Ficus

Over Ficus

Vijg, Bijbel, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt.

Uit D. Ehret.

Ficus komt met 800 soorten voor in de tropische en subtropische streken van de gehele wereld, een enkeling in de gematigde streken.

Het zijn bomen, heesters, klimmer en epifyten met verspreid staande en zelden tegenoverstaande, enkelvoudige bladeren die aan de voet een paar steunblaadjes hebben. Deze laatste zijn tot een kokertje vergroeid dat het boven het blad gelegen deel van de stengels en bladeren in de knop omsluit. De steunbladeren vallen af zodra het bij hen behorend blad zich ontplooit en laten dan op de stam een ringvormig litteken achter.

Vrijwel allen hebben melksap.

Het uiterlijk en groeiwijze van Ficus is zeer verschillend. De bladeren zijn leerachtig tot vliezig en zeer verschillend. Ze zijn variabel in de nerven, zodat de nerven behulpzaam zijn om de soorten apart in te delen.

De bloemen zijn klein en eenslachtig, zonder kroonbladen. Soms staan ze met honderden bijeen in de holle en peervormige bloembodem waarin vruchtbare mannelijke, vruchtbare vrouwelijke en steriele galbloemen in zitten. Een of tweehuizig. Bij de laatste geschiedt de bestuiving door een galwesp.

De twijgen tussen de knopen zijn hol en bevatten merg. Het hout van dit geslacht is in de regel zacht, niet duurzaam en onbruikbaar, zelfs om te branden. Sommige soorten ontwikkelen zich in de bodem tot heesters of bomen. Van andere soorten worden de rijpe bloembodems, die meestal vruchten genoemd worden, door vogels of vleermuizen, kalongs, gegeten die de zaden in hun uitwerpselen op de takken van andere bomen overbrengen. Daar ontwikkelt de jonge ficusplant zich als epifyt maar zijn wortels worden op den duur zo talrijk dat ze hun oorspronkelijke steunpunt, de gastheer, wurgt, boomwurgers. De wortels bereiken spoedig de bodem zodat op den duur de epifytische levenswijze ophoudt. Een gewoon verschijnsel bij Ficus is ook de sterke neiging om uit takken luchtwortels naar beneden te sturen die loodrecht naar beneden groeien, de grond bereiken en zich daar gaan vertakken. Omdat daar steeds nieuwe luchtwortels gevormd kunnen worden kan een dergelijke ficus soms kolossale afmetingen bereiken.

In de Oosterse mythologie vinden we de boom geassocieerd met de goden.

Moraceae, moerbeifamilie.

Het geslacht Ficus wordt wel in 6 subspecies verdeeld.

Ficus.

Synoecia.

Sycidium.

Sycomorus.

Pharmacosycea.

Urostigma is met 300 soorten wel de grootste, groeien via zaden van vogels op andere bomen, banyans.

1.

=Ficus carica, L. (uit Caria, west Anatolia, Turkije waar veel vijgen geteeld werden) Knoppen zijn kaal en eivormig.

Een niet groenblijvende vijg. Het ovale blad is 12-170cm lang en 7-14cm breed met 5-7 lobben.

De twijgen zijn dik en hol tussen de knopen en eerst behaard, later olijf/groen en kaal.

De vrucht op zich is eigenlijk geen vrucht, maar een holle kruik of peervormige bloeiwijze waarin naast de meeldraden en stampers de zogenaamde galbloemen zich ontwikkelen. Hierin groeit de galwesp die voor bestuiving zorgt. Zonder galwesp (Blastophaga grossorum) geen vruchten. Na de bestuiving wordt de bloembodem week en sappig terwijl uit de vruchtbeginsels de zaden, botanisch de vruchten, ontstaan.

De vijg is een melksap voerende boom met knoestige heen en weer gebogen grijze takken. In cultuur kan die een 5‑8m hoog worden en behoorlijk dik worden, tot 1,5m in omtrek.

Uit de Oriënt is beschreven in 1548.

Dit is de enigste vijg die hier in buiten geteeld kan worden. Op buitenplaatsen werd dit vroeger veel gedaan en in de winter werden de takken dan naar de grond toe gebogen en toegedekt.

De bekendste soorten zijn: ‘Bruine van Ischia’, ‘Violette Maltezer vijg. ‘Witte Marseiller vijg.’

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Het gewone geslacht van deze bomen heet hier te lande vijgh-boom, in Hoogduitsland Feigenbaum, in Frankrijk figuier, in Italië fico, in Spanje higuera. De vruchten van deze boom heten in onze taal vijgen, in het Hoogduits Feigen, in het Frans figues, in het Italiaans ficho, in het Spaans higos, in het Boheems fiickլ in het Grieks heten ze Sycon en in het Latijn Ficus net zoals de boom zelf.’

Dodonaeus (b) ‘Dan de onrijpe vijg heet in het Grieks Olynthos en in het Latijn Grossus. De oude of gedroogde vijg wordt in het Latijn Carica genoemd en in het Grieks Ischas. De zaden of korrels die in de vijgen met menigte gevonden worden zijn van Galenus in het Grieks Cechramides genoemd.’

Dodonaeus (c ) In het Grieks heet het Sycea of Syce en van sommige tot verschil van de wilde vijgenboom Syce hemeros, dat is tamme vijgenboom, in het Latijn Ficus en Ficus sativa of Ficus urbanaծ

De naam vijg zou afgeleid zijn van Ficus, die weer afgeleid zou zijn van de Hebreeuwse naam fag en heeft in vrijwel alle Europese talen dezelfde naam. Latijn ficus, laat Latijn fica, Italiaans fico, Provençaals figo, oud-Frans fige en Frans figuier, Engels fig, Duits Fig, meervoud Figen, ouder Veigenpoum, Fichboum, Figa, Wighen en Wyk. Spaans higuera, Portugees figueir.

Dodonaeus (d) ‘De kleine tamme vijgenboom wordt tegenwoordig van sommige Ficus pumila, dat is vijgenboom naantje genoemd.’

Dodonaeus (e) ‘De wilde soort wordt in het Grieks Erineos van Theophrastus genoemd en in het Latijn van Plinius Caprificus. De vruchten daarvan die nimmermeer rijp worden heten ook Olynthi en ook Erinei, als Dioscorides betuigt.’

Smakkabagms in Gotisch.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘De groene, verse en rijpe vijgen worden voor nuttiger en beter om te eten gehouden dan enig ander ooft en ze brengen ook meer voedsel bij dan enige andere dusdanige gauw vergankelijke of vochtige vruchten. Ze hebben ook enige overvloedige rauwachtige vochtigheid in zich waardoor ze de maag en de buik met winden en opblazingen zouden mogen vervullen tenzij dat ze door hun slibberigheid en gladheid gauw naar beneden zinken en door de darmen afgaan en de buik week en los maken want doordat ze dit goeds in zich hebben daarom blijven van de vijgen geen winden noch smartelijke opblazingen en krampen in de buik.

De droge vijgen verwarmen matig en voeden ook wat, brengen zelfs wat veelachtig voedsel bij, maar het bloed dat er van groeit is niet zeer goed en daarom diegene die al te veel van deze droge vijgen eten worden er beschadigd van en ze worden met een grote menigte van luizen over hun lijf gekweld. Dikwijls en veel gegeten, maken geen goed bloed, maar hetgeen dat licht bederft en daarom werd geloofd dat ze luizen laten groeien waarom het niet vreemd is dat Plato, die een groten vijgeneter was, geschreven werd van de kuisziekte gestorven te zijn.

In het kort, de droge vijgen zijn ook goed voor de keel, strot, borst, longen, nieren en blaas en staan de baarmoeder ook niet geheel tegen want ze hebben een scheidende, dun makende, vermurwende en verterende of rijp makende kracht en door die voor vermelde kracht kunnen ze verteren, murw maken en laten lossen alle fluimen die op de borst liggen of hangen en op alle manieren gebruikt, hetzij rauw, hetzij gebraden, maar vooral met water daar hysop of enig ander diergelijk kruid in gekookt is geweest gedronken. Op dezelfde manier zijn ze de buik die te hard is en de keel die te rauw is zeer behulpzaam en verdrijven de hoest en genezen alle langdurige verouderde gebreken ook en laten het niergruis lossen en met de plas rijzen en ze verzoeten de smarten en weedom van de blaas. De zwangere vrouwen die ettelijke dagen achter elkaar van deze droge vijgen eten als ze denken dat de tijd van baren aanstaande is zullen daardoor gemakkelijker van kind verlossen.

Het melkachtig sap van de vijgenbomen en vijgenbladeren is niet alleen bijtend of scherp van smaak en veegt sterk af, maar laat ook zeren en blaren aan de huid komen en opent de monden of zweetgaten van de aderen en daarom verdrijft het alle uitwassingen, wratten en knobbels die aan de huid komen.

De vijgen die volkomen rijp maar noch heel vers zijn matigen de grootste hitte, verslaan de dorst, maken lichte stoelgang, doch die gauw gestopt wordt, weerstaan alle vergif, laten zweten en voeden bijna zo goed als het korenwerk en maken het lichaam gauw vet, maar wat te bol, laten de huid een goede kleur krijgen en vermeerderen de bijslapen lust.

Het hout van de vijgenboom geeft ook in het branden een zeer scherpe rook en is wit en voos en daarom geschikt om er schilden en beukelaars van te maken en men zegt dat de lepels daarvan gemaakt het vlees dat gekookt wordt eerder murw laten worden, andere koken de takjes van deze boom met rundvlees omdat eerder gaar te maken. Andere zeggen dat het vlees dat aan een vijgenboom gehangen wordt zeer gauw kort en mals wordt door de waasdom die deze boom van zich geeft die ook kracht hebben om de dolheid van de stieren te laten vergaan als men die aan een vijgenboom bindt. Ficus, zoals Isidorus zegt, is een boom die vijgen draagt en zijn bladeren zijn kwaad want wat zo onder hem groeit en staat bederft. Plinius zegt dat ze slecht zijn voor vele lieden, want hij zegt er bovendien bij dat ongezonde lieden moeten het vijgen te eten te alle tijden mijden. Meesters zeggen voor waarheid hier, men bindt een wrede stier aan de vijgenboom, hij zal er mede door verliezen zijn felheid.

Dit geboomte, zo men zegt, zal nimmermeer van donder of bliksem beschadigd worden.’

De vijg kan gekookt, gekonfijt of vers gegeten worden. Voor lange tochten worden ze wel gedroogd en aan lange slingers gehangen. De vijg is in het Oosten een dagelijks voedsel.

Symbool van overvloed.

Het blad is groot met een dikke hoofdnerf. De grote taaie bladeren worden in het Oosten gebruikt om er mandjes, paraplu’s, schalen en dergelijke van te maken. Fruit bestemd voor export is nog vaak in vijgenbladen gewikkeld. Zo is het mogelijk dat Shakespeare bekend was met het blad. Hij noemt figleaves in Antony and Cleopatra 2, 243-4, 269-9, 354-7.

Het hout is niet zo waardevol, het is licht, zacht en zwammig. Volgens Theophrastus is het gemakkelijk te buigen en zo nuttig om er theaterstoelen en hoepels van te maken.

Medisch werd de plant wel gebruikt tegen steenpuisten, likdoorns, eksterogen en andere huidinfecties. Jesaja gebruikte de vijg om de ziekte van koning Hizkia te genezen in 2 Koningen 20: Plinius zegt dat de vijg het beste voedsel is voor hen die herstellen na een lange ziekte. De oude Griekse artsen gebruikten de bladeren, die een scherp melksap bevatten, voor omslagen en wratten. Halfrijpe vijgen zouden dan ook giftig zijn. Het melksap van de boom gebruikten de schilders als een bindmiddel voor hun verven.

Uit Bock.

Teelt.

Zo was de teelt vroeger. (Dodonaeus) ‘De vijgenboom groeit graag op steenachtige, krijtachtige en soms kalkachtige grond, ja in gespleten half vervallen muren en vooral diegene die kleine vruchten draagt, maar die grotere vijgen draagt zoekt een vette en goed gemeste grond, men plant hem van takken en scheuten die twee jaar oud zijn of men ent hem op een pruimboom of amandelboom en dan leeft hij langer en enige zeggen dat van zijn zaad niets voortkomt, nochtans verzekeren andere dat men hem ook wel zaaien mag van geweekte vijgen. Deze boom wordt soms zeventig of tachtig jaar oud en dan traant er een dikke vochtigheid uit als gom, zoals Plinius betuigt. De wilde wordt tam als de wortel met wijn en olie tezamen gemengd soms begoten wordt. Dan alle vijgenbomen groeien graag bij de wijngaard en men zegt dat er een grote vriendschap tussen die twee bommen is, doch de grote vijgenbomen schaden de wijngaard soms omdat ze hem de zon ontnemen, maar de kleine mogen er zeer goed bijstaan zonder de wijngaard enig letsel te doen. Andere zeggen dat als men op de enten van de vijgenboom iets snijdt dat men begeert dat de vijgen die daarop groeien zullen alle hetzelfde geschrift hebben zullen.

De landlieden van Lemnos plegen de takken van de wilde vijgenbomen op Sint Jans avond af te plukken en op de tamme vijgenbomen te leggen en houden voor zeker dat de vijgen daardoor van alle letsel en hinder bewaard zullen zijn, als Bellonius betuigt.’

Spreekwoorden.

De vijgenboom is de boom der wijsheid omdat die uitloopt als er geen vorst meer te vrezen is.

Men zegt ook dat de vijgenboom, net als de laurier, nooit door de bliksem getroffen wordt.

Bij de Fransen;

Moitie figues moitie raisins, tamelijk goed of slecht.

Faire la figue, iemand bespotten.

Leur langage franc et net fait la figue a la contrainte.

Bij de Italianen;

Far la fica. Ecco la fica, scheldwoord bij de Milanezen.

Hetzelfde bij de Spanjaarden: Dar las higas.

Wij hebben het spreekwoord: het zijn vijgen na Pasen.

Historie.

(349) (417) De vijgen van Smyrna, die als de beste gezien werden, kwamen ook in de ouderdom onder de namen caricae en cauneae naar Italië. De naam carica doet vermoeden dat de plant afkomstig is uit Caria, Carie, in Klein-Azië, Syrië. Mogelijk is het gewas oorspronkelijk afkomstig uit het oostelijke M. Zeegebied en existeerde aan het eind van het Plioceen ook in het westelijke deel. In semi wilde staat, als een lage kruipende struik, komt de vijg voor in het M. Zeegebied. In wilde vorm groeit het vaak op rotsachtige grond, bos of garigue.

De vijg heet in het Grieks suke. De wilde heet erineos en in het Latijn caprificus: boksvijg: minderwaardige vijg. De oude wilde vijgenboom die groeide op graven, was een onheilsboom: ‘Nubet sepulchris Caprificos erutas’.

Homerus en Hesiodus vermeldden de vijg niet. Eerst Archilochos (700 v.Chr.) vermeldt het als een product van zijn eiland Paros. Later hadden Sikyon en Attica de beste vijgen. Hier liet Demeter Phytalos, die zij gastvrij had opgenomen, de vijgenboom als geschenk aan de aarde ontspruiten. De cultuur van de vijgen werd de leider van de nobele zeden en al spoedig werd de vijg gebruikt voor de algemene levensbehoefte. De uitvoer ervan werd te Attica bij de wet geregeld.

Lyceus, een Titan, werd in een vijg veranderd door Rhea, de Moeder van de goden. Een ander verhaal zegt dat de vijg gecreëerd was door Bacchus, de wijngod. Bacchus werd soms gekroond met vijgenbladeren. Hij zou een nimf bemind hebben die Syke heette en in een vijgenboom veranderd werd. Ook offerde men deze god de eerste vijgen van het jaar. In het oude Griekenland had de vijg een afrodisiaca betekenis en was aan de god Dionysus geheiligd. In Attica had hij de bijnaam philosykos; vijgenvriend. Beelden van de god werden daarom vaak uit vijgenhout gesneden, ook de grote phalli voor de Dionysus-processies waarover al Heraklit verontrust was. De grote phallus aller tijden zou bij het feest van Ptolemaios in Alexandri, 271 v.Chr., meer dan 50m lang geweest zijn.

Ook in Sparta was er een cultus van de vijgen-Dionysus, Dionysos Sykites (sukos: vijg) omdat men geloofde dat hij de mensen de vijgen gebracht had. De Atheners waren op hun vijgen zo trots dat ze de uitvoer verboden. Mensen die dat verbod overtraden noemde men Sykophanten. Het was de boom van Dionysus (Bacchus) Gedurende de Dyonisien of Bacchusfeesten moest men in Attica vijgen als offerande brengen.

Met de Griekse kolonisatie kwam de vijg naar Italië. Onder een vijgenboom zou een wolvin Romulus en Remus, de bouwers van Rome, gezoogd hebben. Waarschijnlijk is in de Romeinse oorsprong sage van de Ficus Ruminalis (ruma of rumen: borst) de symboliek vervlochten waaronder Adam en Eva onder een trotse vruchtdragende boom gezeten zouden zijn. Op de Comitium aan de Forum Romanum was er een tweede Ruminalis vijgenboom die het lot van Rome verbeeldde. Het werd telkens door priesters opnieuw geplant als hij gestorven was.

Tijdens het keizerrijk droegen de dames halskragen waarop de vijg was afgebeeld als symbool van vruchtbaarheid in de Bacchusfeesten en dansen. De mannen droegen de afbeelding van Priapus, uitgesneden in hout en de fallus, die men plechtig in een doos droeg, was van vijgenhout. Zulke offervijgen werden in gouden korven aangeboden. Ze werden door jonge maagden, Kanephoren, gedragen, ze droegen rond de hals snoeren van droge vijgen. Isidorus (XVII 7,17) leidt ficus af van fecundus; vruchtbaar. Athenaios (594 v. Chr.) vergelijkt een Hetre met een vijg, ze bedienen allen.

Ook in samenhang met zelfmoord komt de vijg voor. Cicero vermeldt dat een levensmoede vrouw zich aan een vijgenboom verhing waarop de buren de weduwnaar hem om een stek vroegen. Over Timon van Athene is het volgende bewaard gebleven: Op een dag ging de bekende mensenhater de praatstoel en verkondigde dat de vijgenboom bij zijn huis, waar zich al ettelijke mensen verhangen hadden, geveld moest worden. Hij vroeg dan ook levensmoede mensen zich te haasten.

Naar Plinius speelden vijgen ook eens een politieke rol. Cato de oudere propagandeerde een oorlog na de tweede Punische oorlog weer versterkte Carthago. Om het gevaar van de vijand te demonstreren trok hij tijdens een rede een vroege vijg (Ficus praecox) uit zijn toga en verklaarde dat ze gisteren in Afrika geplukt was. Dat overtuigde de senatoren en ze besloten tot een derde Punische oorlog.

De Romeinse kok Apicius zou zwijnen met Syrische vijgen gevoerd hebben om het vlees beter te maken. In Rome waren vijgen bij alle mensen geliefd. Plinius bericht dat ze in gedroogde toestand net als brood en andere voedingsmiddelen dienden, naar Columella waren appel en peren, maar vooral vijgen de belangrijkste wintervoorraad van de landsmensen.

Munting: 'De Romeinse vrouwen met alle vrije en dienstmaagden hebben eertijds, gelijk daar van Orpheus van getuigt, de Godin Juno onder een vijgenboom alle jaren een offerande gedaan tot een onsterfelijke gedachtenis van een lofwaardige daad die door hun dienstmaagden trouwhartig uitgevoerd is. Want de stad Rome was door de Fransen ingenomen en nadat hun razernij wat gestild was, was ook de hoogheid van de stad verminderd en de Romeinse macht geveld. Dat zagen de naburige vijanden die zich inbeelden dat ze nu de gelegenheid hadden om die stad geheel [17] te verdelgen. Ze kozen tot hun veldoverste Posthumium Livium die tot de raad van Rome werd gezonden dat al hun vrouwen en dochters die er nog waren in zijn handen overgegeven zouden worden wilden ze de rest van de stad nog behouden. Waardoor ze in zulke hoge nood niet meer wisten wat te doen. Tot dat eindelijk een van de dienstmaagden, Tutela of zoals sommige willen Philos, zich aan de raad zich presenteerde dat ze met andere dienstmaagden met hun vrouwen en dochters kleren aan naar de vijand wilden gaan. Daar gekomen begonnen ze alle tot een teken van hun droefheid te huilen. Door de dronken Livium verwelkomt werden ze door het gehele leger verdeeld en daagden ze terstond de soldaten om te drinken uit die over zo’ n aangename en onverwachte buit verblijdt al gauw dronken werden waarna ze vanuit een vijgenboom de Romeinen een vuurteken gaven die daarop snel uitvielen en alle vijanden van het leven beroofden en de vrijwillige roof met zich terugbrachten. Tot welke eeuwigdurende gedachtenis deze offerande eenmaal per jaar gehouden wordt. Hoewel Plutarchus in Parallelis deze historie van de Franse koning Atepomaro beschrijft en de dienstmaagd Aretana noemt’

Aan het begin van de keizertijd waren er al talloze cv’s. Het hout speelde een belangrijke rol en werd om zijn buigzaamheid geprezen, ook standbeelden werden eruit gemaakt. Bij de Romeinen was het een van de oudste cultuurplanten. Ongetwijfeld hebben ze ervoor gezorgd dat met de uitbreiding van hun grenzen de vijgenboom parallel liep met hun vergroting van het wereldrijk. De boom werd naar Frankrijk, Duitsland en Engeland ingevoerd, wat ze naar de natuurlijke omstandigheden maar ten dele gelukte. Dit bewijst de in west Duitsland gevonden vazen van zuidelijke vijgen die naar de grenzen van het Romeinse rijk gebracht waren.

(88, (1932) Betekenend is dat het ook in Capitulare de villis zowel als in het klooster van St. Gallen uit de jaren 820 Ficus vermeld werd maar bij de Karolingische tuininventaris uit 812 er geen vermelding is. Ook dat het gewas een onbekende verschijning was. Dat ook in de middeleeuwen steeds weer geprobeerd werd om de boom in Duitsland te kweken bewijst de H. Hildegard die de bladeren tegen hoofdziektes, oogziektes en borstpijnen aanbeval maar dat ze van de vruchten van de fickboumes niet hield. A. Magnus noemt het een gewas dat in de Duitse tuinen geen of verkommerde schijnvruchten opleverde.

Ook Shakespeare meldt de fig in de Midsummer's Night Dream III, 1,170 en de Spaanse vijg in King Henry V, III, 6,62.

Een vijg is ook de naam van de uitwerpselen van dieren en in Z. Europa is wijd verspreid de geste 'een vijg laten zien, ‘ einem die Feige zeigen., waarbij men de duimen tussen middel en wijsvingers steekt. Dat komt van Friedrich Barbarossa. De Milanezen hadden zijn vrouw Beatrix op een ezel gezet met het gezicht naar achteren en door de stad gevoerd. Na zijn terug verovering begenadigde Friedrich die mensen die met hun tanden een vijg uit het achtereind van een ezelin halen en weer terug steken konden. De gelijk zetting van een vijg met vulva voert in vele streken zo ver dat het oorspronkelijke woord voor vijg in een andere overgezet wordt. Zo wordt de vijg bij de Turken vaak met ‘Ymisһ ‘ik ben zat’ betekent, bij de oude Grieken werd de vijg met de teelballen gelijk gezet.

Uit Redoute.

Vijg in de Bijbel:

In de Bijbel komt de vijg een 57 maal voor. Het beeld van de goede en slechte vijgen in Jeremia 8: 13, 29: 17, zou kunnen bewijzen dat de vijg, net als de druif en de olijf, tot de edele vruchten gerekend mag worden en daarom als zinnebeeld van ware godsvrucht gebruikt werd. Het bederven van de vijgenbomen is dan ook een van de eerste oordelen waar God mee dreigt. In Lucas 13: 6 lezen we dat een zeker man een vijgenboom in de wijngaard plantte. Dit planten is zeker een vergissing, volgens Deuteronomium 22: 9 is het verboden de wijngaard met tweeërlei te bezaaien.

‘’En het was al het derde jaar en geen vijg werd er gezien,’ Ook bij deze tekst kan de wet van Mozes aangehaald worden die de eerste drie jaren als onrein beschouwde en dus mocht er niet geplukt worden. Het vierde jaar was pas het jaar van de eerste oogst. Het is een gebod die ingesteld werd voor de eerste beplantingen in het land Kanaän en volgende jaren gebruikelijk. Vermoedelijk een soort cultuurmaatregel die de bomen zo sterker maakt zodat ze in de toekomst meer en betere vruchten zou leveren. Mogelijk wordt hier gedoeld op de jaren na de eerste drie jaren.

Het is een kleine en stijve boom met een typische parapluachtige vorm. De Hebreeuwse naam teenah of tաynah betekent dan ook uitspreiden, een verwijzing naar zijn vorm als schaduwboom. Zo werd Nathanal gezien al zittende in de schaduw van de vijgenboom wat het Joodse idee was van vrede en rust, het symbool van voorspoed, 1 Koningen 4: 25.

De vijg draagt een groot gedeelte van het jaar vrucht. In tijd van 10 maanden plukt men driemaal een oogst. Eerst de grote vijgen die op de bladeren vooruitlopen, dan in de zomer de eigenlijke oogst, waarvan de vruchten wel tot vijgenkoeken samengeperst worden, vervolgens nog een napluk. De vrucht is niet zoals bij onze fruitsoorten gemakkelijk te zien, de vruchten groeien op de jonge takken en worden bedekt door de grote bladeren. Vooral bij de tweede of grote oogst moeten ze gezocht worden, Lucas 13: 6.

Genesis 3: 7, Numeri 13: 23, Deuteronium 13: 23, Richteren 1: 10-11, 1 Samuël 25: 18, 30: 12, 1 Koningen 4: 25, 2 Koningen 18: 31, 20: 7, 1 Kronieken 12: 40, Psalm 105: 33, Spreuken 27: 18, Hooglied 2: 13, Jesaja 28: 4, 36: 16, 38: 21, Jeremia 5: 17, 8: 13, 24: 1-8, Hosea 2: 12, 9: 10, Joel 1: 7 en 12, Amos 4: 9, 8: 1-2, Micha 4: 4, Nahum 3: 12, Habakuk 3: 17, Haggai 2: 19, Zacharias 3: 10, Mattheüs 21: 1 en 19-21, 24: 32, Marcus 11: 13 3n 20, Lucas, 6: 44, 13: 6-9, 19: 29, Johannes 1: 48 en 50, Jacobus 3: 12, Openbaringen 6: 13.

Namen van de vijg in de Bijbel:

1) Pag, Fag of Pageha, de groene vijg die ‘s winters aan de boom blijft zitten, (Hooglied 2: 13

2) Teenah, teenim, tաynah, meervoud van teenah, is de naam van vijg als vrucht. (Deuteronium 8: 8, Jeremia 8: 13) Volgens Moldenke ook zo genoemd in Genesis 3:7 ) De Arabische naam is Tin.

3) Bikkoerah, Bikkurah of Bikurah, literair, ‘een die wacht’ de vroege vijg, (Hosea 1: 10)

4) Debelah, dնelet of dնelim, een koek van gedroogde vijgen, (1 Samuel 25: 18, 2 Koningen 20: 7)

De naam die hier gebruikt werd en in Deuteronium 8: 8 en elders is teenah of tաynah (De Griekse vertaling betekent een beveiligde plaats in Syracusa in Sicilië, en zo zonder twijfel genoemd omdat de vijg daar groeit)

De Bethpage die in het N. T genoemd wordt is waarschijnlijk een naam voor een zonloos ravijn bij Jeruzalem.

Vijgenblad: Bijbel.

Het vijgenblad zou voorkomen in Genesis 3: 7. Het blad komt dan in een periode van 2500 jaar echter niet meer voor. De Geneva Bible (1500) maakt de vers ‘ze naaiden vijgenbladen tezamen en maakten er van breeches van’ en zo is het bekend geworden als Breeches Bible (Broeken Bijbel) . Vele autoriteiten nemen aan dat de vijg en vooral Ficus sycomore (moerbei-vijg) gebruikt werd om de schaamte te bedekken omdat het bladeren heeft die daar groot genoeg voor zijn. De vijg werd wel gelijkgesteld met de boom des levens en ook wel paradijsappel genoemd.

van Beverwijck: 'Onder al het ooft zijn de vijgen altijd in grote achting geweest en dat om haar liefelijke smaak als omdat zij van beter sap zijn als andere vruchten..... En Bacon, kanselier van Engeland stelt die in 4 Hist. nat. 11 boven alle vruchten die de natuur voortbrengt zodat hij gemakkelijk de mening van de oudvaders Irenaeus en Tertullianus zou kunnen toestaan die de vijg gehouden hebben voor de vrucht die onze eerste voorouders in de lusthof verboden was. En daarom zouden de Indiaanse vijgen die van Brochard genoemd wel paradijs‑appelen mogen heten... (zie Musa) Ik weet niet (zegt Bacon) of hun mening gegrond was op enige plaatsen van de oude rabbijnen of dat zij naar de dubbele betekenis van het Griek woord Sycos keken waarmee niet alleen de vrucht, maar ook de vrouwelijkheid genoemd wordt en willen zeggen dat het de vrouw was geweest die tot het overtreden van Gods gebod haar man gebracht had.’

Dus was de vijg volgens de ouden, onder de vruchten die ze kenden, het meest in aanmerking komend als een verleidelijke vrucht.

Zie Ficus religiosa (geheiligd), de Indische vijgenboom, die door sommigen Upasthapatra geheten is: dat is blad van het teellid, een zinspeling op het gebruik dat Adam en Eva er van maakten.

De vijg voldoet echter lang niet aan de tekst zoals we via diverse passages in de Bijbel mogen veronderstellen dat ze er ongeveer uit zal zien. Vijg als naam is mogelijk, net als de appel, een meer algemene omschrijving van een vrucht geweest. De Egyptische vijg bijvoorbeeld is de vrucht van Ceraotonia siliqua. Zie verder Malus en Musa.

Christelijk.

St. Augustine zat onder een vijgenboom en op dat moment geloofde hij niet alles wat er in de bijbel vermeld stond. De vijg sprak tot hem met een kinderstem en vroeg hem om opnieuw te lezen wat hij deed en zijn vragen werden beantwoord.

Het is voor sommige mensen gevaarlijk om onder een vijg te slapen want ze worden bewaakt door een speciale non. Die bied je een mes aan en vraagt hoe je die wilt aanpakken. Doe je dit bij het blad dan steekt ze je dwars door, maar pak je die bij het heft geeft ze je geluk.

Het was een vijgenboom waarvan de stam zich opende om Maria bescherming te geven toen ze op de vlucht voor Herodotus was.

Uit Matthiola.

Ficus sycomorus, L. (vijg en moerbei) de sycomore of Egyptische vijgenboom, is zo genoemd naar zijn groeiplaats, hoewel die ook verder in de Oriënt voorkomt.

Wordt tot 20 m hoog en 6 m breed met een dichte ronde kruin van zich uitspreidende takken.

De blaren zijn hartvormig met een ronde apex, 14 cm lang bij 10 cm breed, en spiraalsgewijs rond de twijg geschikt, donkergroen langs boven en lichter met prominente gele nerven onderaan.

De bloemknop is 0.5-3 cm lang en harig.

De vrucht is een grote eetbare vijg, 2-3 cm in diameter, van grauwgroen naar geel of rood als ze rijp zijn. Ze worden in dikke trossen gedragen aan lange twijgen of in de bladoksel. Bloei en vruchtzetting gaan het hele jaar door met pieken van juli tot december.

De bast is groengeel tot oranje en bladdert af in papierachtige stroken waaronder de gele binnenbast zichtbaar wordt. Bevat wit melksap.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Deze boom wordt in het Grieks Sycomoros en in het Latijn naar de Griekse Sycomorus genoemd omdat het op de vijgenboom en de moerbeiboom beide ergens in lijkt als of men vijgmoerbeiboom zei, Cornelius Celsus heeft die naam veranderd en verdraaid en deze boom Morosycos genoemd. Het heet nochtans ook wel Syce Aegyptia en Ficus Aegyptia, dat is vijgenboom van Egypte of ook Sycaminos Aegyptia en Morus Aegyptia, dat is moerbeiboom van Egypte. De vrucht zelf heeft ook diergelijke namen, maar eigenlijk Sycomoron en in het Italiaanse sycomor en fico d’egitto, dat is vijg van Egypte en mag in onze taal misschien ook moerbei van Egypte genoemd worden.’

De vrucht had een Syrische naam, siknim (m/v), en herinnerde de Grieken aan de vijgen, zo werd het sykon: vijg genoemd. Met de erop gelijkende moerbij, Morus, vormt het zo de sycomore. De sycomore lijkt wel wat op de vijg, maar ook op de moerbei en wordt daarom ook wel moerbeivijg genoemd, Duitse Maulbeerfeigen, Sykomore en Engelse mulberry fig, sycamore fig of fig-mulberry

Dodonaeus (b) ‘Die van Egypte noemen hem tegenwoordig in hun taal vijgen van Pharao of Ficus Pharaonis, als Bellonius betuigt en mag in onze taal ook vijgen van Pharao genoemd wordenծ Jan van Mandeville spreekt eerst over de banaan en dan over de farao vijgen;. ‘In dit land van Egypte en elders ook daar omtrent vindt men lange appels (banaan) in het seizoen die men appels van het paradijs noemt en zijn erg goed van smaak en als men deze appels in twee snijdt dwars of lang, altijd vindt men in het midden een figuur van een kruis, maar ze verrotten binnen 7 dagen. En daarom mag men van dit fruit in andere lande niet dragen. Deze appels zijn erg zoet en men vindt er wel 100 per tros op de bomen en ze hebben grote bladeren en wel een 45cm lang en een voet breed. En daar zijn er ook die ze Adams appel noemen en die hebben een beet aan de ene zijde. En daar groeien ook vijgen die geen bladeren hebben en groeien op de twijgen, maar die vijgen noemen ze in dat land pharaon.’

Duits Adamsfeigen, egyptischer of wilder Feigenbaum of Pharaofeigen.

Dodonaeus; ‘Het heet in Egypte giumez.’

De naam van deze boom is in het Hebreeuws shikmoth, shikmim of sjikmin en in het Arabisch glomes, giumete of dschumez en in het Egyptisch gimmetz. De boom werd al in zeer oude tijden in de Egyptische periode gecultiveerd.

De boom is in Egypte inheems en werd anouhi genoemd, Koptisch nouha?

Uit nl.123rf.com

Gebruik.

Het gebruik was vroeger zo. (Dodonaeus) ’De Egyptische vijg is goed voor de buik want ze maakt hem los en week, zegt Dioscorides, maar geeft geen voedsel en staat de maag tegen en moeilijk. Alleen worden ze nuttig gegeten van diegene die van veel gaan of door de hitte van de zon verhit zijn en verkoeling nodig hebben en ook verversing of vochtigheid

Uit de schors van deze boom wordt in het begin van de lente een traan of vochtigheid gehaald, te weten eer dat de vruchten voortkomen, die met een spons of wol of met iets ruigs verzameld en daarna gedroogd wordt en er worden koekjes of broodjes van gemaakt en in aarden potten bewaard of weg gelegd. Deze traan heeft een vermurwende, zacht makende, de wonden dicht helende kracht en is ook zeer geschikt om alle onrijpe koude verzamelingen en gezwellen te ontdoen of te laten vergaan en te verdwijnen. Men geeft die vochtigheid ook te drinken tegen de beten van de slangen of men strijkt die er over en zo gebruikt men ze ook tegen de hardheid van de milt en tegen de weedom en pijn van de maag die van enige verkoudheid of koude oorzaak gekomen zijn. Dan die vochtigheid bederft en vermolmt zeer gauw.

Voorts zo worden deze bomen in de voor vermelde landen daar niet veel tarwe of ander koren groeit veel geteeld en onderhouden omdat haar vruchten in gebreke van brood en ander korenwerk mogen gebruikt worden.’

Teelt.

Zo werd het vroeger geteeld. (Dodonaeus) ‘Deze boom zal drie of viermaal in een jaar nieuwe en verse vruchten voortbrengen en noch vaker als men de struik of grootste takken met ijzeren nagels schrapt en wat kwetst. Deze boom is zo drachtig en vruchtbaar dat men altijd vele vruchten ziet die aan de stammen zelf groeien en niet aan de takken, maar ze zal niet dragen tenzij dat ze eerst op vele plaatsen gepikt of gekwetst wordt, ja dat de schors van de struik open gehaald en afgerukt is waaruit die kwetsing terstond veel melk vloeit en daar groeit een klein takje uit die soms drie, soms vijf, zeven of meer vijgen draagt. Hij komt niet van zaad voort omdat zijn vijgen geen zaad hebben, maar wordt door enten van de takken vermenigvuldigd en hij is een van de bomen die gauw groeien en nochtans, dat wonder is, zeer lang leven.

Dan in deze boom is een vreemde zaak op te merken, zoals sommige betuigen met Matthiola, te weten dat zijn hout wat zwart is en tot vele dingen nut, nimmermeer hard en geschikt om te bewerken wordt, tenzij dat het in het water geworpen wordt en dan gaat het te gronde en blijft er zo lang onder totdat het hard is want dan komt het op en drijft zodat het in het water droog schijnt te worden. Prosper Alpinus houdt dit voor vals al of het wel zonder water werkbaar zou kunnen worden, nochtans men zegt hetzelfde van vele soorten van hout die in Indien niet eerder hard en droog worden voordat ze een tijd lang in het water gelegen hebben.

Lobel zegt dat dit dezelfde boom is daar de profeet Amos van vermaant en zegt dat hij een schaapherder in Syrië was en gewoon was sycomoren te plukken.’

Vorm: Bijbel.

Als boom wordt die groter dan de vijg, 12‑15m, met soms een zeer dikke stam en een grote, wijde en slappe kroon. De dikke grote stam verdeelt zich meestal niet ver boven de grond in 5‑6 dikke takken, een ideale plaats voor Zacheüs. Geeft goed schaduw en is geschikt als laanboom en langs de wegen.

De sycomore geeft 2‑3cm grote en geelachtige vruchten die in grote overvloed en in een groot gedeelte van het jaar aan de boom komen. De zoete vrucht is traditioneel meer een vrucht voor de armen geweest, een vergelijking die Amos ook gebruikte.

Het gewas werd in Israël al vroeg geteeld. 1 Koningen 10: 27. De boom groeit meer in vlaktes als die van Jericho, dan in het heuvelland (2 Kronieken 1: 15), vermoedelijk de reden dat deze boom in Israël niet zo bekend is geweest.

De dikke hartvormige bladeren lijken echter weer meer op die van de moerbei. In koude tijden laat het soms het blad vallen en kan dan ook minder tegen de vorst dan de vijg. (Psalm 48: 47)

1 Koningen 10: 27 ‘En de koning maakte het zilver in Jeruzalem overvloedig als stenen, en de ceders als moerbeivijgen die in menigte in de Laagte groeien.’

1 Kronieken 27: 28 Over de olijfbomen en de moerbeivijgenbomen’.

2 Kronieken 9: 27 ‘De ceders als moerbeivijgen.’

Psalm 78: 47 ‘Bij verdierf hun wijnstok door den hagel, en hun moerbeivijgenbomen door den ijzel.’ Dus een belangrijke vrucht als men bang is voor ijzel.

Jesaja 9: 10 ‘Wilde vijgenbomen zijn geveld, maar ceders zetten wij daarvoor in plaats.’

Amos 7: 14’Iԩk ben een veehouder en kweker van moerbeivijgen.’. Het is een gebruik voor de kwekers van de moerbeivijg dat drie of vier dagen voor het plukken, als de vrucht een 3cm lang is, om een deel van het centrum af te schrapen of een gaatje in te maken met de vingernagel of een scherp instrument. Zonder deze verwonding geeft de vrucht een hoeveelheid waterig sap en zal niet rijpen. Amos was wel bekend met dit gebruik en zo was hij meer een ‘bewerker ‘van de moerbeivijg en geen verzamelaar of plukker.

Lucas 19: 4 ԅn hij liep hard vooruit en klom in een wilden vijgenboom om Hem te zien, want Hij zou daarlangs komen.’ Zie Acer.

Boom des levens.

Het hout van deze boom is licht en poreus, maar toch zeer duurzaam en in Egypte werd het gebruikt om er mummiekisten van te maken.

In de Bijbel verwijst Amos 7:14 naar de vrucht van de sycomore in meer bedenkelijke termen. Zo ook Jeremia 24:2, waar gealludeerd wordt naar het oude gebruik in de religie van Kanaän om een tak van de sycomore in de tempels van de Godinnen door te geven als een soort communie, opdat de aanwezigen het vlees en het levenssap van de Godin zouden delen. De vrucht zou een licht hallucinogeen effect hebben en tevens een afrodisiacum zijn. Blijkbaar volgden daarop seksuele rituelen; ’Kennis van Goed en Kwaad’, zoals in de latere Hebreeuwse mythe van de ‘zondeval ‘werd aangegeven, zou erdoor worden verscherpt, en de ‘appel ‘van deze boom der kennis die door de slang aan Eva werd aangewezen, zou een sycomorevrucht zijn.[. En de ‘Heilige tak ‘die in de tempel werd rondgegeven, zoals door Ezechiël werd beschreven, bevatte mogelijk dezelfde vrucht. ttp://nl.wikipedia.org/wiki/Ficus_sycomorus.

In Egypte is de boom des levens in het paradijs of het oord der zaligen een Sycomore. Het is de ’Hoge Sycomore waarop de goden zetelen en van wiens vruchten de goden, de gestorven koningen en de zielen van de zaligen eten. Deze vrucht is in letterlijke zin hun levensbrood.

Men dacht dat de woonplaatsen van de gestorvenen uit een rij van eilandjes bestond die door vele stromen omspoeld werden. Die eilandjes lagen in de hemel (misschien de Melkweg). Het eiland was het land van de zaligen, daar was alles schoon en goed. In het oosten stond de Sycomore, de boom des levens, die de goden en de doden voedsel schenkt en waar de goden op wonen. Men gaf de takken en vruchten mee aan de doden in hun graven, de binnenste kist waar de mummie ingelegd werd, was gemaakt van het harde sycomore hout.

Naar Egyptisch geloof begroet de doodsgodin de doden onder een mooie en schaduwrijke boom met water en vruchten van deze boom. De formule voor het ter aarde stellen in het Nieuwe Rijk (1580-1205 v.Chr.) was: ‘Hoge ik wandelen aan de oevers van mijn dijk, dag na dag eeuwig, moge mijn ziel op de twijgen van de bomen in mijn graftuin zitten, zo hij die mij geeft, moge ik me dagelijks verfrissen onder mijn sycomore.’ Een enkele begraafplaats in Thebe had 90 sycomoren, 170 palmen, 3 acacia, 5 granaatbomen, 2 notenbomen en 12 druiven. Op de grafstenen van vrouwen was een vrouw gemetseld die aan een lotus ruikt.

Als boom des levens en als boom die gewijd was aan Isis, godin van vegetatie, liefde en de morgenster, werd deze boom vereerd. Het was de wens van de Egyptenaren om in het leven en hiernamaals onder een sycomore te wandelen en de ziel in zijn koele schaduw te verkwikken. Zo werd de boom dan ook bij de aardse tempels geplant.

Een beroemde sycomore stond er ten zuiden van de Ptahtempel in Memphis. Op tekeningen kunnen wij de godin van de liefde zien als ze uit een boom oprijst en de doden voedsel overreikt. Op een papyrus die te Turijn bewaard wordt staat:

‘De kleine sycomore

die zij met haar hand geplant heeft

bereidt zich voor te spreken

en haar woorden zijn als honigzeem.

Zij is betoverend, haar bladeren zijn schoon,

groener dan papyrus.

Zij is met vruchten beladen,

roder dan robijn.

Haar bladeren, waarvan de kleur op glas lijkt.

Haar stam heeft een kleur als opaal.’

Ook de voorstelling van de zon die tussen twee bomen opgaat vinden we terug en ook hier is het opgaan van de zon het punt waar dood en leven elkaar raken (zie Phoenix) ‘Hij behoort het gisteren, ik ken het morgenӍ staat er in het dodenboek en met het opgaan van de zon wordt de dood overwonnen.

Grote bomen.

(Dodonaeus) ‘In Mattherea (Matariya) wordt een van deze bomen getoond die zo oud is dat men voor zeker geloofd dat de Moeder God (van Jeruzalem vliedende) onze Zaligmaker Jezus in die holle struik ettelijke dagen verborgen heeft. De Arabieren zelf eren die holte van die boom vanwege Christus en jaarlijks komen er heel veel pelgrims en zowel van de Mohammedanen als Christenen die boom bezoeken, zoals verschillende schrijvers betuigen.’

De sycomore heeft als langlevende boom, levensboom, een opmerkelijke reputatie. Er wordt verteld dat de Maagdenboom in het kleine plaatsje Matariya, vlak bij Caro, teruggaat naar het begin van de Christelijke tijd. Volgens een legende rustte hieronder de H. Familie op hun vlucht en nam water uit de daarbij gelegen bron. (zie Thuja) De boom is van ouderdom in 1656 omgevallen. Volgens de laatste berichten staat hij er nog en zou door Jezus zelf geplant zijn.

Men vindt in de vruchten het teken van het kruis.

4. uit Curtis botanical magazine.

Ficus pumila, L. (klein, laag) De bladeren van de niet vruchtdragende zijn hartvormig, klein en aan 1 zijde langer dan de ander aan de basis. De bladeren van de vruchtdragende zijn 2-3 maal zo lang en elliptisch/ovaal versmald aan de basis. Dit verschijnsel zien we ook bij de klimop

Slappe en dunne stengels zijn voorzien van fijne hechtworteltjes.

Soms, na lange tijd, geeft het vruchten. De vruchtdragende ranken zijn heel anders dan de niet vruchtdragende. Ze groeien niet meer tegen de muur op maar hangen los.

Is afkomstig uit China/Japan, is beter bekend als F. repens en een van de gewoonste vormen en de beste klimmer voor het bedekken van muren, hecht zich zelfs vast op glas. Maakt dichte bladmatten dat even donker van kleur is als de klimop. Is beschreven in 1721.

‘Minima,’ groeit minder fors met dicht op elkaar staande blaadjes van 1cm lang.

‘Variegata’, met room/wit gevlekte blaadjes.

Houdt van vochtige omgeving en warmte, ook wel van wat mest.

Deze kleinbladige vorm is al in cultuur sinds 1777, pas in het begin van deze eeuw kreeg het een geweldige uitbreiding.

Creeping fig, Duits Kletter Feige.

5. uit www.flickr.com

Ficus radicans Desf (wortelend) (Ficus sagitta, pijlvormig)

Opstaande of iets hangende takken.

Leerachtige, lancetvormige, groene bladeren zijn 5-8cm lang.

Uit Himalaya.

=’Variegata’, is een bonte vorm.

uit Major Forbes

Ficus benghalensis of Ficus indica.

8. uit Curtis botanical magazine.

Ficus benghalensis L. var. krishnae C. DC. (uit Bengalen) (Ficus krishnae, DC. (Krishna, God in India) is een kleine boom met een grijze bast uit India, kan tot grote boom van enkele ha uitgroeien. Er zijn vermeldingen van bijgeloof bij de mensen uit India. Is beschreven in 1906.

Historie.

Dit is de Vata. (of Ficus indica) De udumbara is Ficus glomerata of nu Ficus racemosa.

De Vata wordt herboren uit zijn eigen takken of uit zijn stam. Onder zulke boom vluchtte De vaki toen zij zwanger was van Krishna. Ze was droevig omdat ze meende dat Kansa ook dit kind zou doden zoals hij de zes anderen al gedaan had. Maar Yacoda troostte haar en leverde haar eigen dochter die door de dienaars van Kansa gedood werden terwijl Krishna zich redde.

Het was ook onder de reusachtige Vataboom, die bij de berg Govardhana groeide, dat Krishna met zijn gezellen speelde en alles door zijn tegenwoordigheid glinsterend maakte.

De Udumbara bloeide, zegt men, toen Boeddha het licht zag. De boom is al aan al de bewoners van de Hemel toegewijd. Enigen zeggen dat het de Brahmaboom is.

12. Uit M. Vogtherr.

Ficus elastica, Roxb. (elastisch) Glanzend donker groene bladeren, ellipsvormig en tot 30cm lang, jonge bladeren zijn eerst opgerold waarom het rode steunblad zit dat afvalt als het blad zich verder ontwikkelt.

Opgaande stengels.

Het wordt van een epifyt tot een massieve boom en ondersteunt zichzelf door de steunwortels.

Het is de bekende kamerplant met zijn grote leerachtige bladeren en kan in Azië, zijn vaderland, geweldige afmetingen bereiken, meer dan 30m. Is beschreven in 1815. De elastische is reeds in 1814-15 ingevoerd uit oost Indië.

In de jaren 1885-1905 werd deze plant vooral door Gentse kwekerijen in duizenden verspreid als kamerplant. Omstreeks 1900-1905 zijn er in de Gentse kwekerijen uit tropisch Afrika verschillende soorten ingevoerd om de afnemende belangstelling weer aan te wakkeren.

Een bonte ‘Albo-Variegata’, verwierf in 1883 een getuigschrift, zo ook de cv. ‘Australis Variegata ‘in 1909.’Decora’, is de mooie groene vorm met bredere, meer rondachtige en naar boven gerichte bladeren met ivoorwitte middennerf en wat rode achterkant.

‘Black Prince’, heeft diep donker groene bladeren net zoals de donker bladige ‘Abidjan.’

‘Doescheri’, heeft witbonte bladeren van uiteenlopend patroon, bladrand blijft steeds wit.

‘La France’, lijkt op Decora maar met kleinere en wat gegolfde bladeren.

‘Robustus’, lijkt op Decora meer met bredere bladeren die dichter bij elkaar staan.

‘Schrijveriana’, lijkt ook op Decora maar is meer geel/groen en donkergroen gemarmerd.

‘Tricolor’, heeft driekleurige bladeren, rood, groen en geel.

‘Variegata’, heeft smallere bladeren dan elastica met geelachtig witte vlekken van uiteenlopende tekening.

Geef geen koud leidingwater, het mag handwarm zijn, laat ook geen water onder in de pot staan, daar krijgt ze bruine vlekken van. Geef ze ook warmte.

Een levende brug gevormd uit de wortels van Ficus elastica in het Himalaya gebergte uit W. Vriesde.

Gebruik.

De rubberboom of gummiboompje, Duits Gummibaum, heeft afgedaan als rubberproducent en is vervangen omdat die op de plantage last had van boorkevers. Ook vertoont de boom geen wondreactie zodat die na elke tapping een maand of drie rust moet hebben. Verder levert de boom minder sap op dan Hevea brasiliensis.

De elastische is de rubberplant en levert de Indische rubber of ook wel Assamrubber. De rubbercultuur dateert vanaf ongeveer 1864 toen deze plant in cultuur werd gebracht. Roxburgh maakte in 1810 de rubberboom bij de industrie opmerkzaam.

Kautschukplanten behoren tot de familie van Euphorbiaceae, Apocynaceae en Moraceae.

Kautchuk of caoutchouc komt vooral van Hevea brasilensis. Het is een woord dat komt van Frans caoutchouc, dat van Spaans cauchuc en dat was weer een leenwoord uit de taal van de Quechua indianen van Ecuador. Het woord kahutschu betekent in Tupitaal een wenende boom.

Indianenstammen van Brazili hebben de gom al sinds lange tijd in gebruik om er vazen, schoenen ballen en dergelijke van te maken. Ook in oost Indië schijnt het gebruik om er manden mee te dichten zeer oud te zijn.

Rubber is echter van Amerikaanse afkomst. Volgens de verslagen van Columbus tweede tocht zouden er op Hati, St. Domingo, kinderen gezien zijn die met rubberen ballen speelden, dat Mexicanen schoenen hadden die gemaakt waren van een elastische substantie. Het oorspronkelijke gebruik bij de indianen was om er emmers voor huishoudelijk gebruik van te maken. Hiervoor werd de gom gedroogd in mallen die de vorm hadden van flessen, in welke vorm rubber voor het eerst naar ons kwam.

Het eerste betrouwbare bericht hierover kwam van M. Condamine, een Frans reiziger en herbarist in 1735. Hier wist men eerst niet wat men met dit sap moest doen. Dat duurde wel een 50 jaar voor men daar achter kwam.

In 1750 kwam wat naar Parijs en in 1772 zou het verkocht zijn in Londen. In Engeland werd in 1770 ontdekt dat het uitstekend werkte als uitvlakker van penstrepen op papier. Doordat het van de Indies kwam werd het bekend als India rubber. In 1768 maakte Grossart er pijpen uit. Na 1820 kwamen er ook andere gebruiken, elastische verbanden, luchtdichte vernissen, het waterdicht maken van stoffen etc. In 1823 trad Macintosh met zijn wereldberoemd geworden waterdichte stof op.

Goodyear ontdekte in 1839 in Newhaven (Connecticut) het vulkaniseren van rubber, waardoor het ongevoelig werd voor hitte, kou en zelfs kokend water. Dit rubber kon in elke vorm gemaakt worden en zelfs de hardheid van ijzer halen. Vele patenten kwamen hierna voor allerhande artikelen. De vraag werd zo groot dat sommige bomen als de Siphonia, bij Brazilianen seringobomen genoemd, dreigden uit te sterven. In 1864 werd Ficus elastica in cultuur genomen. Al spoedig hierna werd de Hevea de voornaamste leverancier die al 5 jaar na het planten de latex levert.

Dit wordt gewonnen door in de bomen visgraten te kerven waarna het sap onder aan de boom in een kommetje wordt opgevangen dat elke dag of om de dag geleegd wordt. De productie duurt totdat de boom een 12 jaar oud is. Deze boom wordt dan ook niet oud maar groeit ontzettend snel, met acht jaar is de plant al 20m hoog.

13.

Ficus benjamina, L. (Engelse arts en botanist Benjamin Heyne, 1770-1819) Glimmend groene en toegespitste, ovale bladeren met vele nerven zijn 12cm lang en aan de voet gegolfd.

Talrijke, dunne en korte twijgen hebben een vezelige bast die wat los laat.

Vruchten staan in paren en zijn bloedrood bij rijpheid.

Kan goed tegen schaduw. Het is een mooie kamerplant, ook wel in hydrocultuur. Vele cv’s als ‘Danielle,’ ‘Naomi,’ ‘Exotica,’ ‘ Anastasia’, en ‘Golden King.’ De cultivars hebben verschillende kleurpatronen van de bladeren, van licht- tot donkergroen en verschillende vormen van wit met groen blad

Heeft wat hangende takken, een treurboom.

Komt uit Indonesië. Is beschreven in 1757.

Treurvijg, willow fig tree, weeping fig, Benjamins fig, Duitse Birkenfeige.

14. uit L. Figuier.

Ficus religiosa L. (geheiligd, in de religie gebruikt) Lange bladstelen van 10cm lang en 5cm breed, dunne en donkergroene bladeren lopen smal toe met licht gekleurde nerven.

Het is een enkelvoudige en omhooggaande boom. De pagode boom uit India is beschreven in 1731. Komt uit India en de landen eromheen.

Naam, etymologie.

(88, 1942, 349) ‘Pipel, Engels peepul, peepal, peepul, pippala, pimpal of pipultree en poplar leaved of sacred fig tree, Duitse Pepulbaum, Pappel-Feige, Buddhabaum, Bodhibaum, Bobaum of Pepul-, Pepal-, Pipul- of Peepalbaum,in Indien ook Aswattha- of Pippala-Baum, de pipel van Hindoes of de asvatha, asjwattha.

Bo of pou komt van Sinhalees bo, Pipal, arali of Ashvastha. Dit is de heilige vijgenboom die in Indi de naam pippala draagt. Van hem druppelt het soma, het goddelijke levensvocht, is deze eeuwige Brahma boom, de bron des levens voor alle schepselen.’ Mahabharata XIV. 47: 12-15.

Avesta 4, 3-5:

‘Met zijn wortels boven, de takken onder

glanst de eeuwige vijgenboom.

Dat waarlijk is het loutere, is Brahma

Dat waarlijk heet het onsterfelijke,

waarop alle werelden rusten

en geen enkele valt er ooit buiten.

Dit waarlijk is Dat’. (Brahma) Kathaka-Oepanisjed vi.1

Het is net zo’n boom als de palm, opvallend is hier dat de takken naar beneden staan. Hier is de microkosmos een afspiegeling van de macrokosmos, de aarde ten opzichte van de hemel, de boom groeit met zijn wortels in de hemel.

In een andere Oepanisjed wordt de boom met naam genoemd.

Het drievoudige Brahmaan heeft zijn wortel boven;

zijn takken zijn eaether, lucht, vuur, water, aarde etc.

Dit Brahmaan draagt de naam, de ene Asjwattha

hem behoort de vurige energie die gindse zon is.Ӎ Maitrajani-Oepanisjad vi, 4.

‘De acvattha, de woonplaats van de goden, verheft zich in de derde hemel; daar hebben de goden de kustha voortgebracht, de waarneembare vorm van het amrta (zie Amanita en Mangifera.); een gouden schip met gouden kabels heeft in de hemel gevaren; daar hebben de goden de kustha voortgebracht, de bloem der onsterfelijkheid; de wegen waren van goud, de riemen waren van goud, van goud de schepen, waarop zij de kustha hebben voortgebracht’. Avesta 4, 3-5.

In een verhaal wordt verteld, dat op een hoge berg een gouden zuil uit een meertje omhoog rijst. Op die zuil staat een gouden troon, versierd met edelstenen (zie Phoenix) Van zonsopgang tot noen verheft de zuil zich geleidelijk tot ze de zonneschijf raakt, daarna daalt ze weer tot ze met de zonsondergang het wateroppervlakte weer bereikt heeft, zo gaat het iedere dag.ՠ

Een Vedische hymne laat ons de maan en zon zien, Indras en Somas, als twee mooi gevleugelde vogels verenigd in vriendschap die steeds rond dezelfde boom vliegen (de hemel) en van deze eet de ene de zoete pippalas en de ander schijnt zonder te eten. Beide zingen als ze veilig de schat ambrosia bewaken. De honing van deze boom wordt pippalas genoemd en van deze boom eten alle vogels honing en op deze bouwen ze hun nest.

Ficus soorten, grote banyans, die oprijzen in de Samoa-eilanden als grote heuvels boven het gewoonlijk vlakke land zijn opmerkelijk door hun luchtwortels. Ze zijn voor hen de verblijfplaatsen van geesten, de aitu. De Bodhi boom bij de Mahabodhi Tempel komt van de Sri Maha Bodhi die op zijn beurt weer van de originele Bodhi boom komt. Siddhartha Gautama zou onder een Bo boom gezeten hebben toen hij verlicht werd (Bodhi), of ‘wakker werd’ (Boeddha). Zo is de Bo boom een bekend symbool voor geluk, voorspoed, lang leven en geluk. Boddhiboom, Bodhi, Bodhitaru, Bodhidruma, Bodhivriksha, boddhi of bo tree: boom van verlichting. Dit woord stamt van het Sinhalese bogaha waar bo verlichting betekent of perfecte kennis, plus gaha: een boom, en dit stamt weer van Palisch bodhitaru. Het is de boom der kennis. (Sommigen identificeren hem met de Udumbara F. glomerata, of de Acoka, Jonesia acoka, of Palaca, Butea frondosa, of Bhanuphala, of Musa sapientum, en een palm, Borassus flabelliformis.)

'Boeddha wandelde voort, tot aan de oevers van de rivier Nairanjara. Daar brengt hem een dochter van een landman zijn morgenmaaltijd, een schotel melk. Onder de schaduw van een Bo boom zet hij zich neer. De lange uren van de dag gaan in overpeinzing voorbij. Noch het wijsgerig denken, noch de strenge boetedoening hebben hem vrede gebracht. Wat heeft hem alles gebaat? Mara (de boze) tovert hem de zoete vreugde van huiselijkheid en liefde voor ogen, van rijkdom en macht, van alles waarvan hij afscheidt nam. Hoe gemakkelijk kan hij dat alles weer bereiken, hoe hartelijk zou hij thuis weer ontvangen worden. Maar was dan al zijn inspanning verloren moeite geweest? Was er geen vaste grond om op te bouwen? Zo streed hij een moeilijk strijd.

In de overlevering was hij gehuld in het fantastisch kleed van een leger boze geesten die hem aanviel, terwijl hemel en aarde in beweging waren. Doch, de strijd bracht de overwinning. Onder de boom der verlichting kwam hij in een steeds reinere aanschouwing. Al het zinnelijke verzonk en een gevoel van alles doordringende wetenschap kwam over hem. In een alles doorschouwend geestelijk zien bespeurde hij de kronkelwegen die de geesten van de zielsverhuizing bewandelden. Hij zag de bron van het lijden en de weg die tot de vernietiging van het lijden voerde. Nog zeven dagen vertoefde hij onder de heilige boom, peinzend over levens raadselen, waarvan hij nu de oplossing heeft gevonden.

En, als hij eindelijk opstaat, is hem alles volkomen klaar geworden. Eindeloze levens zijn het, die hij zelf reeds doorlopen heeft en ieder mens doorloopt, in ieder volgend leven maaiend wat hij in vroegere levens heeft gezaaid totdat hij eindelijk, van alle begeerten gereinigd, van alle dorst bevrijd, ingaat tot de grote vrede.

De vier heilige waarheden;

Elk bestaan is lijden.

Begeerte is de oorzaak dat een bestaan gerekt wordt.

Onderdrukt men de begeerte, dan wordt ook het bestaan niet langer gerekt.

Die onderdrukking is te bereiken door heilige levenswandel.

Op het tiende uur zag hij nauwkeurig de toestand van alle wezens, die ooit in de onbegrensde en eindeloze werelden bestaan hebben. Op het twintigste uur verwierf hij het goddelijke inzicht, in alle dingen die de oorzaken blootlegt van de wedergeboorte. En bij het aanbreken van de nieuwe dag werd hij de hoogste Buddha, de volkomen verlichte. Zijn glanzend lichaam zond zeskleurige stralen uit die doordrongen tot de uiterste grenzen der ruimte, duidelijker dan honderdduizend tongen verkondigden dat er een wezen het Boeddhaschap bereikt had.’

Daarom wordt de boom bij de Pagoden geplant en daarom noemen de Fransen hem Figuier des Pagodes en Linnaeus Ficus religiosa. Daarom noemen de boeddhisten van Tibet hem Ԃrug der Zaligheidՠwelke de gelovigen van de aarde ten hemel voert.

Volgens het boek Kathaka Upanishad heet het: ‘De eeuwige Bo boom heeft zijn wortels naar boven en zijn takken naar beneden. Hij heet Zaad, Brahman, Ambrosia, op hem rusten al de werelden, boven hem bestaat niets’, zie Fraxinus.

Volgens een legende zou het vuur zich in deze boom veranderd hebben. Zijn hout werd gebruikt om er de ‘vuurboor’ van te maken die men gebruikte om de offervuren aan te steken De heilige vuren worden gevoed met pipulhout en het hout van Acacia sumi, de pipul symboliseert het manlijke principe en de acacia de vrouwelijke. De twee ontvlammen door de stukken hout op elkaar te wrijven. Priesters drinken de goddelijke soma uit schalen van de peepul en eten van zijn vruchten zodat ze het paradijs verlicht binnenkomen, want zijn vrucht is als ambrosia, het voedsel der goden.

Soms wordt de boom voorgesteld als de godheid zelf. Zo is er een lezing waarin de wortels een gestalte van Brahma zouden zijn, het middenstuk van Vishnu en de kruin van Shiva. Het is de boom die de verblijfplaats is van de goden, het is de levensboom.

‘Ontsproten uit de ongemanifesteerde, daaruit oprijzende als enig steunpunt... is deze eeuwige Brahma boom, de bron des levens voor alle schepselen. Deze is de Brahma boom en uit deze Brahma boom is Dat’, Mahabharata xiv, 47, 12-15.

Plaksa is mogelijk een Sanskriet naam voor de heilige vijg of de wuivend bladige vijgenboom, F. infectoria. In Hindoe teksten wordt de plaksa geassocieerd met de oorsprong van de Sarasvati rivier. De Skanda Purana stelt dat de Sarasvati komt van de waterpot van Brahma en vloeit van de Plaksa uit de Himalayas. Volgens de Vamana Purana 32.1-4, komt de Sarasvati van de Plaksa boom (Pipal tree).

In de Rigveda Sutras betekent Plaksa Pra-sravana de plaats waar Sarasvati verschijnt.

Ctesias.

De Griek Ctesias, 5de eeuw v. Chr., beschrijft de paribon (of beter parebon) die in Indi groeit maar alleen in de koninklijke hoven. De paribon is zo groot als een olijvenboom. Hij brengt geen bloemen noch vruchten voort. De boom heeft vijftien wortels zo dik als een arm. Een stuk hiervan, een spanne lang, trekt goud, zilver, koper, ja alle edele metalen aan, uitgezonderd amber. Een stuk van een lengte van een cubitus (anderhalve voet) trekt hele schaapskudden tot zich. De mensen in India vangen er vogels mee. Een stuk van dezelfde wortel in water geworpen maakt die zo dik dat men het als was met de hand kan bewerken, daags erna wordt het gewoon weer dun. Dit zou de heilige vijgenboom geweest zijn, de acvattha.

Woud van bomen. Uit Ravelingen.

Gerard, 1597, schrijft wonderlijke verhalen over wat hij van de boom gehoord heeft. Het is een woud van bomen die de indianen gebruiken tegen de felle zon en soms maken ze er lange lanen of wandelgangen in. Ramen maken ze erin waarbij ze heerlijke frisse lucht krijgen en licht zodat ze hun vee kunnen zien. Het geeft zo’n echo of terugkaatsend geluid dat het geluid vier of vijfmaal terugkomt, naar de hoogte van het geluid en zo dicht bij dat je niet kan opmaken waar het geluid vandaan komt. De oudste is de moeder van het woud en is moeilijk te herkennen van de kleinere, alleen door zijn grootheid die drie man nauwelijks kunnen omvademen. Op de takken groeien bladeren hard en kronkelig en van vorm als kwee, groen van boven en witachtig grijs vanonder waarvan de olifanten leven.

(164) ‘Indiaanse vijg van Theophrastus. Daar wordt noch een andere Indiaanse vijg of Ficus Indica van Theophrastus in zijn 4de boek beschreven wiens beschrijving van Plinius in het 5de kapittel van het 12de boek zeer fraai vertaald is geweest: Ԅe vijg, zegt hij, heeft daar, te weten in Indien, kleine vruchten en ze zaait zichzelf altijd en plag haar met zeer grote en wijdt uitgespreide takken te verbreiden waarvan de onderste zichzelf zo naar de aarde krommen of buigen dat ze in een jaar tijd daar vast in worden en verwortelen en een nieuw spruit naast haar moeder geven en die in de ronde zeer lustig bezetten als of er een prieel door mensenhanden gezet was. En tussen de omvang van deze zo tuin- of haagvormige voortkomende takken of jonge bomen houden de herders hun woonstede ճ zomers, want die plaats is schaduwachtig en goed tegen de hitte van de zon beschermt en beschut door het loof en de takken van dit geboomte wat zeer fraai om te zien is en zowel voor diegene die onder deze takken schuilen als voor diegene die dat gewelfsel van ver komen te aanschouwen. De opperste takken van deze boom schieten zeer hoog op en verspreiden zichzelf bosvormig in de wijdte, dan de moeder of middelstam is zo wonderlijk groot dat vele van deze bomen een stam van omtrent achttien meter dik hebben en daar haar schaduw wel het vierendeel van een Italiaanse mijl of twee stadiën wijdt beslaat. Deze bladeren zijn zo breed als een van die schilden daar de krijgsvrouwen die Amazones heten mee plegen te velde te trekken en daarom bedekken ze met hun dikte en breedte de vruchten zo zeer dat ze niet groeien of van de zon beschenen kunnen worden. Deze vrucht groeit niet veel bijeen en is klein, zelfs niet groter dan een Faba (dat is niet zo groot als een boon, maar als een grote erwt) worden. Maar als ze door de hitte van de zon rijp geworden is dan heeft ze een zeer zoete en aangename smaak en betoont dat de vrucht het waard is dat ze op zo’n edele en wonderlijke boom groeit. Deze boom groeit in Indien meest omtrent of naast de rivier of waterstroom die Acesines heet.’ Dit zijn de woorden van Plinius en van Theophrastus aangaande de Indische vijg. Hij heeft zo’n grote gelijkenis met de Indiaanse vijg van Theophrastus dat hij met recht Ficus Indica Theophrasti mag heten. Het is ook zonder twijfel de boom daar Quintus Curtius van spreekt als hij de reis van koning Alexander in het diepste van Indien beschrijft. Onesicritus, Strabo en andere oude schrijvers vermanen ook van grote Indiaanse bomen en beschrijven die zo zodat men niet anders bedenken kan dan dat ze de tegenwoordige bomen willen verstaan. Maar hoe hij tegenwoordig in Indien genoemd wordt is ons onbekend, de Portugezen die te Goa wonen noemen hem Arbor de rayz of boom met wortels zegt J. H. Linschoten.’

Dit is een voorbeeld van de heilige vijgenboom die zich met luchtwortels uit de takken steeds weer in de grond verankert, tot zich om de moederstam een zuilenkring van jonge stammen heeft gevormd. Ook zij woekeren verder en zo ontstaat langzamerhand een chaos van 60m hoge loofhallen waarin eeuwige schemering heerst, die naar alle kanten doorgroeien, duizenden jaren lang. Zo ziet de heilige vijgenboom eruit, een hele wereld vormend.

De grootste stond op een eilandje in de Narbada-rivier. Hij moet uit 1300 grote en 3000 kleinere stammen bestaan hebben.

Alexander de Grote zou onder zo’n boom met 7000 man gelegerd hebben. Deze boom zou nu nog bestaan, waarvan er nog 3000 stammen over zouden zijn, de oorspronkelijke boom is echter niet meer terug te vinden.

Zo is er een gegroeid in de Botanische tuin te Calcutta die gezaaid werd door een vogel boven in de kruin van een palm. De wortels zijn naar beneden gegaan en groeiden verder, de hoofdstam was in de vorige eeuw met meer dan 200 aangegroeide struiken of bomen begroeit die samen meer dan 14 000 vierkante meter vormden. De hoogste takken komen tot 27m. De geweldige kroon werd door 1044 luchtwortels gestut. De oorspronkelijke boom is vergaan. Verder is de boom aangetast door twee cyclonen van 1864 en 1867 waardoor sommige hoofdtakken zijn gebroken en blootgesteld aan ziektes. Maar toch is het meer een woud dan een boom.

Bij het dorp Dena Pitya te Sri Lanka staat zo’n asvatha in wiens schaduw een dorp met 100 hutten ruimte kan vinden. Deze heeft 350 grote en 300 kleinere luchtwortels, waaronder 7000 man zou kunnen schuilen.

De banyan bij Surat, India, zou 3000 jaar oud zijn en is nooit door staal geraakt omdat de god die erin woont verdedigd wordt.

Een bij Patna spreidt over een 300m, 920 feet, en werd door 60 stammen ondersteund die van zijn takken af naar beneden groeiden.

Ook in het landschap Guzerate te oost India zou er zo’n asvatha staan.

Een andere immense ficus vind je in de ruinen van Padjajarian, Java, de plantaardige reus, die door vele pelgrims bezocht wordt die geloven dat de zielen van de doden in de takken huizen.

Bij de Mohammedanen bestaat er de mystieke tooba boom, die zo groot is dat zelfs de snelste ruiter in 100 jaar niet om deze boom heen kan rijden. Deze boom heeft net zoveel bladeren als er mensen zijn. Bij geboorte komt er een blad bij en bij sterfte valt er een af. Deze mystieke boom verwijst mogelijk naar zo’n Ficus.

18.

Ficus deltoidea, Jack. (deltavormig, driehoekig blad) (Ficus diversifolia) (verschillende bladeren) Driehoekig blad is dik blauw/groen, kort gesteeld of zittend, 2-7cm lang.

Geeft al op jonge leeftijd geelachtige vruchten.

Kleine boom of grote struik die gemakkelijk dunne zijtakken maakt.

Uit Maleisië, is beschreven in 1881.

Mistletoe fig, cherry banyan. Mistel-Feigenbaum.

26. uit Curtis botanical magazine.

Ficus rubiginosa, Desf. Ex Vent. (rood/bruin) Leerachtige, elliptische bladeren zijn glanzend groen en tot 15cm lang met roeskleurige achterkant jonge bladeren hebben een rood/bruine, viltige kleur

De Australische rubberboom is een struikachtige plant die gemakkelijk vertakt en breed kan worden.

Uit Australië.

‘Variegata’, heeft geel bonte bladeren die duidelijk geel zijn.

Banyan tree of N. S. Wales, little leaf fig, rusty fig.

29. uit artofbonsai.org

Ficus retusa, L. (afgestompt) Donkergroene, gladde en glanzende, ovaal tot ruitvormige bladeren zijn 7-8cm lang en staan aan korte, recht vertakte stengels.

Uit Tropisch Azië en Maleisië.

Banyan fig, Taiwan ficus, ginseng ficus of Indian laurel fig.

32.

Ficus benghalensis, L. (uit Bengalen) Donkergroen, langwerpig/vale bladeren zijn 20cm lang, jonge bladeren zijn vaak donzig rood/bruin.

Het is een 30m hoge boom die met luchtwortels groeit. Die luchtwortels bereiken op den duur de grond, wortelen daar weer en zorgen zo dat er weer nieuwe bomen ontstaan, waardoor er op den duur een geheel woud van zulke bomen ontstaat rondom de oorspronkelijke boom, de eigenlijke tempelboom.

Als kamerplant is het een rijk vertakte plant zonder luchtwortels.

Naam.

Banyan of babyan, Duits Indischer Banyanbaum, Bengalische Feige, Engelse banyan tree, bo tree, grove tree en pagoda tree, werd door de Indische Brahmanen vereerd. Banyan stamt van het Sanskriet woord voor handelaar: vanija. Een vanija of banian was een van de kaste ‘s van de Indische handelaars.

De beroemde vijgenboom te Gombroon (nu Bandar Abbas aan de Perzische golf) waar de handelaars of banians zich gesetteld hadden en er een pagode bouwden. Wurgvijg.

Andere Ficus soorten vormen een van de grootste bomen ter wereld zoals Ficus benjaminii L. (Benjaminboom) waarvan er een te India staat, die 60m hoog is en meer dan 5000 jaar oud zou zijn. Deze soorten worden door de Maleiers waringins genoemd waar Ficus benjaminii en Ficus benghalensis L. onder worden verstaan.

De Polynesiërs geloven dat de maangodin Hina de eerste banyan heeft geplant.

Grote bomen

Het is de heilige boom van Java. Een enkele boom kan uitgroeien tot een geheel bos dat meer dan een ha kan beslaan. De boom heeft hangwortels die als grote bruine touwen naar beneden bungelen. De luchtwortels raken de grond en gaan daar als op zichzelf staande bomen verder groeien. De boom overwoekert, doordat zaden op muren en andere bomen vallen, gehele constructies. Binnenshuis vormt het echter vrijwel geen wortels. De grote Banyan in de Indian Botanic Garden, Howrah, wordt als een van de grootste bomen ter wereld beschouwd wat oppervlakte betreft.

Overige.

Uit; https://nl.pinterest.com/pin/425801339749494767/

Ficus alii. Werd eerst gekweekt in Hawa waar het zijn naam kreeg, alii betekent koning. Smalle bladeren van 3-10cm lang, wilgachtig en dik die bij uitlopen bronsachtig zijn.

Lijkt qua vorm op benjamina, maar is gemakkelijk in groei en onderhoud.

Uit Azië

Amstel king tree.

Uit L . van Houtte.

Ficus aspera G. Forst. (ruw) (Ficus parcelli, Veitch. (Parcellճ) Deze heeft niet glanzende, dunne bladeren die witbont gemarmerd zijn. Er zijn ook rode vormen van.

Is door Veitch in 1873 uit Oceanië ingevoerd.

Uit; http://www.glasshouseworks.com/ficus-cyathistipula

Ficus cyasthispula Warb. (steunbladeren) Kleine altijdgroene boom van 5m, zelfs eerst als epifyt en vaak overhangend langs oevers van water.

Donkere en vlokkige bast. Stam is dun en vertakt direct en wordt van bijliggende wortels ondersteunt.

Donkere glanzende en leerachtige ovale bladeren van 7cm breed en soms 20cm lang met een stompe punt

De vijgen van 5cm diameter zijn groengeel tot witachtig en licht geel gevlekt en worden rood bij rijpheid.

African fig tree. Komt uit tropisch Afrika.

= Ficus lyrata, Warb. (met liervormige bladeren) Forse, leerachtige en donker groene bladeren zijn zeer groot en tot 35cm lang en 22cm breed, breed eivormig en liervormig ingesneden. Kan op den duur zeer hoog en breed worden.

Uit tropisch Afrika, Kameroen.

Naam.

Vioolbladplant, bladvorm, Engelse fiddle leaf fig, Duits Geigen-Feige.

Uit Flora de Filipinas.

=Ficus microcarpa, Wagner (kleine zaden) is bekend als Chinese Banyan, Malayan Banyan, Indian Laurel of Curtain fig.

Groeit in Sri Lanka tot India, zuidelijk China tot Australië.

‘Ginseng’ wordt vaak als bonsai boompje gebruikt.

Chinesische Feige, Lorbeerfeige, Indischer Lorbeer.

Uit journeysandjonquils.blogspot.com

Ficus macrophylla, Desf. (grote bladeren) Heeft grote elliptische, donkergroene leerachtige bladeren.

Geeft luchtwortels die op de grond verdikken tot ondersteunende stammen die helpen om het grote gewicht van de kroon te dragen. Wordt wel 60m breed en vruchten als de gewone vijg, F. carica. Groeit ook op andere bomen waar het wortels naar beneden zendt en eventueel de gastheer doodt.

Uit Australië waar het voorkomt in Moreton Bay.

Moreton bay fig. Groblattrige Feige, Australischer Gummibaum.

Uit en.wikipedia.org

Ficus septica Burm (vuil opwekkend) (Ficus leucantatoma, Poir (witte bastspleten) is een lage boom of boomheester die veel op Java voorkomt. Is beschreven in 1763.

Gebruik.

De wortels zijn een tegengif tegen benauwdheid die voorkomt uit het eten van schadelijke vissen, krabben en Dioscorea daemona, Roxb. Anderen nemen in dit geval de wortels met die van alang-alang: snijgras, wrijven ze met water en nemen het uitgeperste sap in als sterkwerkend braakmiddel.

De fabriek der opiumregie gebruikt de bladeren voor het vervaardigen van haar tikee, een product dat alleen geleverd wordt aan enige residenties van oost Java. Elders wordt de tikee door de Javanen zelf gemaakt door het vermengen van tabak met een weinig opium. In de fabriek worden de bladeren machinaal gekorven en dan gedroogd, waarna ze op pijptabak lijken, vervolgens gesaust met djtjing: het schraapsel uit de opiumpijpen. De gebruiker mengt dit met tabak die op gewone wijze in strootjes worden gerookt. Van deze en tal van andere Ficussoorten heet het dat ze als opiumsurrogaat gerookt worden, zeker is dat ze vaak met opium worden vermengd om het volume te vergroten.

Uit W. Hooker.

Ficus rumphii, Blume. (de uit Duitsland stammende Nederlander Georg Eberhard Rumpf, 1628-1702) Als arbor conciliorum beschrijft Rumphius een grote Ficussoort die in de Indonesische archipel groeit.

De vrouwen halen op Java de dikste schors van de stam om die met rijstemeel en melati bloemen tot een papje te wrijven dat op het gelaat en lichaam wordt gesmeerd om een gladde en zuivere huid te krijgen.

Rump's fig.

Vermeerderen.

De vijg kan goed gezaaid worden, moet wel warmte hebben, 20 graden.

Vermeerderen door afleggen of scheuren.

Ook is stekken mogelijk. Neem in juni 10cm lang topstek, het mag een beetje houtig zijn. Gebruik ook gezond blad, zonder schimmeldelen. Planten in 2 delen gezeefde turfgrond met 1 deel zand, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte, schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het blad wat opdroogt en bedek het dan weer. Na enkele weken is het stek geworteld, in de winter vorstvrij houden.

F. elastica wordt van februari tot mei op dezelfde manier vermeerderd. Niet verwonden.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl