van hout, dat kalk uit de grond onttrekt, levert een ideale plaats op voor de bospest. Ook zure regen zal zo gunstig zijn voor deze plant.

Vanwege zijn gunstige eigenschappen is deze plant hier ingevoerd en geplant tot ongeveer 1950 en wordt nu volop bestreden. Een ideale plant voor werkkampen.

71. uit www.esveld.nl

Prunus maackii, Rupr (de ontdekker Richard Otto Karlovich Maack, 19de eeuwse Rus, Est, 1825-1886)) Bladeren zijn tot 10cm lang, elliptisch met spitse top en fijn gezaagde bladrand, glanzend heldergroen en van onderen langs de nerven spaarzaam behaard met hier en daar enkele klieren bijeen, geklierde bladstelen van 1.5cm.

Glanzend rood/bruine twijgen en kleverige knoppen en jonge bladeren.

De bast valt af als bij een berk.

Kleine witte bloemen in hangende trossen komen in mei die niet opvallen omdat de trossen niet lang zijn en meestal verscholen zijn tussen de bladeren, 8-10mm in diameter met klierachtige getande kelkbladeren.

Kleine ronde en glanzend zwarte vruchten van 5mm die spaarzaam voorkomen.

Een opgaand groeiende middelhoge boom met een dicht vertakte kroon.

Komt uit Midden China, Korea en Mandsjoerije en wordt 15m hoog.

Manchurian of Amur (choke) cherry, Chinees ban ye chou li.

72. Uit the North American sylva.

Prunus virginiana, L. (Virginia) Lijkt in bladvorm wel op de volgende maar zijn matglanzend donkergroen met iets ingezonken nerven, gewoonlijk het breedst boven het midden en scherp gezaagd. Bladeren aan 2cm lange geklierde bladstelen, 5-12cm lang, breed elliptisch met afgeronde bladvoet en spitse top, fijn gezaagd en van boven wat ruw en matglanzend, van onderen grijs tot blauw/groen.

De bloem is gelijk aan de vorige maar verschilt van de volgende die niet hangen maar afstaan en terwijl de bloemen zelden gelijk open staan en bloeit na P. padus. Bloemen 8-10mm in diameter, wit in afstaande en 15cm lange trossen.*

De 8mm lange vruchten zijn donker purper/rood met gladde binnenschaal. De vrucht is zeer zuur of moet geheel rijp zijn, dan heeft het vereerders hoewel de scherpte nog niet geheel verdwenen is. Daarvoor is de vrucht zo scherp dat die de mond doorploegt zodat de tong aan het gehemelte zal kleven. Het zal voor de keel lijken of men een bitterbal ingeslikt heeft.

Het is meestal een hoge struik maar bereikt soms toch boomhoogte, zeer zeldzaam reikt die tot een hoogte van 10m. maakt veel worteluitlopers en vormt zo gauw een brede struik. Komt uit O. en Midden N. Amerika, Z. Canada en Brits Columbia. Is beschreven in 1724.

Common Chokecherry is Prunus virginiana var. virginiana. Oost N. Amerika, bladeren zijn haarloos aan de onderkant. Western chokecherry, Prunus virginiana var. demissa. (afgedwaald, afhangend) W. N. Amerika. Bladeren zijn donzig aan de onderkant. De plant is giftig voor paarden.

Naam.

Virginische troskers, Duits Wurgkirsche, Engels American choke cherry.

74. Uit A. Masclef.

Prunus padus, L. (Griekse naam voor de echte vogelkers) Bladeren de Europese vogelkers zijn 6-12cm lang en vaak met een kort afgeronde en scheve bladvoet en toegespitste top, groen en omgekeerd eivormig tot ovaal, rimpelig met een fijne en scherp gezaagde bladrand, in de herfst geel, soms wat rood, aan de onderkant grijs/groen met beharing in de nerfoksels.

De eenjarige twijgen zijn roodbruin. Eigenaardig is de reuk van de takken vooral als de opperhuid wordt verwijderd.

De geurende witte bloemen staan, in tegenstelling tot de anderen, in trossen. De vogelkers is dan alleen mooi als die met sneeuwwitte vlokken bloeit, alle bloemen van 1-1.5cm in diameter gaan tegelijk open, wat echter gauw verwelkt is in mei. Binnenzijde een behaarde kelkbuis en omgekeerd eivormige kroonbladen met de bloembladen min of meer sterk gekarteld.

De trossen gaan later overhangen en geven kleine en diep zwarte vruchten van 8mm in diameter met gegroefde binnenschaal, ook wel bekend als druivenkers. De vrucht is oneetbaar, alleen de vogels en vooral spreeuwen eten ze en zijn de schrik van de huisvrouwen omdat die van die mooie paarse vlekken veroorzaken op hun witte wasgoed.

De vogelkers is een boom of hoge en brede struik van 3‑15m. Meestal is het een veelstammige, ronde struik of boom.

De boom is inlands door Europa en gematigd Azië, vooral op vochtige bosgronden. Komt noordelijk tot 70ste graad N. B. Dit was de kers van onze primitieve voorvaders. De Basjkiren uit Siberië noemen de plant nog zo als 2000 jaar geleden, atschui.

Prunus padus var. padus. Europa en W. Azie, gewone of European bird cherry, Prunus padus var. commutata. (van kleur verwisselend) Oost Azie, de Aziatische of Asian bird cherry.

Vormen.

Colorata’ is een struik of kleine boom. Een kleurige boom. Het blad verschijnt bruinrood en de bloemen in een zuiver roze tint met trossen in april/mei. Het blad verkleurt in herfst vaal paarsbruin en valt vroeg af.

Watereri’ is een struik of boompje met bloemen in hangende trossen die tot 20cm lang kunnen worden in april/mei. Een mooie vorm.

Aucubifolia’ heeft bladeren met gele stippels en punten.

Plena’ heeft half gevulde bloemen.

’Pendula’ is de hangende vorm.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘De vruchten van het eerste geslacht heten gewoonlijk kleine kersen omdat ze kleiner zijn dan de andere, al is het zo dat ze op hogere en grotere bomen groeien of ze heten ook wilde kersen, in het Hoogduits Wilde Kirschen omdat de bomen in het wild groeien en men mag ze ook vroege kersen noemen omdat ze vroeger rijp worden dan de andere, in het Latijn Cerasa parva, Cerasa silvestria en Cerasa praecocia.

De wilde krieken die wilde kersen genoemd zijn, zijn soms aan de ene zijde rood en aan de ander wit, met weinig vlees dat aan de steen vast kleeft, dan de soort met heel zwarte vruchten die zwarte kleine kersekens genoemd worden is algemener zoals ook is de andere soort die rode kleine kersjes heet. Een soort heet zwarte kersen die wat groter is dan de voorgaande kleine kersjes en het sap is bruin zoals is de soort die in Italië ciregio corbine heet die zeer zoet van smaak is, maar niet zeer gebruikelijk in de maaltijden omdat ze de handen en lippen al te zeer kleuren. Hierbij rekenen sommige de soort die hertekens heet naar de gedaante van de vrucht en van steen. Een wilde soort noemen de Fransen putier, in het Latijn Cerasus silvestris’. Vogeltraubekirsche of, Fruhe Traubenkirsche, de bloemen staan in trossen als druiven, Silberregen in tegenstelling tor de Goldregen. Europese vogelkers of druivenkers, Engelse European cluster cherry of bird cherry, ze worden gegeten door vogels, vandaar fowl cherry, Frans bois-puant: vogelkersenboom, merisier a grappes: druivenkers.

(b) Naar Ahl- of Gichtbeere, Aalkirschen, Altbaum, Ahlweden, Ehlenbaum, Eler bij Clusius, Elzbeere, Ochselkirse, Oelkirsche, Oltkirsche, maar;

© Geurt door alle takken, stinkt, Stinkbaum –weide, Faulboom, Fuulbom, Stinkbaum, Stinkwide, onze hondkers, hout is geelachtig en buigzaam als de els, Frans cerisier putiet: uit padus.

(d) Naar de els, (Alnus glutinosa maar vergelijk daarvoor Ribes nigrum) Elsebaum, Elsebeerbaum, Elzbeer, Elsen, Schwarzelsen, Schwarzhasle, de bast is zwart en dun, Schwarhandelholz in Zwitserland.

(e) Van de zwarte vrucht houden de vogels, vaak aangeduid zonder steen als een Beutel, oud-Hoogduits Scharpe, Scherbe of Kanna-Kandel, Patscherben, Scherkenholz, Platzbeere, Tintenbeere, Kandelwiede

(f ) Verder met die van de Elster (naar de bonte bast of bessen) vermengd, Aelexe, Elsenkirsche, Alessenbaum, Alasasa, Elexbeere, Elsterbaum en Exen.

(g) Gaf in de middeleeuwen tegen toverij, Drachenbaum, Drutenbluh, Hexenbaum, Trudenbaum, Trugdenbaum in midden-Hoogduits. In Oostenrijk Ölexen, Elexsen, Ölasn, Öxn, Ösn.

(h) Met Cornus, Dirleinbaum, Engels black dog wood.

(i) Met Salix, Kandelwiede, Pabstweide, schwarze Weide en Stinkwide.

(j) Met Syringa, wilde Zierange of wilde Zitene, onze wilde sering en Turksche krenten.

(k) Mt Viburnum opulus vergeleken, Wasserschlinge.

(l) Wordt het meeste door spinsels van motten beschadigd, Faulbeere.

(m) Quistbeere (zie P. avium) Kintschelbeere, Kitschbaum, Kutschelbeere, Twiesel.

(n) Palst-, Pot-, is wel uit padus onwikkeld, Pabscherben, Patzbeere, Scherpgenpasist.

(o) Engels egg berry, hegberr, hedge berry, hog berry, hagberr, hackberry, de hagberry van de Schotten en in noordelijk Engeland hag: bos, dus bosbes, oud Scandinavisch heggr, in Noorwegen hegg.

Folklore.

De schors ruikt bij wrijven naar amandelen. De bast werd wel in de artsenij gebruikt en de vruchten voor het rood verven van wijn en ook op brandewijn gebruikt.

Dodonaeus: “De landlieden planten de Vogelkersen meest, om datse ghelooft worden groote kracht teghen de Tooveraers ende quadtdoenders te hebben”. Vergelijk de Duitse namen Ahlkirsche, eigenlijk Alpkirsche, met de twijgen van deze boom zou men de alp: boze geesten, verdrijven. Drachenbaum, Drutenbluh, Hexenbaum en Unholdenbaum. Men geloofde dat de vogelkersenboom de heksen verjaagde en geen truden en unholde in zijn nabijheid duldde. Vermoedelijk is dit omdat het hout en schors een walgelijke geur bezitten, vandaar de naam Faulbaum: vuilboom, omdat alle spookachtige wezens voor die geur vluchten.

Om de vaarzen veel melk te laten geven en de stallen voor onheil en hekserij te bevrijden ging men op de Walpurgisnacht kalberquicken (het kalverdoopsel) (349) Gedurende de schemer van de 1ste meimorgen ging de dorpsherder naar een berg of heuvel in de buurt en wachtte hier het opstaan van de zon af. De twijg van een vogelkers die het eerst door de zonnestralen gekust werd moest met een enkele scherpe snee afgesneden worden. Met die twijg ging de herder naar de hoeve waar het eenjarig kalf stond en sloeg die in het midden van de hof in het bijzijn van alle huisgenoten driemaal op kruis en heupen, gelijk in kunstloze rijmen de wens uitdrukkend dat, zoals het sap in de bomen stijgt, bij de koe de melk in de uier stijgen zou. Daarna raakte de herder de uier met de twijg aan en gaf het dier zijn naam. De boerin schonk dan eieren aan de herder. De andere dag werden de doppen van de eieren met boterbloemen en bonte linten aan de twijg bevestigd en aan de staldeur opgehangen. Vandaar de naam Tolpel: Noordduits Dorpel, Deurpost?, Tolpechesbaum.

Quik, quik, quik (naam voor lijsterbes)

brenk mialke in der strik (niertepel)

de sap is in den biarken (berken)

en namen kritt de stiarken

quik, quik, quik

brenk mialke in der strik”.

Ondergeslacht Laurocerasus, Laurierkersen.

Altijd groene planten met leerachtige bladeren. Bloemen staan in lang gesteelde trossen en gewoonlijk met meer dan 12 bloemen bijeen. Bloeiwijze opstaand in de oksels van de bladeren, vruchtvlees is sappig, vruchten zijn glad en bij rijp worden zwart.

77. uit www.crocus.co.uk

Prunus lusitanica, P. (uit Portugal) Bladeren zijn dik en leerachtig, 8-12cm lang en 3-4.5cm breed, ovaal/lancetvormig met spitse top en scherp maar onregelmatig gezaagd, glanzend donkergroen en van onderen matglanzend heldergroen met iets rood aangelopen middennerf.

Jonge twijgen zijn rood/bruin en kaal evenals de spitse en aanliggende knoppen en bladsteel.

Onopvallende maar toch vrij grote bloemen van 8-10 mm in diameter in lange opstaande trossen, wit, laat in het voorjaar of vroege zomer.

Opvallende vruchten die rond/ovaal zijn en ruim 1cm lang, bijna zwart en eetbaar. Fazanten zouden het eten en daardoor zelf goed smaken.

Groeit op humeuze gronden, ook kalkrijke.

Is goed te snoeien en in elke vorm te knippen. Kan als haag gebruikt worden hoewel het als een kleine boom kan opgroeien.

Is een boom van 6m en in Spanje.P ortugal wel 20m hoog. Wordt hier meestal als potplant gekweekt omdat ze niet geheel winterhard is en vergelijkbaar met de laurier. Is beschreven in 1648.

3 subspecies: Prunus lusitanica subsp. lusitanica. Uit Europa, Prunus lusitanica subsp. azorica (Mouill.) Franco. (uit de Azoren), Prunus lusitanica subsp. hixa (Willd.) Franco. Canarische eilanden, Madeira, Marokko.

’Angustifolia’ heeft smalle bladeren.

Naam.

(Dodonaeus) ‘Clusius beschrijft twee soorten; ‘De eerste soort noemen de Portugezen uva de perro, als Dodonaeus ook vermaant, hoewel ze noch een ander gewas met die naam hebben, de tweede noemen ze follado, misschien naar de menigte van de bladeren, dan de andere Spanjaarden noemen het durillo’

portugese laurier, Portugal laurel of Portugese laurierkers.

78. Uit Matthiola.

Prunus laurocerasus, L. (laurierkers) Ronde tot lang eironde bladeren zijn tot 16cm lang en staan aan tot 1.5cm lange en dikke bladsteel, gewoonlijk met de grootste breedte boven het midden naar de bladvoet smaller toelopend dan naar de top, rand fijn gezaagd of bijna gekarteld met wijd uit elkaar staande en aanliggende tanden, heldergroen met min of meer gele middennerf, van onderen dof donkergroen en kaal.

Breed uitgroeiend met kale, groene twijgen.

Bloeit in mei met kleine witte bloemen in opstaande en okselstandige trossen.

Vruchten zijn tot 1cm lang met scheef eivormige schaal die bij rijpheid zwart worden.

Een zeer hoog opgroeiende struik met grote, glanzend groene en leerachtige bladeren.

Is een plant van 6m hoog en komt uit Z. Europa en Klein-Azië. Is beschreven in 1629.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘De derde of Italiaanse soort heet in Italië lauro salvatico, zegt Anguillara, omtrent Lanzano heet ze molesso, Bellonius noemt ze lentagine of lantagine; in ’t Latijn Laurus inodora, dat is laurier zonder reuk.

Laurocerasus, zegt Clusius, is zo van mij genoemd en is uit Turkije gebracht en Trebison curmaz of Trabison curmasi genoemd en daarnaar Dactylus Trapezuntina, hoewel dat hij niet op de dadelboom lijkt, maar is een tamelijke grote boom met een rechte stam die in vele takken gedeeld is en met een bruingroene schil bedekt, maar heel groen als ze jong zijn en daaraan groeien bladeren die altijd groen blijven en nu hier en nu daar gevoegd zijn en op de bladeren van de breedste laurier of liever op citroenbladeren lijken en rondom wat geschaard of getand die ettelijke zenuwen van de middelrib terzijde uitspreiden en aan de bovenste zijde glad zijn en blinken, bleekgroen als ze jong zijn en bitter van smaak als bittere amandelen. Tussen de jongste bladeren komen lange steeltjes voort van een vinger lang die dikachtig zijn en op kleinere steeltjes rusten en elk is van vijf witte bladertjes gemaakt die in het midden vele draadjes hebben en zonder reuk. De vrucht zo ze uit Constantinopel gezonden is, is eivormig rond en van grootte als een klein pruimpje en bijna als de vrucht van sebesten, buiten zwart, gerimpeld en vol zoet eetbaar vlees met een rond en voor spits steentje. Een diergelijke vrucht van gedaante, kleur en smaak had twee of drie grauwe platte zaden tussen het vlees zonder enige steentjes of schors die veel leek op de zaden van de Lotus Aphricana die men gewoonlijk Guiacana noemt. Bellonius schijnt deze soort ook Cerasus Trapezuntina te willen noemen of Laurocerasus omdat ze van bladeren op laurier en van vruchten op krieken lijken en zegt dat de Grieken het cromada en de Turken cromadia noemen al of men dadelboom zei en dat het een boom is zo groot als een amandelboom en een eetbare vrucht heeft, het blad als dat van de Adrachne. Dan ze is niet de Cerasus Laurea van Plinius want dat is niets anders dan een kriekelaar op de laurier geent, zegt dezelfde Clusius, noch ook de Lotos secunda Theophrasti, zoals Dalechampius meent, die de Lotus Aphricana Matthioli de naam Dactylus Trapezuntia geeft en Diospyros Theophrasti, maar kwalijk zoals dezelfde Clusius ons bewijst’.

Blad als een laurier met een zwarte bes als een kers, cherry: vandaar laurierkers, Engels laurel cherry, Duits Kirschlorbeer, Franse laurier cerise.

(b) Het werd in Europa geïntroduceerd vanuit Trezibond in Klein Azië. Ze werden wel date of Trebisons genoemd, naar het gebruik van de vruchten in die stad en omgeving. De vrucht is goed te eten, hoewel de smaak niet veel bijzonders is. Kwam door Clusius in 1570 naar Wenen.

Uit E. Hamilton.

Gebruik.

De donkere kleur van de stijve struik geeft ons een duistere stemming. Strak, stijf, stram, een weinig opwindende plant. Eeuwig groen, vredig groen, een plant van een begraafplaats. De groene bladen werden wel gebruikt om er grafkransen van te maken en bij feesten en overwinningen om er hoofdkransen van te maken.

Dit is niet de echte laurier, hoewel het blad erop lijkt en altijd groen blijft en net als de laurier wel op stam gekweekt wordt, het is de valse laurier. Het blad bevat in alle delen het giftige blauwzuur. Dat blauwzuur kan gebruikt worden als je op vlinderjacht gaat. De vlinders worden verdoofd in een flesje waarin een paar van deze gekneusde bladeren zitten en kunnen zo bestudeerd worden. Het blad smaakt bitter kruidachtig en bij wrijven bitter amandelachtig. Dit kan gebruikt worden in de keuken voor worst en melkspijzen. In zoete melk gekookt zijn de bladeren dan ook onschadelijk en geven aan de melk een amandelsmaak, waartoe een blad per liter wordt gebruikt. Door de aangename geur werd het blad wel eens veel gebruikt waardoor er in Engeland vergiftigingen bekend zijn. Symbool van trouweloosheid perfidy.

Het laurierwater was populair tot 2 Ierse dames stierven die het te veel gebruikten. Maar het gebruik ging wel door. Rond 1780 was er een beroemd proces waarbij kapitein Donaldson beschuldigd werd dat hij zijn zwager vermoord had door het gebruik van laurierbladen. Hij werd veroordeeld.

Van de bladen wordt ook het laurierwater voor de apotheek bereid, Folia Laurocerasi, waaruit door destillatie het blauwzuur bevattende laurierkerswater wordt verkregen, Aqua laurocerasi, dat giftig is, duizeligheid en krampen veroorzaakt, maar vroeger toch als geneesmiddel gebruikt werd en ook geschikt was om vliegen te vergiftigen.

Laurierkersen zijn bossige planten met glanzend leerachtig bladen, kleine bloemetjes in trosjes die gevolgd worden door zwarte bessen.

De groep met vrij smalle bladeren.

In Duitsland viel bij de Fa Hesse een plant op door de eigenaardige en spitse bladeren. Die werd in 1953 genoemd naar ‘Otto Luyken’, de medefirmant van Hesse.

Dit is een van de kleinste vormen, een stijve opgaande plant van ongeveer een meter. Het blad is smal en klein, glanzend donkergroen. ‘Otto Luycken’ is wel rijk bloeiend met witte opstaande bloemtrossen en goed winterhard. Een mooie regelmatige groene plant die geschikt is voor vakken.

van Nes’ is een vrij brede gesloten groeier en zeer winterhard. ‘van Nes’ wordt een paar meter hoog, is geschikt voor donkergroene vakken.

Met opgaande groeiwijze en blad gemiddeld breder dan 3cm.

Herbergii’ is meer dan manshoog, dicht en opgaand, ook meegaand. Het blad is langwerpig en fris groen, licht glanzend. Dit is ook een zeer winterharde vorm. Een mooie plant voor hagen. Het origineel ontstond omstreeks 1928 in Duitsland.

In 1852 vond men in Frankrijk de opgaande ‘Caucasica’ die tot 3m wordt met middelgrote glanzend bladeren, 20cm lang en 7.5cm breed, die redelijk winterhard is. Dit is een goede haagplant.

Hiertoe behoort de vorm ‘Bertinii’ die verschilt door de nog grotere en donkerder bladeren. Gewonnen door Bertin pere, kweker te Versailles, Frankrijk.

Longifolia’ verschilt doordat de even lange bladeren de helft smaller zijn. Gewonnen door Leroy, kweker te Angers, Frankrijk.

Ottinii’ is een fors groeiende en weinig vertakte struik met min of meer hangende bladeren die 20-25cm lang zijn en 8-10cm breed. Gewonnen door Ottin, kweker te Saint Etienne, Frankrijk.

Schipkaensis’ (Schipka pas in het Balkan gebergte in Bulgarije) wordt tot 2m hoog, bloeit al als jonge plant. Dunne bladeren zijn langwerpig/elliptisch en 6-12cm breed, aan beide einden meestal afgerond, zeer donker groen.

Bloeit in mei/juni rijk met 8-10cm lange, witte bloemtrossen. Hiertoe behoren de vormen;

Compacta’ die kleiner en lager groeit dan het type.

Fiesserana’ is een opgaande en dicht vertakte struik met 9-12cm lange bladeren.

Parvifolia’ is een lage struik met 3-5cm lange bladeren.

Reynvaanii’ is opgaande met smalle groeiwijze tot manshoog. Het gewas heeft tamelijk grote bladeren, donkergroen en goed winterhard, goed voor hagen. Deze vorm werd in 1913 gewonnen in Nederland door A.J. Reynvaan, kweker te Velp.

Zabeliana’ is een lage struik maar wordt wel 3m breed met vrijwel horizontaal groeiende twijgen die tot een paar meter opstijgen. Het blad is frisgroen, langwerpig en zeer winterhard. Het is een struik voor taluds en lage vakken. De struik bloeit matig in mei maar rijker in september. In 1895 werd deze vorm in Duitsland gewonnen en genoemd naar H. Zabel, directeur van het arboretum te Munden-Hannover, 1832-1912.

Mischeana’ is een lagere, 150cm, zeer brede struik met spreidende takken en tamelijk kleine bladeren, eirond en donkergroen. ‘Mischeana’ is misschien matig winterhard. De plant is geschikt voor taluds e.d. In 1889 werd het gewas geregistreerd in Duitsland.

De losser groeiende, groter wordende 3-4m, rondbladige ‘Rotundifolia’ is matig winterhard, die vriest bij zeer strenge vorst tot de grond terug. Deze grote plant is geschikt voor zeer grote hagen. Typerend zijn de iets vettig lijkende, geelgroene bladeren. Gewonnen door Billiard, kweker te Fontenay-aux-Roses in Frankrijk.

Planten.

Meestal hebben ze oppervlakkige en meerdere, diepgaande wortels. Ze stellen weinig eisen aan de bodem, maar hebben een voorkeur voor kalkhoudende bodems die wat vochthoudend zijn. Hoge grondwaterstand maakt ze nerveus en gevoelig voor ziekte. Dit in tegenstelling tot Prunus padus die van naturen in vochtige gronden groeit. Ze houden van een zonnige plaats en zijn wind- en strooizoutgevoelig.

Prunus ceracifera’s zijn te stekken door middel van winterstek, ook Prunus triloba, met 1% ibz, Prunus lusitanica in september van zomerstek met iaz 0.25%. De rest wordt geënt.

De onderstammen worden meestal gezaaid in maart na stratificatie vanaf september/oktober, zaad bedekken.

De bladhoudende Prunus laurocerasus is prima te stekken. De andere vormen worden meestal geënt.

Neem een topstek in september met drie bladparen, verwijder het onderste bladpaar, dan verwond je het ooggedeelte licht, zoals je met de duimnagel zou doen, en steek dit in 1 % ibz groeistofpoeder, afkloppen van het stekje. Planten in stekgrond, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte en schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het blad wat opdroogt en bedek het dan weer. De luchtvochtigheid is hoog genoeg als het plastic bedekt is met waterdruppeltjes, je kan de plant dan niet zien. De waterdruppeltjes houden ook ultraviolette stralen van de zon tegen, op droge plekken komt de zon erdoor en verbrandt het gewas. Je kan ook een halvarinebakje nemen, een paar cm. stekgrond erin, (dat is gezeefde potgrond zonder mest) plastic eroverheen en vastbinden met een elastiekje Na enkele weken/maand is het stek geworteld, de plant begint dan te groeien, langzamerhand meer luchten en tenslotte het plastic eraf halen. Licht bemesten. Het meeste stek moet in de winter vorstvrij worden gehouden. In buiten brengen na de ijsheiligen, half mei.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl